• No results found

Actief en passief arbeidsmarktbeleid in België: over meer dan zichtbare effecten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Actief en passief arbeidsmarktbeleid in België: over meer dan zichtbare effecten"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Actief en passief arbeidsmarktbeleid in België

Over meer dan zichtbare effecten

De verlaging van de werkgeversbijdragen

In een recente studie (Cockx e.a., 2003) over de verlaging van de patronale sociale zekerheidsbij- dragen vertrekken de auteurs van twee vaststellin- gen. Ten eerste, de werkzaamheidsgraad van de laaggeschoolden ligt in ons land reeds lange tijd re- latief laag (zie Tabel 1), terwijl deze van de hoogge- schoolden vergelijkbaar is met het gemiddelde van onze buurlanden en zelfs hoger ligt dan de algeme- ne Lissabonnorm van 70% werkzaamheidsgraad.

Ten tweede, slechts 9% van de to- tale structurele lastenverlaging (2 800 miljoen euro in 2003) wordt besteed aan de specifieke bijdrage- vermindering voor de lage lonen.

In hun diagnose van de oorzaken van de werkloosheid wijzen Cockx e.a. op het belang van verschillen- de mechanismen: de voor laagge- schoolden ongunstige schokken in de arbeids- vraag, de verdringing van laaggeschoolden door hooggeschoolden, de mechanismen van de loon- vorming en de stimuli om het zoekgedrag te bevor- deren.

Wij bepleiten dat er voorrang gegeven wordt aan het creëren van jobs voor laaggeschoolden. Daarom moet de verlaging van de werkgeversbijdragen ge- concentreerd worden op een vrij brede band van lage lonen om zo het meeste effect te hebben tegen de laagste kostprijs. Vanuit dit oogpunt zijn de voorstellen van de Werkgelegenheidsconferentie

34 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003

De Werkgelegenheidsconferentie heeft talrijke thema’s behandeld.

In deze bijdrage gaan we dieper in op drie ervan: de verlaging van de werkgeversbijdragen, het activerend arbeidsmarktbeleid met advisering, oriëntering en vorming van werkzoekenden, en de werkloosheidsverzekering. Het laatste thema werd tijdens de conferentie behandeld vanuit de specifieke invalshoek van de controle op de beschikbaarheid van de werkzoekenden.

Tabel 1.

Werkzaamheidsgraad (%) van de bevolking tussen 25 en 64 jaar volgens onderwijsniveau (België en EU-3; 1995 en 2002).

België Gemiddelde EU-3 Duitsland Frankrijk Nederland

Lager secundair 1995 46,7 51,1

2002 50,9 56,8 60,7

Hoger secundair 1995 72,5 71,0

2002 70,6 76,1 79,8

Hoger onderwijs 1995 83,7 82,8

2002 83,1 83,5 86,7

Bron: CRB, op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten.

(2)

teleurstellend. Er werd wel een extra inspanning gedaan voor de lage lonen, maar tegelijkertijd is ook de forfaitaire vermindering van de werkgevers- bijdragen op alle lonen opgetrokken (naar 400 euro per trimester) en introduceert men een bijko- mende bijdragevermindering voor de hogere lo- nen. Volgens ons zal dit laatste bijna volledig aan- gewend worden voor een verhoging van de netto lonen en nauwelijks voor een toename van de werkgelegenheid.

Het activerend arbeidsmarktbeleid

De Werkgelegenheidsconferentie stelt ook een ver- sterking van de individuele begeleiding van de werkzoekenden in het vooruitzicht. Overigens dringt men zowel op Europees als op Belgisch ni- veau reeds lange tijd aan op het belang van de vor- ming van werklozen. Wat moet men hiervan den- ken? Enigszins vereenvoudigd, zijn er enerzijds korte programma’s die gericht zijn op een snelle reïntegratie zonder de tijd te nemen om een ant- woord te zoeken op de dieper liggende problemen bij het reïntegratieproces; anderzijds zijn er de lan- ge en dus dure programma’s die deze problemen wel proberen op te vangen. De programma’s van individuele begeleiding, de jobclubs of de korte opleidingen zijn voorbeelden van het eerste type van actief beleid. Gezien de korte programma’s tal- rijk zijn en aan bod komen in de besluiten van de Werkgelegenheidsconferentie beperken we ons in de bespreking tot deze stelsels.

Ook al zijn deze initiatieven efficiënt voor de be- trokkenen,1deze korte programma’s creëren afge- leide, indirecte effecten (Van der Linden, 2003).

Als werkzoekenden actiever werk beginnen te zoe- ken, ervaren werkgevers dat de vacatures sneller ingevuld geraken waardoor ze nog vlugger vacan- te betrekkingen gaan openstellen. Hoedanook, in een arbeidsmarkt waar de matching tussen werk- zoekenden en vacatures enige tijd vergt, bemoei- lijkt het efficiënter zoekgedrag van werkzoekenden in deze programma’s de uitstroom uit de werkloos- heid voor werkzoekenden die niet in aanmerking komen voor dergelijk programma.

