• No results found

Omdat Isaäk op God vertrouwde, kon hij zijn twee zonen, Jakob en Esau, zegen voor de toekomst beloven.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Omdat Isaäk op God vertrouwde, kon hij zijn twee zonen, Jakob en Esau, zegen voor de toekomst beloven."

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 970: Hebreeën 11:20 t/m 30]

We vervolgen de uitzending over de geloofsgetuigen in Hebreeën, met Isaäk.

We lezen Hebreeën 11 vers 20: Omdat Isaäk op God vertrouwde, kon hij zijn twee zonen, Jakob en Esau, zegen voor de toekomst beloven. Het ge- loof van Isaäk komt vooral hierin tot uitdrukking, dat hij door middel van zijn zegen Gods beloften doorgaf aan zijn zonen Jakob en Ezau. Geloof is de grondslag van wat men hoopt - de toekomstige dingen - en het overtuigdende bewijs van dingen die niet gezien worden (vs.1). Vanuit dat geloof zegende Isaäk zijn zonen met beloften die gedeeltelijk lang na hen in vervulling zouden gaan (Gen.27: 28,29). De volgorde van de namen Jakob en Ezau is niet toe- vallig. Hoewel Jakob de jongere was, wist hij de beste zegen te verkrijgen (Gen.27). Ezau, de oudste broer, was onverschillig ten aanzien van zijn eerst- geboorterecht en ontving een mindere zegen

(Hebr.12:16; Gen.25:34; 27:39,40). Ezau komt verder niet voor in de rij van de geloofsgetuigen. We lezen in Genesis 25 vers 23 dat de HERE tot Rebecca zegt: De zonen in uw baarmoeder zullen twee vijandige volken voort- brengen. De ene zal sterker zijn dan de andere, de oudste zal de dienaar van de jongste zijn (Mal.1:2-3;Rom.9:10-13).

Van Isaäk zelf wordt weinig gezegd, zeker in vergelijking met wat over zijn vader Abraham is gezegd. Toch vertegenwoordigt Isaäk de bereidheid en overgave van het geloof. Isaäk was een volwassen man toen zijn vader Abraham hem op het altaar offerde en dat laat zeker zijn bereidheid zien!

Jammer genoeg wordt Genesis 22 in Christelijke literatuur veelal weergege- ven vanuit de vooronderstelling dat Isaäk, op het moment dat de gebeurtenis van Genesis 22 plaatsvond, nog zeer jong was. We vinden dat terug in vrijwel alle christelijke Bijbelverhalen en in afbeeldingen in kinderbijbels. Vaak wordt hij beschreven als een jongen van tussen de 7 en 17 jaar oud.Maar Joodse afbeeldingen van dezelfde passage zien er volstrekt anders uit. Abraham wordt daarin afgebeeld als een oude man, en Isaäk, die hem volgt met het hout voor het offer op zijn rug, is lang van postuur, draagt een baard, en ziet eruit als een volwassen man van rond de dertig.

(2)

Het is met name de gangbare Christelijke voorstelling die een aantal prangen- de vragen oproept. Hoe kan de God van de Bijbel zoiets gruwelijks als een mensenoffer vragen? En dan ook nog eens een kindoffer!Het doel van deze korte uitwijding over de leeftijd van Isaäk is om met de Bijbel als uitgangspunt, enkele misvattingen uit de weg te ruimen. Daarbij ga ik uit van het feit dat de Bijbel - Gods Woord - één geheel vormt en ook als zodanig moet worden ge- lezen en uitgelegd. OT en NT zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als we het OT en het NT verklaren vanuit de context van de hele Bijbel, zullen we niet alleen antwoord krijgen op een aantal moeilijke vragen, maar krijgen wij ook meer zicht op de liefdevolle hemelse Vader, die bereid was om op te geven wat het meest waardevolle voor Hem was, Zijn Zoon. Daarnaast zien wij het beeld van de Zoon die uit eigen vrije wil er voor kiest om Zijn Vader te gehoor- zamen, tot het afleggen van Zijn leven toe.

