• No results found

DE LANDBOUW IN HOEVEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE LANDBOUW IN HOEVEN"

Copied!
108
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ECONOMISCH TECHNOLOGISCH INSTITUUT VOOR NOORD-BRABANT

LANDBOUW ECONOMISCH INSTITUUT

DE LANDBOUW IN HOEVEN

Een onderzoek naar de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de

agrarische productie in Hoeven plaats vindt

TILBURG, October 1953

t ;

F-~ ?

(2)

ECONOMISCH TECHNOLOGISCH INSTITUUT VOOR NOORD-BRaBANT LANDBOUW ECONOMISCH INSTITUUT

DE LANDBOUW IN HOEVEN

Eea onderzoeK naar de wijze waarop en de omstandig­

heden waaronder de agrarische productie in Hoeven plaatsvindt.

— '1 O

U i o

&

:d v.ïïJXSfite-**' ,T».- t':

TILBURG, OCTOBER 1953.

(3)

/

INHOUDSOPGAVE

DI, WERKGELEGENEEIDSVERHOUDINGEN IN HOEVEN IN HET ALGEMEEN blz. 1

Inleiding blz. 1

De bestaansbronnen der Hoevense bevolking blz. 1

De werkloosheid blz. 2

Bevolkingstoeneming en migratie hlz. 3

De beroepsbevolking van 1930-1947 blz. 4 Het ontwikkelingsplan westelijk Noord-Brabant blz, 5

DE LANDBOUW IN DE GEMEENTE HOSVEN blz. 7

Inleiding blz, 7

HOOFDSTUK: I

HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN. BEDRUPS GROOTTE, GRONDGEBRUIK

EN VEESTAPEL blz. 9

HOOFDSTUK

II

DE VERSCHILLENDE SOORTEN GRONDGEBRUIKERS blz. 13

Indeling der grondgebruikers blz. 13

Grootteklasse en geografische spreiding blz. 14

Nevenberoepen der boeren blz. 14

HOOFDSTUK

III

DE CULTUURTECHNISCHE TOESTAND blz.

1. Het zandgebied blz. 17

2. Het klei- en klei-op-veengebied blz. 19 3. Het kleigebied van de St. Maartenspolder blz. 20

HOOFDSTUK^IV

DE BEDRIJFSGROOTT: 3N GEBRUIKSVERKAVELING

De bedrijfsgrootte De gebruiksverkaveling

blz. 22 blz. 22 blz. 23

HOOFDSTUK V

EIGENDOM EN PACHT

blz. 26

HOOFDSTUK VI

DE FINANCIËLE POSITI E_DER_ L AND BO UW BEDRI JVEN HOOFDSTUK VII .

DE AGRARISCHE BEVOLKING

Ad. 1. De leeftijd der boeren en de grootte der gezinnen

Ad. 2. De beroepskeuze der zoons en de afvloei­

ing uit de landbouw Ad. 3. Het jongeboerenprobleem

Ad. 4. De deelname aan het onderwijs

Ad. 5. De aard en instelling der agrarische bevol­

king

Ad. 6. De arbeidsvoorziening

blz. 30

blz. 33 blz. 33 blz-

blz. 37 blz. 40 blz. 45 blz. 49

(4)

NO0JDSTUK

_VIII

DE AARD VAN D5 BEDRIJFSVOERING, DE MOGELIJKHEDEN TOT VER­

B-ZI

ESING EN

DE VERHOGING DER PRODUOTIE biz. 5 3 De aard van de bedrijfsvoering biz. 53 a) Het gebruik van het bouwland biz. 53 b) Het gebruik van het grasland blz. 55

c) De veestapel blz. 56

d) De tuinbouw blz. 59

e) De werktuigeninventaris en de bedrijfsin­

richting blz. 61

Mogelijkheden tot verbetering van de bedrijfsvoe­

ring en verhoging der productie blz. 62 De verbetering van de productie-aanleg van het vee blz. 64

HOOFDSTUK IX

HET .ARBEIDS EFFECT blz. 68

a) Methode ter bepaling van het arbeidseffeet - . blz, 68 b) Het arbeidseffeet in de gemeente Hoeven blz. 69 c) Mogelijkheden ter verhoging van het arbeidsef f eet blz ';j

5 AMEN'VATTIN G

Par. 1. blz. 77

Par. 2. blz. 80

1. De physische productieomstandigheden blz. 80 2. De grootte der bedrijven blz. 81 3o De juridische vorm van het grondge­

bruik en de financiële toestand der be- .

drijven blz. 83

4. De agrarische bevolking blz. 83

Par, 3 o blz. 85

— O — O—O —O — O—O —

(5)

OVERZICHTSKAART VAN DE GEMEENTE HOEVEN

"" \

(6)
(7)

ïïoora.„voow.

Dit rapport bevat de resultaten van het in de gemeente Hoeven ingestelde onderzoek naar de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de agrarische productie al­

daar plaatsvindt. Dit onderzoek in de gemeente Hoeven droeg dus niet het karakter van een welvaartsstudia op algemene grondslag. Integendeel, Slechts die vorm van economische bedrijvigheid5 welke plaatselijk wordt uitgeoefend, d.i. de agrarische sector, werd bestudeerd. De reden waarom dit onderzoek aldus beperkt werd gehouden, is gelegen in de om­

standigheid, dat de Hoevense bevolking, voor zover niet be._

trokken bij het plaatselijk agrarisch bedrijfsleven, voor haar bestaan grotendeels is ingesteld op bestaansbronnen in andere gemeenten. Het is bekend, dat deze groeperingen der Hoevense bevolking noch wat de werkgelegenheidsverzorging, noch wat de welvaartsomstandigheden betreft, in gunstige om­

standigheden verkeren. Aangezien in het kader van het ont­

wikkelingsplan westelijk Noord-Brabant reeds is aangegeven, door middel van welke voorzieningen men verbetering beoogt te brengen in de werkgelegenheidsomstandigheden van de be­

volking tussen Roosendaal en Breda, werd gemeend, dat een diepgaand onderzoek naar de werkgelegenheidsomstandigheden van de Hoevense bevolking niet noodzakelijk was. Volstaan werd in dit rapport dan ook met een beknopte uiteenzetting v^n de werkgelegenheidsproblemen van het niet bij de plaat­

selijke agrarische sector betrokken Hoevense volksdeel,

waarbij vooral de nadruk werd gelegd op hetgeen het Hoevense gemeentebestuur met betrekking hiertoe te doen staat.

Het rapport werd opgesteld door het Landbouw- Economisch Instituut in samenwerking met het Economisch Technologisch Instituut voor Noord-Brabant, bij welk Insti­

tuut sedert enige tijd een medewerker van het L.L.I. is

gestationneerd, voor de wetenschappelijke behandeling van de agrarische vraagstukken dezer provincie.

Bij dit onderzoek werd door het L.E.I. een uitvoerige enquête ingesteld, waarbij zeer gewaardeerde hulp werd verleend door de Provinciale Voedselcommissaris en

diens Plaatselijke Bureauhouder te Etten. De bijdrage over de cultuurtechnische toestand werd verzorgd door de Rijks- cultuurconsulent te Breda. Bij de bestudering van de be­

drijfsvoering werd verder een dankbaar gebruik gemaakt van de inzichten van de Rijkslandbouwconsulent te Zevenbergen en diens assistent te Hoeven.

Tenslotte mag hier een woord van dank aan de boeren en allen, die door het verschaffen van gegevens hun medewerking verleende, niet achterwege blijven.

— O—O — O —O —O --O —

(8)
(9)

1 ,,

D^.-W3EK(KLSG^TH3IJSVIiRH0UDirg^ IN HOSVLff IN H-.T ALGSMSZN IHLSIDING.

Zoals reeds werd opgemerkt, heeft dit rapport slechts een bepemte allure, doordat alleen de plaatselijke agrarische sector in de systematische beschouwing werd be­

trokken. îêneinde echter dit agrarisch onderzoek het benodig­

de .relief in de gemeentelijke samenleving te verlenen, zal in deze inleiding gepoogd worden, een, zij het dan ook beknopt beeld te ontwerpen van 'de verhoudingen, welke de in Hoeven woonachtige' bevolking in haar geheel kenmerken«

Op de eerste plaats dan de vraag; welke plaats neemt de•plaatselijke agrarische bedrijvigheid in Hoeven in onder dé bestaansbronnen der in deze gemeente woonachtige bevolking?

Se bestaansbronnen der Hoevense bevolking.

Wanneer men de beroepen en bedrijven beziet, door middel waarvan de Hoevense .bevolking in haar bestaan voorziet,, c.q. waarin zij haar werkgelegenheid zoekt, dan moet als voornaamste kenmèrk 'worden gewezen op de omstandig­

heid, dat een zeer belangrijk deel van de bevolking dezer gemeente voor haar bestaan afhankelijk is van beroepen en bedrijfstakken, ; welke in de loop van het jaar slechts in een of meerdere seizoenen werkgelegenheidsmogelijkheden opleve­

ren, Van de 1 „400 à 1,500 mannelijke beroepspersonen zijn er ongeveer 350 à 400, d.i. 25 à 30 ƒ» welker werkgelegenheid seizoenmatig sterk fluctueert en welker dienstverband een tamelijk los karakter draagt. 'Daarnaast omvat het plaatse­

lijk agrarisch bedrijfsleven in min of meer vast dienstver­

band (inclusief de bedrijfshoofden) plm. 400 à 450 mâ,nnen, dus eveneens plm. 25 à 30 De overige plaatselijke be­

staansbronnen (zoals ambacht, winkelbedrijf, handel, verkeer e.d,) verschaffen werkgelegenheid aan plm. 250 à 300 mannen d.i. plm«,. 20 '/o, terwijl tenslotte plm, 35 0 .mannen of plm.

25' 'buiten de gemeente, voornamelijk in de industrie, hun bestaan vinden in tamelijk vast dienstverband.

