• No results found

3 ^8 AFZONDERLIJK ADVIES

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "3 ^8 AFZONDERLIJK ADVIES"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3 ^ 8

AFZONDERLIJK ADVIES

VAN

Mr. L. W. C. van den BERG.

/

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 7266

l b \ o

(3)

AFZONDERLIJK ADVIES naar aanleiding van het ontwerp van een nieuw Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indiê.

Ofschoon gaarne erkennende, dat het ontwerp van de meer- derheid der Commissie vele gelukkig geredigeerde artikelen bevat, kan toch de ondergeteekende zich met dit ontwerp, als geheel beschouwd, niet vereenigen. Naar zijne meening wordt daardoor de inwerkingtreding van het nieuwe art. 75 van het Regeeringsreglement naar eene niet te berekenen toekomst verschoven en zal een algemeen Burgerlijk Wet- boek, gelijk bet ontwerp beoogt, wanneer het eenmaal zal zijn afgekondigd, een ernstig beletsel vormen tegen eene rechts- ontwikkeling overeenkomstig de zich in onzen tijd zoo snel wijzigende economische en maatschappelijke behoeften.

W a t het eerste bezwaar betreft, wordt aangeteekend, dat niet alleen het ontwerp, wanneer het eventueel zal zijn vast- gesteld, onmogelijk zal kunnen in werking treden, zonder eene omvangrijke, en langdurigen arbeid vereischende, invoe- ringsverordening, waaraan eerst na de vaststelling van het ontwerp zelf met vrucht kan worden begonnen ; maar dat die inwerkingtreding ook zal moeten worden voorafgegaan door eene ingrijpende wijziging van verschillende met het burgerlijk recht verband houdende organisaties, in het bij- zonder van de magistratuur en van Boedelmeesteren. De niet in de Indische rechterlijke organisatie geregelde attributie van rechtsmacht, speciaal bij het personen- en erfrecht, in het bestaande Indische Burgerlijk Wetboek evenals in het Xederlandsche voorkomende, is namelijk overal weggevallen, en voor de eenvoudige doch in de practijk goed werkende voorschriften op de voogdij van het Reglement voor het College van Boedelmeesteren (Ind. Stbl. 1828 n°. 46), is voor alle bevolkingsgroepen in de plaats gesteld de thans in Nederland vigeerende regeling, welke aan de Boedelkamers eene taak opdraagt, waartegen de weinige bestaande kamers stellig niet zijn opgewassen, afgescheiden nog dat de onder- geteekende het processueele gedeelte dier regeling zelfs voor Europeanen, bij de tegenwoordige rechterlijke organisatie in Indië, totaal ongeschikt acht. Ook voorziet het ontwerp niet in de onzekerheid, of de daarop gegronde vorderingen in zaken van personen- en erfrecht tot de competentie der pries- ters en hoofden behooren, zoodat de inwerkingtreding nog moet worden voorafgegaan door eene nadere regeling van de bij uitnemendheid moeielijke materie der rechtspraak in art.

78 al. 2 van het Regeeringsreglement bedoeld, zoo niet door eene wijziging van dit artikel zelf. Uit deze voorbeelden blijkt voldoende, dat de inwerkingtreding van het ontwerp van de meerderheid der Commissie binnen een redelijken termijn ondenkbaar is. En zoolang die inwerkingtreding geen voldongen feit zal zijn, blijft genoemd art. 75 onuitgevoerd, juist ten aanzien van hetgeen als de hoofdbedoeling daarvan is aan te merken, namelijk de verbetering van het burgerlijk recht der Inlanders en der Vreemde Oosterlingen.

Het tweede bezwaar is niet minder gewichtig. Het ontwerp stelt zich op het standpunt van een wetboek voor alle bevol- kingsgroepen, een standpunt, waaraan niet wordt te kort gedaan doordat sommige onderwerpen voor ééne of meerdere bevolkingsgroepen daarin slechts geregeld zijn door eene ver- wijzing naar volksrecht of naar bijzondere verordeningen.

(4)

2

Aan het ontwerp ligt dus principieel hetzelfde denkbeeld ten grondslag als aan het algemeene Indische landrecht, hetwelk indertijd de heer Mr. J . A. NEDEEBUEGH als liet Indische burgerlijk recht der toekomst verdedigde, zij het dan dat die geachte rechtsgeleerde dit denkbeeld blijkbaar in een anderen vorm wilde verwezenlijkt zien, en zij het dat in de toelichting op het ontwerp van een verband met het door hem gewenschte landrecht geene melding wordt gemaakt.

Het door de meerderheid der Commissie ingenomen stand- punt heeft er haar toe geleid in tal van artikelen van het bestaande Wetboek wijziging te brengen, hetzij om die ver- band te doen houden met speciaal voor Inlanders en Vreemde Oosterlingen in het ontwerp opgenomen bepalingen, hetzij om die niet alleen voor Europeanen, doch ook voor Inlanders en Vreemde Oosterlingen bruikbaar te maken. Het behoeft echter geen betoog, dat dit stelsel in de toekomst zal dwingen hetzelfde aanpassingsproces toe te passen op alle latere wijzi- gingen van het eventueel overeenkomstig het ontwerp tot stand gekomen nieuwe Indische Burgerlijk Wetboek. Zoo- danige wijzigingen zullen in de toekomst natuurlijk niet kunnen worden vermeden, hetzij om de wetgeving te doen beantwoorden aan nieuwe specifiek Indische behoeften, hetzij om die te doen overeenstemmen met de latere ontwikkeling van het Nederlandsche burgerlijk recht. Men moge over die overeenstemming verschillend denken ; men moge den Indi- schen wetgever meerdere of mindere vrijheid willen laten om zijn eigen weg te gaan, de ondergeteekende kan zich niet wel 'voorstellen, dat iemand van eenigen practischen zin dien weg toch niet in hoofdzaak zou willen zien aangegeven door de rechtsontwikkeling in Nederland. E n dit zoo zijnde, zal het volgen door de Indische Wet, zij het slechts van de hoofdbeginselen der Nederlandsche, telkens op het bezwaar stuiten, dat men bij de overneming dier beginselen boven en behalve met de rechtsbehoeften der in Indië wonende Europeanen, ook zal hebben rekening te houden met de vraag, of zij, rechtstreeks dan wel zijdelings, vereenigbaar zijn met de rechtsbehoeften der Aziaten, in andere artikelen van het- zelfde Wetboek nedergelegd.

W a t dit bezwaar beteekent, heeft de Commissie ondervon- den. Haar ontwerp was primitief gegrond op het thans be- staande Indische Burgerlijk Wetboek. Toen de Commissie daarmede eenigen tijd aan den arbeid was, bleek dat de I n d i - sche adviezen omtrent de overneming der Nederlandsche Wet van 6 Eebruari 1901 (Staatsblad n°. 62)' op de ouderlijke macht en de voogdij bij het Departement van Koloniën waren ontvangen, en kon zij natuurlijk niet nalaten in haar ontwerp met die wet rekening te houden, zelfs met wijziging der arti- kelen, welke zij reeds had vastgesteld. De wet immers moge in velen harer bepalingen, bijv. omtrent de voogdijraden, voor de Indo-Europeesche maatschappij niet geschikt zijn, de principieele wijzigingen, welke zij in het Nederlandsche familierecht heeft gebracht, schijnen toch ook voor die maat- schappij te moeten gelden. De wet heeft echter door haar casuïstischen vorm, door hare vermenging van de procedure met de materieele rechtsbeginselen en door haar zeer typisch Nederlandsch karakter groote moeielijkheden opgeleverd bij de opneming daarvan in het Ontwerp van het nieuwe Indi- sche Burgerlijk Wetboek, hetwelk om slechts één punt te noemen, ook met de polygamie rekening moest houden. Even- eens heeft de Commissie in haar ontwerp de Wet van 13 Juli 1907 (Staatsblad n°. 193) op het arbeidscontrakt, voor zoover met de Indische toestanden vereenigbaar, opgenomen, en het- zelfde heeft zij nog ter elfder ure gedaan met de W e t van 27 September 1909 (Staatsblad n°. 322), waarbij de bovenge- noemde wet op de ouderlijke macht en de voogdij van 1901 wederom werd gewijzigd. De Commissie meende geen werk- te mogen afleveren, hetwelk reeds bij de indiening den stem- pel zou dragen van verouderd te zijn. Intusschen is zulks toch reeds het geval, omdat de Commissie meende de wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek gebracht bij de Wet van 16 No- vember 1909 (Staatsblad n°. 363) tot opheffing der bezwaren,

(5)

'i

aan het voorschrift betreffende het onderzoek naar het vader- schap verbonden, u iet te mogen opnemen zonder het advies der Indische autoriteiten. Evenmin is rekening gehouden met de onlangs tot stand gekomen W e t van 10 Februari 1910 (Staatsblad n°. 55) op het onderdaanschap, en met het aan- hangige wetsontwerp op het bewijs in burgerlijke zaken.

Wordt dit laatste ontwerp Wet, dan zal zulks wederom tot eene omvangrijke wijziging van het ontwerp dwingen, en zal ook bij die wijziging niet slechts op de rechtsbelangen der Europeanen, doch niet minder op de rechtsbelangen der I n - landers en Vreemde Oosterlingen moeten worden gelet. De Commissie heeft, behalve door de overneming der bovenge- noemde wetten, ook veel tijd noodig gehad voor andere ver- beteringen in het recht der Europeanen, bijv. ten aanzien van den burgerlij leen stand, welke verbeteringen niet konden ach- terwege blijven, nu zij een geheel nieuw Wetboek wilde samenstellen. Daarbij komt nog, dat de minder gelukkige redactie van onderscheidene wetsartikelen, waarvan de be- zwaren tot dusverre niet in ernstige mate zijn gevoeld, zich accentueerde nu die artikelen met het recht der Inlanders en Vreemde Oosterlingen in één Wetboek werden samengebracht, en wel in zoodanige mate dat wijziging ook voor de Euro- peanen onvermijdelijk bleek. De Commissie is echter tenge- volge van een en ander van het eigenlijke terrein harer werk- zaamheden, namelijk de verbetering van het burgerlijk recht der Inlanders en Vreemde Oosterlingen, afgedwaald, en het is duidelijk, dat ook in de toekomst haar stelsel tot vertraging aanleiding moet geven telkens, wanneer verbeteringen in liet Indische burgerlijk recht noodig zullen zijn. Nu liet Neder- landsche burgerlijk recht in eene periode van groei- schijnt te gaan verkeereu, acht de ondergeteekende het onraadzaam, door liet combineeren van de rechtsbelangen der Europeanen met die der Inlanders en Vreemde Oosterlingen, het gelijken tred houden van de Indische rechtsontwikkeling met de Ne- derlandscbe nog moeielijker te maken, dan het reeds is wegens liet verschil van toestanden tusschen de Indo-Europeesche maatschappij en de Nederlandsche.

Van deze bezwaren tegen de grondgedachte van het ont- werp, is het volle gewicht den ondergeteekende eerst bij de bewerking gebleken, vooral in verband met de wijzigingen in de laatste jaren in het Nederlaudsche Burgerlijk Wetboek aangebracht. Op grond van die bezwaren zou hij zelfs den vorm van gedeeltelijke formeele unificatie, door hem gevolgd in zijn een viertal jaren geleden op het Departement van- Koloniën samengestelde voorontwerp tot regeling van het burgerlijk recht der Inlanders en Vreemde Oosterlingen, lie- ver willen laten varen. Afgescheiden hiervan meent de onder- geteekende, dat de meerderheid der Commissie in haar ont- werp bij de toepasselijkverklaring van het Europeesche recht, vooral wat de Inlanders en de Mohammedaansche Vreemde Oosterlingen betreft, niet overal stelselmatig is te werk ge- gaan, en eindelijk heeft hij tegen verschillende artikelen daar- van bezwaren van juridischen aard. Op grond van een en ander heeft de ondergeteekende het hierbij gevoegde contra- ontwerp samengesteld, bij welken arbeid de volgende leidende beginselen hebben voorgezeten.

Het Indische Burgerlijk Wetboek moet in zijn geheel blij- ven, en ook in de toekomst als zoodanig alleen voor de Euro- peanen gelden. Het zal zijn eigen ontwikkelingsgang hebben, welke verband zal houden met de ontwikkeling van het bur- gerlijk recht in Nederland. Naar het voorbeeld van Ind.

Stbl. 1855 n°. 79, doch met vermijding van de in de practijk gebleken fouten dier ordonnantie, en in een vorm met het nieuwe art. 75 van het Regeeringsreglement in harmonie, worden bij afzonderlijke verordening de voorschriften van het Indische Burgerlijk Wetboek toepasselijk verklaard op de Inlanders en de Vreemde Oosterlingen, voor zoover de bij hen gebleken maatschappelijke behoeften zulks eischen.

Wordt het Indische Burgerlijk Wetboek dan later gewijzigd, zoo behoeft in de verordening hoogstens de aanhaling der toepasselijk verklaarde voorschriften van dit Wetboek te wor-

2

(6)

4

den veranderd, zoodat deze gemakkelijk de ontwikkeling van het recht der Europeanen kan volgen, voor zoover de belan- gen der Inlanders en Vreemde Oosterlingen zulks vorderen.

Men zal aldus niet, gelijk in het stelsel van liet ontwerp, bij latere verbetering van het Indische Burgerlijk Wetboek heb- ben te letten op de somtijds uiteenloopende belangen van alle bevolkingsgroepen, maar de belangen van elke bevolkings- groep op zich zelve kunnen beschouwen, en aldus beter tot hun recht laten komen. Eindelijk is het een voordeel, dat men aldus een meer overzichtelijk ontwerp van toepasselijk- verklaring, in betrekkelijk weinige artikelen vervat, voor zich heeft, zoodat de wijzigingen, door de Regeering in het ont- werp gewenscht, daarin veel eenvoudiger kunnen worden aan- gebracht, dan in een zoo omvangrijk en de rechtsbelangen van alle bevolkingsgroepen rakend ontwerp als dat van een algemeen Burgerlijk Wetboek. Alle adviseurs der Regeering zuilen immers moeten beginnen met het ontworpen algemeene Burgerlijk Wetboek in zijn geheel te bestudeeren, alvorens een oordeel te kunnen uitspreken over de toepasselijkverkla- r m g m eenig onderdeel vervat. De beoordeeling der zaak, waarom het gaat, namelijk de toepasselijkverklaring, wordt aldus voor bedoelde adviseurs afhankelijk gesteld van het groote aantal andere quaesties, welke de algeheele herziening van het Indische Burgerlijk Wetboek ook met betrekking tot de Europeanen doet rijzen. De onderwerpen, waaromtrent geene toepasselijkverklaring plaats heeft, blijven beheerscht door het bijzondere recht der Inlanders en Vreemde Ooster- lingen, hetzij volksrecht, hetzij verordeningen; terwijl de vraag wat maatschappelijke behoeften zijn, beantwoord wordt door den ondergeteekende in gelijken zin als in den bekenden brief van den heer Mr. A. STIBBE dd. 15 Juli 1907, n°. 105 aan den Minister van Koloniën is geschied. Hij acht dus toepasselijkverklaring door het nieuwe art, 75 van het Regee- rmgsreglement gevorderd :

1°. wanneer op andere wijze in eene afzienbare toekomst geene rechtszekerheid is te verkrijgen;

2°. wanneer thans reeds verouderd of gebrekkig Euro- peesch recht de materie beheerscht;

3°. wanneer het bepalingen geldt van openbare orde of welke voor het algemeen belang of het vervullen door den Staat van zijne plichten noodig zijn;

4°. wanneer het bepalingen geldt, welke ook in het volks- recht der Inlanders of Vreemde Oosterlingen voorkomen, zij het niet geheel in denzelfden vorm.

Onder n°. 1 der hier vermelde redenen van toepasselijk- verklaring is te begrijpen het geval, dat het onderwerp niet oi: met voldoende in liet volksrecht is geregeld, en onder n°. 3 het geval, dat liet volksrecht in strijd is met algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid, gelijk mede liet geval dat liet volksrecht, zonder op zich zelf beslist onbil- lijk of onrechtvaardig te zijn, in de aanrakingen der daaraan onderworpen personen met derden, die daaraan niet zijn onderworpen, tot onrecht tegenover deze laatsten zou aan- leiding geven. Het weglaten uit het nieuwe art. 75 van de bevoegdheid des rechters om in het eerste geval de algemeene beginselen van liet burgerlijk recht der Europeanen toe te passen, en om m het tweede en derde -het volksrecht buiten toepassing te houden, dwingt thans den wetgever ten aan- zien van een en ander regelend op te treden.' Dat onder de plichten van den Staat vermeld in n°. 3 ook begrepen is de bevordering van welvaart en beschaving, zal wel door niemand worden betwijfeld. Voorts beaamt de ondergeteekende de in bovengenoemdeu brief gehuldigde opvatting, dat het volks- recht eene historische prioriteit heeft, zoodat van behoefte moet gebleken zijn om daarop door toepasselijkverklaring van Kmopeesch recht inbreuk te maken; terwiji ook hetgeen in den brief gezegd wordt omtrent de opvatting, dat onder het volksrecht slechts is te verstaan datgene wat in algemeenen zin volksrecht is, geheel met zijne denkbeelden overeenstemt Mocht de Regeering de hier in het kort herhaalde interpre- tatie van het nieuwe art. 75 niet boven twijfel verheven oor-