Eén van de belangrijkste aanwijzingen voor Isaäks leeftijd tijdens de gebeur- tenis in Gen.22, is de context van de geschiedenis. Onmiddellijk na het gebeu- ren in Genesis 22, wat door Joden ‘de Akeda’ of ‘de binding van Isaäk’

wordt genoemd, lezen we over de dood van zijn moeder Sara. Genesis 23:1 vertelt ons dat zij 127 jaar was toen zij stierf, terwijl in Genesis 17:17 door Abraham wordt gevraagd: Hoe kan een man van 100 jaar vader worden en een vrouw van 90 jaar nog een kind krijgen? Hieruit valt op te maken dat Isaäk in de geschiedenis die onmiddellijk aan de dood van Sara voorafgaat al rond de 37 jaar oud kan zijn geweest. Dit wordt nog eens bevestigd door een Joodse Targoem, een verklarende vertaling van de Hebreeuwse Bijbel naar het Aramees, die in de tijd van Jezus, naast de Griekse Septuaginta, één van de meest gebruikte vertalingen was. Daar wordt expliciet vermeld dat Isaäk ten tijde van de Akeda 37 jaar oud was. Een van de redenen waarom velen altijd hebben gedacht dat Isaäk nog maar een jongen was, op het moment dat hij met Abraham naar Moria ging, is het woordgebruik van de meeste Neder- landse Bijbelvertalingen. In Genesis 22:5 wordt Isaäk in de meeste vertalingen een ‘knaap’ of een ‘jongen’ genoemd. In de Hebreeuwse grondtekst staat er het woord ‘na'ar’.Exact hetzelfde Hebreeuwse woord verschijnt twee verzen eerder in Genesis 22:3. Daar wordt ‘na'ar’ niet met ‘jongens’, maar met

‘knechten’ vertaald: De volgende morgen stond Abraham vroeg op, za-

(3)

delde zijn ezel, nam twee knechten mee en zijn zoon Isaäk. Het vers ver- wijst eenvoudigweg naar twee dienstknechten die met hen meereisden. Door na'ar op een andere manier te vertalen wordt de indruk gewekt dat deze knechten een stuk ouder waren dan Isaäk, terwijl de grondtekst daar geen aanleiding toe geeft. Omgekeerd is het uiterst onwaarschijnlijk dat deze

knechten kinderen zouden zijn geweest, aangezien zij alleen voor de heenreis al een drietal dagen moesten reizen. Deze reis ging door een bergachtig en niet ongevaarlijk gebied, terwijl zij maar één ezel bij zich hadden. Bovendien hadden zij ook nog het hout voor het offer bij zich.

Het woord ‘na'ar’ wordt in het Hebreeuws gebruikt om te verwijzen naar een jongeman die nog niet getrouwd is, maar het woord geeft geen leeftijdsindica- tie, zoals we kunnen zien vanuit de verscheidene contexten waarin het in de Bijbel voorkomt. Als het woord wordt gebruikt in de betekenis van een jonge- man, is het te vergelijken met het Nederlandse woord ‘alleengaande’ of ‘vrij- gezel’. Doordat het woord ‘na'ar’ niet per definitie iemands leeftijd weergeeft, kan het binnen allerlei contexten worden gebruikt, van de beschrijving van Mozes als baby tot geoefende soldaten.

Daar komt nog dat bij de geschiedenis van Gen.22 de vraag op komt: Zou de HERE ooit aan iemand vragen om een kind te offeren? In Leviticus 18:21 ver- biedt de HERE ondubbelzinnig het offeren van kinderen. Het is strijdig met wie de HERE is, wat Hij heeft gezegd en wat Hij doet. Dat blijkt ook uit de nu vol- gende teksten. In Jeremia 7:31 lezen we: In het dal Ben-Hinnom hebben ze het altaar Tofet gebouwd en daarop verbranden ze hun kinderen als of- fers aan hun goden, een daad die zo verschrikkelijk is dat die nooit in Mijn gedachten zou opkomen, laat staan dat Ik dat opgedragen zou heb- ben (Jer.19:4,5).