De groepering, welker omstandigheden in dit rapport aan een grondige bestudering zijn onderworpen, om- vat dus slechts 25 à 30 fo der gemeentelijke bevolking. Al­

hoewel plaatselijk bezien het agrarisch bedrijfsleven de voornaamste bestaansbron is, welke in Hoeven voorkomt, wordt door 'deze beperking''voorbijgegaan aan de welvaartsproblema­

tiek van een belangrijk deel der gemeentelijke bevolking,, welke ter plaatse practisch geen gelegenheid heeft .in haar bestaan te voorzien. Toch is deze welvaartsproblematiek er wel eenvan een: bijzonder nijpend karakter. Zoals het voor­

gaande immers leert, wordt een zeer belangrijk deel der

Hoevense beroepsbevolk:y^rgevormd door losse arbeidskrachten, personen, welker bestaan xundering moet vinden in het ver­

richten van gelegenheidswerk voor een belangrijk deel als landarbeider, voor een toenemend gedeelte echter als seizoen­

werker in de agrarische industrie, welke in West-Brabant met haar suikerfabrieken en conservenindustrieën zo rijke- • lijk vertegenwoordigd is.

(10)

Hoe moeilijk de omstandigheden dezer mensen zijn moge blijken uit onderstaand commentaar inzake het op treden van het werkloosheidsverschijnsel in Hoeven.

De werkloosheid.

Voor de oorlog was de - werkloosheid onder de mannen in Hoeven ongeveer als volgt geproportionneerd.

Tabel 1.

Zomerwerkloosheid 11nt e rw e rklo o sh e i d in i v.d. in io v, d o absoluut mannelijke absoluut mannelijke

beroepsb. beroepsb.. .

1933 382 32 391 32

1934 339 28 384 31

1935 350 28 365 29

1936 274 22 388 31

1937 320 25 389 30

1938 257 20 485 38

Voor de oorlog dus telde Hoeven zowel rond Juni als rond December voortdurend zeer aanzienlijke aan­

tallen werklozen. Gemiddeld was 1/4 tot bijna l/3 deel der mannelijke beroepsbevolking in het grootste deel van het jaar voor haar bestaan afhankelijk van de voor werklozen in­

gestelde ondersteuningsfondsen.

7anneer men zich eerst realiseert, dat in deze jaren de werkloosheid in Hoeven bij de toenmalige kosten van levensonderhoud in totaal een uitkering noodzakelijk maakten van plm, f. 260.000,- en vervolgens, dat in de provincie Noord-Brabant in genoemde jaren slechts ee-n werkloosheid werd geregistreerd in de zomer van 10 ^ en in de winter van 14 kan men zich een voorstelling maken van de problemen, welke zich in de kleine gemeente Hoeven op het stuk der werkgelegenheid, beroepskeuze, ontwikkelingspeil, jeugdvor-- ming e,d. moeten voordoen.

Hoe is dit in de naoorlogse jaren geworden?

De werkloosheidscijfers in deze jaren vertonen het volgende beeld.

Tabel 2. '

z< ome rwe rklo osheid Winterwerkloosheid in io v.d. in io v.d.

absoluut mannelijke absoluut mannelijke beroepsb. beroepsb.

1947 11 1 148 10

1948 47 3 139 9

1949 96 6 '382 21

1950 93 6 320 20

1951 117 7 384 24

1952 244 16 369 23

(11)

3

Alhoewel aanvankelijk in de naoorlogse garen de werkloosheid in Hoeven zoals overal elders in Nederland zeer beperkt is gebleven, leren bovenstaande cijfers, dat er in feite in Hoeven op het stuk der werkgelegenheidsverhou- dingen weinig veranderd is.

Zowel de zomer- als de winterv, arkloosheid is geleidelijk naar proporties opgeklommen, welke tamelijk dicht bij de rampzalige vooroorlogse cijfers komen.

Hieruit blijkt, dat ook thans nog het bestaan van een zeer groot deel van de bevolking dezer gemeente op traditionele labiele grondslagen berust (in 1951 en 1952 wore1: aan inwoners dezer gemeente voornamelijk wegens werk­

loosheid in het kader der sociale voorzieningen uitgekeerd het niet geringe bedrag vL.n f. 270.000,- à f. 280.000,-).

Gezien dit alles is het niet verwonderlijk, uat de gemeente Hoeven haar bevolking afstoot, dat haar be­

volking, de beperkte en wisselvallige bestaansmogelijkheden van de gelegenheidsarbeid kennende, haar heil gaat zoeken in andere gemeenten, met meer stabiele werkgelegenheidsmogelijk­

heden. Bewerkstelligt deze uittocht uit de gemeente Hoeven nu op zich reeds de stationnariteit van de concentratie van gelegenheidswerkers in Hoeven?

Bevolkingstoeneming en migratie.

Sedert 1920 is de bevolking van Hoeven met plm.

45 i° toegenomen, haar mannelijke beroepsbevolking breidde zich van 1930 tot 1947 uit van 1.160 tot 1,530, dus met ruim 20 personen gemiddeld per jaar. Dit alles ondanks het feit, dat, zoals onderstaandè tabel laat zien, zich sedert 1920 practisch continu aanzienlijke vertrekoverschotten de­

den gelden.

Tabel 3 °

Migratiesaldo en geboorteoverschot, absoluut en in °/oo

1921-1925 1926-1930

•1931-1935 1936-1940 1941-1945 1946-1950

'7at de naaste toekomst in Hoeven zal brengen op het stuk van de'reëel te verwachten toeneming van de mannelijke beroepsbevolking, valt, gezien de rol, welke de migratie in Hoeven speelt, in deze beknopte uiteenzetting niet te bepalen. Vast staat, dat deze toekomstige toene­

ming zonder het optreden van vertrekoverschotten in de periode 1947-Î962 gemiddeld Jaarlijks ongeveer 35 à 40 per<

sonen zal omvatten. Wettigt de ontwikkeling in de jaren Migrât ie-

s aid 0 - 142 - 354

» 146 94 + 2 - 220

Geboorte­

overschot 649 559 562

660

575

720

vje uu ui 0 overschot m O /0 / 0

18 19 18 1 7 1 7 22

(12)

- 4 -

1930—1947 nu de indruk, dat men als gevolg van de toeneming der mannelijke beroepsbevolking in Roeven in de naaste toe­

komst een verdere uitbreiding van de concentratie van gele­

genheidswerkers moet vrezen. Bezien we daartoe op de eerste plaats de verschuivingen; welke van 1930 op 1947 plaats grepen in de beroepsstructuur van de mannelijke beroeps­

bevolking in Hoeven.

De beroepsverhoudingen van 1930-1947»

Wanneer we de beroepsstructuur van de mannelijke beroepsbevolking dezer gemeente vergelijken van 1930 tot 1947 dan blijkt het volgendes

Tabel 4.

Aantal mannelijke beroepsbeoefenaren per bedrijfstak 1930 1947 Toeneming

Bouwvakken 86 . 103 17

Metaalnijverheid 39 78 39

Textielindustrie 16 37 21

Voed. en genotmiddelen 100 127 27

Overige industrie 64 94 30

Totaal industrie 305 439 134

Landbouw (ter plaatse) 305 378 73 Landarbeiders + losse arb. 403 416 13 Handel, verkeer e.d.

Overige beroepen 105 196 91

Handel, verkeer e.d.

Overige beroepen 46 103 57

Totale mannel. beroepsbevolk. 1164 1532 368

Op grond van bovenstaande gegevens menen wij het niet waarschijnlijk te moeten achten, dat de bevolkings­

groepering in Hoeven, welke van gelegenheidswerk afhankelijk is, Vci.n 1930-1947 belangrijk is toegenomen. Een verdere uit­

zetting van deze groep ican o.i. worden voorkomen enerzijds door vertrek metterwoon naar elders in tamelijk sterke mate, anderzijds wasrschijnlijk door het relatief toenemen in de beroepsstructuur der gemeente van vormen van beroepsuitoe­

fening, waarin de werkgelegenheidsmogelijkheden minder labiel zijn.

.Vijst dus de ontwikkeling der laatste decennia beslist niet in de richting van een steeds verder accumule­

rende groep gelegênheidswerkers in de gemeente Hoeven,in de naoorlogse jaren zijn de min of meer tragische economische omstandigheden waarin een belangrijk deel der bevolking in de gemeenten tussen Breda en Roosendaal verkeert, zozeer voor het voetlicht gebracht, dat het Rijk, in samenwerking met provincie en gemeenten in dit gebied, maatregelen is.

gaan nemen om de situatig.aldaar op blijvende wijze door middel van industrie gelfel^llijk te verbeteren. Met betrek­

king tot Hoeven zullen deze maatregelen er o.i. toe moeten leiden, dat in de naaste toekomst de noodzaak tot het ver­

richten van gelegenheidswerk voor haar beroepsbevolking zal kunnen verminderen. V/ijden wij daarom thans enige aandacht

(13)

u,an de betekenis van het ontwikkelingsplan westelijk Noord- Brabant voor de bevolking van de gemeente Hoeven.

Het ontwikkelingsplan westelijk Noord-Brabant.

Teneinde het kennelijk 'tekort" àan stabiele werkgelegenheid in het gebied tussen Breda en Roosendaal geleidelijk op te heffen, zijn in het kader van het ontwik­

kelingsplan tal van maatregelen voorzien en .genomen te Ztten en Leur, Cudenbosch en Rucphen. Dit complex van maat­

regelen moet men zien als de hefboom door middel waarvan gepoogd wordt de industriële werkgelegenheid tot evoluering te brengen in dit gebied-, dat in tegenstelling met de meeste andere ontwikkelingsgebieden over een behoorlijke verkeers- geografische situering beschikt. Gebleken is, dat deze gun­

stige situering ton spijt het industriële bedrijfsleven zich toch niet aangetrokken voelde tpt dit gebied. De bij­

zondere maatregelen beogen- nu zodanige stimulering op te lev , dat ook in dit gebied het fundament voor een gezonde

evolutie der industriële werkgelegenheid. 'kan worden gelegd.