(7)

D

deelen, clan acht de ondergeteekende eene redactiewijziging yan liet artikel noodzakelijk, in dier voege dat de door" die interpretatie aangewezen, zijns inziens rationeelen, weg tot reentshervorming meer duidelijk in de wet worde vastgelegd

De keer STIBBE betoogt nog in zijn brief terecht dat, of- schoon de Rijkswetgever in het tweede lid, litt, b, van meer- genoemd nieuw art. 75 voor Inlanders en Vreemde Oosterlin- gen slechts de keuze geeft tusschen hun volksrecht en het recht der Europeanen, die wetgever daarmede niet bedoeld kan hebben bepalingen uit te sluiten, welke in eenige verordening noodig mochten blijken om het volksrecht aan het Europee- sche recht, of omgekeerd dit laatste aan het volksrecht te doen aanpassen, al leveren zulke bepalingen noch volksrecht noch Europeesch recht op. De ondergeteekende meent echter verder te moeten gaan, en kan noch in de stukken over be- doeld artikel tusschen de Regeering en de vertegenwoordi- ging gewisseld, noch in de debatten daarover in de Kamers gevoerd, de minste aanwijzing vinden, dat daardoor, wat het privaat- en strafrecht betreft, de in art. 20 van het Regee- rmgsreglement nedergelegde algemeene wetgevende bevoegd- heid van de Kroon en van de Indische Regeering zou zijn afgeschaft om de nationale instellingen der Inlanders en der

Vreemde Oosterlingen te wijzigen. Beide wetgevers blijven dus zijns inziens als te voren bevoegd in die instellingen in te grijpen, wanneer zulks noodig mocht zijn om ze in overeen- stemming te brengen met hetgeen de zich aan de tijdsomstan- digheden aanpassende volksgeest en gebleken, nieuwe maat- schappelijke behoeften vorderen. Zoodanige wijzigingen kun- nen als tot dusverre worden aangebracht, ook al kan zulks met geschieden door toepasselijkverklaring van Europeesch recht, hetzij omdat het instellingen geldt, waaromtrent geen Europeesch recht bestaat, bijv. de adoptie onder de Chinee- zen, de polygamie, de Inlandsche gebruiksrechten op den grond enz., hetzij omdat het Europeesche recht, althans in den vorm, waarin het in Indië is belichaamd, voor de Inlan- ders of de Vreemde Oosterlingen ongeschikt is. Het eenige, wat de Rijkswetgever heeft willen verbieden, is de Inlanders en de Vreemde Oosterlingen te begiftigen met een kunstmatig gefabriceerd recht, hetwelk noch in den volksgeest en de volksbehoeften, noch in de Europeesche wetgeving wortelt, en waaraan een geacht lid der Tweede Kamer niet oneigen- aardig den naam van ,,ambtenaarsrecht" heeft gegeven. En a fortiori heeft de Rijkswetgever willen uitsluiten hetgeen • men wel eens euphemistisch heeft genoemd het „rechtsschep- pend optreden" van plaatselijke administratieve autoriteiten of van zendelingen l) . Ook ten aanzien van dit punt zou de ondergeteekende wetswijziging noodzakelijk achten, bijaldien de Regeering onverhoopt met de meerderheid der Commissie m het nieuwe art, 75 eene derogatie mocht zien aan de be- staande bevoegdheid van den lageren wetgever om het volks- recht te verbeteren op andere wijze dan door toepasselijk- verklaring van voor de Europeanen geldende bepalingen. Het komt hem trouwens voor, dat de meerderheid der Commissie zelve haar standpunt heeft ondermijnd door hare regelino- van de adoptie onder de Chineezen2), en door de handhaving der bestaande agrarische voorschriften. Dat het nieuwe art"

75, instede van gelijk liet oude met betrekking tof het volks- recht een voorschrift voor den rechter te zijn, een voorschrift voor den wetgever is geworden, en dat deze dientengevolge ook moet bepalen in welke gevallen het volksrecht zal gelden, schijnt den ondergeteekende niet wel betwistbaar, en van deze opvatting gaat trouwens ook het ontwerp der meerderheid uit, Met de meerderheid der Commissie is de ondergeteekende van oordeel, dat het personenrecht der Inlanders en andere Vreemde Oosterlingen dan Chineezen, op grond van de boven- vermelde maatschappelijke behoeften slechts partieele toepas-

i ) Zie o.a. de H a n d e l i n g e n v a n h e t Indisch Genootschap, v e r ^ a d e r i n » van -! December 1905, p a g . 27.

2) I n h e t stelsel van h e t c o n t r a - o n t w e r p w o r d t deze regeling, w a a r m e d e de ondergeteekende zich overigens k a n vereenigen, ééne der bijzondere ordon n a n t i e s bedoeld in a r t . 2.

(8)

o

v

selijkver klaring van Let burgerlijk recht der Europeanen vordert, al meent hij, dat die meerderheid de toepasselijkver- klaring van onderscheidene artikelen van het Indische Bur- gerlijk Wetboek heeft achterwege gelaten, welke in haar stelsel toepasselijk moeten zijn. Eveneens is de ondergetee- kende met de meerderheid van oordeel, dat ten aanzien van de Chineezen, aan de hand van den arbeid van den heer mr.

P. H. FROMBEEG, met de toepasselijkverklaring verder moet worden gegaan. Ten aanzien van het vermogensrecht, met inbegrip der bewijsleer en der verjaring, beaamt de onderge- teekende eveneens het standpunt door de meerderheid der Commissie ingenomen, en is ook hij van meening dat het Europeesche recht nagenoeg in zijn geheel moet worden toe- passelijk verklaard. Terwijl dus bij het personenrecht regel zal zijn het volksrecht, al dan niet door bijzondere verorde- ningen aangevuld of gewijzigd, zoodat het Europeesche recht uitzondering blijft, zal bij het vermogensrecht het laatste regel zijn, en het volksrecht uitzondering. Van de uitzonde- ringen zijn de belangrijksten die, welke betreffen de erfge- namen bij versterf en hunne porties, en ten aanzien van Inlanders bovendien hunne agrarische aangelegenheden en hunne goederengemeenschappen. De overige uitzonderingen vinden in den regel haren grond in de omstandigheid, dat in de Inlandsche maatschappij, welke tot nu toe voor een veel grooter gedeelte dan in West-Europa uit analphabeten en onvermogenden bestaat, en welke boven- dien van rechtskundigen bijstand op de meeste plaatsen ver- stoken is, de formaliteiten en de akten of andere schrifturen tot een minimum moeten worden beperkt. Daarentegen wijkt de ondergeteekende met betrekking tot de Inlanders wederom

" in zooverre van de meerderheid der Commissie af, dat hij ten aanzien van onderscheidene onderwerpen een verschil meent te moeten maken tusschen de Inlanders, die als ingezetenen zijn opgenomen in Inlandsche gemeenten, en hen bij wie zulks niet liet geval is. Eerstgenoemden hebben over het algemeen wegens het, ook op het privaatrecht betrekking _ hebbende gemeentelijke verband, waarin zij leven, eigenaardige rechts- behoeften, vreemd aan de laatstgenoemden, wier rechtsbe- hoeften meer met die der Mohammedaansche Vreemde Oos- terlingen overeenkomen. Aan den anderen kant hebben eerst- genoemde Inlanders in hun gemeentelijk verband en in hunne daarmede samenhangende plaatselijke adats waarborgen van - eerbiediging hunner rechten, welke laatstgenoemde missen1).

Veel dat dus voor de eene categorie van Inlanders regeling- behoeft, kan voor de andere ongeregeld blijven, en, wanneer voor beide categorieën regeling noodig blijkt, zal die dikwijls voor de eene niet dezelfde moeten zijn als voor de andere. De categorie der Inlanders, die geene ingezetenen zijn van In- landsche gemeenten, bestaat tegenwoordig hoofdzakelijk uit de Inlandsche hoofden en gouvernementsambtenaren, en uit een betrekkelijk klein getal handelaren en industrieelen in de groote centra van bevolking veelal met de Mohammedaan- sche Vreemde Oosterlingen ééne maatschappij vormende. Het

" is echter te verwachten, dat hun aantal voortdurend zal toe- nemen, naar mate meerdere Inlanders tot welvaart komen, en ook de vrije beroepen meer voor hen toegankelijk worden. De nieuwe wetgeving dient zich tegen deze ontwikkeling der Inlandsche maatschappij niet te verzetten, en mag niet langer uitgaan van het denkbeeld, dat alle Inlanders kleine lieden zijn, veelmin moeten zijn.

Wanneer men alleen te doen had met het vermogensrecht, gelooft de ondergeteekende, dat het stelsel van het ontwerp aanbevelin»' zou verdienen, dewijl de hierboven vermelde

i ) Vergl. voor J a v a en M a d o e r a h e t opstel v a n den o n d e r g e t e e k e n d e over h e t Inlandsche gemeentewezen a l d a a r , in de B i j d r a g e n t o t de Taal-, L a n d - en V o l k e n k u n d e v a n N e d e r l a n d s c h - I n d i ë , Zesde Volgreeks, dl. V I I I (1901), p a g . 115 en vv en de d a a r a a n g e h a a l d e b r o n n e n . I n de B u i t e n b e z i t t i n g e n v m d t men hoe ook de vorm v a n h e t gemeentewezen v a n die op J a v a en M a d o e r a moge verschillen, toch, w a t d e n onderlingen b a n d tusschen de ingezetenen b e t r e f t , analoge t o e s t a n d e n . Zie bijv. voor d e P a d a n g s c h e B o v e n l a n d e n V E R - KERK PISTORIUS : S t u d i ë n over de I n l a n d s c h e huishouding Z a l t b o m m e l 1871, passim, en WILLINCK : H e t rechtsleven der M i n a n g k a b a u s c h e Maleiers. Leiden 1909, p a g . 67 en vv. ; 128 en vv. ; en 145 en vv.

(9)

7

u i t z o n d e r i n g e n op de voor de E u r o p e a n e n g e l d e n d e voor- s c h r i f t e n n i e t v a n z o o d a n i g e b e t e e k e n i s zijn, d a t d a a r d o o r h e t k a r a k t e r v a n d a t r e c h t w o r d t g e w i j z i g d . R e e d s l a n g be- s t a a t bij de o v e r g r o o t e m e e r d e r h e i d d e r I n d i s c h e j u r i s t e n geen v e r s c h i l v a n gevoelen m e e r o m t r e n t de v r a a g , of deze voor- s c h r i f t e n , als geheel, b e s c h o u w d , voor a l l e b e v o l k i n g s g r o e p e n g e s c h i k t zijn. D e p r a k t i j k is h i e r m e d e i n o-vereenstemming, en t h a n s reeds w o r d e n feitelijk a l t h a n s de b e g i n s e l e n v a n h e t E u r o p e e s c h e v e r m o g e n s r e c h t door de l a n d r a d e n t o e g e p a s t . D e o n d e r g e t e e k e n d e heeft d a a r o m o v e r w o g e n , of h e t stelsel v a n h e t o n t w e r p n i e t zou k u n n e n b e h o u d e n b l i j v e n t e n a a n - zien v a n de Boeken I I , I I I en I V v a n h e t b e s t a a n d e B u r g e r - lijk W e t b o e k , w-aar de formeele e e n h e i d v a n r e c h t n a g e n o e g overal m e t de m a t e r i e e l e e e n h e i d s a m e n v a l t . H i j heeft die v r a a g o n t k e n n e n d beantwoord, o m d a t d e . v o o r s c h r i f t e n v a n Boek I t o c h t e veel invloed u i t o e f e n e n op t a l v a n b e p a l i n g e n , in de Boeken I I , I I I en I V v e r v a t , d a n d a t n i e t door eene s p l i t s i n g h e t v e r b a n d v a n h e t W e t b o e k zou w o r d e n v e r b r o - k e n . Bij h e t I n d i s c h e W e t b o e k v a n K o o p h a n d e l , d a t een op zich zelf s t a a n d g e h e e l v o r m t , is d i t b e z w a a r n i e t a a n - wezig, en de o n d e r g e t e e k e n d e gelooft d a n ook, d a t i n h e t n i e u w e I n d i s c h e W e t b o e k v a n K o o p h a n d e l door de C o m m i s s i e o n t w o r p e n , de formeele e e n h e i d v a n r e c h t op p r a c t i s c h e wijze is v e r e e n i g d m e t de m a t e r i e e l e e e n h e i d . I n h e t b o v e n s t a a n d e l i g t t e v e n s de v e r k l a r i n g , w a a r o m de o n d e r g e t e e k e n d e n i e t gevolgd heeft h e t stelsel v a n a l g e h e e l e o n t h o u d i n g v a n toe- passelij k v e r k l a r i n g t e n a a n z i e n v a n de o n d e r w e r p e n i n Boek I v a n h e t I n d i s c h e B u r g e r l i j k W e t b o e k b e h a n d e l d , gelijk g e -

schied is in de o n t w e r p e n t o t t o e p a s s e l i j k v e r k l a r i n g door wijlen den r a a d s h e e r M r . D . J . M . P . M U L D E R en door den I n d i s c h e n a d v o c a a t den h e e r M r . R . T j . M E E S s a m e n g e s t e l d . Ofschoon h e t eerste slechts voor a m b t e l i j k g e b r u i k w e r d ge- d r u k t , gelooft t o c h de o n d e r g e t e e k e n d e h e t als b e k e n d t e m o g e n o n d e r s t e l l e n bij de lezers v a n zijn afzonderlijk a d v i e s . H e t t w e e d e is t e v i n d e n i n de I n d i s c h e Gids v a n J u l i 1909, p a g . 865 en v v . V a n b e i d e o n t w e r p e n heeft hij e c h t e r overi- g e n s , w a a r n o o d i g , g e b r u i k g e m a a k t . D i e a l g e h e e l e o n t h o u - d i n g zou b o v e n d i e n n i e t voldoen a a n h e t n i e u w e a r t . 75 v a n h e t R e g e e r i n g s r e g l e m e n t , en wel m e t h e t oog op h e t g e e n h i e r b o v e n o m t r e n t den strijd m e t a l g e m e e n e r k e n d e b e g i n - selen v a n b i l l i j k h e i d en r e c h t v a a r d i g h e i d en o m t r e n t de n i e t in h e t v o l k s r e c h t g e r e g e l d e o n d e r w e r p e n is ^gezegd. A r t . 75 kan n i e t i n w e r k i n g t r e d e n voor d a t de l a g e r e w e t g e v e r , ook wat het p e r s o n e n r e c h t b e t r e f t , voor b e i d e gevallen de n o o d i g e v o o r z i e n i n g e n heeft g e t r o f f e n .

D e t o e l i c h t i n g der o n d e r d e e l e n v a n h e t h i e r b i j g e v o e g d e c o n t r a - o n t w e r p heeft de o n d e r g e t e e k e n d e n o g n i e t k u n n e n r a d i g e e r e n , o m d a t h e m zulks eerst mogelijk is g e w o r d e n n a d a t h e t o n t w e r p d e r m e e r d e r h e i d zijn definitieven v o r m h a d ver- k r e g e n , en d i t slechts w e i n i g e d a g e n g e l e d e n h e e f t p l a a t s g e h a d . A l l i c h t zou h e t r e d i g e e r e n v a n die t o e l i c h t i n g h e m n o g a a n l e i d i n g h e b b e n g e g e v e n om i n enkele a r t i k e l e n w i j - z i g i n g e n v a n o n d e r g e s c h i k t b e l a n g a a n t e b r e n g e n . H i j ver- t r o u w t e c h t e r , d a t h e t c o n t r a - o n t w e r p , gelijk h e t h i e r w o r d t a a n g e b o d e n , v o l d o e n d e is om een d e n k b e e l d te geven v a n h e t g e e n hij eene r a t i o n e e l e u i t v o e r i n g a c h t van h e t n i e u w e a r t . 75 v a n h e t R e g e e r i n g s r e g l e m e n t op h e t gebied v a n h e t b u r g e r l i j k r e c h t .

L . W . C. VAN DEX B E E G .

Delft, 12 M e i 1910.

(10)
(11)

ONTWERP VAN BEN KONINKLIJK BESLUIT.

W I J W I L H E L M I N A , BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSATJ, ENZ., ENZ., ENZ.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van den

Den Raad van State gehoord (advies van ) Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister

van

Overwegende dat W i j , ter uitvoering van het tweede lid, litt, b, van artikel 75 van het Reglement o p l i e t beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, zooals dit artikel luidt volgens de wet van 31 December 1906 (Staatsblad n°. 346), ten behoeve der Inlanders en Vreemde Oosterlingen aldaar, over wie in Onzen naam wordt rechtgesproken, wenschen te bepalen in welke gevallen bij de rechtspraak in burgerlijke zaken te hunnen aanzien de onder hen geldende, met hunne godsdiensten en gewoonten samenhangende, rechtsregelen zullen worden gevolgd, en in welke gevallen op hen de voor Europeanen geldende bepalingen toepasselijk zullen zijn.

Hebben goedgevonden en verstaan

vast te stellen de hier volgende bepalingen omtrent het bur- gerlijk recht der Inlanders en Vreemde Oosterlingen in Nederlandsch-Indië.

TITEL I .

Algemeene bepalingen.

Art. 1.

Voor de Inlanders en de Vreemde Oosterlingen blijft hun volksrecht gehandhaafd ten aanzien van het personenrecht, voor zooverre zulks vereenigbaar is met de overige voorschrif- ten van dit Besluit.

Art. 2.

Bij ordonnantie kunnen, met inachtneming van het be- paalde bij artikel 75, tweede lid, litt, b, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, en van de voorschriften van dit Besluit, bepalingen worden vastge- steld omtrent het personenrecht der Inlanders en der Vreemde Oosterlingen, wanneer de behoefte daaraan blijkt te bestaan.

Die ordonnanties kunnen betrekking hebben hetzij op één van de beide bevolkingsgroepen in haar geheel, hetzij op bepaalde onderdeelen daarvan in geheel Nederlandsch-Indië dan wel in eene bepaalde streek. Zij kunnen hetzij het geheele personenrecht, hetzij bepaalde daartoe behoorende onderwerpen regelen.

Art. 3.

Ten aanzien van het zaken- en verbintenissenrecht, gelijk mede ten aanzien van het bewijs en de verjaring in burger- lijke zaken, zijn de Inlanders en de Vreemde Oosterlingen

(12)

2

onderworpen aan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek- voor Xederlandsch-Iiidië, voor zooverre zulks vereenigbaar is met de overige voorschriften van dit Besluit.

Art. 4.

Wanneer de in het vorige artikel bedoelde bepalingen ver- band houden met het personenrecht der Europeanen, zijn zij alleen toepasselijk voor zooverre het personenrecht der Inlan- ders en Vreemde Oosterlingen met dat der Europeanen over- eenkomt.

Art. 5.

])e toepasselijkheid van Boek I I van het Burgerlijk Wet- boek voor Xederlandsch-Indië doet niet tekort aan het ver- krijgen of uitoefenen door Inlanders van de hun voorbehou- den gebruiksrechten op den grond.

De aard en de omvang dier gebruiksrechten, de lasten en dienstplichtigheden, daarop rustende, het ontstaan, het te niet gaan, de wijze van levering, de uitwijzing en het ver- binden daarvan voor schuld worden beheerscht door de bijzon- dere wettelijke bepalingen omtrent een en ander, en, bij ontbreken hiervan, door het volksrecht.

Het in het volksrecht bekende verpanden van die gebruiks- rechten is echter verboden, en de zakelijke rechten van opstal, erfpacht, grondrenten, tienden, gebruik en bewoning bedoeld in de Titels V I I t / m I X en X I van Boek I I van hetzelfde Wetboek, kunnen daarop niet worden gevestigd. Voor het vruchtgebruik, bedoeld in Titel X van Boek I I van genoemd Wetboek, zijn die gebruiksrechten alleen vatbaar, wanneer het onder een algemeen en Titel is verleend.

Europeanen en Vreemde Oosterlingen kunnen, behoudens in de gevallen bij algemeene verordening voorzien, die ge- bruiksrechten niet verkrijgen of uitoefenen, evenmin als het daarop verleende recht van vruchtgebruik.

Alle handelingen en overeenkomsten strijdig met het derde en vierde lid van dit artikel zijn van rechtswege nietig.

Art. 6.

De toepasselijkheid van Boek I I van het Burgerlijk Wet- boek voor Xederlandsch-Indië brengt geene verandering in den rechtstoestand der Inlandsche goederen-gemeenschappen, blijvende die gemeenschappen en alles wat daarop betrekking- heeft, beheerscht door de bijzondere wettelijke bepalingen omtrent een en ander, en, bij ontbreken hiervan, door het volksrecht.

Art. 7.

De agrarische eigendom, bedoeld in art. 62, zevende lid, van het Reglement op het beleid der Begeering van Neder- landsch-Indië, staat, ook wat de daarop te verleenen zakelijke rechten betreft, gelijk met den eigendom, geregeld in Titel I I I van Boek I I van het Burgerlijk Wetboek voor Neder- landsch-Indië, behoudens de bijzondere wettelijke bepalingen omtrent den vorm der inschrijving en der levering van dien eigendom, der vestiging en doorhaling van de daarop te verleenen zakelijke rechten, en omtrent de lasten en dienst- plichtigheden daarop rustende.

Europeanen en Vreemde Oosterlingen kunnen, behoudens in de gevallen bij algemeene verordening voorzien, dien eigendom niet verkrijgen of uitoefenen, evenmin als de daar- op verleende zakelijke rechten van opstal, erfpacht, grond- renten, tienden, vruchtgebruik, gebruik en bewoning. Alle met een en ander strijdige handelingen en overeenkomsten zijn van rechtswege nietig.

(13)

3 Art. 8.

Alle vorderingen, verzoeken en verklaringen omtrent het personen- en erfrecht, gegrond op de volgens dit Besluit op Inlanders en Vreemde Oosterlingen toepasselijke bepalingen van liet Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië, worden door hen ingesteld of gedaan bij den dagelij kschen rechter der gedaagde of betrokken partij.

Yoor zooverre het voor dien rechter geldende procesrecht toelaat vorderingen, verzoeken en verklaringen mondeling in te stellen of te doen, kan zulks ook geschieden bij de in het vorige lid bedoelde vorderingen, verzoeken en verklaringen, zelfs al mocht genoemd Wetboek daarvoor een schriftelijk stuk eischen. Wordt in dit geval een schriftelijk stuk inge- diend, zoo is het, evenals de daarop of naar aanleiding daar- van te geven rechterlijke uitspraak vrij van zegel en van griffiekosten.

Art. 9.

Yoor zooverre het voor den rechter geldende procesrecht mondelinge aanzeggingen of oproepingen door een dienaar der openbare macht of een ander door den rechter aan te wijzen gescbikt en vertrouwd persoon toelaat, kunnen Inlan- ders en Vreemde Oosterlingen alle in de volgens dit Besluit op hen toepasselijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van Nederlandsch-Indië voorgeschreven dagvaardingen, som- matiën en andere exploten van deurwaarders door dergelijke mondelinge oproepingen of aanzeggingen vervangen.

De rechter is met betrekking tot Inlanders en Vreemde Oosterlingen bevoegd om op verzoek van belanghebbenden, en zelfs ambtshalve, wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven, met afwijking der volgens dit Besluit op hen toepasselijke bepalingen van liet Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië :

1°. eene andere wijze van bekendmaking te bevelen dan door middel van het officiëele of eenig ander nieuwsblad ;

2°. den onderhandsclien verkoop van goederen in alle ge- vallen toe te staan ;

3°. de verzegeling te vervangen door andere geschikte middelen van bewaring.

Art. 10.

Wanneer in de volgens dit Besluit op Inlanders en Vreemde Oosterlingen toepasselijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië de Weeskamers worden genoemd, worden daaronder te hunnen aanzien verstaan de Boedelkamers, wier wettelijke bemoeienissen zich zullen uit- strekken tot alle Inlanders, die geene ingezetenen zijn van Inlandsche gemeenten, en tot alle Vreemde Oosterlingen.

Onder ,,Inlandsche gemeenten" worden in dit Besluit ver- staan alle vestigingen van Inlanders, waarover een dorps- of wijkhoofd van hunnen landaard is aangesteld.

Wanneer in de volgens dit Besluit op Inlanders en Vreemde Oosterlingen toepasselijke bepalingen van hetzelfde Wetboek*

of in andere wettelijke bepalingen melding wordt gemaakt van het openbaar ministerie, worden daaronder bij de Inland- sche rechtbanken verstaan de Inlandsche officieren van justitie.

Art. 11.

De voorschriften van dit Besluit gelden voor de Inlanders en de Vreemde Oosterlingen, die het Christendom belijden of die zich vrijwillig hebben onderworpen aan de niet op hen toepasselijke bepalingen van het burgerlijk en handels- recht der Europeanen, alleen voor zoover met hun bij zonderen rechtstoestand bestaanbaar is.

(14)

4

T I T E L I I .

i Toe-passelij k verklaring van eenige gedeelten van Boek I van het Burgerlijk Wetboek voor

Nederlandsch -Indië.

Art. 12.

Toepasselijk is Titel I ,,Van het genot en het verlies der burgerlijke rechten".

Art. 13.