Jer.32 vers 35: Zij hebben altaren voor Baäl gebouwd in het Ben-Hinnom- dal. Daar hebben zij hun kinderen verbrand als offers aan de Moloch, iets dat Ik nooit heb bevolen, wat Ik Mijzelf niet kan voorstellen. Wat een gruwelijk kwaad! Uit deze verzen blijkt duidelijk dat het offeren van een kind, door de HERE als een gruwel wordt gezien en dat iets dergelijks nooit bij de HERE is opgekomen.

(4)

Hebreeën 11 vers 21: Omdat Jakob op God vertrouwde, zegende hij kort voor zijn dood de twee zonen van Jozef. Leunend op zijn stok, boog hij vol ontzag voor God. Ook het geloof van Jakob bleek uit de zegeningen die hij aan zijn zonen doorgaf, toen hij op zijn sterfbed lag. Bij dit doorgeven van de belofte zag Jakob op een profetische wijze in de toekomst. In Genesis 49 vers 1 lezen we: Toen riep Jakob al zijn zonen bij elkaar en zei: Kom om mij heen staan, dan zal ik jullie vertellen wat met jullie zal gaan gebeuren.

Door het zegenen van ‘elk’ van de beide zonen van Jozef - Efraïm en Manas- se - verkreeg de stam van Jozef een dubbel deel van de beloften (Gen.48:5- 22). Daarmee werd aan Jozef in feite een eerstgeboorterecht verleend, hoe- wel dat eigenlijk aan Ruben toekwam (Gen.49:22vv.; Gen.49:26; 1Kron.5:1,2;

Deutr.21:17). Bij het zegenen van de beide zonen van Jozef legde Jakob zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm en gaf hem de grootste zegen, hoewel hij de jongere was (Gen.48:13vv., Gen.48:17vv.). De HERE gebruikte Jakob in Zijn voornemen juist het jongere, het zwakkere, het afhankelijke te verkiezen boven het sterkere (1Kor.1:26-29). Met de woorden ‘kort voor zijn dood’

wordt aangegeven, dat dit alles gebeurde toen Jakob al op zijn sterfbed lag (Gen.48:21; 49:33).

De tweede helft van vers 21 is ontleend aan de Griekse vertaling(LXX) van Genesis 47 vers 31. De Nederlandse vertaling luidt: Daarna boog Israël zich dankbaar neer aan het hoofdeinde van zijn bed. Maar de Griekse vertaling heeft in Gen.47:31 het woord ‘bed’ met ‘staf’ vertaald. De verklaring is deze, dat in het Hebreeuws de woorden ‘bed’ en ‘staf’ met dezelfde lettertekens werden geschreven en men geen klinkers kende. ‘Leunend op zijn stok’ of

‘aan het hoofdeinde van zijn bed ‘, boog hij vol ontzag voor God. Dat wil zeggen dat Jakob de HERE heeft aanbeden. Met deze aanbidding toonde hij zijn geloof in God, dat hij ondanks zijn verblijf in Egypte toch in Kanaän zou worden begraven (Gen.47:29vv.) en dat zijn nageslacht het beloofde land zou beërven.

Hebreeën 11 vers 22: Omdat Jozef op God vertrouwde, heeft hij aan het einde van zijn leven gezegd dat de Israëlieten eens uit Egypte zouden wegtrekken. Hij was daar zo zeker van, dat hij hen plechtig liet beloven zijn beenderen uit Egypte te zullen meenemen. Hoewel Jozef in Egypte tot

(5)

grote macht en tot groot aanzien was gekomen, wist ook hij dat hij zijn uitein- delijke bestemming niet had bereikt. Zijn ‘geloof’ bleek o.a. doordat hij reken- de op de toekomstige ‘uittocht’ van zijn verwanten uit Egypte naar het beloof- de land Kanaän. Deze ‘uittocht’ had de HERE al aan Abraham voorzegd (Gen.15:13-16).

Zo zeker was het vertrouwen van Jozef op het in vervulling gaan van deze be- lofte, dat hij zijn verwanten liet zweren om zijn gebeente mee te nemen naar Kanaän en het daar te begraven (Gen.50:24vv.), hetgeen ook inderdaad is gebeurd (Ex.13:19; Joz.24:32). Deze bijzondere zorg voor het lichaam of de beenderen moeten we zien als een symbool van hoop. De begrafenis in het Beloofde Land is een teken, dat Jozef ‘geloof’ had om deel te krijgen aan het betere, hemelse, vaderland (vs.16) en aan een betere opstanding (vs.35).