Hei is•dus 'wel'ie verwachten en de recente practijk leert dit ook, dat in het gebied tussen Roosendaal en Breda in de aangewezen kernen'" niet onbelangrijke bedrijfsvestigingen zullen worden gerealiseerd, :M.a.w. , dat ook voor de inwoners van Hoeven de känsen op het krijgen van stabiel werk, aan­

zienlijk worden vergroot. Alles komt nu aan op de vraag of de bevolking van dit gebied-, i.c. de gemeente Hoeven deze kansen ook zal gaan benutten, of dus en dâar komt het voor­

al op aan, de jeugd van Hoeven'de weg zal weten te vinden van de tradi honele maar duur gekochte vrijheden van de gele-

genheid^werKer naar de gedisciplineerde en gebonden arbeid in het industriële bedrijf. Het wil ons nl; voorkomen, dat het effectief slagen van het industrieel ontwikkelingsplan

niet zozeer gezien meet worden als een poging om'de grote groepen gelegenheidswerkers in dit gebied, i.e. de gemeente Hoeven, zonder meer over te hevelen naar aldaar te vestigen industriële bedrijven, voor een groot deel dezer groepen zal dit, gezien hun leeftijd en hun mentale instelling op gelegenheidswerk wol als een illusie moeten worden beschouwd.

Het succes van het ontwikkelingsplan in dit gebied zal

moeten worden afgemeten aan de mate, waarin de jongeren van dit gebied geleidelijk gaan deel hebben in de zich aldaar ontwikkelende industriële werkgelegenheid. De stimulering van de jeugd in de goede richting, in de richting van de stabiele werkgelegenheidskansen, langs alle wegen, welke daartoe openstaan (ouderavonden, systematische beroepskeuze, stimulering tot voortgezet onderwijs e.d.) lijkt ons een van de voornaamste hoekstenen van de in het kader van het ontwikkelingsplan te voeren industrialisatiepolitiek. De neiging tot distanciëring van het gelegenheidswerk is in Hoeven reeds aanwezig, versterking van deze tendenz en oriëntering van de jeugd op de industriële arbeid in de be­

drijven, welke zich vestigen in Oudenbosch en Etten, lijkt ons de hoofdtaak van de bestuurd eren der gemeente Hoeven,

(14)

- 6 -

Van de wijze waarop men. daartoe te werk moet gaan, menen wij hier geen uitvoerige descriptie behoeven te geven, de te volgen gedragslijn in deze zal aangepast moe­

ten zijn aan de plaatselijke mentaliteit en opvattingen.

Zij zal er in eerste instantie op gericht moeten zijn jeugd en ouders op de psychologisch meest verantwoorde manier duide­

lijk te laten worden waarom een groot deel van de Hoevense bevolking in zulke moeilijke omstandigheden verkeert, hoe­

zeer het noodzakelijk is, dat de jeugd andere wegen bewan­

delt dan het merendeel der oudere Hoevense beroepsbevolking gedaan heeft.

Tenslotte nog een enkel woord in verband met het thans volgend onderzoek van het plaatselijk agrarisch bedrijfsleven en de bevolking, welke hierin haar bestaan vindt.

Het komt ons voor, dat, voor zover in Hoeven gevaren bestaan voor een voortschrijdende accumulatie van gelegenheidswerkers, deze gevaren voor een niet onbelang­

rijk deel samenhangen met het kleineboerenvraagstuk in deae.gemeente. Het algemeen bekende verschijnsel van het niet tijdige afvloeiing van "overtollige" boerenzoons

wordt in Hoeven, naar wij vermoeden, in bijzondere mate in de hand gewerkt door de ::overvloed" aan gelegenheidswerk in westelijk Noord-J3rabant, zowel van agrarische aard op het kleigebied, als van industriële aard in de vele con­

serven- en suikerfabrieken, welke voorhanden is. Wij ver­

wijzen voor de beoordeling van dit probleem naar de desbe­

treffende onderdelen van het thans volgende onderzoek, ten aanzien waarvan wij reeds hier wel menen te mogen stellen, dat, wanneer een systematische en goed opgezette voorlich­

ting van de Hoevense jeugd en hun ouders met betrekking tot beroepskeuze, scholing en de economische mogelijkheden van de toekomst, gezien moet worden als de kardinale maatregel, welke uit het oogpunt van welvaartspolitiek in Hoeven ge­

nomen dient te worden, ook de agrarische jeugd dezer ge­

meente hierbij op intense wijze betrokken dient te worden.

—0—0—0—0—0—0™

(15)

' D5 LANDBOU.; IN DI] G-aClZT5 HO^YZN.

:INLEIDING.

Waar in het voorgaande aan de landbouw meer

• relief werd gegeven door hem te plaatsen te6en de achtergrond van het geheel der bestaansbronnen in deze gemeente, leek het gewenst, alvorens over te gaan tot de bespreking van de nuidige situatie, in het kort de ontwikkeling in het recente verleden van het aantal bedrijven, de bedrijfsgrootte, het grondgebruik en de veestapel na te gaan.

In het hoofdstuk over de ontwikkeling van de landbouw worden alle grondgebruikers over één kam geschoren.

Yoor ons doel is het echter nodig onderscheid te maken tus­

sen de verschillende soorten grondgebruikers, daar wij ons speciaal willen beperken tot die grondgebruikers, wier

voornaamste bron van inkomsten gelegen is in het uitoefenen van het landbouwbedrijf.

De welvaart in de landbouw hangt in belang­

rijke mate samen met de wijze, waarop de boeren de hun ter beschikking staande productiefactoren kunnen en weten te combineren, m.a.w. van het productieplan en de wijze waarop dit wordt gerealiseerd in de bedrijfsvoering. Nu moet de boer bij het opstellen van het productieplan en bij de bedrijfsvoering rekening houden met de zgn. productieom­

standigheden.

Het kenmerkende van deze productieomstandig­

heden is, dat de individuele boer er geen invloed op kan uitoefenen. Soms is hij zich bovendien van deze invloed niet of niet in voldoende mate bewust. Nu zijn er productie­

omstandigheden, waarop de mens, ook in georganiseerd ver­

band, weinig of geen invloed kan uitoefenen. Dit nu is het geval met het klimaat en in mindere mate met de grond­

soort. Hier kan enkel worden aangegeven of het productie­

plan en bedrijfsvoering wel in voldoende mate is aangepast aan deze productieomstandigheden. Onze aandacht gaat in dit rapport vooral uit naar die productieomstandigheden, welke in onderlinge samenwerking en veelal met behulp van de Overheid verbeterd kunnen worden.

Omdat productieplan en bedrijfsvoering nauw samenhangen met de productieomstandigheden en pro­

ductieverhoging en verbetering van de bedrijfsvoering, welke voor een verhoging van de welvaart nodig zijn, in vele gevallen belemmerd wordt door de ongunstige pro­

ductieomstandigheden, is behandeling van deze productie­

omstandigheden onmisbaar voor het verkrijgen van een voldoende inzicht in de agrarische structuur van deze gemeente.

De productieomstandigheden, die het eerst besproken worden zijn overwegend van physische aard, nl.

de waterstaatkundige toestand, de ontsluiting, de grootte der bedrijven en de verkaveling.

Naast deze physische productieomstandig­

heden zijn er nog productieomstandigheden van minder mate­

riële aard, nl. de juridische structuur van het grondge­

bruik en de financiële positie der bedrijven,

(16)

.Bij © su onderzoek als het onderhavige moet uiteraard ook aandacht worden besteed aan de agrarische be­

volking. De kwaliteit van deze bevolking is immers bepalend voor de wijze waarop productieplan en "bedrijfsvoering worden aangepast aan de productieomstandigheden en tevens van de mate waarin de boeren profijt zullen weten te trekken van- de verbeterde omstandigheden.:

De belangrijkste puaue.n met betrekking tot de agrarische bevolking zijn dans

de 'leeftijd der boeren, de grootte der gezinnen, de beroeps- keuze en de afvloeiing uit de landbouw, de geschooldheid,

de houding van de boeren ten opzichte van het organisatie­

leven en de mate waarin de boeren bij hun productieplan en bedrijfsvoering rekening houden met hetgeen hun omgeving te zien geeft.

Verder is ook de grootte en samenstelling van de agrarische bevolking van bctakeni° <?n wel in tweeërlei opzicht. Op de eerste plae.J _ voor het inkomen, dat per in de landbouw, werkzame verdiend wordt- en op de tweede plaats in verband met de toekomstige werkgelegenheid van de zoons der boeren, In nauw verband met de grootte en samenstelling van de agrarisch*3 bevolking staat de aard van de arbeids­

voorziening en de analyse van het arbeidsaanbod.

Na de bespreking van de productieomstandig- . heden en de agrarische bevolking, kan worden overgegaan tot de behandeling van het productieplan, de bedrijfsvoering en de bedrijfsinrichting, waarbij gewezen wordt op de zwakke punten en wegen ter verbetering worden aangegeven.

Met de methode der standsarduren is het moge­

lijk een indruk.te geven van het productieniveau bij de verschillende groepen van bedrijven. De intensiteit van de bedrijfsvoering kan worden benaderd door het berekenen van het aantal standaarduren per ha. Door de arbeidsbehoefte

te betrekken op het aantal volwaardige arbeidskrachten

krijgt men het aantal staarduren per volwaardige arbeids­

kracht, d.i. het arbaidseffect, een maat voor het inkomen per volwaardige arbeidskracht. Rekening houdende met de omstandigheden kan vervolgens ook worden aangegeven, op welke wijze verhoging van het arc:. : d-spffect mogelijk is.

Bij de behandeling van de verschillende agrarische problemen in deze gemeente tenslotte bleek het

nodig, ook rekening te houden met de verschillen in grond­

soort in deze gemeente» Bij de enquête werden dan ook

vragen gesteld naar de oppervlakte lichte zandgrond, zware zandgrond, venige en niet venige kleigrond per bedrijf.

Naar aanleiding van de antwoorden op deze vragen kpmden de bedrijven ingedeeld worden in drie groepen, nl. de be­

drijven met overwegend lichte zandgrond, met overwégend zware zandgrond en venige klei en de bedrijven met over­

wegend niet-venige kleigrond- De eerste groep bedrijven ligt in het Zuiden der gemeente in de wijken B, D, G-, H en J, de tweede groep in het midden in de wijken A, C en E en de derde in de Stc Maartenspolder, wijk F.

-0-0-0-0-0-

(17)

HOOFDSTUK I.

HISTORISCHE ONTïïIKK:

SN 'VEESTAPEL.

JEN Gr _VAN BEDRIJPSGROOTTE, GRONDGEBRUIK

•sal dig der

Alvorons in de volgende hoofdstukken de hui-

e toestand in de landbouw in Hoeven nader ¥/ordt onderzocht, hier in het kort worden nagegaan, hoe de ontwikkeling

recente verleden is geweest landbouwbedrijven in het

In het Noorden van de gemeente Hoeven ligt de St. Maartenspolder, plm. 400 ha kleigrond met grote bedrijven.

Het overige, veruit grootste deel van Hoevens grondgebied behoort echter tot de zandgronden. M'en treft or dan ook van ouds reeds het kleirie gemengde zandbedrijf aan. Bij de land­

bouwtelling in 1910 waren er in Hoeven 249 grondgebruikers

•met meer grond in ven was

dan 1 ha, die tezamen ongeveer 1760 ha cultuur- gebruik hadden-. De gemiddelde grootte dezer bedrij- dua 7 ha. Ruim 40 $ der bedrijven viel in de groot-

1-3 ha en nog 20 $ was 3-5 lia groot. Het aan­

deel der keuterbedrijven in de Hoevense landbouw was dus wel zeer groot» Onderstaande tabel doet zien hoe deze aantallen

•àIcïi in de loop der laatste 40 jaren hebben gewijzigd.

Tabel 5 .

A: mtal en grootte der bedrijven in 1910, 1921, 1930 en 1947.

Aantal bedrijven ha 1-3 3-5

ha 5-10

ha 10-20

ha

> 20

ha Totaal m

1 9 1 0 1 0 1 4 7 1 9 2 1 9 8 58 1 9 3 0 1 2 7 29 1 9 4 7 105 3 8

in absolute aantallen 45 50

5 9 54

28

34 47 37

20

22 22 26

249

270

274

Oppervl. cul­

tuurgrond alle

bedr. bedr.

1 ha in ha 1829 1909 1996 2236

1760 1 8 3 0 1910 2145

Bemid.

grootte der be drijven

> 1 ha

7,07 7,20 6,97 7,94

Grote verschuivingen hebben zich noch in de aantallen der bedrijven noch in de verdeling ervan over de grootteklassen voorgedaan, zodat het patroon van 1910 niet essentiëel gewijzigd is. Het meest opmerkelijk is de toe­

neming van de oppervlakte cultuurgrond, vooral in de derti­

ger jaren, waardoor de gemiddelde grootte der bedrijven toe­

nam van plm. 7 tot 8 ha. Deze aanwinning van cultuurgrond vond vooral plaats door ontginning van bos en heide in het Zuiden der gemeente, maar ook in het Noorden konden plm.

100 ha in cultuur worden gebracht door ontwatering van laag gelegen gronden. Op de nieuwe ontginningsgronden ontstonden enüele ontginningsbedrijven, voor het merendeel kleiner dan 5 ha. Het grootste deel der ontgonnen gronden werd bij be­

staande voornamelijk kleinere bedrijven gevoegd, die aldus hun bestaansbasis zagen vergroot.

(18)

- 10 -

Tegenover deze vergroting van vele bedrijven stond de bedrijfssplitsing als tegenwerkende kracht, die in Hoeven echter niet van grcte betekenis is geweest. Gedurende

de laatste 25 jaren werden 8 bedrijven gesplitst, waardoor naast de oude neg 10 nieuwe bedrijven ontstonden.

Voor do toekemst zal aanwinning van nieuwe cultuurgrond van weinig betekenis zijn, zodat niet moet worden verwacht, dat de langzame toeneming der gemiddelde bedrijfsgrootte zich in de komende jaren zal voortzetten.

De grote agrarische bevolkingsdruk verhindert enerzijds het verdwijnen van kleine bedrijven en houdt anderzijds het gevaar in, dat door toenemende splitsing nog meer keuter- bedrijven zullen ontstaan» In vergelijking met andere zand- gemeenten in Woord-Brabant en ook elders is een gemiddelde bedri jï'sgrootte van 8 ha niet laag .te noemen, maar in Hoeven

spreiding der bedrijven over de grootteklassen ongun- ïs de

stig. Terwijl

overweegt reft elders men de

in groep van 5-15 ha bedrijven sterk Hoeven naast meerdere grotere be­

drijven het merendeel der bedrijnen aan in de grootteklasse van 1-5 ha, hetgeen als een belangrijk knelpunt voor een gezonde ontwikkeling van de landbouw moet worden aangemerkt.

De indeling van de cultuurgrond in bouwland, grasland en tuinland heeft in de laatste 40 jaren grote wijzigingen ondergaan, zoals blijkt uit onderstaande tabel.

Tabel 6.

Indeling van de cultuurgrond in bouwland, grasland en tuin­

land in io van de totale oppervlakte cultuurgrond

1 9 1 0 1921 1930 1939 1946 1950

Oppervlakte Bouwland

59.6 40,5 50.4 65,2 69.7 61.5

Grasland 39,7 57 s 3 48,1 31 ,4 25,0 33,4

Tuinland 0,7 2.2 1,5 3,4 5.3 5,1

Terwijl in 1910 het bouwland 60 en het gras­

land, 40 io van de cultuurgrond in beslag nam, waren deze ver­

houdingen in 1921 vrijwel omgekeerd. Sindsdien zien wij, dat het bouwland zich weer sterk heeft uitgebreid ten koste van.net grasland, een ontwikkeling,- die vooral in de jaren na 1930 in snel tempo verliep. Sinds de laatste oorlog ver­

liest het bouwland weer terrein, zij het in langzamer tempo.

Op deze ontwikkeling hebben uiteraard het crisisbeleid in de dertiger jaren en daarna de oorlogsomstandigheden in­

vloed uitgeoefend.

Op een meer of minder intensief gebruik van de bodem behoeft deze wijziging in de bouwland-graslandverhou­

ding niet te wijzen. Wel is dit het geval met de gestadig toenemende oppervlakte tuinland. De schijnbare daling van

1920-1930 is niet reëel, daar het tuinland in 1910 en 1921

(19)

- 11 -

vrijwel volledig werd ge"bruikt voor "boomkwekerijproducten, die later grotendeels zijn verdwenen. Aangezien vergroting van het bedrijf niet mogelijk was, heb"ben velé, vooral kleinere bedrijven hun toevlucht gezocht in de tuinbouw,

cm door deze.intensivering de werkgelegenheid en het rende­

ment van hun bedrijf te vergroten.

Ook uit het gebruik van het bouwland komt een verdergaande intensivering tot uiting, zij het dat deze door de wisselende omstandigheden niet volgens een strakke lijn verliep (tabel 6).

T?.T?ql 7.

ü-ebruik vr." het beur/land .in 1910; 1921, 194-6 en 1950 in $>

•var. de totale oppervlakte bouwland. - Oppervlakte beteeld met

Granen Peul­

vruch­

ten

Handels­

gewassen

Hak- vruchten

G-roen- voeder- gewasssn 1910

1921 1930 1946 1950

59 66 55 46 46

4 6 12 8 11

1 1 3 7

31 25 25 36 31

5 10 5

5

De intensivering blijkt uit het teruglopen van het percentage granen ten koste van peulvruchten en handels­

gewassen. In vergelijking met andere zandgebieden is het bouwlandgebruik in Hoeven zeer intensief te noemen, terwijl ook de keuze der gewassen veelzijdiger is. Men treft er veel erwten, benen en ook vlas aan en onder de granen vindt men niet slechts rogge en haver, maar vooral in de latere jaren ook veel tarwe en gerst, terwijl onder de hakvruchten de suikerbieten een belangrijke plaats innemen.

Tenslotte enige vergelijkende cijfers over de veebezetting in de loop van de jaren.

Tabel 8.

Veebezetting in 1910, 1921, 1930, 1946 en 1950 Aantal melkkoeien Per 100 ha cultuurgrond por 100 ha per 100 ha aantal aantal cultuurgr. grasland varkens legkippen

1910 34 88 33 280

1921 29 51 34 303

1930 31 64 38 568

1946 37 148 41 200

1950 52 154 50 399

(20)

- 12 -

Na een inzinking gedurende de eerste wereldoor­

log heeft de melkveestapel zich sterk uitgebreid, aldus een belangrijke bijdrage leverend in de intensivering der bedrij­

ven. Ook het aantal varkens werd groter, maat zowel varkens als kippen waren en zijn nog van ondergeschikte betekenis op de Ho-evense landbouwbedrijven.

Conclusies :

1 . Door aanwinning van cultuurgrond is de gemiddelde grootte der bedrijven >1 ha in de laatste decennia toegenomen van 7 tot 8 ha.

2. Desondanks is nog altijd meer dan de helft dezer bedrij­

ven kleiner dan 5 ha hetgeen een gezonde ontwikkeling van de landbouw in Hoeven zeer bemoeilijkt.

3. Sinds 1920 heeft er een intensivering van de bedrijven plaats gevonden, voornamelijk tot uiting komend in de uitbreiding van de tuinbouw, in de verzwaring van de melk­

veebezetting en in een intensiever gebruik van het bouw­

land.