Omdat het actief werk zoeken tijd en geld kost, kan het vooruitzicht dat een werkzoekende sneller aan de bak kan komen ingeval van deelname aan een efficiënt activeringsprogramma, werkzoekenden er

bovendien toe brengen het zoekgedrag wat te tem- peren tot ze in zulk programma opgenomen worden. Ten slotte, naarmate het activerend beleid de situatie van de werklozen verbetert, zullen de vakbonden hogere eisen stellen bij de loononder- handelingen; weliswaar zijn de gevolgen van een overdreven loonsverhoging, te weten een hogere werkloosheid, minder zwaar door het bestaan van deze activeringsmaatregelen.

Uiteraard is er de loonnorm die deze opwaartse druk op de lonen kan tegengaan, maar deze loon- norm is slechts indicatief. Nog een laatste indirect effect vloeit voort uit de financiering van het active- ringsbeleid met algemene belastingsmiddelen, met nadelige gevolgen voor werkgelegenheidscreatie en voor de netto lonen.

Het antwoord op de vraag naar het uiteindelijke netto effect van deze korte activeringsprogramma’s is dubbelzinnig. Het hangt af van het relatieve be- lang van de opgesomde indirecte effecten en van het gehanteerde evaluatiecriterium: houdt men re- kening met de werkgelegenheid, de netto lonen of met het welzijn?

De conclusies verschillen nogal naargelang het ge- bruikte evaluatiecriterium.

Nemen we het voorbeeld van de korte opleidingen voor werkzoekenden: hoewel het directe effect voor de betrokkenen gemiddeld genomen duide- lijk positief is, blijkt het netto effect negatief zowel voor de werkgelegenheid als voor het welzijn wan- neer men de financiering ervan (via belastingen en sociale bijdragen) in rekening brengt (Van der Lin- den, 2003). Wel dienen we nog na te gaan of de resultaten van deze evaluatieoefening geldig blij- ven als we de specificaties van het model wijzigen.

Het resultaat van deze evaluatie maant ons niette- min aan om voorzichtig te zijn met sterk in te zetten op dít soort activeringsmaatregel. Dit geldt niet noodzakelijk voor de individuele begeleidings- maatregelen voor werkzoekenden, maar de indi- recte effecten zijn van eenzelfde aard.

De werkloosheidsverzekering

Men kan de werkloosheidsverzekering niet vereng- en tot de problematiek van het effect van de sanc- ties en schorsingen, waarover op de Werkgelegen- heidsconferentie en erna nochtans veel te doen is geweest. Recent vond hierover overigens een col-

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003 35

(3)

loquium plaats zodat we hier niet verder op in- gaan.2 Wij wensen even in te gaan op een wat breder probleem: de optimalisering van de werk- loosheidsuitkeringen in België, meer bepaald het niveau van de uitkeringen en de mate van degressi- viteit naargelang de werkloosheidsduur (Van der Linden, 2003). Zoals bij de vormingsprogramma’s, bekijken we dit probleem niet vanuit de individue- le arbeidsmarktsituatie, maar vanuit een macro- economisch standpunt. Dit houdt dan rekening met de afgeleide effecten van de werkloosheids- verzekering op het zoekgedrag, de matching tus- sen vraag en aanbod, de lonen, de werkgelegen- heidscreatie en het evenwicht van de publieke financiën, inclusief de sociale zekerheid.

De hoogte van de werkloosheidsvergoeding in België is ofwel degressief volgens de werkloos- heidsduur ofwel constant gedurende de volledige periode.

De internationale literatuur beveelt bijna unaniem een degressief systeem aan met dalende werkloos- heidsvergoedingen volgens de werkloosheidsduur.

Wij sluiten ons hierbij aan in de mate dat 1) de op deze manier gerealiseerde netto besparingen aan- gewend worden om de (para)fiscale bijdragen op de arbeidsinkomens te verlagen en 2) dat de ver- goedingen gedifferentieerd worden naargelang eenduidige kenmerken van de begunstigden (Van der Linden, 2003). We preciseren deze tweede voorwaarde in de veronderstelling dat we een sys- teem hebben met twee uitkeringsniveaus, waarvan het tweede niveau zwakker is dan het eerste. Wan- neer de doelstelling eerder het individuele welzijn dan enkel de werkgelegenheid is, dan dienen de lagergeschoolden, die minder kansen hebben op jobaanbiedingen, langer te kunnen genieten van het eerste, hogere niveau van uitkeringen dan de hogergeschoolden die veel betere aanwervings- kansen hebben.