Groot is het contrast met de ongelovige Israëlieten, die in de woestijn moesten sterven (Hebr.3:17) en daar bleven liggen, als een teken van het nooit mogen ingaan in de beloofde rust en vrede (Hebr.3:18).

Hebreeën 11 vers 23: Omdat de ouders van Mozes op God vertrouwden, hebben zij hun kind dat heel bijzonder was, drie maanden lang verbor- gen gehouden. Zij trokken zich niets aan van het bevel van de farao dat alle pasgeboren jongetjes verdronken moesten worden. De geschiedenis van de uittocht is nauw verbonden met de persoon van Mozes. Daarom is hij de volgende geloofsgetuige (vs.24-29). Het persoonlijke geloof van Mozes werd als het ware al voorbereid door het geloof van zijn ‘ouders’.

‘Het bevel’ van de Egyptische Farao was, dat alle pasgeboren Hebreeuwse jongetjes in de Nijl moesten worden gegooid (Ex.1:22), dit om een verdere be- volkingstoename van de Hebreeën te voorkomen. Maar de ouders van Mozes vertrouwden zo op de bescherming van de HERE dat zij hun kind drie maan- den lang verborgen hielden. Als reden voor het verbergen van Mozes noemt Exodus 2 vers 2: Zijn moeder zag dat het een mooie baby was en daarom verborg zij hem drie maanden lang in haar huis. Hand.7:20 voegt daaraan toe dat Mozes ‘in Gods ogen een mooi kind was’. De ouders van Mozes moeten in zijn schoonheid een teken van een speciale verkiezing door de HERE hebben gezien (1Sam.9:2; 16:12), op grond waarvan zij ‘het bevel van

(6)

de farao’ negeerden totdat het niet langer kon (zie verder Ex.2). Hun geloof en vertrouwen op God waren sterker dan de schrik voor de straf van de farao.

Hebreeën 11 vers 24: Omdat Mozes op God vertrouwde, wilde hij, toen hij volwassen was geworden, niet voor een zoon van de dochter van de farao worden aangezien. Mozes’ eigen geloof bleek voor het eerst toen hij weigerde nog langer voor een zoon van de Egyptische prinses door te gaan (vs.26). De woorden ‘toen hij volwassen was geworden’ zijn direct ontleend aan de Griekse vertaling (LXX) van Ex.2:11. Het vervolg ‘toen hij volwassen was geworden, wilde hij niet voor een zoon van de dochter van de farao worden aangezien’ vinden we niet in het OT. Maar uit het feit dat de aandacht van Mozes uitging naar de erbarmelijke omstandigheden waaronder zijn volk moest leven (Ex.2:11; Hand.7:23), kunnen we afleiden dat hij zijn adoptie door de dochter van de Farao afwees. Dat gebeurde ‘toen hij vol- wassen was geworden’ en op grond van Hand.7:23, was Mozes toen 40 jaar oud. Mozes wilde niet langer voor een zoon van de dochter van de farao worden aangezien. Daarbij kunnen we denken aan het moment dat hij zijn Hebreeuwse broeders ging opzoeken of het moment waarop hij een Egypti- sche opzichter doodsloeg en zich daarmee gelijkstelde met de onderdrukte Hebreeën.

Hebreeën 11 vers 25: Hij wilde liever met het volk van God slecht behan- deld worden dan tijdelijk genieten van de zonde. Wanneer Mozes voor een zoon van een Egyptische prinses was blijven doorgaan, had hij kunnen genie- ten van een leven vol luxe, weelde en zonde, maar dat leven had met de dood een einde gekregen. Zich te identificeren met zijn volksgenoten betekende voor Mozes, dat hij moest delen in het onrecht en de onderdrukking die hun werd aangedaan, maar ook dat hij met hen zou delen in de eeuwige beloften van de HERE God. Door het geloof in deze beloften verkoos Mozes het laat- ste. Het volk Israël wordt hier met opzet het volk van God genoemd. Afzonde- ring van dat volk betekende dan ook afscheiding van de HERE. Om die reden wordt het leven als een Egyptenaar ook gekarakteriseerd als ‘een tijdelijk genieten van de zonde’, dat wil zeggen: een leven buiten God.