-o-o-o-o-o-

(21)

- 13 -

HOOFDSTUK II.

SE VERSCHILLENDS SOORTEN GRONDGEBRUIKERS.

'Indelin^ 'der grondgebruikers.

•In het voorgaande werden alle grondgebruikers over één kam geschoren» Het is echter een bekend feit, dat op de zandgronden e.en betrekkelijk groot aantal boeren een nevenberoep uitoefent om hierdoor aanvullende inkomsten .te

••v-erkri jge.n. Daarnaast hebben Vele personen met een hoofdbe­

roep buiten de landbouw enig grondgebruik. Om na te gaan in hoeverre dit verschijnsel zich ook in Hoeven voordoet, zijn da grondgebruikers in verschillende groepen .ingedeeld.

Bij deze indeling werd als. criterium genomen de tijd, welke aan het nevenberoep werd besteed.

Groep A. Zuivere, landbouwers.

Groep B» Landbouwers met nevenberoep (minder dan 'de helft van de tijd aan het nevenberoep besteed).

Groep O. Niet landbouwers met enig grondgebruik.

Groep D. Rustende boeren en rentenierende niet-agrariërs met enig grondgebruik.

In onderstaande tabel is het resultaat van deze indeling neergelegd. T

Tr;->,3l 9 .

lulling van do bedrijven°in groepen van grondgebruikers.

Groepen van grondgebruikers

Aantal

bedrijven Oppervl.

cult.gr. Gemidd. ; bedrijf s-î grootte

in ha Groepen van

grondgebruikers

ab s. in io ab s. in io

Gemidd. ; bedrijf s-î grootte

in ha A. Zuivere boeren

B. Landbouwers met nevenberoep

C. Niet landbouwers met grondgebruik D. Rustende boeren

en renteniers

135 23 54 12

60.2 10.3 24,1 5,4

1511 109 128 21

85,4 6, 2 7,2 1,2

11,2 : 4,7 \ 2,4 ; 1,7 Totaal geënquêteerd 224 100,- 1769 100, - 7,9

Het percentage zuivere landbouwers' blijkt in Hoeven geringer te zijn dan in de 11" gemeenten op de zand­

gronden') waar dit 67 i° bedroeg.. Dit is een gevolg van het relatief grotere aantal bedrijven van niet landbouwers met grondgebruik.

' ) ;:Het Kleineboerenvraagstuk op dë Zandgronden", L.E.I.

rapport - 1951 »

(22)

- 14 -

De gemiddelde bedrijfsgrootte van de geënquê­

teerde bedrijven met meer dan 1 ha cultuurgrond is in Hoeven iets geringer dan op de zandgronden. De gemiddelde bedrijfs- grootte van de A-bedrijven is daarentegen in Hoeven hoger, van de B- en C-bedrijven weer lager dan op de zandgronden.

In de groepen B, C en D is de gemiddelde be~

drijfsgrootte veel lager dan in groep A. Dit ligt voor de hand, omdat het juist de boeren op de kleine bedrijven zijn, die door een nevenberoep hun inkomsten trachten te vergroten en omdat niet-agrariërs meestal niet in de gelegenheid zijn veel grond te gebruiken.

G-rootteklasse en geografische spreiding,

Van de spreiding der grondgebruikersgroepen over de bedrijven in de verschillende grootteklassen en delen der gemeente geeft onderstaande tabel een beeld.

Hierbij is groep D buiten beschouwing gelaten.

Tabel 10.

De grondgebruikersgroepen naar grootteklasse en delen der gemeente

Groep A Groep B Groep C Totaal

1 - 3 ha 16 8 44 68

3 - 5 ha 24 7 6 37

5 - 7 ha 15 4 2 21

7 -10 ha 24 2 2 28

ytO ha 56 2 - 58

Totaal 135 23 54 212

Lichte zandgr. 71 15 36 122

Zware zandgr. 45 8 17 70

Kleigronden 19 1 20

Naarmate de bedrijven groter worden, wordt een groter deel der bedrijven geëxploiteerd door zuivere boeren.

Zo komen onder de bedrijven groter dan 10 ha slechts 2 boe­

ren met een nevenberoep voor, terwijl de bedrijven van de C-grondgebruikers zich vrijwel alle in de grootteklasse 1-3 ha bevinden. Van de 105 bedrijven in de grootteklasse 1-5 ha worden er 40 geëxploiteerd door A-boeren, 15 door B-boeren en 50 door C-boeren.

De meeste B- en C-grondgebruikers komen voor op de lichte zandgronden, maar relatief is het aantal op de lichte en zware zandgronden even groot. In de St. Maar- tenspolder zijn practisch alle grondgebruikers zuiver boer.

Nevenberoepen der boeren.

De volgende tabel geeft een beeld van de ne­

venberoepen der B-boeren en de hoofdberoepen der C-grond- gebruiKers.

(23)

- 15 -

Tabel 'i 1 » Nevenberoepen van de B-boeren en de hoofdbe- rcepen der g.grondgebruikers.

Beroeps groepen

Aantal bedrijven Beroeps

groepen Groep B. Groep 0.

Beroeps groepen

1-3 ha .3-5 ha > 5.. ha Tot. 1-3 ha' 3-5 ha >5 ha Tot.

1 " 2 3 5'"- 1 V. 1

2 . 2. • 3 .r 6 ; 15 1 16

3 1 .1 ' 2 : 4 " 2 1 1 ' 4

4 2 , . — 1 . 3 5 1 6

•5 7 2 1 10

6 . 3 : 1. ; 1 5 14 2 1 17

Totaal 8 7 8 23 44 6 4 54

De omschrijving van de beroepsgroepen is als volgt;

1 = Melk- en veilingrijders 2 = Landarbeiders

3 = Beroepens welke nauw verbonden zijn met of afhankelijk van de landbouw, zoals zaadhandelaar, molenaar, fourage- handel, veehandelaar, boomkweker e.d,

4 = Verzorgende beroepen afhankelijk van de dorpsgemeenschap, zoals loonslager, winkelier, caféhouder, groenteboer, kolenhandelaar e.d.

5 = Personen in dienst van overheidsorganen (gemeenten, water schap) verder van de Nederlandse Heidemaatschappij en D.U. 7.

6 = Losse en fabrieksarbeiders.

Met betrekking tot de nevenberoepen bestaat er uiteraard een voorkeur voor die beroepen, welke nauw verband houden met het agrarisch bedrijf. Bij de g-grond- gebruikers is het verband met de landbouw minder sterk.

Een belangrijke groep vormen hier de fabrieksarbeiders, losse arbeiders en landarbeiders.

Uit bovenstaande cijfers is duidelijk naar voren gekomen, dat men de g-grondgebruikers niet op de

eerste plaats als agrariërs mag zien. Dit blijkt al uit de geringe gemiddelde bedrijfsoppervlakte. In verband hiermede zal deze groep in de volgende hoofdstukken niet in de be­

schouwingen betrokken worden. De B-boeren staan dichter bij de Oroep der zuivere boeren, zodat aangenomen mag worden, dat de conclusies, welke in de volgende hoofdstukken voor de zuivere boeren worden getrokken, ook op de bedrijven der B-boeren van toepassing zijn.

gonclusies s

1. a) De percentages grondgebruikers in de groepen A, B, C en D zijn resp. 60, 10, 24 en 5 De gemiddelde bedrijfsgrootte in deze groepen is resp, 9S39 5.3S 2.6 en 2.3 ha.

b) Het percentage zuivere boeren is in Hoeven geringer dan in de 11 gemeenten van het kleineboerenonderzoek op de Zandgronden, waar dit 67 i° bedroeg.

(24)

- 1 6 -

c) Dit is een gevolg van h.et grotere percentage niet- landbouwers met grondgebruik ni, 24 tegen 15

2. Van de 105 bedrijven in de grootteklasse 1-5 ha worden er 40 geëxploiteerd door A-boeren, 15 door B-boeren en o0 door O-grondgebruikers. Van de 54 bedrijven van C- grondgebruikers zijn er 44 kleiner dan 3 lia.

3. De beroepen van de C-grondgebruikers liggen in veel sterkere mate buiten de agrarische sfeer dan de neven­

beroepen der B-grondgebruikers. Mede in verband met de geringe bedrijfsgrootte, kan men dan ook hier meestal niet van eigenlijke landbouwbedrijven spreken.

-o-o-o-o-o-

(25)

- 17 -

HOOFDSTUK III.

DE CULTUUR TECHNISCHE TCE.'JT.JU).

Bij da bestudering van de topografische kaart en van de geologischs kaart blijkt de gemeente Hoeven uit­

een te vallen in een drietal bodemkundig verschillende delen, al »

1 » de zandgronden in het zuidelijk deel der gemeente,

?.. het klei en klei-op-veengebied van de Hoevense Beemden, 3. het kleigebied van de St. Maartenspolder.

1• Het zandgebied.

Dit gebied beslaat het gehele zuidelijke deel der gemeente tot enige honderden meters ten Noorden van de weg Oudenbosch-Etten. Het is in het verleden grotendeels een heidelandschap geweest en langzamerhand ontgonnen of bebost. Een klein gedeelte is ook thans nog heideveld *

Het hoogste deel van dit gebied ligt in het centrum, ongeveer ten Noorden van de spoorlijn Breda-

Ro os endaal si net helt naar 4 zijden af. Het bestaat, voor zover net ontgonnen is, grotendeels uit bouwland, terwijl nier en daar nog wat grasland te vinden is. Over het algemeen is de teeltlaag zeer dun en bevat maar weinig humus. Het

gevaar voor stuiven is niet denkbeeldig. De vochtvoorzie- ning van de plant is ongunstig en men kan er dan ook geen hoge opbrengsten verwachten. Een groot deel van de hoge gron­

den wordt dan ook als bos geëxploiteerd.

Ten Zuiden van de spoorlijn is het beeld enigszins anders door de aanwezigheid van het dal van de Kibbelvaart en zijn zijtakken. Er bestaan hier op vrij korte afstand hoogteverschillen van enkele meters. Gemiddeld is de kwaliteit van de gronden iets beter dan in het hoge ge­

bied. De hoogste gronden hebben ook hier vaak een tekort aan vocht tijdens de groeiperiode en vormen een bouwland van matige kwaliteit. De wat lagere gronden kunnen van de aanwezigheid van grondwater, dat binnen bereik van de ]3an~

tenwortels is, profiteren. De laagste gronden langs de wa­

terlopen zijn alleen geschikt voor exploitatie als grasland.

Zij hebben een goed humushoudende bouwvoor, die echter tame­

lijk dun is, doordat men hier spoedig overlast van water heeft, waarover straks meer gezegd zal worden.

Naar het Westen helt het gebied af naar een waterloop en naar het Oudenbossche laag. Ook hier zien we w e e r h e t z e l f d e b e e l d a l s b i j d e K i b b e l v a a r t , m e t d i t v e r ­ schil, dat de lage gronden hier gedeeltelijk in de gemeente Oudenbosch liggen. Voor de kwaliteit van de grond geldt

ongoveer hetzelfde als wat onmiddellijk hierboven gezegd is.

Plaatselijk vindt men hier leem of leemhoudend zand in de grond, waarvan de invloed, afhankelijk van de diepte van deze ladg beneden net maaiveld, gunstig of ongunstig kan zi jn.

Naar het Oosten hellen de gronden af naar de Kibbelvaart, die hier echter buiten de gemeente ligt» Voor de binnen de gemeentegrenzen gelegen hoge en middelhoge

(26)

- 18 -

gronden geldt hetzelfde als wat ten aanzien van de overeen-

„'omstige gronden in het Zuiden gezegd is.

Naar het Foorden helt het gebied vrij lang­

zaam af. De kwaliteit van deze gronden is vrij redelijk.

De hoogste•hebben nog vochtgebrek, Ten Noorden van de weg Ouüenbosch-Etten is de kwaliteit echter be"er. De grond wordt ook' wat' intensiever gebruikt».

De ontwatering heeft voor een deel door de ondergrond plaats in dit gebied. Verder wordt het water naar 4. zijden' door leidingen afgevoerd, In het ÏÏesten- gaat het via leidingen naar net Waterschap Heer Jansland. Naar net Noorden gaat het via. duikers in de Provinciale weg naar .net lage gebied van de Ho evens s Beemden, Het noordelijk

deel van net gebied behoort dan ook waterstaatkundig en

administratief tot het ',7'aterschap !iDe Gecombineerde Hoevense Beemden".De Kibbelvaart is in beheer en onderhoud bij de gemeenten Hoeven en Etten-Leur.

In de winter is de Kibbelvaart niet in staat het overtollige water snel af te voeren. De lage gronden staan dan vaak onder water» Het gevolg is , dat ze te lang

en koud blijven en daardoor geen volwaardig grasland geven.» Zelfs ! s zomers staan verschillende delen som? dras.

Het gevolg is dat er veel onkruiden, en watermjnnende gras- son groeien. De moeilijkheden bij de waterafvoer worden nog vergroot, doordat het onderhoud van de vaart en zijn z-» •?- rakken slecht is. Een verbetering van de leidingen is wel.

gewenst. Hierbij moet dé nodige'Voorzichtigheid betracht werden omdat een diepere ontwatering nadelige gevolgen kan hebben voor het productievermogen van sommige hogere gron-

ien, die dan te diep ontwaterd kunnen worden. Plannen voor een-dergelijke verbetering verkeren• in een, vergevorderd stadium. Na eon dergelijke ^verbetering zal tevens verbe­

tering van'het grasland nodig zijn, welke hier en daar ge­

paard zal moetan gaan net herontginning (verbetering van -! o eras s ige percelen, breken van vaste lagen en egalisatie).

Op ös•hogere gronden zullen cultuurtechni­

sche maatregelen een minder groot effect sorteren. Mogelijk zal herontginning (breken'van vaste lagen en egalisatie) hier en daar - enige verbetering geven.-

• De ontsluiting-van het zandgebied is niet ideaal • 'In- s omni ge' complexen is het wegennet te dicht, in andere, bijv. in-het gebied ten Zuiden van' de spoorlijn Breda-Roosendaal, "i's het bepaald onvoldoende. De kwaliteit der vyegen ïs'over het algemeen niet best. Het merendeel vooral in het Zuiden, is onverhard. Het zijn meestal zand­

wegen, slechts een enkele weg is verhard en dan vaak vrij primitief. Alleen iri de-nabijheid van de. kom van .het dorp Hoeven vindt men wegen met een goede verharding. Het onder­

houd der wegen, speciaal ten Zuiden van de speerbaan, laat nogal eens te wensen over. Dit is mede een gevolg van het feit, dat de wegen vaak ;door de aangelanden onderhouden moeten worden,

Hoewel de bedrijf-sverkaveling in dit deel der gemeente niet bijzonder ongunstig is, zou een railverkave­

ling hierin nog vele verbeteringen kunnen aanbrengen, ter-

(27)

19 -

wijl hierdoor tev.ens het wegenstelsel gesaneerd zou kunnen worden. Indirect zou een dergelijke ruilverkaveling kunnen.

leiden tot verhoging der productie, doordat verbetering vari de ontsluiting en concentratie van de tot een bedrijf be­

horende gronden een betere bedrijfsvoering (betere verzor­

ging, van bodem en plant) en vermindering der productiekos­

ten -mogelijk maken.

2. Het klei- en kle,i~op,-veengebied.:

•De bodem van. dit gebied wordt gevormd door een ondergrond van pleistoceen zand, die naar het Noorden af­

hel t en vrij sterk geaccidenteerd' is, zodat ze hier en daar zelfs äah de oppervlakte komt. Deze ondergrond is bedekt met een veenpakket, dat sterk in dikte varieert, nl. Van 1 dm. tot enkele meters. Op, dit pakket rust een in dikte (15 - 60 cm) en zwaarte variërende kleilaag. Deze laag is,

wanneer zij slechts dun is, sterk humushoudend. In.het Noor­

den (De Hoop) vindt men een naar beneden lichter wordend kleipäkket. I.n sommige complexen is het veen vergraven tot

turf. De. ontstane putten verkeren in een meer of minder ver gevorderd stadium van verlanding. Soms is' de kleilaag weer teruggezet.

Er is een grote variatie in hocgteligging,

nl. van plm. 2.00 m + N.ä.B. tot- V„30 m - N-.A.P.. De hoogste' gronden liggen in het Zuiden en in het gebied De Hoop. Deze gronden behoren feitelijk nog tot de zandgronden van gebied 1. De laagste gronden liggen ten Oosten^an de Balrouw, even ten Zuiden van het punt, waar deze spoorlijn Roosen- daal-Zevenbergen passeert, en in het G-oed van Ikkel, dat juist in de gemeente,Etten en leur ligt. De verspreiding van hoog en laag is vrij grillig.

In 1931 is de afwatering van het gebied door het Waterschap verbeterd. Door een aantal leidingen wordt het water onder de spoorbaan,door naar het gemaal gevoerd.

Dit gemaal brengt het water via een boezem op.de Mark.

De capaciteit v^n de•;electrisch gedreven schroefpomp is + 70 /min, wat overeenkomt met een afvoercoefficient van bijna 7 /etm.

Hierop is ook het profiel der leidingen berekend. Deze capa­

citeit voldoet niet aan de eisen, die men aan de afwatering mag stellen, 's Winters hebben grote delen van het gebied overlast van water. Ook in de zomer is de waterstand in de laagste delen soms nog te hoogs zelfs,voor grasland. Een

peil van 1.40 m - N.A.P. is daar te hoog. Anderzijds worden bepaalde delen van het gebied 's. zome-r^ te diep ontwaterd.

Verbetering is dus noodzakelijk, maar niet eenvoudig, door de grote hoogteverschillen en de grillige verdeling der hoogteligging. De moeilijkheden worden nog groter doordat het veen onderhevig is aan'inklinking, waarvan de omvang niet gemakkelijk tevoren bepaald : kan worden.

De kwaliteit dér gronden is zeer verschillend.

Waar de grond voldoende diep< ontwaterd is, vindt men een mooie bruine bouwvoor,,: vooral,, waar deze uit een voldoende dikke kleilaag bestaat. ,Dit laatste :is echter lang niet overal het geval. Waar de ontwatering minder diep is,vindt men onder de bouwvoor, die dan slechts dun is, een blauwe tot grijze gereduceerde kleilaag. Hier is alleen grasland

(28)

20 -

op zijn plaats, dat echter van minder goede kwaliteit is, doordat de goede grassoorten verdrongen worden. Bij een voldoend diepe ontwatering is deze grond, als er de nodige zorg aan besteed wordt, in de loop der jaren wel te verbe­

teren (aëratie en bekalking).

De ontsluiting is niet ideaal. Terwijl in be­

paalde delen het wegennet eer te nauw dan te wijd is, is in andere delen, vooral in het Noorden en Noordoosten de ont­

sluiting absoluut onvoldoende. Sen deel der wegen is ver­

hard met gebitumineerde hoogovenslakken. Zij zijn onvoldoen­

de onderhouden, waardoor de kwaliteit van het wegdek slecht is. Er zijn ook veel onverharde wegen, waarvan enkele door de aangelanden moeten worden onderhouden. Ook dit onderhoud is onvoldoende.

De verkaveling in dit gebied is vrij ongun­

stig. Ér is veel verspreid bezit en veel klein bezit. Men vindt ook vrij veel kleine percelen.

Ter verbetering van de ontwatering, de ont­

sluiting eh 'de' verkaveling, zou een ruilverkaveling gewenst zijn. Er is in 1938 een aanvrage tot ruilverkaveling inge­

diend. Het plan is echter door de belanghebbenden afgestemd.

3. Het kleigebied van de St. Maartenspolder.

Dit gebied omvat de genoemde polder en het tegen de'polderdijk gelegen complex uiterwaarden van de MarK, genaamd de Goudbloem, samen vormende het Waterschap De Sint Maartenspolder.

Over het algemeen zi.jn de gronden in deze pol­

der van goede hoedanigheid. In de polder bestaan ze voor het merendeel uit een kleilaag, in dikte.en zwaarte varië­

rend, op een zandige ondergrond. Tegen de Poldersche dijk, die de grens vormt; met de Hoevense Beemden, ligt onder de, vaak dunne kleilaag veen, dat hier en daar zelfs aan de

oppervlakte komt. De zandondergrond komt op een enkele plaats aan de oppervlakte. De gronden in de Goudbloem zijn wat

zwaarder dan die in de St. Maartenspolder.

De hoogteligging van de gronden in de St.

Maartenspolder variëert van 0.50 m - N.A.P. tot 0.40 + N.A.P.

De hopgste en tevens lichtste gronden in de Goudbloem lig­

gen langs de Mark. De meeste gronden worden als bouwland geëxploiteerd. De lage gronden langs de Pold;erschedi jk zijn als grasland in gebruik.

De afwatering heeft plaats via enkele hoofd­

waterleidingen naar een gemaal met een electrisch gedreven centrifugaalpomp, die het water via een boezem op de Mark brengt, De capaciteit van pomp en leidingen voldoet niet aan de tegenwoordige eisen. Vooral in hetlage zuidelijke deel is 's winters de waterstand te hoog. De Goudbloem wordt bemalen door een onderbemalingsinstallatie gedreven door windkracht. De ontwateringstoestand is tamelijk goed.

In het gehele gebied is vrij veel gedraineerd. De drainage is echter te ondiep, ook in de hogere gronden.

(29)

- 21 -

De ontsluiting van het gebied is vrij gunstig.

De wegen zijn óf grindwegen óf onverharde wegen..Toepassing van een beter verhardingstype is wel gewenst. De wegen zijn o ok vrij smal. De -roldersche dijk is grotendeels een groene

weg. In het ^uidwestelijk deel is een nieuwe ontsluitings- weg wel gewenst.

De verkavelingstoestand is redelijk hoewel hier en daar nog wel verbetering nodig is. Er zijn nl,. nogal wat.kleine percelen en onregelmatig gevormde percelen.

Het bezit is in enkele gevallen te sterk verspreid,

Ook hier.zóu een ruilverkaveling verbetering van ontwatering, ontsluiting en verkaveling kunnen geven.

Tenslotte nog enkele algemene opmerkingen s 1. Het onderhoud van. wegen, waterlopen en sloten laat,over

het algemeen veel te wensen over. Een gunstige.-uitzonde­

ring hierop is de toestand in de St. Maartenspolder.

Zowel publiekrechtelijke lichamen als particulieren; schie­

ten in hun 'taak tekort. Hierbij dient nog het volgende opgemerkt., te worden?

Het is wenselijk dat waterlopen in beheer en onderhoud zijn bij waterschappen en niet bij gemeenten, zoals thans nog vaak het geval is... Wegen die alleen van betekenis;

zijn voor zuiver agrarisch gebruik, kunnen in beheer;.en- onderhoud zijn bij waterschappen, de overige kunnen beter aan gemeénten toegewezen worden. Het aanwijzen van parti­

culieren als. onderhoudsplichtigen van openbare wegen en van waterlopen is volkomen onjuist.

2. De Gecombineerde Hoevensche Beemden en de St. Maartens­

polder worden .ieder afzonderlijk bemalen, Een combinatie van deze : bemalingen is technisch goed uitvoerbaar en ,

betekent een belangrijke besparing in de bemalingskosten.

3. Een goede beheersing van de waterstand, waarbij eventueel gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot wat erin™

laat, is van groot belang.

4° Vele wegen voldoen momenteel niet aan de eisen, die door d;e provincie ten aànzien van de breedte gesteld worden, nl. minimaal 7 m. Ook de verharding van sommige wegen, vooral in de 3t. Maartenspolder, is te smal. Een eis van 3 m verhardingsbreedte is voor landbouwwegen geen- weelde.

-0-0-0-0-0

(30)

_ 22 -

HOOFDSTUK: IV

DE BSDRIJTSGROOTTE .EN GEBRUIK3VERKAVBLING.

De bedrijfsgrootte.

Dat de grootte der bedrijven een belangrijke invloed heeft op de financiële resultaten behoeft hier niet nader te worden toegelicht. De aanpassing van de beschik­

bare arbeidskrachten aan de te verricnten werkzaamheden, de intensiteit van het grondgebruik, de bedrijfsinrichting en mechanisatiegraad staan immers in nauw verband met de grootte der bedrijven.

Uit het hoofdstuk over de ontwikkeling van de landbouw in de laatste decennia bleek reeds, dat in Hoeven het kleine bedrijf öterk overweegt. Van de 270 grondgebrui­

kers met meer dam 1 ha cultuurgrond, hadden er ruim 60 een bedrijf groter dan 10 ha.

Bij de in dat hoofdstuk gepubliceerde cijfers werd echter geen rekening gehouden met de verschillende

soorten grondgebruikers en de verschillende delen der gemeen­

te. Daarom volgt in onderstaande tabel een overzicht van de verdeling van de bedrijven der zuivere boeren over de ver­

schillende grootteklassen en delen der gemeente.

Tabel 12.

Bedrijven mets

overwegend overwegend overwegend Totaal lichte zware kleigrond

zandgrond zandgrond

1-5 ha • • • 2 7 1 2 1 40

5-10 ha 24 14 1 39

10-15 ha 11 11 3 25

15-20 ha 4 1 3 8

20-30 ha 4 6 8 18

> 30 ha 1 1 3 5

Totaal 71 45 19 135

De meeste kleine bedrijven komen dus voor in het Zuiden der gemeente. De grote uiteraard in het Noorden.

Dat in het Midden der gemeente minder kleine bedrijven voor­

komen is misschien een gevolg van de omstandigheid, dat deze bedrijven gemakkelijker in staat waren grond in de Hoeven- se Beemden in gebruik te nemen. Dat het juist de bedrijven met overwegend lichte zandgrond zijn die over het algemeen het 'kleinste zijn, betekent uiteraard, dat op de bedrijven,

waar verhoging van de productie het meeste nodig is, de voorwaarden daarvoor ongunstig zijn.

(31)

- 23 -

De gebruiksverkaveling.

Onder de factoren, welke van invloed zijn op de bedrijfsvoering ëri de resultaten ervan, neemt de verkave­

lingstoestand der bedrijven een belangrijke plaats in. Daar een eerste indruk van. de verkavelin0stoestand in de gemeente Hoeven niét gunstig was, zijn bij de enquête vragen gesteld

naar het aantal kavels, het aantal percelen bouw- en gras­

land en het aantal stukken waarin het grasland wordt be­

weid.: Van de kavels is verder de afstand tot de bedrijfsge­

bouw gevraagd. In staat 1 ') wordt van de uitkomsten van het onderzoek een overzicht gegeven van de bedrijven der zuivere boeren. Er is een differentiëring aangebracht naar

grootteklasse voor de gehele gemeente en naar het totaal der verschillende delen der gemeente.

, Het gemiddeld aantal kavels per bedrijf be­

draagt in Hoeven bijna 5 en het aantal percelen ruim 9.

In de 11 gemeenten van "Het kleineboerenvraagstuk op de zand­

gronden" bedroeg het aantal kavels 5 en het aantal percelen 8. Eekening houdend met het feit, dat de cijfers gemiddelden zijn, moet, evenals in de gemeenten van "Het kleineboeren- vraagstuk " de verkaveling en percelering op vele bedrijven in Hoeven zeer ongunstig genoemd worden. 'De gemiddelde groot­

te der kavels is in Hoeven echter iets gunstiger nl. 2,46 tegen 1,99 ha op de zandgronden.

Ook wat de .gemiddelde afstand van de kavels tot de bedrijfsgebouwen betreft, is er geen groot verschil met de toestand in de onderzochte gemeenten op de zandgron­

den» In staat 1 isivâh het aantal kavels per bedrijf ook de spreiding rond het gemiddelde, aangegeven. In Hoeven is de situatie in zoverre 'iets gunstiger, dat er meer bedrijven zijn met 5-7 kavels en minder met 8 of meer kavels.

De verschillen tussen de grootteklassen geven geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen. Het aantal

kavels per bedrijf en de gemiddelde grootte der kavels is

op de kleinere bedrijven uiteraard geringer dan op de grotere.

Belangrijk zijn echter de verschillen, welke er te constateren zijn tussen de verschillende delen der gemeen­

te De verkavelingstoestand op de bedrijven op de lichte zandgronden is aanmerkelijk beter dan in de 11 gemeenten van het kleineboerenvräagstuk. De situatie in het middengedeelte van de gemeente, op de bedrijven met zware zandgrond en

venire klei is zeer ongunstig. Dit is vooral een gevolg van de omstandigheid, dat veel van deze bedrijven grond in de Hoevense Beemden in gebruik hebben, hetgeen kan blijken uit onderstaande tabel.

' ) zie Bijlage 1

(32)

- 24 -

JL ci O O _L 1 3 °

Het aantal bedrijven met grond in de Hoevense Beemden.

i

! j i.

Totaal aantal bedrijven

Bedrijven met grond in de

Hoevense Beemden i Bedrijven mets

j lichte zandgrond i Zware zandgrond : venige kle:

1 Hiet-venige klei

!

71 45 19

. 10 34 7

j Tot a al- 135 51

De bedrijven zonder grond in de Hoevense Beem­

den nebben een groter deel van de kavels dichter bij huis.

:Iet .aantal 'itavels per bedrijf is op de bedrijven met grond in de Hoevense Beemden hoger dan op de overige bedrijven.