Toepasselijk is Titel I I I „ V a n woonplaats of domicilie", met dien verstande dat de verklaringen, bedoeld in artikel 19, door Inlanders en Vreemde Oosterlingen worden afgelegd bij de hoofden of de ambtenaren, voor ieders landaard met het aanhouden der bevolkingsregisters belast; terwijl het echte- lijke domicilie der getrouwde vrouw, bedoeld in artikel 21, alleen voor de Chineezen geldt.

Art. 14.

De nakoming van zuiver godsdienstige of zedelijke ver- plichtingen, naar het volksrecht uit het huwelijk voortsprui- tende, kan niet in rechten worden gevorderd.

Derden kunnen op zoodanige verplichtingen tegenover de echtgenooten geen beroep doen, en evenmin kunnen die door de echtgenooten aan derden worden tegengeworpen.

Art. 15.

Toepasselijk zijn van Titel I V , ,,Van het huwelijk", de artikelen 2T, laatste zinsnede, 28 t/m 30, 34, 83, 85 t/m 90 en 93 t / m 102, met dien verstande dat

1°. de leeftijden van artikel 29, eerste lid, worden terug- gebracht tot 16 en 14 j a r e n ; terwijl de in het tweede lid bedoelde dispensatie wordt verleend door het hoofd van het plaatselijk bestuur der woonplaats van de partij, welke den vereischten leeftijd nog niet heeft bereikt;

2°. de huwelij ksbeletselen, welke het krachtens de arti- kelen 1 en 2 van dit Besluit voor partijen geldende recht mocht kennen boven die in Afdeeling I van dezen Titel be- doeld, blijven bestaan, en voor de toepassing van artikel 83 worden gelijkgesteld met de huwelijksbeletselen uit de toe- passelijk verklaarde artikelen van Ai deeling I van dezen Titel voortvloeiende ;

3°. de nietigheden, welke het krachtens de artikelen 1 en 2 van dit Besluit voor partijen geldende recht mocht kennen boven die in Afdeeling VI van dezen Titel bedoeld, blijven bestaan ;

4°. bij de toepassing der artikelen 100, 101 en 102 de daar bedoelde akten worden vervangen door het huwelijks- eonsent der Boedelkamer ten aanzien der personen, die zoo- danig consent behoeven, en, ten aanzien der Inlanders, die

ingezetenen zijn van Inlandsche gemeenten, door zoodanige bewijsmiddelen als het krachtens de artikelen 1 en 2 van dit Besluit voor hen geldende recht voor het bestaan van het huwelijk mocht vorderen of toelaten.

Art. 16.

Toepasselijk zijn van Titel V: ,,Van de rechten en verplich- tingen der echtgenooten", de artikelen 103 t/m 105, eerste lid, .106 eerste lid, 107 tweede lid, en, wat de Chineezen betreft, bovendien de overige bepalingen van genoemden Titel.

Inlanders, behoorende tot een stam of een geslacht, waarin volgens oude herkomsten andere personen dan de man tot

(15)

o

het onderhoud van de vrouw en hare kinderen verplicht zijn, kunnen tot wederopzegging toe in het familieverband van zoodanigen stam of zoodanig geslacht blijven.

Bij ordonnantie kunnen regelen worden gesteld omtrent de uittreding uit het stam- of geslachtsverband en de gevolgen dier uittreding ten aanzien van de echtgenooten en van de kinderen.

Art. 17.

Inlanders en Vreemde Oosterlingen kunnen huwelij ksche voorwaarden maken overeenkomstig de voorschriften van Titel V I I , en daarbij ook de wettelijke gemeenschap van goe- deren bedingen, zooals die geregeld is in Titel V I .

Bij ontbreken van zoodanige voorwaarden worden de ge- volgen van het huwelijk ten aanzien der goederen bij Inlan- ders beheerscht door het voor hen krachtens de artikelen 1 en 2 van dit Besluit geldende recht, en is bij Vreemde Ooster- lingen elke gemeenschap van goederen uitgesloten. Al wat bij dezen niet bewezen wordt bij het sluiten des huwelijks aan de vrouw toe te behooren, of voortgesproten te zijn uit eene latere belegging of wederbelegging van aan haar toe- behoorende gelden dan wel uit door haar gemaakte winsten, is in dit geval eigendom van den man.

Verkoop en schenking tusschen echtgenooten zijn, ook na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, aan In-

landers en Vreemde Oosterlingen verboden.

Art. 18.

Toepasselijk is Titel I X : „Van scheiding van goederen".

Art. 19.

Toepasselijk zijn de Af deelingen I en I I I van Titel X I I : ,,Van het vaderschap en de afstamming der kinderen", met dien verstande dat

1°. n°. 2 van artikel 251 wordt gelezen: ,,Wanneer hij verklaringen heeft afgelegd of handelingen verricht, welke medebrengen, dat hij zich als vader van het kind heeft be- schouwd" ;

2°. uitdrukkelijke erkenning alleen behoeft plaats te heb- ben door den vader, wordende ten aanzien der moeder het ongestoord bezit van den staat van kind als erkenning harer- zijds aangemerkt;

3°. Inlanders, die ingezetenen zijn van Inlandsche ge- meenten, de erkenning ook kunnen doen door eene verklaring, afgelegd bij het hoofd hunner gemeente, en door dit hoofd in het bevolkingsregister aangeteekend ;

4°. de erkenning het kind, ook ten aanzien der bloed- en aanverwanten van de ouders, in denzelfden rechtstoestand brengt als een kind uit huwelijk geboren;

5°. een gehuwd man ook het kind mag erkennen, hetwelk hij bij eene ongehuwde vrouw heeft verwekt ;

6°. wanneer de moeder niet behoort tot dezelfde bevol- kingsgroep als de vader, de erkenning door dezen het kind tot zijne bevolkingsgroep doet overgaan.

Art. 20.

Toepasselijk is Titel X I I I : „Van bloedverwantschap en zwagerschap".

Art. 21.

Toepasselijk is Titel X I V „ V a n de vaderlijke m a c h t " , met dien verstande dat

1". de vaderlijke macht alleen wordt uitgeoefend door den vader, terwijl bij overlijden van den vader, of wanneer deze

(16)

6

buiten de mogelijkheid is, de vaderlijke macht uit te oefenen, zijne rechten en verplichtingen overgaan op den persoon, aangewezen door het krachtens de artikelen 1 en 2 van dit Besluit voor het kind geldende recht;

2°. de vaderlijke macht over kinderen, geboren uit de huwelijken, bedoeld in artikel 16, tweede lid, met alle daar- aan verbonden rechten en verplichtingen berust bij den per- soon, te wiens laste hun onderhoud komt ;

3°. de artikelen 306 en 319 van de toepasselijkheid zijn uitgesloten ;

4°. de in Afdeeling I I I vervatte bepalingen omtrent den onderhoudsplicht niet gelden, wanneer de bloed- of aanver- wantschap door de in artikel 16, tweede lid, bedoelde huwe- lijken is ontstaan.

Art. 22.

Toepasselijk zijn de artikelen 330, eerste en tweede lid, 331, 346, 348 t / m 351, 364, 365, 376, 377, 379 t / m 385, 393 t / m 402, 407 en 409 van Titel XV „ V a n minderjarigheid en voogdij".

Art. 23.

Minderjarigen, die niet staan onder de vaderlijke of daar- mede volgens artikel 21 nos. 1 en 2 gelijkgestelde macht, staan onder voogdij van den persoon bij uiterste wilsbeschik- king daartoe aangewezen door dengeen, die laatstelijk over hen de vaderlijke of daarmede gelijkgestelde macht uit- oefende.

Bij ontbreken van zoodanige aanwijzing is de betrokken Boedelkamer van rechtswege belast met de voogdij over de minderjarigen tot wie hare bemoeienissen zich uitstrekken.

De Kamer zal die voogdij uitoefenen met inachtneming der voor haar geldende wettelijke bepalingen.

Over minderjarige Inlanders, die ingezetenen zijn van Inlandsche gemeenten, zal, bij ontbreken van een overeen- kpmstig het eerste lid aangewezen voogd, hun dagelijksche rechter een voogd benoemen. Ieder bloed- of aanverwant en zelfs het openbaar ministerie kan het verzoek hiertoe doen.

Het toezicht op de bij het eerste lid bedoelde voogden wordt van rechtswege uitgeoefend door de betrokken Boedelkamer

overeenkomstig de voor haar geldende wettelijke bepalingen;

terwijl in het toezicht op de door den rechter benoemde voog- den door dezen zal worden voorzien op zoodanige wijze als hij in elk bijzonder geval het meest geschikt zal oordeelen.

Wanneer het vermogen van bedoelde minderjarigen naar gissing de waarde van f 5000 te boven gaat, is de rechter bevoegd ook de toeziende voogdij over hen aan de betrokken Boedelkamer op te dragen.

Art. 24.

Toepasselijk is Titel X V I „Van handlich t i n g " . Art. 25.

Op de personen, tot wie de bemoeienissen der Boedelkamers zich uitstrekken, is toepasselijk Titel X V I I „Van curateele".

Wanneer een meerderjarig Inlander, die ingezeten is eener Inlandsche gemeente, wegens gebrek aan verstandelijke ver- mogens buiten staat is om voor zich zelf te zorgen en zijne goederen te besturen, is ieder bloed- of aanverwant en zelfs het openbaar ministerie bevoegd diens dagelijkschen rechter te verzoeken een curator te benoemen ter verzorging van zoo- danigen persoon en ter besturing zijner goederen.

Dit verzoek wordt als eene gewone vordering, doch met gesloten deuren, behandeld. Indien het wordt toegestaan, zal de rechter tevens in het toezicht op de curateele op zoodanige

(17)

wijze voorzien, als hij in elk bijzonder geval het meest ge- schikt zal oordeelen. Wanneer echter het vermogen van den aldus onder curateele gestelden Inlander naar gissing de waarde van f 5000 te boven gaat, is de rechter bevoegd ook de toeziende curateele over hem aan de betrokken Boedel- kamer op te dragen.

De curateele wordt door den rechter opgeheven bij het ophouden der redenen, welke tot het uitspreken daarvan heb- ben geleid. De opheffing kan worden gevorderd zoowel door de personen, die de onder curateelestelling hebben verzocht, als door den onder curateele gestelden persoon of door den curator.

Bij het eindigen der curateele, uit welken hoofde ook, is de curator verplicht tot het doen van slotrekening en ver- antwoording van zijn beheer.

Art. 26.

Op de personen, tot wie de bemoeienissen der Boedelkamers zich uitstrekken, zijn toepasselijk de Afdeelingen I t / m IV van Titel X V I I I „ V a n afwezigheid".

Wanneer een Inlander, die ingezeten is van eene Inland- sche gemeente, vermist wordt, of zijne woonplaats verlaten heeft zonder orde te hebben gesteld op het beheer zijner goederen, is het hoofd zijner gemeente verplicht en ieder belanghebbende bevoegd om daarvan kennis te geven aan het openbaar ministerie bij den dagelijkschen rechter van den afwezige, hetwelk onverwijld de noodige maatregelen zal nemen om voor het behoud van den onbeheerd gebleven boe- del te zorgen.

Het van die verrichting door den ambtenaar van het open- baar ministerie op te maken proces-verbaal zal hij op de eerstkomende terechtzitting overleggen, en de rechter zal, zoo noodig na een nader onderzoek, in het beheer van den boedel voorzien op zoodanige w'ijze als hij in elk bijzonder geval het meest geschikt zal oordeelen. Wanneer de boedel naar gissing de waarde van f 5000 te boven gaat, is de rechter bevoegd het beheer aan de betrokken Boedelkamer op te dragen.

De rechter zal den afwezige vermoedelijk overleden kunnen verklaren op verzoek van ieder belanghebbende en zelfs van het openbaar ministerie, in de gevallen en onder de voor- w-aarden vermeld in Afdeeling I I van Titel X V I I I , welke verklaring dezelfde gevolgen zal hebben als het overlijden zelf.

TITEL I I I .

Bijzondere voorschriften omtrent eenige onderwerpen, geregeld in de toepasselijk verklaarde Boeken II,

III en IV van het Burgerlijk Wetboek voor N ederlandsch-Indië.

Art. 27.

De bepalingen omtrent den eigenaar en den eigendom, vervat in de artikelen 507, 548, 549, 571 t / m 581, 584, 586 t / m 590, 592 t / m 605, 610, 611, 625 t / m 672, 674, 684, 689, 690, 692, 693, 698, 700, 701, 702, 710, 756, 759, 762, 766, 767, 769, 770, 772, 774, 775, 778, 781 t / m 783, 786, 790, 793, 795, 797, 798, 801 t / m 803, 807, 816, 883, 1083, 1139 n°. 8, 1496, 1557, 1582, 1591, 1594, 1600, 1610, 1612, 1616, 1648, 1953, 1955, 1959 t / m 1961 en 1963 gelden eveneens voor de Inlandsche bezitters van zakelijke gebruiksrechten op den grond en voor die gebruiksrechten zelve, behoudens het voor- schrift van artikel 624.

Art. 28.

Alle Inlandsche gebruiksrechten op den grond, ook die van contractueelen aard, zijn onroerende zaken.

(18)

s

Gebouwen, werken, beplantingen en bezaaiingen, toebe- hoorende aan Inlanders, die geen zakelijk recht op den grond hebben, zijn roerende zaken.

Art. 29.

De vestiging eener erfdienstbaarheid door een Inlander op grond, welken hij krachtens een zakelijk gebruiksrecht bezit, geschiedt op dezelfde wijze als de levering van het gebruiks- recht op den grond.

Art. 30.

Van Titel X I I ,,Van erfopvolging bij versterf", zijn op Inlanders en andere Vreemde Oosterlingen dan Chineezen alleen toepasselijk de artikelen 830, 831 en 832, tweede lid, t / m 840; terwijl overigens te hunnen aanzien de erfopvolging bij versterf wordt beheerscht door de bijzondere wettelijke bepalingen daaromtrent, en bij ontbreken hiervan door het volksrecht.

Art. 31.

De in het vorige artikel genoemde Titel is op Chineezen toepasselijk, met uitzondering van de artikelen 832, n°. 2, 862 t / m 867, eerste lid en 870 t / m 873, welke te hunnen aan- zien worden vervangen door de volgende voorschriften:

De nalatenschap eener Chineesche vrouw wordt door haren man geërfd, indien zij overlijdt zonder nakomelingen achter te laten.

De nalatenschap van een Chinees wordt door zijne hoofd- vrouw geërfd, indien hij overlijdt zonder bloedverwanten achter te laten.

Het wettiglijk erkende natuurlijke kind van een Chinees erft van de ouders, die het erkend hebben, en van hunne bloedverwanten alsof het uit een huwelijk was geboren, ter- wijl bij vooroverlijden van zoodanig kind zijne kinderen en verdere afstammelingen bij plaatsvervulling voor hem op- treden.

De nalatenschap van een wettiglijk erkend natuurlijk kind van een Chinees wordt, bij ontbreken van nakomelingschap, tusschen de ouders, die het hebben erkend, of hunne bloed- verwanten, verdeeld alsof het uit een huwelijk was geboren.

Art. 32.

Van Titel X I I I ,,Van uiterste willen", zijn de artikelen 902, 908 en 913 t / m 916 niet toepasselijk, en worden ver- vangen door de volgende voorschriften:

I n nalatenschappen van Inlanders en andere Vreemde Oosterlingen dan Chineezen wordt het wettelijk erfdeel be- heerscht door de bijzondere wettelijke bepalingen daarom- trent, en bij ontbreken hiervan door het volksrecht, wat het laatste betreft, met dien verstande dat zoons en zoonszoons minstens recht hebben op de helft van hetgeen hun bij ver- sterf toekomt,

In nalatenschappen van Chineezen bedraagt het wettelijk erfdeel van zoons en verdere mannelijke afstammelingen in de mannelijke linie twee derden van hetgeen hun bij ver- sterf toekomt.

Dochters hebben in die nalatenschappen alleen bij ont- breken van zoons en verdere mannelijke afstammelingen in

de mannelijke linie recht op een wettelijk erfdeel ten bedrage van de helft van hetgeen haar bij versterf toekomt. I n elk ander geval hebben zij slechts recht op levensonderhoud tot haar huwelijk en op de kosten, welke dit huwelijk voor de familie medebrengt, een en ander overeenkomstig de Chi- neesche gebruiken ter plaatse, waar de nalatenschap is opengevallen.

De artikelen 917 en 922 gelden in het algemeen voor de personen, die in de nalatenschap van een Inlander of Vreemden Oosterling aanspraak hebben op een wettelijk erf- deel, onverschillig of zij den overledene al dan niet in de rechte linie bestaan.

(19)

9 Art. 33.

De artikelen 935 en 936 van denzelfden Titel zijn niet toe- passelijk op Inlanders, die ingezetenen zijn van Inlandsche gemeenten.

Dezen kunnen bij een onderhandsch stuk en zelfs mondeling op de wijze, onder de voorwaarden en met de gevolgen, door hun volksreclit aangegeven, beschikken over hunne nalaten- schap, voor zooverre die bestaat uit roerende goederen, waar- van de eigendom door levering van hand tot hand wordt verkregen, en uit gebruiksrechten op den grond.

Op dezelfde wijze kunnen zij voogden, uitvoerders van hunne uiterste wilsbeschikkingen en bewindvoerders be- noemen.

Herroeping van een uitersten wil, als bedoeld in artikel 931, kan echter niet op die wijze plaats hebben.

Art. 34.

De artikelen 986 t / m 988 van denzelfden Titel zijn niet toepasselijk op de Inlandsche gebruiksrechten op den grond.

Art. 35.

Van Titel X V I I „Van boedelscheiding", zijn de artikelen 1071 t / m 1078 op nalatenschappen van Inlanders, die inge- zetenen zijn van Inlandsche gemeenten alleen toepasselijk, wanneer zoodanige nalatenschap naar gissing de waarde van f 5000 te boven gaat.

Anders zal ten aanzien van eene dergelijke nalatenschap de dagelij ksche rechter van den overledene voorzien in de vertegenwoordiging der weigerachtige of nalatige erfgena- men en het beheer van hetgeen zij ontvangen, op zoodanige wijze als hij in elk bijzonder geval het meest geschikt zal oor- deelen, en kan de boedelbeschrijving worden opgemaakt en de akte van boedelscheiding worden verleden door belangheb- benden op ongezegeld papier ten overstaan van het hoofd der gemeente, waar de nalatenschap is opengevallen, die ge- noemde stukken zal teekenen.

Art. 36.

De hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd om, op verzoek van één of meer der belanghebbenden, om gewich- tige redenen en voor bepaalde goederen, welke tusschen In- landers gemeen zijn, uitzonderingen toe te laten op de voor- schriften van artikel 1066 van denzelfden Titel onder zoo- danige voorwaarden en beperkingen als noodig zullen blijken.

Artikel 1108 van denzelfden Titel is niet toepasselijk op Inlandsche gebruiksrechten op den grond.

Met betrekking tot de Inlanders, behoorende tot de gezin- nen bedoeld in de artikelen 16, tweede lid, en 21 nos. 2 en 4, van dit Besluit, gelden de artikelen 1121 t / m 1125 van den- zelfden Titel voor de bloedverwanten en de erfgenamen in de zijdlinie, die jegens elkander onderhoudsplichtig zijn.

Art. 37.

Titel X V I I I ,,Van onbeheerde nalatenschappen" is niet toepasselijk op de onbeheerde nalatenschappen van Inlanders, die ingezetenen zijn van Inlandsche gemeenten, voor zoo- verre de baten daarvan niet naar gissing de waarde van f 5000 te boven gaan.

Het hoofd der gemeente zal van het onbeheerd zijn van de kleinere nalatenschappen kennis geven aan den dagelij kschen rechter van den overledene, die in het beheer en de vereffe- ning op zoodanige wijze zal voorzien, als hij in elk bijzonder geval het meest geschikt zal oordeelen. Xa afloop der vereffe- ning wordt het saldo overgebracht bij de betrokken Boedel- kamer, welk college daarmede zal handelen overeenkomstig liet bepaalde bij artikel 1129.

(20)

10 Art, 38.

Onder de begrafeniskosten, bedoeld in artikel 1149 n°. 2 van Titel X I X ,,Yan bevoorrechte schulden", zijn begrepen alle andere doodschulden, welke naar het volksrecht van den overledene op zijne nalatenschap rusten.

Art. 39.

Wanneer tnsschen een overleden Inlander en de in de arti- kelen 1370 en 1375 genoemde personen, volgens de artikelen 16, tweede lid, en 21 nos. 2 en 4 van dit Besluit, geen onder- houdsplicht bestond, komen de daar genoemde rechtsvorde- ringen toe aan degenen, jegens wie de overledene naar zijn volksrecht onderhoudsplichtig was.

Art. 40.

De regelen, vervat in de Titels V t / m X V I I I van Boek I I I , zijn op de gelijknamige overeenkomsten, gesloten tusschen Inlanders, die ingezetenen zijn van Inlandsche gemeenten, slechts in zooverre toepasselijk als met hun volksrecht be- staanbaar is, wanneer die overeenkomsten betrekking hebben op roerende goederen, waarvan de eigendom door levering van hand tot hand wordt overgedragen, en op gebruiksrechten op den grond.

Art. 41.

De termijn van vijf jaren, voor het beding van wederinkoop in artikel 1520 toegestaan, wordt tot tien jaren verlengd, ingeval de verkooper een Inlander is.

Art. 42.

Met afwijking van het bepaalde bij de artikelen 1682 en 1683 kunnen Inlanders, die ingezetenen zijn van Inlandsche gemeenten, behalve bij eene notariëele akte, ook schenkingen doen op de wijze in artikel 33, tweede lid, van dit Besluit geregeld, omtrent roerende goederen, waarvan de eigendom door levering van hand tot hand wordt overgedragen, en omtrent gebruiksrechten op den grond. Deze schenkingen kunnen op dezelfde wijze worden aangenomen.

Artikel 1690 is niet toepasselijk op schenkingen door In- landers van hunne gebruiksrechten op den grond.

Art. 43.

Met afwijking van artikel 1794, eerste lid, wordt lastgeving tusschen personen, behoorende tot de Inlanders of Vreemde Oosterlingen, ook zonder beding, vermoed tegen belooning te hebben plaats gehad, wanneer zulks uit het plaatselijke gebruik in verband met den landaard van partijen voortvloeit.

Art. 44.

Met de onderteekende en erkende onderhandsche geschrif- ten, bedoeld in de artikelen 1874 t / m 1876, worden gelijkge- steld de verklaringen door Inlanders, die ingezetenen zijn van Inlandsche gemeenten, in tegenwoordigheid van twee meer-

derjarige mannelijke ingezetenen der gemeente voor het hoofd daarvan afgelegd, en door of op last van bedoeld hoofd in geschrift gebracht en gedagteekend.

Het stuk moet door het hoofd, den declarant en de getuigen worden onderteekend; terwijl, wat den declarant betreft, het plaatsen van een kruisje of ander handmerk met ondertee- kening wordt gelijkgesteld.

De artikelen 1878 en 1879 zijn op de hier bedoelde stukken niet toepasselijk.

(21)

11 Art. 45.

Behalve de bij artikel 1910 genoemde personen, zijn onbe- kwaam tot het afleggen van getuigenis de Inlanders, op wie volgens de artikelen 16, tweede lid, en 21 nos. 2 en 4 van dit Besluit met betrekking tot ééne der partijen de onderhouds- plicht rust.

Art. 46.

De naar eisch van rechten bewezen plaatselijke bekendheid van den ouderdom, de geboorte, het overlijden, de afstam-

ming en de familiebetrekking van Inlanders of Vreemde Oosterlingen, gelijk mede van de gebruiksrechten van Inlan- ders op den grond, levert een wettelijk vermoeden omtrent een en ander op.

Art. 47.

De bepalingen van artikel 1944, tweede en derde lid, om- trent de eedsaflegging buiten de terechtzitting zijn ook toe- passelijk, wanneer de rechter beveelt, dat Inlanders of Vreemde Oosterlingen den eed zullen afleggen in een tempel of op eene andere door hen als heilig beschouwde plaats.

Slotbepalingen.

Art. 48.

Dit Besluit is niet toepasselijk op de Inlanders, die zijn gelaten in het genot hunner eigene rechtspleging.

Art. 49.

Dit Besluit treedt in werking op denzelfden dag als de Wet van 31 December 1906 (Staatsblad n°. 346) tot wijziging van artikel 75 en tot intrekking van artikel 86 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit Besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

De Minister van Koloniën,

(22)
(23)
(24)

*

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de volledige verwoesting van de frontstreek hebben immers de vroeger plaatselijk gevestigde bedrijven, ten einde van de eerste naoorlogse boom te kunnen

De Nieuwe PEUGEOT Partner is verkrijgbaar in twee lengtes* en in de uitvoeringen ‘Asphalt’ en ‘Grip’: terwijl de eerste zich opwerpt als een echte kilometervreter leent de tweede

Bes luit Burgem ees te r: W ethouder Abee te m ac htigen tot het ond ertek enen v an het s am enwerk ings c onv enant KV O Flo

“wie zit er nou op mij te wachten?” Daarom strooien we met onze kennis. Wat zeg ik: bombarderen we onze toehoorders met kennis, want stel je voor dat het te weinig waarde is die

- Een opening van de voorziening voor luchtverversing moet zijn gelegen op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige

De plannen kunnen door de koper gewijzigd worden in samenspraak met de bouwheer, de aannemer en de architect voor zover dit technisch mogelijk is.. Aanpassingen van welke aard

ERVE

De boerderij aan de Techumerdyk kan op basis van dit plan, naast de op basis van het bestemmingsplan “De Zuidlanden, plandeel Techum” opgenomen mo- gelijkheden, tevens