Een ander vraagstuk betreft de keuze over de hoog- te van de uitkering, of ook wel de vervangingsratio genoemd.3Idealiter zou men een perfecte verzeke- ring tegen het werkloosheidsrisico willen uitbou- wen waarbij de vervangingsratio 1 bedraagt zodat het inkomensverlies volledig gecompenseerd wordt. Daar staan we vandaag om verschillende re- denen ver van af: de volledige dekking van het in- komensverlies zou iedereen voor wie loonarbeid geen intrinsieke waarde heeft, ontmoedigen een

job te zoeken, zou leiden tot onverantwoorde ont- slagen, en zou daarom de financiering zeer zwaar maken.

Nochtans is de doelstelling om de huidige vervang- ingsratio’s op te trekken gerechtvaardigd, maar de gevolgen hiervan moeten zorgvuldig en in een rui- mer kader bekeken worden, in het bijzonder reke- ning houdend met het indirecte effect op de uit- stroomkansen uit de werkloosheid.

Wat zouden bijvoorbeeld de effecten zijn van een verhoging met 10% van alle vervangingsratio’s? De simulaties op basis van ons model geven volgende effecten (Van der Linden, 2003): een sterke vermin- dering van het zoekgedrag, een gevoelige verho- ging van de (para)fiscaliteit (die een sterker effect heeft op de netto lonen dan de opwaartse druk op de lonen tengevolge van het verhogen van de ver- vangingsratio’s), een daling van de loontrekkende werkgelegenheidsgraad en uiteindelijk een ver- slechtering van het welzijn van alle werknemers, zowel werkenden als werklozen, zowel voor laag- als hooggeschoolden.

Besluit

Deze korte bijdrage heeft enkele gevoelige, actuele thema’s van het werkgelegenheidsbeleid aange- sneden. Hopelijk hebben we hiermee aangetoond dat het noodzakelijk is om diepgaande analyses te maken vooraleer men hervormingen wil doorvoe- ren. De zichtbare of onmiddellijke effecten van hervormingen zijn inderdaad soms heel verschil- lend van de netto effecten. Er zijn twee elkaar aan- vullende types van analyse: enerzijds de analyse van de individuele loopbaantrajecten, anderzijds de meer globale analyse waarbij men probeert re- kening te houden met de afgeleide effecten. Dit artikel heeft voor het activeringsbeleid en de werk- loosheidsverzekering de noodzaak aangetoond van de tweede benadering.

Bruno Van der Linden IRES/UCL

36 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003

(4)

Noten

1. Cockx en Bardoulat (1999) en Cockx (2002) tonen aan dat de vorming van werklozen in Wallonië een gunstig effect heeft op de betrokkenen.

2. Zie hiervoor: http://www.ires.ucl.ac.be/IRESnet/Research/

Axe4/Axe4/fr/seminars.htm of http://www. ufsia.ac.be/

csb.

3. De vervangingsratio is de verhouding tussen de werkloos- heidsuitkering en het vroegere netto loon.

Bibliografie

Cockx, B., & Bardoulat, I. (1999). Vocational training:

Does it speed up the transition rate out of unemploy- ment? [discussion paper 9932, I.R.E.S., U.C.L.] (http://

www.ires.ucl.ac.be)

Cockx, B. (2002). Les formations professionnelles du FOREM accélèrent-elles la sortie du chômage en Wal- lonie? In D. Croix, F. Docquier, C. Mainguet, S. Perel- man, & E. Wasmer (Reds.), Capital humain et dualis- me sur le marché du travail. Brussel: de Boeck.

Cockx, B., Sneessens, H., & Van der Linden, B. (2003).

Allégement des charges sociales: une mesure à pro- mouvoir mais à réformer. Regards Economiques, 15.

I.R.E.S., U.C.L. (http://regards.ires.ucl.ac.be) Van der Linden, B. (2003). Unemployment insurance and

training in an equilibrium matching model with heter- ogeneous agents [Discussion Paper de l’IRES n° 2003- 01, U.C.L.]

(http://www.ires.ucl.ac.be of http://www.ires.ucl.ac.

be/CSSSP/home_pa_pers/Vanderlinden/Vanderlinden.

html)

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003 37

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als de banen exclusief gericht zijn op langdurig werklozen, zal de deadweight loss kleiner zijn, omdat zij een relatief lage kans hebben om regulier werk te vinden. De

Hij of zij zal je zeggen welke medicatie voor de ingreep gestopt moet worden en welke medicatie je de ochtend van de operatie met een klein slokje water moet innemen.. Vergeet

In deze studie is door middel van een voor tulpen aangepaste versie van het SWAP-Wofostmodel [3,4] berekend wat de meeropbrengst (in gewicht) voor tulpen zou

Zoals in hoofdstuk 2 is uitgelegd, wordt per beslisregel nagegaan welke mogelijke transformaties als plausibel kunnen worden gezien en welke naar alle waarschijnlijkheid

In the Pastoral care of meted out to caregivers, they should get assistance to make that choice, to ‘shift’ them, so that despite the suffering of patients, despite the

Soos ook in die literatuur aangedui is daar in dié studie bevind dat studente steeds deur middel van afstandsleer ʼn kwalifikasie kan verwerf ongeag uitdagings om tyd in te ruim

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit