• No results found

Verordening. toeslagen en verlagingen. Wet werk en bijstand

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Verordening. toeslagen en verlagingen. Wet werk en bijstand"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verordening

toeslagen en verlagingen

Wet werk en bijstand

(2)

De Raad van de gemeente Bedum;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 5oktober 2004;

gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, sub c van de Wet werk en bijstand is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen aangaande het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar en ouder doch jonger dan

65 jaar, zoals bedoeld in artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

Besluit:

vast te stellen de

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving 1. In deze verordening wordt verstaan onder

a. de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375);

b. alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte;

c. alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de

bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte;

d. gehuwd: een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder is;

e. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

f. ten laste komend kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleen- staande ouder of de gehuwde aanspraak op kin- derbijslag kan maken;

g. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

h. woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;

(3)

i. woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet;

2. indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een

bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning

verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaakbelasting,

kosten groot onderhoud voor- en/of na-oorlogse woningen, de opstalverzekering en het eigenaars- aandeel van de waterschapslasten;

j. netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies

werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie;

de loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 37, eerste lid, van de wet;

k. normbedrag: het normbedrag voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, sub c van de wet;

l. zorgbehoefte indien er sprake is van een persoon, zoals genoemd in artikel 1, sub j, van de Algemene nabestaandenwet, die vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen.

2. Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 jaar of ouder die met een persoon van 21 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte.

3. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 jaar of ouder die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

(4)

5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de één door de ander;

c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als bedoeld in het vierde lid.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2

1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

2. De categorieën worden aangeduid als:

a. alleenstaande;

b. alleenstaande ouder;

c. gehuwde.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3

1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander c.q. met anderen.

2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag (20% van het normbedrag).

3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is 10% van het normbedrag.

4. Voor de toepassing van het derde lid wordt met het verblijf van een kind in de woning geen rekening gehouden, indien het kind niet kan beschikken over een inkomen dat hoger is dan 40%

van het normbedrag.

5. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, vastgesteld op 10% van het normbedrag.

6. De alleenstaande van 21 of 22 jaar op wie het vijfde lid niet van toepassing is ontvangt een toeslag van 5% van het normbedrag.

(5)

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 4

1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander c.q. met anderen.

2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het normbedrag.

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt met het verblijf van een kind in de woning geen rekening gehouden, indien het kind niet beschikt over een inkomen dat hoger is dan 40% van het normbedrag.

Artikel 5

1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde ouder dan 21 jaar, doch jonger dan 65 jaar, lager vastgesteld indien recent de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

2. Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van die beëindiging.

3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 25 % van het normbedrag.

4. De in het derde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6

1. De bijstandsnorm of toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde, lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van

a. niet bewonen van een woning;

b. geen woonkosten van de woning die als hoofdverblijf geldt;

c. het betalen van de woonkosten door een derde.

2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 17% van het normbedrag.

3. De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

4. De in het eerste lid van dit artikel genoemde verlaging is niet van toepassing wanneer de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde een inwonend kind is bij de ouder(s).

Artikel 7

1. Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van de artikelen 4, 5 en 6 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het normbedrag.

2. Indien voor de belanghebbende meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4, 5 en 6 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het normbedrag.

(6)

Artikel 8

Indien de bepalingen in artikel 3 lid 5 en 6 na de inwerkingtreding van deze verordening zouden moeten leiden tot een lagere toeslag, dan wordt de toeslag gehandhaafd op de hoogte zoals die eerder is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 9

Burgemeester en Wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 t/m 8.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10

Burgemeester en wethouders kunnen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden

leidt.

Artikel 11

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand.

Artikel 12

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

2. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Bijstandsverordening 2000.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 oktober 2004,

De voorzitter, De griffier,

(Mr. drs. W.H. Everts) (L.W.A. Tinga)

(7)

Toelichting op de verordening toeslagen en verlagingen

Toelichting artikel 1 lid 1.

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB. Er komt één afwijking voor, die hierna wordt besproken. Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn de begripsomschrijvingen en de daarbij behorende toelichting uit de wet overgenomen en in de verordening opgenomen.

b. Alleenstaande.

De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aange- merkt als alleenstaande. De leeftijd die wordt genoemd staat er omdat alleen dan sprake kan zijn van een verlaging of toeslag. Voor personen onder de 21 jaar en ouder dan 65 jaar bestaan vaste normen.

Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder - kind) en een gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwden worden aangemerkt. Om te voorkomen dat twee bloedverwanten in de eerste graad die feitelijk een gezamenlijke huishouding voeren doch op grond van de definitie van gezamenlijke huishouding niet als gehuwd worden aangemerkt, niet als alleenstaande kunnen worden aangemerkt, is in de definitie uitdrukkelijk opgenomen dat deze personen als alleenstaande moeten worden aangemerkt.

De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar. De reden daarvan is dat voor personen van 18, 19 en 20 jaar een aparte jongerennorm bestaat (artikel 20 WWB). Op deze jongerennorm is geen toeslag mogelijk (artikel 25 WWB).

c. Alleenstaande ouder.

De omschrijving van het begrip alleenstaande ouder wijkt af van de omschrijving die de wet hanteert. De reden van afwijking is gelegen in het feit dat de omschrijving van deze definitie in de wet niet volledig is. De wettelijke definitie is in de verordening aangevuld met de zinsnede "tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad". Het weglaten van deze zinsnede kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een alleenstaande ouder met een inwonend kind als

"gezamenlijke huishouding" wordt aangemerkt. Dit komt niet overeen met de bedoeling van de wetgever. Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg voor één of meer tot zijn last komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar) heeft, kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijke zorg voor een of meer kinderen heeft, noch als alleenstaande ouder, noch als alleenstaande kan worden aangemerkt. De gemeente dient op grond van het algemene

individualiseringsbeginsel, zoals dat is vastgelegd in artikel 18 WWB vast te stellen welke landelijke basisnorm op betrokkene van toepassing is.

e. Kind.

Het gaat hierbij om (een) in Nederland woonachtig(e) eigen kind(eren) of stiefkind

(eren). Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip kind; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand. De leeftijd maakt in dit kader niet uit. Zie ook toelichting bij artikel 3 lid 4.

(8)

f. Ten laste komend kind.

Onder het "ten laste komend kind" wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.

g. Belanghebbende.

Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende. Beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van burgemeester en wethouders inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.

h. Woning.

Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en woonschip.

i. Woonkosten.

Deze omschrijving is ontleend aan de oude Algemene Bijstandswet. Hiermee is aansluiting gezocht bij de oude werkwijze.

Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimum huurgrens die de Huursubsidiewet hanteert. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening

gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de

financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.

j. Netto minimumloon.

Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet, artikel 37 WWB, en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

k. Normbedrag.

Dit betreft de norm voor gehuwden per kalendermaand in de leeftijd van 21 tot 65 jaar, zoals bedoeld in artikel 21, onder c, van de WWB.

l. Zorgbehoefte.

Om te kunnen vaststellen wanneer er sprake is van een zorgbehoefte is aansluiting gezocht bij hetgeen hierover is bepaald in artikel 1, sub j, van de Algemene

nabestaandenwet. Dit betekent dat de uitkeringsgerechtigde aannemelijk moet kunnen maken dat de te verzorgen persoon zonder verzorging aangewezen zou zijn op opname in een instelling ter verzorging en verpleging.

(9)

Toelichting artikel 1 lid 2

De ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, wordt als gehuwd aangemerkt.

Dit betekent dat zij bij de vaststelling van het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering worden behandeld als waren zij gehuwd.

Bloedverwanten in de eerste graad (ouder - kind) vallen niet onder het begrip gezamenlijke

huishouding; bloedverwanten in de tweede graad (b.v. grootouder - kleinkind en broer - zus) vallen wel onder de omschrijving, tenzij er sprake is van een zorgbehoefte.

Toelichting artikel 1 lid 3

De gehuwde die duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij is gehuwd, wordt als ongehuwde aangemerkt.

Toelichting artikel 1 lid 4

Dit lid geeft een nadere aanduiding van het begrip "gezamenlijke huishouding". De definitie is ten opzichte van de oude definitie verduidelijkt. Zo is het criterium "duurzaam" vervallen, doch het gaat hierbij slechts om wijzigingen die ten doel hebben de huidige bepalingen te verduidelijken. De reeds ontwikkelde jurisprudentie blijft derhalve van kracht. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder "het blijk geven zorg te dragen voor elkaar".

Toelichting artikel 1 lid 5

In een viertal situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke huishouding.

Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich een dergelijke situatie voor, dan worden zij zonder nadere bewijsvoering en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

Onder punt d wordt verwezen naar de situatie waarin betrokkenen elders staan geregistreerd als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de omschrijving in artikel 1, vierde lid. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, er toe leiden dat de betrokkenen, indien zij gezamenlijk zijn gehuisvest, worden geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

Toelichting artikel 2

Artikel 30 lid 1 van de WWB schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. Deze categorieën staan gedefinieerd in artikel 2 van de verordening.

Toelichting artikel 3 lid 1

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen.

Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag.

In de WWB staat dat de alleenstaande of alleenstaande ouder altijd een toeslag van 20% (artikel 25 WWB) moet krijgen wanneer er in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (artikel 30 lid 2a WWB).

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt de hoogte van de toeslag. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt.

De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplich-

(10)

ting die de op aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Toelichting artikel 3 lid 2

Artikel 30, tweede lid onder a, van de WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de WWB , voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het

maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de WWB. De maximale toeslag wordt niet verstrekt als de kosten worden gedeeld met een ander.

De maximale toeslag komt neer op 20% van het normbedrag (= 20% netto minimumloon). In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 27,28 en 29 WWB geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen.

Toelichting artikel 3 lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen,

verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht.

Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het normbedrag. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende

schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het normbedrag.

Toelichting artikel 3 lid 4

In de WWB wordt niets geregeld inzake het rekening houden met inkomsten van inwonende verdienende kinderen. Om die reden moet dat in de verordening worden bepaald.

Zodra tenminste 40% van het normbedrag wordt verdiend, wordt ervan uitgegaan dat er sprake is van schaalvoordeel. De toeslag zal dan met 10% van het normbedrag worden verlaagd.

De leeftijd van het kind maakt in dit kader niet uit. Het gaat erom of het kind kan beschikken over een inkomen van meer dan 40% van het normbedrag. Een voorbeeld. Wanneer een alleenstaande van 60 jaar een inwonend kind heeft van 40, dan geldt de korting van 10%. Een volwassen “kind” kan immers ten minste beschikken over een bijstandsuitkering wanneer er geen ander inkomen is. Dat is altijd meer dan 40% van het normbedrag. Ook wanneer het kind geen aanspraak maakt op de

bijstandsuitkering, wordt daar toch rekening mee gehouden.

Samengevat: bij een volwassen inwonend kind is voor de alleenstaande of alleenstaande ouder de toeslag maximaal 10% (en bij gehuwden een korting van 10%).

Toelichting artikel 3 lid 5 en 6

De toeslag van degene in de leeftijd van 21 of 22 jaar wordt ten opzichte van 23-65 jaar gehalveerd.

Dit is mogelijk door artikel 29 van de WWB. Deze norm is daardoor beter afgestemd op het minimumloon en de Wajong. Wanneer de norm voor 23-65 jaar ook wordt verstrekt voor 21 en 22- jarigen, dan is het verschil tussen uitkering en minimumloon te gering, hetgeen niet wenselijk is, omdat dit de uitstroom naar regulier werk kan belemmeren.

(11)

Met name voor de 21-jarige wordt door deze aangepaste norm het verschil tussen de uitkering en het minimumloon duidelijker tot uitdrukking gebracht. Het verschil bij de 22-jarige was er al, maar is nu nog iets groter.

Voor aanvulling op de norm voor de 18, 19 en 20-jarige door middel van bijzondere bijstand wordt aansluiting gezocht bij de norm voor een 21-jarige.

Een toeslag van 0% is niet mogelijk. Alleen wanneer de jongere de woonkosten in zijn geheel deelt kan dat. Er moet dan sprake zijn van een situatie zoals bij gehuwden. Dat is niet zo wanneer er sprake is van delen van kosten met een ander. Er is dan sprake van gedeeltelijke deling van kosten, dus altijd een toeslag.

Toelichting artikel 4 lid 1

De hoogte van de uitkering van echtparen en samenwonenden is afhankelijk van het feit of de kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten wanneer zij de kosten van het bestaan kunnen delen, omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat een gehuwdenuitkering wordt verlaagd.

Toelichting artikel 4 lid 2

De verlaging bedraagt 10% van het normbedrag.

Toelichting artikel 4 lid 3

De gemeente dient, wanneer er sprake is van inkomsten van een bij een echtpaar inwonend verdienend kind, te bepalen vanaf welk bedrag aan inkomsten er met deze inkomsten rekening zal worden

gehouden. Zodra tenminste 40% van het normbedrag wordt verdiend, wordt ervan uitgegaan dat er sprake is van schaalvoordeel. De basisnorm zal dan met 10% van het normbedrag worden verlaagd.

Zie ook toelichting bij artikel 3 lid 4.

Toelichting artikel 5

Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan er recht bestond op een toelage in het kader van de Wet op de studiefinanciering dan wel kinderbijslag, ontvangt een lagere uitkering. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke

bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode op grond van de Wet op de studiefinanciering was gegarandeerd.

Een verlaging van de norm lijkt alleszins gerechtvaardigd, daar de omstandigheden en mogelijkheden van degene, die recentelijk zijn opleiding heeft afgerond gedurende een zekere periode, in casu een half jaar, te vergelijken is met die van een studerende. Met andere woorden het niveau van de

noodzakelijke kosten is voor beide groepen ongeveer gelijk. Verder moet deze norm worden gezien als een prikkel om direct te trachten via reguliere arbeid te gaan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.

Toelichting artikel 6 lid 1

De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Wanneer geen woning wordt bewoond, bij dak- en thuislozen, kan de uitkering lager worden vastgesteld. Het college dient wel rekening te houden met de individuele omstandigheden, omdat de dak- en thuisloze ook kosten kan hebben voor (tijdelijke) opvang.

(12)

Indien aan de door betrokkene bewoonde woning geen woonkosten zijn verbonden, wordt de uitkering verlaagd (b.v. krakers). Er kan ook sprake zijn van betaling van de woonkosten door een derde, b.v. de ex-partner (dus niet inwonende ouder). Het ontbreken van de woonkosten voor de belanghebbende rechtvaardigt een lagere uitkering.

Toelichting artikel 6 lid 2

Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat het ministerie van VROM hanteert als

minimumbedrag bij het toepassen van huursubsidie. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 17% van het normbedrag.

Toelichting artikel 6 lid 3

De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Bij gehuwden vindt een verlaging op de basisnorm plaats.

Toelichting artikel 7

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 4, 5 en 6, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een

dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Toelichting artikel 8

Dit artikel slaat op de jongerennorm die met inwerkingtreding van deze verordening zouden moeten worden toegepast (artikel 3 lid 5 en 6). Voor enkele bijstandsgerechtigden betekent dit een lagere uitkering ten opzichte van de vorige verordening. Normaal gesproken wordt er in deze gevallen een overgangsregeling getroffen: over een periode van b.v. een jaar wordt de hoogte van de uitkering afgebouwd. Omdat het hier gaat om personen van 21 en 22 jaar die toch automatisch vanaf de leeftijd van 23 jaar een “reguliere” norm krijgen, zal deze groep vanzelf niet meer bestaan over maximaal 2 jaar. Daarom wordt geen afbouwregeling vastgesteld, maar wordt aan de jongere die nu nog de “hoge”

norm heeft de garantie gegeven dat deze behouden blijft totdat het recht op uitkering stopt. Dit betekent dat bij de jongere waarvan de uitkering beëindigd wordt en daarna weer wordt toegekend de nieuwe verordening geldt, hoe kort de periode tussen beëindiging en toekenning ook is.

Toelichting artikel 9

Artikel 9 van de WWB schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij burgemeester en

wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld mandateren aan ambtenaren.

Toelichting artikel 10 t/m 12 Geen toelichting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De toeslag als bedoeld in het eerste lid voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder en er geen ander in deze woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in artikel 25,

alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen, jonger dan 18 jaar en

Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 30

De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de

De norm of toeslag bedoeld in de artikelen 21 en 25 van de wet wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder lagere algemeen noodzakelijke kosten van

sub d alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander

alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen

alleenstaande ouder: de ongehuwde van 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen