In liet voorgaande werden de verschillende fac
toren, welke v<_n invloed zijn op de productie in de landbouw nader bekeken, terwijl ook een indruk van de aard der pro
ductie werd verschaft. Het is, mede als sluitstuk van de voorgaande beschouwingen gewenst, ook de productie per wer
ker op de verschillende bedrijven te kunnen vaststellen« Dit nu is mogelijk door middel van de methode van het bepalen van het arbeidseffeet.
In het volgende zal eerst uiteengezet worden, wat er onder het arbeidseffeet verstaan wordt en op welke wijze.het wordt bepaald 5 vervolgens zal een indruk gegeven worden van het arbeidseffeet in de verschillende grootteklas
sen en in de verschillende delen, der gemeente. Hierbij zul
len de bedrijven in de St. Maartenspolder buiten beschouwing worden gelaten. De verhoudingen op deze bedrijven wijken immers sterk af van die op de bedrijven in de rest van de ge
meente. Bovendien is de methode van het arbeidseffeet minder goed toe te passen op die grote kleibedrijven. Voorts .heeft een aantal boeren in de gemeente Hoeven getracht het inkomen te vergroten door het uitoefenen van een nevenberoep en door over te gaan tot het verbouwen ; van tuinbouwgewassen. Daarom ,.
wordt dan ook nagegaan, welke invloed dit gehad.heeft op'het arbeidseffeet op deze bedrijven.
a) Methode ter bepaling van het arbeidseffeet.
Met. behulp van arbeidsnormen voor de verschil
lende gewassen en diersoorten kan de arbeidsbehoefte van de bedrijven in een bepaaldegrootteklasse worden gemeten» De in dit rapport gebruikte normen zijn ontleend aan de goed geleide bedrijven van 10-15 ha, waarbij de niet economisch aangewende arbeid zoveel mogelijk is geëlimineerd. Wanneer men deze normen als standaard gebruikt, kan men de arbeidsbe-iioef'te op andere bedrijven berekenen. Omdat alle bedrijven
echter niet onder gelijke omstandigheden werken, behoeft de arbeidsbehoefte, gemeten in standaarduren, niet overeen te komen met het reële aantal benodigde arbeidsuren.
De standaarduren nu kunnen gebezigd worden in de betekenis van :'productie-eenheden!!. Deelt men het arbeids
aanbod in volwaardige arbeidskrachten (zie hoofdstuk VII ) op de arbeidsbehoefte in standaarduren, dan krijgt men het aantal standaarduren per volwaardige arbeidskracht. Dit CLUotiënt wordt het arbeidseffeet genoemd. Het arbeidseffeet geeft dan een indruk van de hoeveelheid "productiemiddelen1', welke een volwaardige arbeidskracht bedient, of concreter uitgedrukt, het aantal dieren en de oppervlakte gras- en bouwland, welke een man verzorgd. Is dus het aantal stan
daarduren per werker laag, dan wil dit zeggen, dat één ar
beidskracht relatief -- d.w.z. in vergelijking met andere be
drijven in het betreffende gebied - een geringe hoeveelheid productiemiddelen bedient. Men kan het arbeidseffeet ook for
muleren als het aantal uren, dat een arbeidskracht op een
69
-bepaald bedrijf (met gegeven bouwplan en veebezetting) zou moeten werken, indien het bedrijf onder dezelfde omstandig
heden en op dezelfde wijze'zou produceren als de bedrijven, waaraan de standaard is ontleend. Het accent ligt derhalve bij het vergelijken van het arbeidseffeet bij verschillende groepen van bedrijven.
Met het constateren van een hoog of laag ar-beidseffect is evenwel nog niets gezegd over de oorzaken er
van. Het is mogelijk, dat door een zeer laag .arbeidstempo (bijv. tengevolge van een hoog arbeidsaanbod) in een groep
bedrijven 120 arbeidsuren worden gewerkt, terwijl er, geme
ten volgens de aangenomen normen, slechts 100 standaarduren nodig zijn. Anderzijds is het mogelijk, dat door een vergaan
de mechanisering of door een zeer extensieve bedrijfsvoering, waarbij zelfs sprake kan zijn van verwaarlozing, slechts 80 arbeidsuren nodig zijn in plaats van de aangenomen 100 stan
daarduren. In het eerste geval zal men tot een laag aantal standaarduren per volwaardige arbeidskracht komen, in het tweede geval tot een hoog aantal.
Yan belang is nog de omstandigheid, dat het arbeidseffeet in de practijk een zij het dan ook globale -maatstaf blijkt te zijn voor het arbeidsinkomen op de be
drijven iQ. de verschillende grootteklassen van een gebied.
Dit kan als volgt verklaard worden. Het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht is het product van het aantal standaarduren per volwaardige arbeidskracht en het inkomen
per standaarduur. Is het inkomen per standaarduur gelijk, dan geeft het aantal standaarduren per volwaardige arbeids
kracht dus de hoogte van het arbeidsinkomen aan. Uit de be-scnikbare gegevens blijkt nu, dat het arbeidsinkomen per stan daarduur op de verschillende bedrijven en in de verschillen
de grootteklassen in een gebied niet ver uiteenloopt.
b) Het art ei 5. s effect in de gemeente Hoeven.
1. In onderstaande tabel wordt per grootteklasëe een indruk gegeven van het arbeidseffeet en van de factoren, welke dit arbeidseffeet bepalen op de bedrijven van zuivere boeren op de zandgronden in Hoeven.
Tabel 36. Groep Arbeidsbehoe
Grootte klassen in h~
As be
1 - 5 ha 5 - 10 ha 1 0 - 1 5 h a 15 - 20 ha 20 - 30 ha
> 30 ha Totaal
1 = voor rundve
70
-De àrbeidsbehoefte in standaarduren per ha 'blijkt in de. verschillende grootteklassen sterk uiteen te
lopen; op de bedrijven beneden 5 ha bedraagt de arbeids-behoefte per ha 200 standaarduren meer dan op de bedrij
ven groter dan 20 ha» Dit neemt niet weg, dat de arbeids-behoef'te per bedrijf op de kleine bedrijven minder is dan op de grotere, ^ij neemt toe van 2404 standaarduren op de bedrijven van 1-5 ha tot 15640 op de bedrijven groter dan 30 n
j.16 X groter
De cijfers over het arbeidsaanbod laten zien, dat tal volwaardige arbeidskrachten toeneemt met het worden der bedrijven, maar lang niet in dezelfde mate als de àrbeidsbehoefte per bedrijf. Het gevolg hier
van is s dat de verhouding tussen de arbaidsbenoefte en het arbeidsaanbod op de grotere bedrijven aanzienlijk gunstiger is dan op de kleinere. M.a.w. het arbeidseffeet dat immers het quotiënt is van de àrbeidsbehoefte en het arbeidsaanbod J is op de kleinere bedrijven geringer dan op de grotere. Aangezien dit arbeidseffeet een maatstaf is voor het arbeidsinkomen per werker volgt hieruits dat het inkomen per volwaardige arbeidskracht op de kleinere bedrijven geringer is dan op de grotere.
Opmerkelijk :is het grote verschil in arbeids-effect op de .bedri jverr van 1-5 ha en op de bedrijven van 5-10 ha. Op de bedrijven boven' de 10 ha ligt het arbeids
eff eet ongeveer op hetzelfde niveau. In vergelijking met andere gemeenten op de zandgronden is het arbeids--effect-in Hoeven tamelijk hoog..:
Een aantal boeren wendt een deel van de arbeidskracht buiten het eigen bedrijf aan. Daarom zullen wij thans na
gaan, in hoeverre dit een gunstig gevolg heeft op het
arbeidseffeet. Doordat zij immers een gedeelte van de tijd elders werkzaam zijn, kan het arbeidsaanbod op hun be
drijven minder groot zijn. Daar verreweg de meeste boeren met een nevenberoep een bedrijf kleiner dan 5 ha hebben, zal alleen het arbeidseffeet op de bedrijven van 1-5 ha worden bekeken.
In onderstaande tabel is de àrbeidsbehoefte het arbeidsaanbod en het arbeidseffeet op de bedrijven
m boeren
i. b el 3 T » met en zonder nevenberoep vermeld
Àrbeidsbehoefte, arbeidsaanbod en arbeidseffeet op de bedrijven van boeren met en zonder nevenberoep.
Àrbeidsbehoefte per ha Àrbeidsbehoefte per
bedri jf
Arbeidsaanbod per bedri jf
Arbeidsaanbod per 100 ha
Arbeidseffeet
Zond er nevenberoep
725 852
2404 2689
1 ,21 1,19 36,44 37? 80
1990 2253
nevenberoep Met
-< 71
Het arbeidseffeet op de B-bedrijven') blijkt inderdaad hoger te zijn dan op de A-bedrijven. Dit is echter geen gevolg van een lager arbeidsaanbod op de B-bedrijven zoals te verwachten was, maar van een hogere arbeidsbehoefte per ha. Het nevenberoep van het bedrijfS' hoofd heeft dus geen verlaging van het arbeidsaanbod ten gevolge gehad. Op de bedrijven, waarvan het bedrijfs-hoofd een nevenberoep uitoefent, wordt een groter deel der werkzaamheden door medewerkende zoons verricht dan op de bedrijven van de zuivere boeren,
3. Bij de bespreking van de gesteldheid van de bodem zagen wij, dat er in Hoeven verschillen in grondsoort te zien zijn. Van het Zuiden naar het Noorden wordt de grond over het algemeen iets zwaarder. Het is daarom gewenst na te gaan, in hoeverre het arbeidseffeet hierdoor be-invloed wordt. Daarom wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijven, welke hun cultuurgrond overwegend op de lich
tere zandgrond hebben liggen en bedrijven, wier gronden gelegen zijn op zware zandgronden en venige klei.
Tabel 38.
Arbeidsbehoefte, arbeidsaanbod en arbeidseffeet in de verschillende grootteklassen op de bedrijven op de lichte
en zware zandgronden
Grootte
klas s em aant.
bedr.
Arbeidsbehoefte Arbeidsaanbod
Arbeids
en venige klei 1-5 ha
72 _
Het verschil in arbeidseffeet op de bedrijven met lichte zandgronden en op de bedrijven met zwaardere grond is niet groot, Sr is practisch geen verschil in arbeidsbehoefte per ha. Het arbeidsaanbod per bedrijf is op de zwaardere grond iets hoger, maar door de grotere arbeidsbehoefte per bedrijf, uiteraard een gevolg van de grotere gemiddelde bedrijfsoppervlakte, is het arbeids
eff eet toch nog iets gunstiger. Geconcludeerd kan der
halve worden, dat het verschil in grondsoort geen invloed heeft gehad op het arbeidseffeet.
4. Ongeveer de helft van het aantal zuivere boeren heeft de bedrijfsvoering geïntensiveerd door over te gaan tot het verbouwen van tuinbouwgewassen. Het ligt voor de hand de vraag te stellen, in hoeverre het arbeidseffeet hierdoor verbeterd is. In onderstaande tabel wordt per grootte
klasse het arbeidseffect gegeven van de bedrijven met en zonder tuinbouw.
Tabel 39.
De arbeidsbehoefte, het arbeidsaanbod en het arbeidseffect op de bedrijven met en zonder tuinbouw
1 0 5
Bedrijven met tuinbouw Aantal
edr. daarduren arbeid der.
1 2 3 4
Bedrijven zonder tuinbouw
Aant,
4 = per 100 ha cultuurgrond
Arbeids
- 73
Het totale gemiddelde geeft practidch geen verschil in arbeidseffeet tussen de bedrijven niet en zon
der tuinbouw. Op de bedrijven van 1-5 ha is de invloed van de tuinbouw echter wel degelijk merkbaar. Hier blijkt de tuinbouw het arbeidseffeet aanzienlijk verhoogd te hebben. De arbeidsbehoefte per ha is op de bedrijven met tuinbouw in de betrokken greottekJ .asse ruim 230 standaard
uren hoger dan op de bedrijven zonder tuinbouw. Het gun
stige effect van deze grotere arbeidsbehoef~ce per ha wordt echter voor een deel teniet gedaan door het hogere ar
beidsaanbod per bedrijf op de bedrijven met tuinbouw.
Daar wij kunnen aannemen, dat door de grotere rentabiliteit van de tuinbouw ten opzichte van andere bedrijfstakken het arbeidsinkomen per standaarduur op de bedrijven met tuinbouw hoger is dan op de bedrijven zon
der tuinbouw, kunnen wij concluderen, dat het verbouwen van tuinbouwgewassen geleid heeft tot een hoger arbeids
inkomen per volwaardige arbeidskracht. Dit behoeft echter niet te betekenen, dat daardoor het arbeidsinkomen per werker gelijk geworden is aan dat van de bedrijven van 5-10 ha en groter.
c) Mogeli jkheden ter v erhoging van het arbeidseffee t «
Met het oog op het inkomen per arbeidskracht is het voor de bedrijven met een laag arbeidseffeet van groot belang dit lage arbeidseffeet te verhogen. Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn, dat een verhoging van het arbeidseffeet op twee manieren mogelijk is, nl. door vermindering van het arbeidsaanbod en door vergroting van de arbeidsbehoefte.
Bij de beschouwing over het arbeidsaanbod is gebleken, dat de kleinste bedrijven over ongeveer driemaal zoveel arbeidskrachten per ha beschikken als de grote be
drijven. Het ligt dus voor de hand, dat men zich allereerst afvraagt, of het aantal arbeidskrachten op de kleine bedrij
ven niet verminderd kan worden. Bij de beantwoording van deze vraag moet men rekening houden met de omstandigheid, dat het arbeidsaanbod aan een minimum gebonden is, nl. het sociale minimum van het arbeidsaanbod, daar een gezin nu eenmaal minstens bestaat uit één man en één vrouw. Dit
betekent, dat het arbeidsaanbod per bedrijf in het algemeen niet kan dalen beneden 1 à 1,2 volwaardige arbeidskracht.
Vermindering van het arbeidsaanbod is daarmede op de klein
ste bedrijven in het merendeel der gevallen niet mogelijk.
Op de grotere bedrijven bestaat in verschillende gevallen deze mogelijkheid wel. Op de bedrijven van 5-10 ha, waar een opvolger pp het bedrijf werkzaam is, zou het aanbeveling verdienen deze zoon, wanneer er voor hem niet voldoende ar
beid beschikbaar is, tijdelijk op andere bedrijven te laten werken. Naast de vergroting van het gezinsinkomen betekent dit voor de betrokkene een vergroting van zijn landbouwtech-nische kennis en een verruiming van het algemeen inzicht.
Als een andere mogelijkheid om het effect te verhogen is genoemd de vergroting van de arbeids-behoefte. Alvorens op deze mogelijkheid in te gaan, dient
74
-te worden opgemerkt, dat het inkomen per arbeidskracht niet alleen verhoogd wordt door vergroting van het aantal stan
daarduren per arbeidskracht, maar ook door verhoging van het inkomen per standaarduur. 77ij hebben de indruk, dat, gezien de vele gebreken, welke aan de bedrijfsinrichting en bedrijfs
voering kleven, het inkomen per standaarduur aanzienlijk verhoogd zal kunnen worden door rationalisering van de be
drijf svoering,. dus zonder verhoging van het aantal standaard-uren»
In verband met het verschil in arbeidsvoorzie
ning op de kkleine en grote bedrijven zullen de kleine be
drijven, welke te kampen hebben met een arbeidsoverschot, de verbetering van het arbeidseffeet op de eerste plaats moeten zoeken in de intensivering, gepaard gaande met ratio
nalisering. De grote bedrijven, waar dikwijls eerder sprake is van een gebrek aan arbeidskrachten, zullen zich op de eerste plaats moeten toeleggen op rationalisering en mecha
nisering en kunnen daarna eventueel nog overgaan tot in
tensivering.
Over de wijze waarop de intensivering tot stand Kan worden gebracht, volgen hier, na hetgeen er in hoofdstuk
VUE reeds over gezegd is, nog enige opmerkingen. Hoewel de intensivering via de rundveestapel in het algemeen de vei
ligste weg genoemd kan worden, zullen vooral de kleinere be
drijven deze intensivering moeten zoeken in de vergroting • van de varkens- en kippenstapel en in verband daarmede een intensivering van het bouwlandgebruik. Gezien, de geringe dichtheid van de varkens» en kippenstapel liggen hier zeker nog mogelijkheden. Hierbij moet echter rekening worden ge
houden met de omstandigheid, dat het bouwland in Hoeven al intensiever gebruikt woï*dt dan op de zandgronden in het
algemeen en dat de tuingrond een belangrijke plaats inneemt.
Verder moet er rekening gehouden worden met de mogelijk
heid de tuinbouwsector te intensiveren.
Van de omstandigheden, waarmee elk individueel bedrijf te maken heeft, zoals kwaliteit van de grond, groot
te en samenstelling van het arbeidsaanbod en de prijsver
houdingen der producten, hangt het af, in welke richting de intensivering gezocht moet worden. Dit betekent ook,- dat veranderingen in productieplan op korte termijn mogelijk moeten zijn en dat de bedrijfsvoering zich kan aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden.
Het kan worden verwacht, dat de ten uitvoer
legging van zulk een intensivering met grote moeilijkheden gepaard zal gaan. Op de eerste plaats dient er aan te wor
den herinnerd, dat de kleine bedrijven in het algemeen reeds intensiever zijn dan de grote, zodat een verdere in
tensivering voor de kleine bedrijven meer moeilijkheden zal opleveren dan voor de grotere. Deze .moeilijkheden worden nog vergroot, doordat met verschillende, -bedrijfstakken rekening moet worden gehouden, welke bedrijfstakken in het üader van het gehele bedrijf moeten worden ingepast en
naargelang de omstandigheden een meer of minder belangrijke plaats zullen moeten innemen.
75
-Een groot nadeel hierbij is, dat de vakkennis der boeren zeer veel te wensen overlaat. Er zijn veel kleine bedrijven, waar noch het bédrijfshoofd noch een medewerkende zoon landbouwonderwijs gevolgd heeft. Voor de verdere uit
breiding van de tuinbouw zal men bovendien moeten beschikken over de nodige vakkennis.
Sen andere handicap bij de intensivering is gelegen in de vermogenstoestand en de instelling van de kleine boeren ten aanzien van financiële vraagstukken. De investering zal belangrijke kapitaalinvesteringen vragen voor de uitbreiding van de veestapel, verbetering van de be
dri sinrichtin0 en uitbreiding van de tuinbouwteelten. Een der oorzaken, dat de kleine boer deze investeringen achter
wege laat, is zijn geringe geneigdheid tot het opnemen van credi-t, ook wanneer dit bestemd is voor duidelijk rendabele verbeteringen. In ettelijke gevallen zal het opnemen van credist noodzakelijk zijn, omdat onvoldoende eigen kapitaal beschikbaar is.
