ZITTING 1956—1957 4671
Wijziging van de grens tussen de provinciën Gelderland en Noordbrabant en tussen enkele aan weerszijden van
die grens gelegen gemeenten KONINKLIJKE BOODSCHAP
Nr. 1
ONTWERP VAN WET Nr. 2
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ontwerp van Wet tot wijziging van de grens tussen de provinciën Gelderland en Noordbrabant en tussen enkele aan weerszijden van die grens gelegen gemeenten.
De toelichtende memorie, die het Wetsontwerp vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U Soestdijk, 8 mei 1957.
n Godes heilige bescherming.
JULIANA.
W I J J U L I A N A . BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDER- LANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, de grens tussen de provinciën Gelderland en Noordbrabant en tussen enkele aan weerszijden van die grens gelegen ge- meenten te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1. 1. Met ingang van 1 januari 1958 wordt de grens tussen de provinciën Gelderland en Noordbrabant, be- ginnende op het bestaande gemeenschappelijke grenspunt tus- sen de provinciën Gelderland, Noordbrabant en Limburg en eindigende op het bestaande gemeenschappelijke grenspunt tussen de provinciën Gelderland, Noordbrabant en Zuid- holland, gevormd door de grens tussen, ter linkerzijde, de kadastrale percelen:
Aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Gemeente sectie nummer
Cuyk E 1067
Beers F 1058
Beers F 1076
Beers E 539
Gassel A 717
Grave C 504
Grave B 1566
Nederasselt B 844
Grave B 1566
Grave A 740
Grave A 678
Nederasselt C 1137
Balgoy A 907
Balgoy A 908
Huisseling A 1018
Huisseling A 1037
Niftrik A 1099
Niftrik A 1090
Batenburg B 407
Dieden B 596
Batenburg B 411
Dieden C 995
Batenburg B 410
Dieden C 995
Appeltern D 93
Megen A 2071
Megen A 2081
Maasbommel C 1081
Maasbommel C 1080
Oijen B 721
Maasbommel C 1044
Oijen A 1565
Oijen A 1557
II 4671 1—3
Oijen A 1516
Oijen A 1515
Alphen C 1321
Alphen D 236
Alphen D 230
Lithoijen A 1960
Lith A 2679
Lith A 2677
Alphen C 1323
Lith A 2677
Heerewaarden B 230
Alem A 1030
Alem C 1309
Alem C 1307
Maasdriel B 151
Alem D 497
Alem E 523
Maasdriel C 607
Alem E 524
Maasdriel C 608
Alem E 524
Alem E 519
Maasdriel C 610
Maasdriel C 611
Maasdriel
c
612Alem E 467
Maasdriel C 613
Maasdriel E 235
Maasdriel E • 234
Maasdriel D 42
Empel B 1409
Empel A 1561
Empel A 1559
Hedel E 216
Hedel E 215
Hedel E 214
Hedel E 213
Bokhoven A 611
Ammerzoden G 193
Ammerzoden F 305
Ammerzoden F 304
Herpt B 1063
Herpt B 1060
Heusden A 1710
Nederhemert C 508
Heusden A 1710
Eethen E 780
Nederhemert C 502
Nederhemert C 505
Nederhemert C 504
Nederhemert C 501
Nederhemert C 499
Nederhemert C 497
Nederhemert C 495
Nederhemert A 507
Wijk C 1303
Wijk A 1870
Nederhemert A 506
Wijk A 1870
Brakel G 374
Brakel G 373
Wijk A 1873
Brakel G 372
Brakel G 371
Aalst A 1251
Veen A 1477
Poederoijen D 860
Poederoijen D 861
Poederoijen D 865
Andel B 950
Poederoijen D 862
Poederoijen D 863
Andel B 950
Andel B 948
Andel A 1123
Poederoijen C 412
Poederoijen B 375
Poederoijen B 372
Poederoijen B 371
Gjessen A 946
Poederoijen B 369
Poederoijen A 240
Woudrichem B 821
Woudrichem C 1049
Woudrichem B 820
en, ter rechterzijde, de kadastrale percelen:
Gemeente sectie nummer
Heumen C 1184
Heumen D 232
Heumen D 223
Beers F 1075
Beers E 540
Heumen D 223
Overasselt B 956
Beers E 538
Gassel A 716
Overasselt C 986
Overasselt C 984
Nederasselt B 829
Nederasselt B 845
Grave B 1565
Grave A 739
Nederasselt C 1138
Balgoy A 890
Huiseling A 1017
Huiseling A 1068
Huiseling A 1067
Niftrik A 1098
Niftrik A 1091
Batenburg B 406
Dieden B 595
Batenburg B 409
Dieden C 994
Batenburg B 409
Appeltern C 1496
Appeltern C 1487
Megen A 2070
Megen A 2080
Maasbommel C 1077
Oijen B 720
Maasbommel C 1043
Oijen A 1564
Oijen A 1556
Oijen A 1514
Alphen C 1320
Alphen D 237
Lithoijen A 1959
Lith A 2678
Lith A 2676
Alphen C 1322
Lith A 2675
Heerewaarden A 929
Heerewaarden A 930
Heerewaarden C 1577
Heerewaarden C 1579
Heerewaarden D 458
Alem A 1028
Alem C 1334
Alem C 1335
Alem
c
1306Maasdriel B 150
3
Gemeente sectie nummer
Maasdriel C 609
Alem D 496
Alem E 522
Maasdriel C 609
Alem E 521
Maasdriel C 609
Alem E 520
Alem E 518
Maasdriel C 614
Maasdriel E 236
Empel B 1408
Empel A 1560
Maasdriel E 236
Empel A 1556
Empel A 1557
Empel A 1558
Hedel E 217
Ammerzoden D 2297
Ammerzoden G 192
Ammerzoden G 191
Ammerzoden F 306
Ammerzoden F 303
Herpt B 1062
Herpt B 1061
Herpt B 1059
Heusden A 1709
Nederhemert C 507
Heusden A 1708
Eethen E 779
Nederhemert C 503
Nederhemert C 506
Nederhemert C 500
Nederhemert C 498
Nederhemert
c
496Nederhemert A 508
Wijk C 1302
Wijk A 1869
Nederhemert A 508
Wijk A 1868
Wijk A 1867
Brakel G 379
Wijk A 1872
Brakel G 379
Aalst A 1250
Veen A 1476
Veen A 1475
Poederoijen D 859
Poederoijen D 864
Andel B 949
Poederoijen D 864
Andel B 947
Andel B 946
Andel A 1122
Poederoijen C 413
Poederoijen B 374
Poederoijen B 386
Poederoijen B 393
Poederoijen A 243
Woudrichem C 1048
Woudrichem C 1047
Woudrichem B 819
2. De tot de provincie Gelderland behorende gebieden, welke stroomafwaarts links van de in het eerste lid omschreven grens liggen, gaan over naar de provincie Noordbrabant. De tot de provincie Noordbrabant behorende gebieden, welke stroomafwaarts rechts van de in het eerste lid omschreven grens liggen, gaan over naar de provincie Gelderland.