Op deze bedrijven is de gemiddelde grootte der kavels groter dan op de eerstgenoemde -bedrijven.

Tabel J4.

De verkavelingstoestand op de bedrijven met en.zonder grond in de Hoevense Beemden.

met grond zonder grond Aantal b'sd:ri jven . 51 84 Aantal kavels per bedr. 6, 9 3,5 Aantal p?rcelen bouwland

por bedrijf • 6,5 .4,9

Aantal ' percelen grasland' . 6,5

per bedrijf 4S1 ' 3,2

Percentage, kavels bij

huis 21 45

Psrc. kavels 200--500 m . 12 20 Per co kavels -^--2 kra 33 24 Perc» kavels 2-5 km . 28 10

Porc, kavels 5 km 6 1

Aan de hand van de beschikbare gegevens kon ook worden vastgesteld, dat de kleine bedrijven minder grond in de Hoevense Beemden in gebruik hebben dan de grotere.

Dit zal voor een belangrijk deel het gevolg zijn van de om- standigneid, dat de meeste kleine bedrijven gelegen zijn in .iet zuidelijk deel der gemeente.

(33)

- 25 -

In de St. Maartenspolder is het aantal kavels per bedrijf hoog. Gering is verder het aantal kavels, dat bij huis gelegen is. Deze ongunstige situatie is ook een gevolg van de omstandigheid, dat een aantal van deze bedrijven grond in de Hoevense Beemden hebben liggen. De gemiddelde kavelgrootte is in de St. Maartenspolder echter aanzienlijk hoger dan in het overige deel van de gemeente.

Tenslotte moet nog gewezen worden op het aan­

tal bouw- en graslandpercelen per bedrijf en hun gemiddelde grootte-. Het aantal percelen bouw- en grasland geeft de meest juiste indruk van de feitelijke gebruiksverkaveling van de grond.

Conclusies;

1. Svenals op de zandgronden in het algemeen, moet de be­

drijf sverkaveling in Hoeven ongunstig worden genoemd, zowel Wat betreft het aantal kavels per bedrijf als de ligging hiervan ten opzichte van de bedrijfsgebouwen.

2. Vooral de verkaveling van de bedrijven in het midden der gemeente (zware zandgronden) is slecht.

3. Voornamelijk is dit een gevolg van de omstandigheid, dat het merendeel dezer bedrijven grond in gebruik heeft in de Hoevense Beemden, een onbewoond en slecht verkaveld gebied.

-0-0-0-0-0-

(34)

- 26 -

HOOFDSTUK V.

•ülfoffiDQM J3T P^CHT.

Hoewel floor wettelijke regelin-gen de groenste bezwaren van de pacht, speciaal met. betrekking^ tot de

rechtszekerheid van de pachter? zijn weggenonen,". kunnen bij een onderzoek naar de agrarische verhoudin gen de pacht- en eigendomsverhoudingen niet buiten beschouwing v7ordeii gelaten.

In staat 2 zijn de bedrijven van de zuivere boeren ingedeeld in 4 groepen naar de juridische vorm van het grondgebruik. De indeling heeft alleen betrekking op de

exploitatiewi jze van de cultuurgrond het feit, dat de be­

drijfsgebouwen in eigendom zijn dan wel gepacht worden, is hier buiten beschouwing gelaten.

Bij de zuivere boeren in Hoeven is iets minder dan .de helft van de oppervlakte cultuurgrond in gebruik bij de eigenaars; bij de bedrijven in de grootteklasse 1-5 ha is dit met 67 $ van de cultuurgrond het geval. ïïet het groter worden van de bedrijven neemt, uitgezonderd bij de . bedrijven in de grootteklasse 20-30. ha,, het percentage eigendomsland af»

Op de lichte zandgronden is 68 $ en op de zware zandgronden 47 i° van de oppervlakte cultuurgrond ei­

gendomsland. De bedrijven in de St. Maartsnspolder zijn cv:-:-- wegend pachtbedrijven. De betekenis van de eigendom neent dus van het Zuiden naar het Noorden af.

Naarmate de bedrijven groter worden, ne emt het aantal bedrijven, dat geheel of voor meer dan de helft uit eigendomsland bestaat, af.

Uit het relatief -grote aantal bedrijven met­

een gemengde exploitatievorm krijgt men de indruk, dat het pachten van los land veelvuldig voorkomt. Dez-e indruk wordt in de volgende tabellen bevestigd. Als eigenaars in tabel 15 worden beschouwd de grondgebruikers die de bedrijfsgebouwen in eigendom hebben.

Tabel 15.

Het bijpachten van los land door eigenaars

Grootte­

klassen

Aant. bedr.

die los land pa oh--

t e n

Oppervl. in eigendom

Oppervl.

los gep.

land p~r bedri jf

Aant. ver­

pachters por bedr'jf 1 - 5 ha

5 - 10 ha 10 — 15 ha 15 - 20 ha 20 - 30 ha

> 30 ha

21 27 18 12 4 2

1,94 4,11 6,13 9,91 16,96 15,21

1 ,67 3,89 7,35 7.88 9,25 24,80

1.7 2.8

3

3,8 3,3 6,-

Totaal 84 6 , 3 8 5,53 2,8

Lichte zandgr.

Zware zandgr.

Kleigronden

38 39 7

6,51 5,46 10,74

3,81 5,64 14.23

2.3 3,2 3.4

1 ) zie bijlage 2.

(35)

27 -

Zeer veel eigenaarsbedrijven blijken los gepacht land te hebben. Het aantal bedrijven, dat land bijpacht, is bij de kleinere bedrijven geringer dan bij de grotere bedrij­

ven, waar bijna alle bedrijven land bijpachten. Op de lichte zandgronden heeft slechts iets meer dan de helft der eige­

naars land bijgepacht. Op de zware zandgronden en op de klei­

gronden daarentegen pachten bijna alle eigenaars-bedrijven los land»

De gemiddelde oppervlakte bijgepacht losland is bijna even groot als de oppervlakte eigendomsland. Tus­

sen de grootteklassen zijn geen belangrijke verschillen te constateren. Op de lichte zandgronden is de oppervlakte bijgepacht los land per bedrijf geringer dan de oppervlakte eigendomsland, op de zœare zandgronden is het verschil niet groot, terwijl op de kleigronden de oppervlakte pachtland groter is. Ook hieruit blijkt dus, dat de betekenis van de pacht: toeneemt van het Zuiden naar het Noorden.

Opmerkelijk is verder, dat er per bedrijf veelal meerdere verpachters aanwezig zijn. Met het groter worden der bedrijven neemt'uiteraard het aantal verpachters per bedrijf toe.

Tabel 1 6»;

; Pachtbedri jve'n die los land bijpachten.

Grootte- klassen

; Behuisd; land Losland Aantal verpach­

ters tot.

per bedr.

Grootte-

klassen àant.

• t)edr. opp. gep.

per bedr.: ^.ant *

bedr. opp. gep.

per bedr.

Aantal verpach­

ters tot.

per bedr.

1 - 5 h a 5 -* 10 ia 10 - 15 ha 15 ~ 20 ha 20 - 30 ha

> 30 ha

• 3 ' 2 4 4 5 -3

1 s 59 5,62 9,70 13,08 16,55 21 ,39

: 3

2 1 2 4 . 3

2,21 0,42 5,19

. 1 1 , —

• 8,25 14,39

3,7 1,5 2,2 2,2 3,-4,7

Totaal 21 12, 10 15 7,71 3, ~ Lichte zandgr.

Zware zandgr.

Kleigronden

6 12 3 ;

9,81 6, 20 14,72

2 10: 3

0,71 8,09 8,99 -

1,2 4,- . 3,»

Hoewel ook niet onbelangrijk, is het bijpach­

ten van los land op; de. pachtbedrijven van-minder betekenis dan op de eigenaarsbedrijven. Met uitzondering van,de be­

drijven in de grootteklasse 1-5 ha is de oppervlakte bijge­

pacht los land geringer - soms aanzienlijk geringer - dan de oppervlakte behuisd gepacht land.

Uit beide, tabellen blijkt duidelijk, welke grote plaats het bijpachten van los land in Hoeven inneemt.

Het percentage eigenaarsbedrijven bedraagt 84? maar slechts 48 °jo van de oppervlakte cultuurgrond is eigendomsland. Yan de 834 ha gepacht land is 580 ha los gepacht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het meeste residu werd op de planten, die met 10$ suiker zonder tevoeging van glycerine of uitvloeier bespoten waren, waargenomen.. De bespuitingen vonden hierbij met een verfspuit

Sit middel» genaamd cuprothiaa («en ©ooplex van oudioethyl dlthioosrbass&amp;at m eap*ochloride) pif feij da «ne prœf uitkoaeten.. Si« vergelijkbaar waren «et Mi de

De indeling van het ponsdocument gebeurt nu zodanig dat eerst het eerste deel (10 kolommen) van boven naar beneden wordt volgemaakt, daarna het tweede deel enzovoort. Als

De keuze van de meststof en de concentra- tie, waarin deze aan het sproeiwater wordt toegediend, worden vastgesteld aan de hand van onder meer de voedingstoestand van de grond,

De opbrengsten per object zijn voor elk proefveld in relatieve getallen uitgedrukt (object met hoogste opbrengst op 100 gesteld). De verkregen relatieve opbrengsten zijn tegen

In haar proefschrift liet Bolhuis al zien dat mensen in een laborato- riumsituatie minder eten als ze kleinere hapjes nemen. Nu liet ze zien dat hetzelfde gebeurt bij een

Vancomycine: oplaaddosis van 25 tot 30 mg/kg iv, onmiddellijk gevolgd hetzij door een continu infuus getitreerd om serumconcentraties te bereiken van 20 tot 30 µg/ml hetzij door

Voorts blijkt de grootste produktie behaald te worden in augustus en begin september.. Na half september is de produktie bij de verschillende zaai/plantdata in grote