(7)

Hebreeën 11 vers 26: Hij vond het lijden voor Christus meer waard dan al de rijkdom van Egypte, want hij verwachtte dat God hem daarvoor zou belonen. De schrijver van Hebreeën legt nu uit waarom Mozes verkoos met zijn volksgenoten slecht behandeld te worden (vs.25): ‘want hij verwachtte dat God hem daarvoor zou belonen’. Opnieuw grijpt de schrijver terug naar zijn definitie van geloof in vers 1: geloof is het overtuigd zijn van het bestaan van dingen die je niet ziet. Door het geloof kon Mozes deze beloning als het ware al zien. Zowel in de Griekse tekst van vers 1 als in vers 26 worden vor- men van het werkwoord ‘zien’ (de blik richten op) gebruikt. De woorden ma- ken duidelijk dat Mozes de blik niet richtte op de rijkdom van Egypte, maar op de te verwachtte beloning van de HERE.

De uitdrukking ‘het lijden voor Christus’ herinnert aan Ps.89 (vs.51-52). In Ps.89 gaat het over bespotten van de dienaren van de HERE en Zijn gezalfde Koning (d.i. christos, LXX; Ps.69:10; Rom.15:3). Dezelfde gedachte vinden we in Hebr.13:13 (2Kor.1:5; Kol.1:24). De smaad die Mozes op zich nam toen hij zich het lot van zijn volk aantrok, wordt in vers 26 als een voorbeeld gezien van de schande die Christus op zich nam (Hebr.12:2) ten behoeve van Zijn volk, de gemeente. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat alle geloof, ook dat van de OT-ische geloofsgetuigen zijn vervulling vindt in Christus (vs.40), de

Leidsman en Voleinder van het geloof, Hij wijst de weg en Hij is het doel (Hebr.12 :2; Hebr.2:2). Zo gold Romeinen 8 vers 17 ook al voor Mozes: Als wij hetzelfde lijden doormaken als Hij, zullen wij ook dezelfde heerlijk- heid krijgen als Hij. De weg van lijden om Christus’ wil wordt door de HERE beloond, het levert meer op dan al de rijkdom van Egypte (Hebr.10:35). De inhoud van deze beloning is het ontvangen van de belofte (vs.13), het hemel- se vaderland (vs.16), de eeuwige erfenis, het eeuwige leven (Hebr.9:15).

Hebreeën 11 vers 27: In dat vertrouwen verliet hij Egypte en was hij niet bang voor de woede van de farao. Hij liet zich niet van de wijs brengen, het was alsof hij steeds de onzichtbare God zag. Ex.2:14 maakt duidelijk dat Mozes wel bang was toen hij vluchtte, omdat de Farao hem wilde doden.

Daarom zal vers 27 betrekking hebben op de uittocht uit Egypte. Toen was Mozes niet bang voor de farao, ook niet toen de farao het volk achtervolgde.

(8)

In Exodus 14 vers 13 kalmeert Mozes het volk met de woorden: Wees maar niet bang. Blijf gewoon waar u bent en kijk hoe de HERE ons vandaag redt. De Egyptenaren die daar aankomen, zult u nooit meer zien!

Opnieuw brengt de schrijver van Hebreeën het geloof in verband met het overtuigd bewijs van onzichtbare dingen (2Kor.5:7)

Hebreeën 11 vers 28: Omdat hij op God vertrouwde, zei Mozes tegen de Israëlieten dat zij een lam moesten slachten en het bloed ervan op de deurposten van hun huizen moesten strijken. Dan zou de doodsengel hun oudste kinderen niet doden, maar alleen die van de Egyptenaren.