Voor het slagen van de gewenste intensivering zal het verder van groot belang zijn, dat op de kleine be
drijven een eigen bedrijfsstijl wordt ontwikkeld, welke zo goed mogelijk is afgestemd op de bedrijfsgrootte en de . andere productieomstandigheden. Tot nu toe heeft de zgn.
groepsdwang een nog te grote invloed op de agrarische pro
ductie. Bij de bedrijfsvoering laat men zich nog te zeer leiden door hetgeen men op andere, speciaal grotere bedrij
ven ziet. Slechts door grotere vakkennis en intensievere voorlichting en propaganda zal deze collectieve bedrijfs
stijl doorbroken kunnen worden.
Gezien de moeilijkheden, welke de kleine
bedrijven bij de intensivering en rationalisering zullen on
dervinden, moet het niet mogelijk worden geacht, dat op alle bedrijven een voldoende hoog inkomen per arbeidskracht te verkrijgen zal zijn. Vergroting van de bedrijven zal voor die bedrijven de enigste oplossing zijn. Op de bedrijven, waar geen tuinbouw mogelijk is, zal men 5 ha als minimum bedrijfsgrootte aan kunnen nemen en op de bedrijven met
tuinbouw 3 ha. Waar het mogelijk zou zijn de bedrijfsvoering voornamelijk op de tuinbouw te concentreren, kan de bedrijfs-grootte nog minder zijn.
Hoeveel bedrijven het arbeidseffeet slechts door vergroting van het bedrijf zouden kunnen opvoeren, moet vanwege dt vele factoren, die daarop van invloed zijn, van geval tot geval worden nagegaan.
Daar de ontginningsmogelijkheden nagenoeg zijn uitgeput, zullen andere maatregelen getroffen moeten worden, welke echter buiten de macht van de gemeentelijke autori
teit of de plaatselijke organisatie vallen. Het probleem van de te kleine bedrijven is een algemeen vraagstuk op de zand
gronden. De gemeente Hoeven neemt ondanks het relatief grote aantal bedrijven in de grootteklasse 1-5 ha een vrij gunstige
plaats in. Gedeeltelijk heeft men reeds het kleineboerenvraag-stuk weten op te lossen door over te gaan tot het verbouwen van tuinbouwgewassen en het is niet onwaarschijnlijk, dat op dit terrein verdere voortgang gemaakt zal kunnen worden.
- 76
Conclusies »
1 c Be arbeidsbehoefte in standaarduren per ha neemt af van 725 op de "bedrijven van 1-5 ha tot ongeveer 500 op de bedrijven groter dan 20 ha.
2. Het arbeidsaanbod per bedrijf in volwaardige arbeidskrach
ten neemt toe van 1,21 op de bedrijven van 1-5 ha tot 4,31 op de bedrijven van 20-30 ha.
3» a) liet arbeidseffeet in standaarduren per volwaardige arbeidskracht is op de bedrijven van 1-5 ha 1990 en stijgt met het groter worden dér bedrijven tot onge
veer 3OOO op de bedrijven groter dan 20 ha.
b) Het verschil in arbeidseffeet op de kleine en de grote bedrijven houdt nauw verband met het in verhouding zeer grote arbeidsaanbod op de kleine bedrijven.
4. Het arbeidsaanbod per bedrijf op de bedrijven van boeren met een nevenberoep is niet lager dan op de bedrijven van boeren zonder nevenberoep,
5= Ondanks een ongeveer even hoge arbeidsbehoefte per ha en een groter arbeidsaanbod per bedrijf is door de grotere arbeidsbehoefte per bedrijf het arbeidseffeet op de be
drijven met zware zandgrond hoger dan op de bedrijven met lichte zandgrond.
5. Het arbeidseffeet op de bedrijven met tuinbouw is in de grootteklasse van 1-5 ha hoger dan op de bedrijven zonder tuinbouw in dezelfde grootteklasse.
7. a) Het is niet mogelijk door verlaging van het arbeids
aanbod" op de bedrijven tot ongeveer 5 ha een aanvaard
aanbod" op de bedrijven tot ongeveer 5 ha een aanvaard