Artikel 2. 1. Met ingang van 1 januari 1958 worden de
gemeentegrenzen als volgt gewijzigd:
a. De grens tussen de gemeenten Cuyk en St. Agatha en
Beers; Beers en Grave; Megen, Haren en Macharen en Lith;
Empel en Meerwijk en Engelen; Heusden en Eethen; Eethen en Wijk en Aalburg; Wijk en Aalburg en Veen; Veen en Andel; Andel en Giessen; Giessen en Rijswijk; Rijswijk en Woudrichem; Brakel en Kerkwijk; Ammerzoden en Hedel;
Appeltern en Batenburg; Batenburg en Wijchen; en Overasselt en Heumen loopt tot in het snijpunt van de bestaande grens
— of het verlengde daarvan — met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
b. De grens tussen de gemeente Ravenstein en de ge- meente Grave begint in het punt, waar de percelen gemeente Schaijk, sectie D, nrs. 379, 380 en gemeente Velp, sectie C, nrs. 663 en 664, samenkomen en wordt vanaf dit punt ge- vormd door de grens tussen de kadastrale percelen gemeente Velp, sectie C, nr. 664, gemeente Grave, sectie A, nr. 738, en gemeente Balgoy, sectie A, nrs. 910 en 908, enerzijds en de kadastrale percelen gemeente Velp, sectie C, nr. 663, gemeente Grave, sectie A, nr. 737, en gemeente Balgoy, sectie A, nrs.
909 en 907, anderzijds tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
c. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeente Ravenstein en de gemeente Schaijk begint in het punt, waar de percelen gemeente Herpen, sectie B, nr. 666, en gemeente Schaijk, sectie D, nrs. 378 en 377 samenkomen en wordt vanaf dit punt gevormd door de grens tussen de kadastrale percelen gemeente Schaijk, sectie D, nrs. 377 en 380, enerzijds en de kadastrale percelen, gemeente Schaijk, sectie D, nrs. 378 en 379, anderzijds en eindigt in het punt, waar de percelen gemeente Schaijk, sectie D, nrs. 379 en 380, en gemeente Velp, sectie C, nrs. 663 en 664, samenkomen.
d. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeente Megen, Haren en Macharen en de gemeente Ravenstein begint in het punt, waar de percelen gemeente Megen, sectie B, nr.
1188, gemeente Dieden, sectie C, nr. 975, en gemeente Appel- tern, sectie D, nr. 106, samenkomen en wordt vanaf dit punt gevormd door de grens tussen de percelen gemeente Appel- tern, sectie D, nrs. 106 en 107, enerzijds en het perceel ge- meente Dieden, sectie C, nr. 975, anderzijds tot in het eindpunt van de grens tussen de percelen gemeente Appeltern, sectie D, nr. 107, en gemeente Dieden, sectie C, nr. 975. Vanaf dit punt volgt de grens de grens tussen de percelen gemeente Appeltern, sectie D, nrs. 107 en 108, tot aan het punt, waar de percelen gemeente Appeltern, sectie D, nrs. 106, 107 en 108, samen- komen. Vanaf dit punt wordt de grens gevormd door de grens tussen de percelen gemeente Appeltern, sectie D, nrs. 106, 22 en 111, enerzijds en de percelen gemeente Appeltern, sectie D, nrs. 108, 109 en 110, anderzijds tot aan het punt, waar de percelen gemeente Appeltern, sectie D, nrs. 111, 110 en 13 samenkomen. Vanaf dit punt loopt de grens langs de grens tussen de percelen gemeente Appeltern, sectie D, nrs. 13 en 12, enerzijds en het perceel gemeente Appeltern, sectie D, nr.
110, anderzijds tot aan het punt waar de percelen gemeente Appeltern, sectie D, nrs. 110 en 12, en gemeente Dieden, sectie C, nrs. 980 en 5, samenkomen, vanaf dit punt wordt de grens gevormd door de grens tussen de percelen gemeente Appeltern, sectie D, nrs. 12, 11, 112, 113, 86, 92 en 93, enerzijds en de percelen gemeente Dieden, sectie C, nrs. 5, 4, 3, 918, 985 en 995, anderzijds tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
e. De grens tussen de gemeente Empel en Meerwijk en de gemeente Lith begint in het punt ,waar de percelen gemeente Alem, sectie H, nrs. 336, 337 en gemeente Rosmalen, sectie B, nr. 838, samenkomen en volgt vanaf dit punt de grens tussen de percelen gemeente Alem, sectie H, nrs. 337, 335, 333, 331, 329, 327, 325 en gemeente Alem, sectie E, nrs. 537, 535, 533, 531, 530, 528, 526, 524, enerzijds en de percelen gemeente Alem, sectie H, nrs. 336, 334, 332, 330, 328, 326 en ge- meente Alem, sectie E, nrs. 538, 536, 534, 532, 529, 527, 525, 523, anderzijds tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
II 4671 1—3 . 2
ƒ. De grens tussen de gemeenten Heusden en Engelen be- gint in het punt, waar de bestaande kadastrale gemeenten Ammerzoden, Vlijmen en Bokhoven samenkomen. Vanaf dit punt volgt de grens in ongeveer noordelijke en vervolgens in ongeveer noordwestelijke richting de bestaande grens tussen de kadastrale gemeenten Ammerzoden en Bokhoven tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven pro- vinciale grens.
g. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeente Heusden en Vlijmen begint in het punt, waar de bestaande kadastrale gemeenten Heusden, Ammerzoden en Vlijmen sa- menkomen. Vanaf dit punt wordt de grens gevormd door de grens tussen de bestaande kadastrale gemeenten Ammerzoden en Vlijmen tot het punt, waar de bestaande kadastrale gemeen- ten Ammerzoden, Vlijmen en Bokhoven samenkomen.
h. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeenten Vuren en Brakel begint in het punt, waar de bestaande kadas- trale gemeenten Vuren, Poederoijen en Woudrichem samen- komen. Vanaf dit punt wordt de grens gevormd door de grens tussen de percelen gemeente Woudrichem, sectie C, nrs. 1047 en 1048, tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
i. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeenten Kerkwijk en Ammerzoden begint in het punt, waar de bestaande kadastrale gemeenten Nederhemert, Ammerzoden en Herpt samenkomen. Vanaf dit punt wordt de grens gevormd door de grens tussen de percelen gemeente Herpt, Sectie A, nr. 412, gemeente Ammerzoden, sectie F, nr. 313, gemeente Herpt, sectie A, nrs. 414, 416, 419, en gemeente Ammerzoden, sectie F, nrs. 302 en 306, enerzijds en de percelen gemeente Herpt, sectie A, nr. 413, gemeente Ammerzoden, sectie F, nrs. 298, 299, ge- meente Herpt, sectie A, nrs. 415, 417, 418, en gemeente Ammerzoden, sectie F, nrs. 301 en 303 anderzijds tot het snij- punt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
f. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeenten Hedel en Maasdriel begint in het punt, waar de bestaande kadastrale gemeenten Hedel, Maasdriel en Empel samenkomen en volgt vanaf dit punt de grens tussen de percelen gemeente Empel, sectie A, nrs. 1555 en 1556, enerzijds en de percelen gemeente Empel, sectie A, nrs. 1554 en 1557 anderzijds tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
k. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeenten Maasdriel en Rossum begint in het punt, waar de bestaande kadastrale gemeenten Heerewaarden, Rossum en Alem samen- komen en volgt vanaf dit punt de grens tussen de percelen gemeente Alem, sectie F, nrs. 937 en 1049, enerzijds en de percelen gemeente Rossum, sectie A, nr. 147, en gemeente Alem, sectie F, nr. 1048, anderzijds tot het punt, waar de per- celen gemeente Alem, sectie F, nrs. 975, 1048, 1049 en 974, samenkomen. Vanaf dit punt wordt de grens gevormd door de grens tussen de percelen gemeente Alem, sectie F, nrs. 974 en 973, enerzijds en de percelen gemeente Alem, sectie F, nrs.
975, 416, 418 ,en gemeente Rossum, sectie A, nr. 149, ander- zijds tot het snijpunt van deze grens met de zuidoostelijke grens van het perceel gemeente Rossum, sectie B, nr. 3272.
Vanaf dit snijpunt volgt de grens de scheiding tussen de per- celen gemeente Alem, sectie F, nr. 973, en gemeente Rossum, sectie B, nrs. 3312 en 3006, enerzijds en de percelen gemeente Rossum, sectie B, nrs. 3272 tot en met 3311 en 1163 tot en met 1192, anderzijds tot het snijpunt van deze grens met de bestaande grens tussen de gemeenten Rossum en Maasdriel.
/. De grens tussen de gemeenten Maasdriel en Heerewaar- den begint in het punt, waar de bestaande kadastrale gemeen- ten Rossum, Heerewaarden en Alem samenkomen en volgt vanaf dit punt de grens tussen de percelen gemeente Heere- waarden, sectie D, nr. 451, gemeente Alem, sectie C, nrs.
1332 en 1334, enerzijds en de percelen gemeente Alem, sectie F, nr. 937, en sectje C, nrs. 1333 en 1335, anderzijds
tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
m. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeenten Dreumel en Heerewaarden begint in het punt, waar de be- staande kadastrale gemeenten Dreumel, Heerewaarden en Lith samenkomen en volgt vanaf dit punt de grens tussen de per- celen gemeente Heerewaarden, sectie A, nrs. 925, 927 en 929, enerzijds en de percelen gemeente Heerewaarden, sectie A, nrs. 926, 928 en 930, anderzijds tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
n. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeenten Appeltern en Dreumel begint in het punt, waar de percelen gemeente Dreumel, sectie D, nr. 235, en gemeente Alphen, sectie C, nrs. 1361 en 1360, samenkomen en volgt vanaf dit punt de grens tussen de percelen gemeente Alphen, sectie C, nrs. 1361 en 1322, enerzijds en de percelen gemeente Alphen, sectie C, nr. 1360, en gemeente Lith, sectie A, nrs. 2299 en 2675, anderzijds tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
o. Het nieuwe gedeelte van de grens tussen de gemeenten Wijchen en Overasselt begint in het punt, waar de bestaande kadastrale gemeenten Wijchen, Balgoy en Huisseling samen- komen en volgt vanaf dit punt de grens tussen de percelen ge- meente Huisseling, sectie A, nrs. 1010, 1066 en 1068, ener- zijds en de percelen gemeente Wijchen, sectie F, nr. 448, ge- meente Niftrik, sectie A, nr. 1144, en gemeente Huisseling, sectie A, nrs. 1065 en 1067 anderzijds tot het snijpunt van deze grens met de in artikel 1 omschreven provinciale grens.
2. De gemeente Alem, Maren en Kessel wordt met ingang van 1 januari 1958 opgeheven.
Artikel 3. 1. De bij de ingang van deze grenswijziging in
of voor een toegevoegd gebied geldende provinciale en ge- meentelijke voorschriften behouden tot 1 januari 1960 in of voor dat gebied hun rechtskracht, voor zover het bevoegde gezag niet anders bepaalt.
2. De op 31 december 1957 in een provincie of gemeente, aan welke gebied wordt toegevoegd, van kracht zijnde provin- ciale of gemeentelijke voorschriften gelden niet in of voor het toegevoegde gebied, totdat het bevoegde gezag anders bepaalt.
Het bevoegde gezag bepaalt vóór 1 januari 1960 welke voor- schriften, in de vorige volzin bedoeld, mede in of voor het toegevoegde gebied zullen gelden.
3. Zo dikwijls ten aanzien van provinciale of gemeentelijke voorschriften goedkeuring van hoger gezag dan wel afkondi- ging is voorgeschreven, is deze mede vereist voor het vervallen of van toepassing verklaren van provinciale onderscheidenlijk gemeentelijke voorschriften in of voor het toegevoegde gebied.
4. Onder provinciale voorschriften worden in de voor- gaande leden mede verstaan reglementen voor waterschappen, ook indien deze door de Staten der provinciën Gelderland en Noordbrabant gemeenschappelijk zijn vastgesteld.
5. De organen en de ambtenaren der provinciën en ge- meenten, aan welke gebied wordt toegevoegd, oefenen van
1 januari 1958 af hun bevoegdheden mede uit in het toege- voegde gebied, waar zij tevens uitoefenen de overeenkomstige bevoegdheden ingevolge de in het eerste lid bedoelde voor- schriften.
6. Het toezicht op het bestuur van waterschappen, welke ten gevolge van deze grenswijziging in meer dan één provincie zijn komen te liggen, wordt gemeenschappelijk uitgeoefend door Gedeputeerde Staten dier provinciën, totdat door het be- voegde gezag terzake een andere regeling is getroffen.
7. Voor de ambtenaren, die door de toepassing van artikel
13 naar de gemeente Lith overgaan, blijft, totdat het bevoegde
gezag in die gemeente een nadere regeling heeft getroffen, gel-
den de regeling van de rechtstoestand, welke voor hen laatste-
lijk gold in de gemeente Alem, Maren en Kessel. Het bevoegde
5
gezag in de eerstbedoelde gemeente is verplicht vóór 1 juli 1958 ten aanzien van de rechtstoestand van de in dienst dier gemeente werkzame personen een nadere regeling te treffen, met dien verstande, dat voor de regeling van de wedden dezer personen ten minste de diensttijd en de salarisregeling in aan- merking worden genomen, welke voor de berekening van hun wedden zouden hebben gegolden in de gemeente Alem. Maren en Kessel.
8. De bevoegdheid tot het heffen en invorderen van be- staande gemeentelijke belastingen, betrekking hebbende op ge- bied der gemeente Alem, Maren en Kessel, over een belasting- jaar, dat vóór 1 januari 1958 is aangevangen, gaat met ingang van die datum over op de organen en de ambtenaren, die daar- voor zijn aangewezen in de gemeenten, aan welke het betref- fende gebied wordt toegevoegd.
9. De bevoegdheid tot het heffen en invorderen van be- staande gemeentelijke belastingen, betrekking hebbende op de overige gebieden, die naar een andere gemeente overgaan, over een belastingjaar dat vóór 1 januari 1958 is aangevangen blijft voorbehouden aan de organen en de ambtenaren der gemeente, waarvan die gebieden tevoren deel uitmaakten.
10. Gedeputeerde Staten brengen de daarvoor in aanmer- king komende wegen, gelegen in het gebied, dat aan een ge- meente, welke tot hun provincie behoort, wordt toegevoegd, op de wegenlegger van die gemeente met toepassing van:
a. artikel 39 van de Wegenwet, voor zover uitsluitend van overbrenging zonder wijziging in de omschrijving sprake is;
b. de artikelen 39, 40 en 41 van genoemde wet, in het ge- val wordt afgeweken van de omschrijving in de geldende we- genlegger.
11. Voor zover Gedeputeerde Staten ingevolge het vorige lid op een wegenlegger wegen hebben gebracht, welke zijn ver- meld op wegenleggers van gemeenten, welke niet tot hun pro- vincie ijehoren, geven zij daarvan terstond kennis aan Gedepu- teerde Staten dier andere provincie. Deze voeren die wegen van de wegenleggers dier gemeenten af met toepassing van artikel 39 van de Wegenwet.
Artikel 4. 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 8 gaan, te rekenen van 1 januari 1958, alle rech- ten, lasten, verplichtingen en bezittingen der gemeenten, welker gebied geheel of gedeeltelijk overgaat naar een andere ge- meente, betrekking hebbende op of gelegen in het overgaande gebied, over op die andere gemeente, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
2. Ten aanzien van de in het eerste lid begrepen onroe- rende zaken zal verandering in de tenaamstelling in de kadas- trale legger plaats hebben. Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de gemeente, welker gebied geheel of gedeeltelijk over- gaat, ligt, doen de daartoe nodige opgave aan de desbetref- fende hypotheekbewaarder.
3. De uitgaven, welke onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten der betrokken provincie ten laste zijn of worden ge- bracht van de kapitaaldienst der begroting van een gemeente, welker gebied geheel of gedeeltelijk overgaat, komen, voor zo- ver zij betrekking hebben op het overgaande gebied, tot het nog niet gedekte gedeelte daarvan, te rekenen van 1 januari 1958 af, ten laste van de gemeente of gemeenten, aan welke het gebied wordt toegevoegd.
4. De inkomsten, welke onder goedkeuring van Gedepu- teerde Staten der betrokken provincie ten bate zijn of worden gebracht van de kapitaaldienst der begroting van een gemeente, welker gebied geheel of gedeeltelijk overgaat, komen, voor- zover zij betrekking hebben op het overgaande gebied en niet zijn aangewend tot dekking van de in het vorige lid bedoelde uitgaven, te rekenen van 1 januari 1958 af, ten bate van de gemeente of gemeenten, aan welke het gebied wordt toege- voegd.
5. De uit het derde en vierde lid voortvloeiende betalingen geschieden vóór 1 juli 1958. Over het tijdvak van 1 januari
1958 tot 1 juli 1958 is geen rente verschuldigd en na laatst- genoemde datum een rente van 5 % per jaar.
6. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het vijfde lid kunnen de raden der betrokken gemeenten en bij gebreke van overeenstemming Gedeputeerde Staten van Noordbrabant en Gelderland een regeling treffen omtrent de overgang van geld- leningen, aangegaan door een gemeente, welker gebied geheel of gedeeltelijk overgaat, naar de gemeente of gemeenten, aan welke gebied wordt toegevoegd. Bij de te treffen regeling wordt zoveel mogelijk tot grondslag genomen, dat de geld- leningen, welke geacht kunnen worden bepaaldelijk betrekking te hebben op zekere kapitaalsuitgaven, overgaan naar de ge- meente, aan welke het gebied, waarop deze kapitaalsuitgaven betrekking hebben, wordt toegevoegd, en dat overigens van de geldleningen zoveel mogelijk een zodanig gedeelte overgaat als wordt uitgedrukt door een breuk, waarvan de noemer wordt gevormd door het totaalbedrag van de nog niet gedekte kapi- taalsuitgaven in de gemeente op 31 december 1957, en de teller door het totaalbedrag van de op genoemde datum nog niet gedekte kapitaalsuitgaven, die betrekking hebben op het overgaande gebied.
7. Van de in het vorige lid bedoelde beslissing van Geder>u- teerde Staten staat voor de raad van elk der belanghebbende gemeenten binnen drie maanden beroep bij Ons open.
Artikel 5. De bezittingen der gemeente Alem, Maren en Kessel en de inkomsten en uitgaven, die voortvloeien uit de rechten, lasten en vemlichtingen dier gemeente, welke geacht moeten worden betrekking te hebben op haar gehele gebied, gaan met ingang van 1 januari 1958 over naar de gemeenten Maasdriel en Lith, naar verhouding van het aantal inwoners dat op die datum gevestigd was in het gebied, dat van de ge- meente Alem, Maren en Kessel naar de beide genoemde ge- meenten is overgegaan.
Artikel 6. De inkomsten en uitgaven, welke over de jaren 1958 en volgende voor de gemeente Alem, Maren en Kessel zouden zijn voortgevloeid uit de toepassing van de artikelen 40, 42 en 42a der Pensioenwet 1922, Stb. 240, indien deze ge- meente onveranderd was blijven voortbestaan, komen ten bate en ten laste van de gemeente Lith.
Artikel 7. 1. De batige of nadelige saldi van de gewone dienst der rekeningen van de gemeente Alem. Maren en Kessel over de aan 1958 voorafgaande dienstjaren en, voorzover deze gemeente blijkens de gemeente-rekening over 1957 de beschik- king heeft over reserves, welke bestemd zijn om te worden aangewend als dekkingsmiddel van alcemene aard, ook deze, worden verdeeld over de gemeenten Maasdriel en Lith.
2. De in het eerste lid bedoelde verdeling geschiedt naar verhouding van het aantal inwoners, dat op 1 januari 1958 gevestigd was in het gebied, dat van de gemeente Alem. Maren en Kessel naar de in dat lid genoemde gemeenten is overge- gaan.
3. De in het eerste lid bedoelde verdeling geschiedt bij ge- meenschappelijk besluit van de raden der gemeenten Maasdriel en Lith, of bij gebreke van overeenstemming, door Gedepu- teerde Staten van Noordbrabant.
4. Van de in het vorige lid bedoelde beslissinc van Gedepu- teerde Staten staat voor de raad van elk der beide belangheb- bende gemeenten beroep op Ons open.
5. De uit de voorgaande leden voortvloeiende betalinsen geschieden vóór 1 iuli 1958. Over het tijdvak van 1 januari 1958 tot 1 juli 1958 is geen rente verschuldigd en na laatst- genoemde datum een rente van 5 % per jaar.
Artikel 8. 1. Het geldelijk beheer over het op 1 januari 1958 nog niet verstreken gedeelte van de dienst 1957 wordt door de gemeente Lith voortgezet voor de gemeente Alem, Maren en Kessel. aan de hand van de voor die gemeente voor het dienstjaar 1957 goedgekeurde begroting.
2. De rekening over het dienstjaar 1957 der gemeente Alem, Maren en Kessel wordt opgemaakt door de ontvanger en voor- lopig vastgesteld door de raad der gemeente Lith.
3. De tot de gewone dienst behorende inkomsten en uit- gaven der gemeente Alem, Maren en Kessel, welke bij de slui- ling van het dienstjaar 1957 nog niet zijn geïnd en betaald, worden geïnd en betaald door de ontvanger der gemeente Lith.
4. Het voor- of nadelige verschil tussen deze inkomsten en uitgaven komt ten bate of ten laste van de gemeenten Maas- driel en Lith, in dezelfde verhouding als is aangegeven in het tweede lid van artikel 7. Het derde en vierde lid van artikel 7 zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.
5. Onder de in het derde lid bedoelde inkomsten en uit- gaven worden begrepen alle ontvangsten en uitgaven terzake van uitkeringen van het rijk uit hoofde van de grondbelasting en de personele belasting over vóór 1 januari 1958 verstreken belastingjaren, voor zover zij niet zijn opgenomen in de op- brengst over een boekingstijdvak, dat op of na 1 januari 1958 is aangevangen, en terzake van de uitkeringen uit het gemeente- fonds over de aan 1 januari 1958 voorafgegane uitkeringsjaren.
Artikel 9. 1. De uitkeringen door het rijk uit hoofde van de grondbelasting en de personele belasting over de vóór 1 januari 1958 aangevangen boekingstijdvakken, toekomende aan de provinciën Gelderland en Noordbrabant, worden aan deze provinciën gedaan, ook voor zover zij betrekking hebben op het van haar afgescheiden gebied.
2. De provinciën Gelderland en Noordbrabant keren onder- scheidenlijk aan de provinciën Noordbrabant en Gelderland uit een bedrag, gelijk aan vijf twaalfde gedeelte van het totaal der in het eerste lid genoemde uitkeringen uit hoofde van de personele belasting over het boekingstijdvak 1957/1958, dat betrekking heeft op het aan deze provinciën toegevoegde ge- bied.
3. De uitkeringen door het rijk uit hoofde van de grond- belasting en de personele belasting over de vóór 1 januari 1958 aangevangen boekingstijdvakken, toekomende aan de gemeenten
Heusden en Overasselt, worden aan deze gemeenten gedaan, ook voor zover zij betrekking hebben op het van haar afge- scheiden gebied.
4. Deze gemeenten keren onderscheidenlijk aan de gemeen- ten Kerkwijk en Ravenstein uit een bedrag, gelijk aan vijf twaalfde gedeelte van het totaal der in het derde lid genoemde uitkeringen uit hoofde van de personele belasting over het boe- kingstijdvak 1957/1958, dat betrekking heeft op het aan laatst- genoemde gemeenten toegevoegde gebied.
5. De uitkeringen door het rijk uit hoofde van de grond- belasting en de personele belasting over de vóór 1 januari 1958 aangevangen boekingstijdvakken worden, te beginnen met 1 januari 1958, voor het gebied der gemeente Alem, Maren en Kessel gedaan aan de gemeente Lith.
6. De gemeente Lith keert uit aan de gemeente Maasdriel een bedrag, gelijk aan vijf twaalfde gedeelte van het totaal der in het derde lid genoemde uitkeringen uit hoofde van de per- sonele belasting over het boekingstijdvak 1957/1958, dat be- trekking heeft op het naar die gemeente overgegane gebied.
7. De uitkeringen, bedoeld in het tweede, vierde en zesde lid, zullen geschieden binnen drie maanden, nadat de vastge- stelde zuivere opbrengst over het desbetreffende boekingstijdvak is ontvangen. Over dit tijdvak is geen rente verschuldigd; na- dien een rente van 5 % per jaar.
8. Voor de vaststelling van de uitkering uit het provincie- fonds wordt de wijziging van de grens tussen de provinciën Gelderland en Noordbrabant geacht in te gaan op 31 december 1957.
Artikel 10. 1. Voor de toepassing van artikel 17 der pro- vinciale wet ten aanzien van het lidmaatschap van de in 1958 te kiezen Provinciale Staten van Gelderland en van Noord- brabant worden onder ingezetenen van elk dier provinciën ver-
staan zij, die gedurende de laatste twaalf maanden hun werke- lijke woonplaats hebben gehad in het gebied, dat op 1 januari
1958 het grondgebied van de provincie Gelderland onderschei- denlijk Noordbrabant vormt.
2. Voor de toepassing van artikel 21 der gemeentewet ten aanzien van het lidmaatschap van de raden der bij deze grens- wijziging betrokken gemeenten, in welke in 1958 raadsverkie- zingen zullen worden gehouden, worden onder ingezetenen van elk dier gemeenten verstaan zij, die gedurende de laatste twaalf maanden hun werkelijke woonplaats hebben gehad in het ge- bied, dat op 1 januari 1958 het grondgebied dier gemeente vormt.
Artikel 1 1 . 1. Burgemeester en wethouders der gemeente Alem, Maren en Kessel zenden op een door Gedeputeerde Sta- ten van Gelderland te bepalen datum aan burgemeester en wethouders der gemeente Maasdriel een afschrift van of een uittreksel uit het kiezersregister hunner gemeente betreffende de in dat register op bedoelde datum voorkomende personen, die op die datum in het naar de gemeente Maasdriel over- gaande gedeelte hunner gemeente werkelijke woonplaats heb- ben.
2. Zij zenden op een door Gedeputeerde Staten van Noofd- brabant te bepalen datum aan burgemeester en wethouders der gemeente Lith een afschrift van of een uittreksel uit het kie- zersregister hunner gemeente betreffende de in dat register op bedoelde datum voorkomende personen, die op die datum in het naar de gemeente Lith overgaande gedeelte hunner ge- meente werkelijke woonplaats hebben.
3. Indien in het kiezersregister der gemeente Alem, Maren en Kessel van de in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, be- doelde datum af tot op de in artikel 12, tweede lid, bedoelde dag der kandidaatstelling veranderingen optreden ten aanzien van personen, die werkelijke woonplaats hebben of verkrijgen in het deel der gemeente, waarop een afschrift of een uittreksel, als in de eerste twee leden omschreven, betrekking heeft, wor- den deze veranderingen onverwijld ter kennis gebracht van dat college van burgemeester en wethouders, aan hetwelk dat af- schrift of dat uittreksel is toegezonden. Deze brengen die ver- anderingen in het afschrift of het uittreksel aan.
Artikel 12. 1. Met afwijking van het bepaalde in artikel C 3, eerste en tweede lid, der Kieswet, treden de op 1 januari
1958 zitting hebbende leden van de raden der gemeenten Maas- driel en Lith met ingang van die datum af.
2. De kandidaatstelling en de eventuele stemming voor de verkiezing van de leden van de raden der vergrote gemeenten Maasdriel en Lith geschieden vóór 1 december 1957 op de dagen, door Gedeputeerde Staten van Gelderland, onderschei- denlijk Noordbrabant te bepalen.
3. De krachtens dit artikel te kiezen raden tellen elf leden.
4. Voor deze verkiezing worden de ingevolge de eerste twee leden van het vorige artikel aan burgemeester en wethouders der Gemeenten Maasdriel en Lith toegezonden afschriften of uittreksels, zoals deze luiden na toepassing van het derde lid van dat artikel, geacht deel uit te maken van het kiezersregister van die gemeenten.
5. Met betrekking tot het ingezetenschap van de krachtens dit artikel te kiezen raadsleden is het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
6. Het indelen van de vergrote gemeenten Maasdriel en Lith in stemdistricten en het benoemen, voorzover nodig, van de leden en de plaatsvervangende leden van de hoofdstem- bureaus en het benoemen van de leden en de plaatsvervangende leden van de stembureaus voor de in het tweede lid bedoelde verkiezing geschieden vóór een door Gedeputeerde Staten van Gelderland onderscheidenlijk Noordbrabant te bepalen datum door burgemeester en wethouders van onderscheidenlijk de be- staande gemeenten Maasdriel en Lith.
7. Voorzover met betrekking tot de verkiezing van de leden van de raden der vergrote gemeenten Maasdriel en Lith in- gevolge enig wettelijk voorschrift medewerking moet worden verleend door burgemeester en wethouders of de burgemeester, geschiedt dit door burgemeester en wethouders of de burge- meester van onderscheidenlijk de bestaande gemeenten Maas- driel en Lith. Artikel H 17 der Kieswet blijft bij deze verkie- zing buiten toepassing.
8. Het onderzoek van de geloofsbrieven van de leden van de raden der vergrote gemeenten Maasdriel en Lith geschiedt vóór een door Gedeputeerde Staten van Gelderland onderschei- denlijk Noordbrabant te bepalen datum door de raden van onderscheidenlijk de bestaande gemeenten Maasdriel en Lith.
9. De dag der eerste vergadering van de raden der ver- grote gemeenten Maasdriel en Lith wordt bepaald door Gede- puteerde Staten van Gelderland onderscheidenlijk Noordbra- bant. In deze vergadering worden de wethouders benoemd.
10. De leden van de krachtens dit artikel gekozen raden en de uit hun midden gekozen wethouders hebben zitting tot de eerste dinsdag van september 1962.
Artikel 13. 1. De burgemeester, de secretaris en de ont- vanger der gemeente Alem, Maren en Kessel worden geacht met ingang van 1 januari 1958 eervol uit hun ambt te zijn ontslagen.
2. Met uitzondering van de ambtenaren, genoemd in het eerste lid, zijn de op 31 december 1957 in dienst der gemeente Alem, Maren en Kessel werkzame ambtenaren — met inbe- grip van de personen, in dienst van die gemeente op arbeids- overeenkomst naar burgerlijk recht werkzaam — van 1 januari
1958 af in dezelfde rang en op dezelfde voet voorlopig in dienst van de gemeente Lith.
3. Het bevoegde gezag in de gemeente Lith bepaalt vóór 1 maart 1958 in welke rang en op welke voet de in het tweede lid bedoelde personen in dienst van de gemeente werkzaam zullen blijven. De aan te wijzen betrekking dient gelijkwaardig te zijn aan die, welke in dienst van de gemeente Alem, Maren en Kessel werd vervuld.
4. Het bevoegde gezag in de gemeente Lith neemt de in het vorige lid bedoelde beslissing niet ten aanzien van die per- sonen, voor wie niet een zodanige gelijkwaardige betrekking in dienst van die gemeenten beschikbaar is. Deze personen worden geacht met ingang van 1 maart 1958 uit de dienst van de gemeente Lith te ziin ontslagen.
5. De personen, voor wie het bevoegde gezag overeenkom- stig het derde lid een betrekking heeft aangewezen, worden geacht met ingang van 1 januari 1958 door dit gezag in die betrekking te zijn benoemd.
6. Geschillen over de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid worden, burgemeester en wethouders der ge- meente Lith, alsmede de belanghebbende of zijn gemachtigde gehoord, althans behoorlijk opgeroepen, beslist door Gedepu- teerde Staten van Noordbrabant.
Artikel 14. 1. Aan de burgemeester en de ambtenaren in vaste dienst, die tengevolge van deze wet worden ontslagen dan wel geacht worden te zijn ontslagen, wordt, voorzover zij niet in de termen vallen om pensioen, uitgezonderd vervroegd ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder b, der Pensioenwet 1922, Stb. 240, te genieten, met ingang van de dag van ontslag een wachtgeld verleend.
2. Als ambtenaren in vaste dienst worden mede aangemerkt de ambtenaren in tijdelijke dienst, die een niet wezenlijk onder- broken diensttijd van ten minste vijf jaren als ambtenaar in vaste of tijdelijke dienst bij een publiekrechtelijk lichaam heb- ben vervuld, tenzij zij belast zijn met werkzaamheden, welke een tijdelijk karakter dragen.
3. Het wachtgeld komt ten laste van de gemeenten Maas- driel en Lith naar verhouding van het aantal inwoners, dat op
1 januari 1958 gevestigd was in het gebied, dat van de ge-
meente Alem, Maren en Kessel naar de beide genoemde ge- mcenten is overgegaan.
4. De toekenning van wachtgeld en het nemen van beslis- singen daaromtrent geschieden door burgemeester en wethou- ders der gemeente Lith, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant en met inachtneming van de vol- gende bepalingen.
5. Aan de personen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt wachtgeld toegekend:
a. indien zij op 1 januari 1958 een diensttijd van tenminste 10 jaren hebben volbracht en het aantal jaren van die dienst- tijd, tezamen met het aantal jaren van de leeftijd, die zij ten tijde van het ontslag hebben bereikt, 60 of meer bedraagt, tot het tijdstip, waarop ingevolge het hieronder bepaalde het wacht- geld eindigt;
b. voor de overigen gedurende het tijdvak, gelijk aan hun diensttijd.
6. Het wachtgeld eindigt in ieder geval, zodra de op wacht- geld gestelde in de termen valt om pensioen — uitgezonderd vervroegd ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder b, der Pensioenwet 1922, Stb. 240 — te genieten.
Voor hem, die in het genot is gesteld van vervroegd ouder- domspensioen, als bedoeld in de vorige zin, vervalt het wacht- geld, zodra het gelijk is aan of minder bedraagt dan dat pen- sioen en anders bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.
7. Onder „diensttijd" wordt in dit artikel verstaan alle aan het ontslag voorafgaande tijd, welke in aanmerking komt voor pensioen, onverschillig in dienst van welk lichaam die tijd is doorgebracht met dien verstande, dat:
a. diensttijd uit een nevenbetrekking slechts in aanmerking komt, indien het wachtgeld uit hoofde van ontslag uit die be- trekking wordt toegekend;
b. indien de diensttijd wegens verleend ontslag onderbroken is geweest, de tijd vóór de onderbreking slechts medetelt, indien de onderbreking minder dan een jaar heeft geduurd;
c. diensttijd, die in aanmerking is genomen bij de bereke- ning van de duur van wachtgeld of een daarmede gelijk te stel- len uitkering ten laste van een der lichamen, bedoeld in de artikelen 3 en 4 der Pensioenwet 1922, Stb. 240, en tijd, in het genot van zodanig wachtgeld of uitkering doorgebracht, niet wordt medegeteld.
8. Het bedrag van het wachtgeld wordt berekend naar de wedde in de zin der Pensioenwet 1922, Stb. 240, welke aan de betrekking, waaruit de belanghebbende tengevolge van de grenswijziging werd ontslagen, laatstelijk vóór 1 januari 1958 was verbonden, vermeerderd met kindertoelage, indien die toe- lage niet reeds in die wedde is begrepen, met dien verstande, dat de wedde of de som van wedde en kindertoelage de- zelfde vermindering of vermeerdering ondergaat, welke de kindertoelage tengevolge van de wijziging van het aantal kin- deren, dat voor die toelage in aanmerking komt, zou onder- gaan, indien de belanghebbende in dienst zou zijn gebleven.
Het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan de wedde of de som van wedde en kindertoelage en bedraagt daarna gedurende drie maanden 85 en vervolgens 70 ten hon- derd van die wedde of som.
9. Indien op of na 1 januari 1958 in de regeling van de wedden of kindertoelagen van de burgemeesters, de secretaris- sen of de ontvangers een wijziging wordt gebracht, wordt de in het achtste lid bedoelde wedde om de som van wedde en kindertoelage voor de toepassing van dit artikel en het volgende in overeenstemming gebracht met de regeling, welke is vast- gesteld voor gemeenten, vallende in dezelfde klasse als die, waartoe de opgeheven gemeente, in welke belanghebbende zijn ambt bekleedde, op grond van haar inwonertal op 31 december 1957 zou hebben behoord.
10. Indien op of na 1 januari 1958 in de regeling van de wedden of kindertoelagen van de ambtenaren der gemeente, te wier laste een wachtgeld komt, een wijziging wordt gebracht, welke geen verband houdt met deze grenswijziging, wordt de
in het achtste lid bedoelde wedde of de som van wedde en kindertoelage voor de toepassing van dit artikel en het vol- gende op overeenkomstige wijze gewijzigd.
11. Wanneer de op wachtgeld gestelde uit of in verband met arbeid of bedrijf op of na 1 januari 1958 inkomsten ge- niet of gaat genieten, welke hij drie maanden voor de datum van ingang van deze grenswijziging niet genoot, wordt:
a. indien hij die inkomsten geniet in dienst van één der lichamen, bedoeld in de artikelen 3, 4, 5 en 14, tweede lid, der Pensioenwet 1922, Stb. 240, uit het bekleden van een wethouderschap of van een lidmaatschap van Gedeputeerde Staten of van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zodra en zolang het wachtgeld, vermeerderd met die inkomsten, voor- zover zij als wedde in de zin dier wet zijn aan te merken, en in ieder geval met inbegrip van kindertoelaee, de in het achtste lid bedoelde wedde of de som van wedde en kindertoelage zou overschrijden, het wachtgeld met het bedrag dier over- schrijding verminderd;
b. in de overige gevallen het wachtgeld voor de duur van die inkomsten met een bedrag, gelijk aan de helft daarvan, verminderd, met dien verstande, dat van die inkomsten buiten aanmerking blijft een bedrag, gelijk aan het verschil tussen het wachtgeld en de in het achtste lid bedoelde wedde of de som van wedde en kindertoelage;
c. bij gelijktijdig genot van inkomsten, als bedoeld onder a en b, het wachtgeld verminderd met het eventuele gedeelte der inkomsten onder a, waarmede deze, vermeerderd met het wachtgeld, het bedrag der in het achtste lid bedoelde wedde of van de som van wedde en kindertoelage overschrijden, doch ten aanzien van de overblijvende inkomsten gehandeld, alsof zij onder b vallen.
Ten aanzien van de ambtenaar-ontvanger der gemeente Alem, Maren en Kessel wordt voor de toepassing van dit lid onder de ,,in het achtste lid bedoelde wedde" verstaan de totale wedde uit de gecombineerde functie.
12. Gelijk gevolg als aan het genieten van inkomsten, als in het vorige lid bedoeld, zal zijn verbonden aan een weiaerine een passende betrekking te aanvaarden, tenzij dit geschiedt op grond van bezwaren, welke door Gedeouteerde Staten van Noordbrabant, de belanghebbende of diens eemachtiadc ge- hoord. althans behoorlijk opgeroeoen, deucdelijk worden ver- klaard. Onder „passende betrekkina" wordt verstaan een be- trekking of vereniging van betrekkingen, welke de betrokken ambtenaar in verband met zijn persoonlijkheid en omstandig- heden redelijkerwijze kunnen worden opgedragen.
13. Voor de toeoassing van het elfde en twaalfde lid van dit artikel worden in de gevallen, waarin de belanghebbende tengevolge van deze grenswijziging uit m^er dan één betrek- kina is ontslagen, de verschillende wachtgelden en de verschil- lende wedden in het achtste lid bedoeld, tot één wachtgeld en één wedde verenigd.
14. Bij verlies van de betrekking of andere bron van in- komsten, waarvan vermindering van wachtgeld het gevolg is, wordt het wachtgeld niet verhoogd, indien het verlies het ge- volg was van eisen schuld of eigen toedoen, en daarvoor geen deugdelijke gronden aanwezig worden geacht.
15. Indien de op wachtgeld gestelde ambtenares in het huwelijk treedt, vervalt voor de duur van haar huwelijk het wachtaeld. De op wachtgeld gestelde ambtenares, die in het huwelijk treedt, doet daarvan onverwijld mededeling aan bur- gemeester en wethouders van Lith.
16. Indien een wachtgeld na onderbreking opnieuw wordt genoten, wordt voor de bepaling van de duur en het bedrag van het wachtgeld de tijd der onderbreking geacht op wachtgeld te zijn doorgebracht.
17. Van het genot van inkomsten, als bedoeld in het elfde lid, doet de op wachtgeld gestelde zo spoedig mogelijk mede- deling aan burgemeester en wethouders der gemeente Lith. De
op wachtgeld gestelde is gehouden ten aanzien van die inkom- sten alle door burgemeester en wethouders en door Gedepu- teerde Staten van Noordbrabant verlangde inlichtingen te ver- strekken.
18. De op wachtgeld gestelde is verplicht op eerste schrifte- lijke aanzegging van burgemeester en wethouders der gemeente Lith, een aanvrage in te dienen tot het verkrijgen van invalidi- teitspensioen en zich te onderwerpen aan het in verband daar- mede te verrichten geneeskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 74 der Pensioenwet 1922, Stb. 240. De kosten van het geneeskundig onderzoek, voorzover zij niet ten laste van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds komen, en de door de op wachtgeld gestelde in verband met dit onderzoek noodzakelijk gemaakte kosten, komen ten laste van de evenbedoelde ge- meente.
19. Indien de op wachtgeld gestelde de in de leden 17 en 18 bedoelde verplichtingen niet nakomt, kunnen Gedeputeerde Staten van Noordbrabant, burgemeester en wethouders der ge- meente Lith en de belanghebbende of diens gemachtigde ge- hoord, althans behoorlijk opgeroepen, het wachtgeld geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
20. Geschillen over de toepassing van dit artikel worden, burgemeester en wethouders der gemeente Lith en de belang- hebbende of diens gemachtigde gehoord althans behoorlijk op- geroepen, beslist door Gedeputeerde Staten van Noordbrabant.
21. De gemeenten Maasdriel en Lith ontvangen van het rijk jaarlijks een bijdrage van 75 ten honderd in het bedrag van het ten laste van elk dezer gemeenten komende gedeelte van het wachtgeld van de burgemeester en de secretaris der opgeheven gemeente Alem, Maren en Kessel.
Artikel 15. 1. De tijd, tengevolge van deze wet op wacht- geld doorgebracht, wordt, tenzij aan de ontslagene een ver- vroegd ouderdomspensioen, als bedoeld in het eerste lid van artikel 48, onder b, der Pensioenwet 1922, Stb. 240, wordt toe- gekend uit hoofde van de betrekking, waaraan hij het wacht- geld ontleent als diensttijd in de zin van laatstgenoemde wet aangemerkt, indien de ontslagene in de betrekking, welke hij met wachtgeld heeft verlaten, laatstelijk vóór zijn ontslag amb- tenaar in de zin dier wet was en voorzover die tijd niet parallel loopt met diensttijd als ambtenaar in de zin der Pensioenwet 1922, Stb. 240, of als spoorwegambtenaar in de zin van de Pensioenwet voor de Spoorwegambtenaren 1925, Stb. 294, in een betrekking of in betrekkingen, waarin vorenbedoelde hoe- danigheid na dat ontslag werd verkregen, dan wel in een mili- taire betrekking, waarin hij na zijn ontslag is geplaatst.
2. Als wedde, onderscheidenlijk pensioensgrondslag, dan wel als som der wedden onderscheidenlijk som der pensioens- grondslagen, geldt, uitsluitend voor de berekening van het ambtenaarspensioen volgens de Pensioenwet 1922, Stb. 240:
a. gedurende de volgens het vorige lid voor pensioen gel- dige tijd het bedrag, dat als wedde of als pensioensgrondslag, onderscheidenlijk als som der wedden of als som der pen- sioensgrondslagen, zou hebben gegolden, indien de ontslagene de in het achtste lid van het vorige artikel bedoelde wedde ge- durende die tijd als ambtenaar in de zin dier wet zou hebben genoten;
b. gedurende de volgens het vorige lid in verband met parallel lopende diensttijd niet voor pensioen geldige tijd, voor zover de wedde of som van wedden in de betrekking of in de betrekkingen, waarin de hoedanigheid van ambtenaar in de zin der Pensioenwet 1922, Stb. 240, of spoorwegambtenaar in de zin der Pensioenwet voor de Spoorwegambtenaren 1925, Stb.
294, na het ontslag werd verkregen, dan wel in de militaire betrekking, laeer is dan de in het achtste lid van het vorige artikel bedoelde wedde, het bedrag, dat als wedde of als pen- sioensgrondslag onderscheidenlijk als som van wedden of als som van pensiocnsgrondslagen zou hebben gegolden, wanneer de ontslagene laatstbedoelde betrekking of betrekkingen niet zou hebben bekleed. Wanneer hij, die op wachtgeld gesteld is, na zijn ontslag meer dan één betrekking gelijktijdig bekleedt,