Door het geloof voerde Mozes het pascha uit, zoals de HERE het hem had bevolen, opdat ‘de doodsengel’ of ‘verderver’, die hij nog niet had gezien (vs.7) niet ook de eerstgeborenen van Israël zou doden (Ex.12). Het pascha is een teken van het kruisoffer van Christus, waardoor de gelovigen worden be- vrijd uit de slavernij van de angst voor de dood (1Kor.5:7; Hebr.2:15). De doodsengel of verderver; (Ex.12:23; 1Kor.10:10) is een benaming voor een engel van de HERE, die macht heeft dood en verderf te brengen (1Kron.21:

12, 15; 2Kron.32:21; Ps.78:49). Dit verderf is in de regel een oordeel over Gods vijanden. Daarnaast kent het NT ook engelen van de satan (2Kor.12:7) die het vooral op de gelovigen gemunt hebben.

Hebreeën 11 vers 29: Omdat de Israëlieten op God vertrouwden, zijn zij door de Rode Zee getrokken als over droog land. Maar de Egyptenaren die hen achternagingen, verdronken allemaal. Hoewel het geloof van het volk pas genoemd wordt in Ex.14 (vs.31), na de doortocht door de Rode zee, moeten zij toch een zekere mate van geloof hebben gehad om Mozes door de zee heen te volgen (Ex.14:21vv.). Zowel in letterlijke als in figuurlijke zin volg- den zij Mozes na in het geloof. De Egyptenaren, die de Israëlieten achtervolg- den over de smalle strook land (Ex.14:23), werden door het terugvloeiende water opgeslokt (Ex.15:12; Ex.14:28). Bij hen was er geen sprake van geloof, maar van menselijke overmoed.

Hebreeën 11 vers 30: Omdat de Israëlieten op God vertrouwden, liepen zij zeven dagen om Jericho heen en toen stortten de muren van de stad in.

(9)

De periode dat Israël verbleef in de woestijn werd gekenmerkt door ongeloof en ongehoorzaamheid (Hebr.3:7-11; 16-19). Daarom heeft de schrijver van Hebreeën uit deze periode ook geen voorbeeld van geloof. Pas bij de defini- tieve intocht in het beloofde land onder Jozua is er weer sprake van geloof. Dit geloof bleek doordat de Israëlieten het bevel van de HERE uitvoerden (Joz.6).

De omtrekkende beweging moet in de ogen van de verdedigers van de stad beslist zinloos en belachelijk zijn overgekomen, maar op de zevende dag

‘stortten de muren van de stad in‘ nadat het volk er zevenmaal omheen was getrokken en begon te juichen bij het geluid van de ramshoorn (Joz.6:20).

Luisteraar, op wie vertrouwen wij?

In de volgende uitzending lezen we Hebr.11:31 t/m 34.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hebreeën 11 vers 17 en 18: Omdat Abraham op God vertrouwde, heeft hij, toen God hem op de proef stelde, zijn zoon Isaäk op het altaar gelegd om hem te offeren.. Hij was bereid

• Ezechiël: eerst bijeen vergaderen daarna leven (Ezech. Isaac da Costa verwachtte in de 19e eeuw dat zijn volk onbekeerd naar het land zou terugkeren en pas daarna de werking van

De vorige uitzending lazen we als laatste vers uit de eerste brief van Johan- nes, 1Joh.5:12 waar de apostel aan zijn lezers schreef: Wie dus de Zoon van God heeft, heeft het

Antwoord: Dat de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat erin is, uit niet geschapen heeft, Die ook door Zijn eeuwige raad en voorzienigheid ze

Zijn stem had geklonken als hemelse muziek en zijn ogen keken in een andere wereld, ver weg van de plaats waar hij stond.. Hij zag de dreiging niet van de mannen, die zochten naar hun

Bij die keuze willen ze niet enkel hun talenten en voorkeuren een rol laten spelen, maar maken ze plaats voor wat God van hen verlangt.. Acht maanden lang, van okto- ber tot mei,

Gelukkig hebben wij als oud importeur een kleine partij van de Prestige Cuvée Louis d’Or weten los te krijgen van de recent vrijgegeven oogst 2014, die Na het grote succes van

Hij droeg mijn straf aan het ruw houten kruis, maar Hij had daar ook weg kunnen gaan.. Hij bleef daar voor mij, verdroeg