• No results found

European Union Security Democratic Republic of Congo (EUSEC DRC)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "European Union Security Democratic Republic of Congo (EUSEC DRC)"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

European Union Security Democratic Republic of Congo (EUSEC DRC)

Duur missie: mei – 1 februari 2012 Aantal militairen: &

Dodelijke slachtoffers: geen

Dapperheidsonderscheidingen: geen

Achtergronden

Geografie

Het Grote Merengebied omvat Rwanda, Burundi, Uganda, (het oosten van) Congo en (delen van westelijk) Tanzania en Kenia. Het is een van de dichtstbevolkte gebieden van Afrika. De

vulkanische grond behoort tot de meest vruchtbare van het continent. Het gebied is hoger gelegen dan de omringende landen, waardoor het klimaat, anders dan in de rest van equatoriaal Afrika, subtropisch aandoet. Tropische ziekten komen daardoor in deze regio minder voor dan in andere delen van Afrika.

Kolonisten in het Grote Merengebied

De eerste Europese ontdekkingsreizigers arriveerden in het midden van de negentiende eeuw in het gebied. Vanaf ongeveer 88 werd Afrika het doelwit van een ongekende Europese

expansiedrift. De eerdere informele invloed van de Europese mogendheden, gebaseerd op militaire en economische overheersing, maakte plaats voor direct koloniaal bestuur. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België verdeelden het Grote Merengebied. Het huidige Uganda en Kenia kwamen in Britse handen, Duitsland claimde Rwanda, Burundi en Tanzania, terwijl de toenmalige koning van België, Leopold II, Congo als persoonlijk bezit verwierf (in = 8 ging de kolonie over naar de Belgische staat). Na de Eerste Wereldoorlog verloor Duitsland zijn Afrikaanse bezittingen. Het moest Tanzania aan het Verenigd Koninkrijk afgestaan; Rwanda en Burundi kwamen in Belgische handen.

Tegenstellingen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s

In het Grote Merengebied vormden de Hutu’s en de Tutsi’s de belangrijkste bevolkingsgroepen.

Tutsi’s leefden veelal van de veeteelt; Hutu’s van de landbouw. Doordat het bezit van vee meer aanzien genoot, vormden Tutsi’s van oudsher de aristocratie. Tegenstellingen tussen deze groepen in Rwanda, Burundi, oostelijk Congo en in veel mindere mate ook in Uganda zouden uiteindelijk het hele Grote Merengebied destabiliseren. Deze ontstonden doordat de Europese koloniale

bestuurders de onderlinge verschillen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s uitlegden als een feodale indeling van de maatschappij. In hun ogen vormden Tutsi’s de sociaaleconomisch elite en bewerkte de Hutu-meerderheid als horige boer het land. De Europeanen meenden ook duidelijke etnische verschillen tussen Hutu’s en Tutsi’s te onderkennen. Met name in Rwanda en Burundi versterkten de kolonisten het onderscheid tussen beide bevolkingsgroepen. Tutsi’s kregen er bijvoorbeeld betere banen en meer privileges. Op deze wijze gebruikten de Belgische en Duitse kolonisten de

(2)

Tutsi-elite om hun greep op het land te vergroten, waardoor het sociale evenwicht tussen de twee bevolkingsgroepen verloren ging.

Congo

Congo werd in = onafhankelijk. In de eerste jaren teisterde een machtsstrijd tussen de president en de premier het jonge land. Na vijf jaar kwam Mobutu Sese Seko aan de macht. Hij zou het land als een militair dictator regeren tot in ==D. In =D noemde hij het land Zaïre; die naam zou het tot ==D dragen. Mobutu’s bestuur kenmerkte zich door een combinatie van repressie, nepotisme en een ‘verdeel en heers’-politiek. De Verenigde Staten steunden Mobutu gedurende de Koude Oorlog door dik en dun. Die steun viel weg na de val van de Muur in =8=.

Een politieke en economische crisis waren het gevolg. Om de aandacht van zijn binnenlandse problemen af te leiden, greep Mobutu de crisis in het Grote Merengebied aan. Hij gebruikte de Hutu-vluchtelingen in het oosten van Congo om de situatie in Rwanda en Uganda te destabiliseren, de verkiezingen in eigen land te vertragen en de Congolese Tutsi’s (die hij als een bedreiging zag voor zijn regime) te vervolgen. Rwanda en Uganda bewapenden op hun beurt Congolese Tutsi’s.

Andere groeperingen sloten zich bij hen aan en kozen Laurent Kabila tot leider van hun beweging.

Militair gezien waren deze rebellen sterker dan het Congolese leger. In mei ==D viel de Congolese hoofdstad Kinshasa in hun handen. Mobutu vluchtte naar het buitenland en Kabila werd de nieuwe president.

De machtsbasis van de nieuwe Congolese president was echter wankel. In ==8 kreeg Kabila ruzie met zijn oude Tutsi-bondgenoten, die nog steeds steun kregen van Rwanda en Uganda. De Tutsi- rebellen namen de wapens weer op en slaagden er bijna in Kinshasa in te nemen. Zij kregen daarbij steun van de Mouvement pour la Libération du Congo (MLC) die, onder leiding van Jean- Pierre Bemba, actief was in de noordelijke provincie Equateur. De opzet van de rebellen werd verijdeld doordat Kabila militaire steun kreeg van Angola, Namibië, Tsjaad en Zimbabwe. Elk van deze landen had zo zijn eigen redenen om te interveniëren. Voor Zimbabwe en Namibië waren dat de belangen in de Congolese mijnbouw. Angola wilde een einde maken aan de steun die de rebellenbeweging UNITA genoot in Congo en Tsjaad zag een mogelijkheid om zijn invloedssfeer naar dit deel van Afrika uit te breiden.

De Congolese burgeroorlog was zo verworden tot een grote Afrikaanse statenoorlog, ook wel bekend als de ‘Eerste Afrikaanse Wereldoorlog’. In vier jaar tijd vielen miljoenen doden, met name onder de burgerbevolking. Refugees International ging in zelfs zo ver om te stellen dat in Congo een ‘slow-motion holocaust’ aan de gang was.1 Het land raakte door de oorlog verdeeld in drie regio’s. Het zuiden, waaronder ook de hoofdstad Kinshasa, stond grotendeels onder controle van president Kabila. Bemba’s MLC maakte in een groot deel van het noorden de dienst uit. Een andere grote rebellenbeweging, Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD), zwaaide de scepter hoofdzakelijk in Noord- en Zuid-Kivu.2

1 The Congo Wars, p. 2.

2 The Congo Wars, p. 6-7.

(3)

Onder druk van vertegenwoordigers van de Southern African Development Community, de

Organization of African Unity, de Verenigde Naties (VN), en Zambiaans president Frederick Chiluba, ondertekenden de regeringen van Congo, Angola, Namibië, Rwanda, Uganda, Zimbabwe en Tsjaad in juli === de zogenoemde Lusaka Peace Accords. Deze moesten een einde maken aan de

conflicten in Congo. Vertegenwoordigers van de betrokken partijen kwamen van = juni tot D juli samen om te onderhandelen over de overeenkomst.3 De twee grootste rebellenbewegingen, de MLC en het door Rwandese Tutsi’s gesteunde RCD, schikten zich pas in augustus naar het staakt- het-vuren.

De overeenkomst werd overigens vrijwel gelijk verbroken door alle betrokken partijen. Op januari werd president Laurent Kabila vermoord door een van zijn lijfwachten. De hoop was daarop gevestigd op Kabila’s opvolger, zijn zoon Joseph, om de vrede in het land te herstellen. Het zou nog tot duren – tot de Gbadolite Agreement – voordat alle buitenlandse troepen uit de landen rondom Congo het land verlieten. Alhoewel dit ook grotendeels gebeurde, bleef een deel van de Rwandese Hutu’s clandestien achter in de oostelijke provincies. Maar ook zonder buitenlandse inmenging bleef het onrustig in Congo.

Mandaat, taken en organisatie

Sinds november === was in het land de United Nations Organization Mission in the Democratic Republic of Congo (MONUC) actief om de overheid te assisteren bij de hervorming van het

veiligheidsapparaat, de humanitaire hulpverlening en het herstel van de rechtstaat. Een belangrijk onderdeel van het vredesproces was het zogeheten DDR (Disarmament, Demobilization and Reintegration)-programma van MONUC. De ontwapening, demobilisatie en re-integratie van combattanten vormde tevens het startpunt voor de wederopbouw van de nieuwe Congolese landmacht (de Forces Armées de la République Démocratique de Congo, afgekort tot FARDC). Dit proces zou echter moeizaam verlopen.

Het was de bedoeling oude leger- en rebelleneenheden op te splitsen in kleinere eenheden en die samen te brengen in nieuwe, geïntegreerde brigades. Elf van de in totaal achttien geïntegreerde brigades hadden begin D operationeel moeten zijn. Dat aantal werd bij lange na niet gehaald. Er waren er op dat moment nog slechts vier opgericht en die waren ook nog eens nauwelijks getraind, slecht bewapend en verstoken van logistieke ondersteuning. Dit had verschillende oorzaken. Er werd allereerst weinig vooruitgang geboekt bij de re-integratie van oud-militairen en -leden van rebellerende milities. Ook daarna verliep het proces verre van soepel. Nieuwe militairen moesten soms maanden wachten voordat ze met hun opleiding en training konden beginnen, en de uitbetaling van soldij duurde vaak veel te lang of bleef uit. Vaak kregen de militairen slechts “één maaltijd per dag, hooguit”.4 Het gevolg was desertie en het teruggrijpen naar de wapens om met behulp van illegale road blocks en afpersing de burgerbevolking geld en voedsel afhandig te maken.5

3 Laurent Baregu, Mwesiga; Chris Landsberg (2003). From Cape to Congo: Southern Africa's Evolving Security Challenges.

International Peace Academy. p. 214.

4 Cammaert, 230.

5 Idem.

(4)

Om de wederopbouw van de FARDC te bespoedigen vroeg de Congolese regering de Europese Unie (EU) te helpen bij de hervorming van leger. De EU stemde hiermee in (EU-Raadsbesluit

/R /CFSP van mei ) en riep, naast EUSEC POL die zich richtte op politie en justitie, de missie EUSEC DRC in het leven. De operatie van EUSEC DRC ging in juni van start en bestond initieel uit & personen die werkzaam waren in Kinshasa, Kisangani, Goma, Bunia en Bukavu.

EUSEC hielp bij het opstellen van een militair statuut, alsook bij het opzetten van administratieve en financiële regelgeving. Verder ondersteunde de EU de registratie van de biometrische gegevens van alle Congolese militairen. Onder de paraplu van EUSEC werd tevens het project EUSEC FIN uitgevoerd dat de betaling van soldij aan de soldaten moest stroomlijnen. De missie bestond vooral uit Franse en Belgische civiele en militaire specialisten.

Het Nederlandse aandeel

Nederland stelde in mei twee militairen, een officier en een onderofficier, beschikbaar voor EUSEC FIN. Zij arriveerden op mei in Goma en werden vanaf juni tewerkgesteld in Bunia, waar zich drie geïntegreerde brigades bevonden. De andere brigades bevonden zich in Goma en Bukavu.

Het uitbetalen van soldij was geen sinecure. Een soldaat ontving ruim . Congolese franken per maand. Er werd uitbetaald in coupures van en frank, waardoor het volume van de betalingen enorm was. Het geld werd aangevoerd in witte, platte balen die eruitzagen als matrassen. De Nederlanders controleerden de betaling van de soldij. Dat was nodig ook. Soms stonden op de handgeschreven lijsten militairen die allang waren vertrokken. In het verleden staken de officieren van de FARDC deze soldij in eigen zak. Ook meldden zich militairen die niet beschikten over identiteitspapieren. De EUSEC-controleurs hielpen de brigadecommandant daarom bij het verbeteren van de personeelsadministratie. Digitalisering van het registratiesysteem, in combinatie met vingerafdrukherkenning, en de verstrekking van ID-kaarten moesten

onrechtmatigheden voorkomen.

De werkomstandigheden van de Congolese militairen waren overigens bedroevend, aldus een Nederlandse officier: “Eenheden zonder wapens, zonder voertuigen, zonder communicatie en over het algemeen zonder werk. De troosteloosheid straalt er van af. De militairen zijn vaak getekend en mager. Tien dagen per maand één maaltijd per dag, dat is het. Ga je naar de families, dan is het nog erger. Ze leven onder erbarmelijke omstandigheden, in hondenhokken.” In oktober D raakten de twee Nederlanders, die tot dan toe samen optrokken, gescheiden. Een van hen ging naar Goma, toen een deel van de brigades in Bunia – vanwege het geweld dat werd veroorzaakt door de opstandige Tutsi-generaal Nkunda – naar het zuiden werd gestuurd.

In juli werd een Nederlandse kolonel vanuit EUSEC bij het hoofdkwartier van de FARDC in Kinshasa geplaatst. Hij adviseerde de Congolese legertop over het strategische beleid op de lange termijn. Dat kon alleen indien duidelijk werd wat de omvang, bewapening en geoefendheid van het leger op dat moment was. Het EUSEC-personeel trok daarom de binnenlanden van Congo in om audits uit te voeren. Vervolgens kon de toekomstige omvang en organisatiestructuur van het FARDC worden vastgesteld. De Nederlandse EUSEC-adviseur, kolonel J.M. à Campo, constateerde al snel dat het totaal onduidelijk was waar eenheden legerden en welke middelen deze ter

(5)

beschikking hadden.

EUSEC boekte uiteindelijk weinig vooruitgang. Dat kwam onder meer doordat de Congolese minister van Defensie en de chef van de Defensiestaf onenigheid hadden over de te volgen koers.

Daarnaast stelde de aanwezigheid van een groot aantal internationale spelers, met elk een eigen agenda, de Congolese autoriteiten in staat hen tegen elkaar uit te spelen. De voortdurende spanningen en periodieke, gewelddadige uitbarstingen vormden evenwel de grootste de belemmering voor de missie.

In stelde de EU het ambitieniveau bij en werd besloten de omvang van de missie te verkleinen. Nederland bleef na deze reorganisatie voorlopig nog met drie functionarissen deelnemen aan EUSEC DRC, maar besloot per februari de Nederlandse militaire bijdrage te beëindigen. Dat besluit hield enerzijds verband met het beperkte rendement van de missie en anderzijds met het gebrek aan gespecialiseerde, Franssprekende militairen binnen de krijgsmacht.

Aanbevolen literatuur

Bootsma, Esther, Kijk Niet Weg. De Missie van Generaal Patrick Cammaert (Amsterdam =).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

D’abord, ce pays est fondé dans un contexte de l’immigration et a été un pays d’immigration sur le plan international tandis que sur le plan interne, les

Een topic-checklist was van tevoren opgesteld, waardoor in de interviews in ieder geval de volgende onderwerpen aan bod zijn gekomen: de motivatie om De Bildung Academie te

Collegium Musicum het op Saterdagaand, 22 Augustus. in die vierde jcrarprogram 'n klavieruitvoering deur Niel lmmelman en orreluitvoering deur Henk Temmingh

[r]

The Tushiriki programme was a reconstruction programme that aimed to restore small-scale infrastructure and at the same time introduce practice of accountability in local

Our research shows that vulnerable groups such as IDPs might not be able to effectively access many of the justice providers available in a fragile setting where justice is not

Because of the inability to apply Western techniques on Bralima and the relation of the problem with the Congolese culture, it is interesting to look at the cultural influence of

For the purpose of identifying divisions within the Congolese migrant community, we propose a three-class model – a class of hustlers and survivors at the bottom similar to those