• No results found

Natuur.focus 2005-4 Biodiversiteit in Herentalse bermen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2005-4 Biodiversiteit in Herentalse bermen"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuur.focus

Biodiversiteit in bermen Natuurbeheer en grondwatermodellen

De Stierkikker in Vlaanderen

Studie

(2)

In een regio met flink wat infrastructuur zoals wegen, spoorlijnen en kanalen zijn er vanzelf- sprekend ook vele kilometers bermen. Het belang van bermen als leefgebied voor inheem- se planten en dieren wordt wel vaker vermeld of zelfs beklemtoond (bv. Bink et al. 1996).

Enkele jaren geleden werden de verschillende vegetatietypes die we op bermen in Vlaande- ren kunnen tegenkomen grondig onderzocht.

Het leidde tot een heldere typologie en deter- minatiesleutel van de bermtypes (Zwaenepoel 1998). Onze kennis van de verspreiding van die- ren op bermen blijft evenwel nog erg beperkt.

Omdat ook voor bermen vele kleintjes één gro- te maken,biedt een plaatselijk netwerk van ber- men mogelijk een geheel van meerdere hecta- ren aan leefgebied. Een netwerk van bermen kan bijvoorbeeld voor tal van ongewervelden extra leefgebied betekenen in aansluiting op soortenrijke graslanden in natuurgebied of landbouwgebied. De relatieve betekenis van bermen als leefgebied voor graslandbewoners lijkt de afgelopen jaren waarschijnlijk nog te zijn toegenomen. Het aandeel permanent grasland blijft in Vlaanderen beduidend zakken in het voordeel van akkers – met inbegrip van raai- grasakkers – of andere landsgebruikvormen (bv.

bebouwing) (bv.Dumortier et al.2005).Het zijn vooral eerder schrale, bloemrijke graslandtypes die niet alleen voor planten, maar zeker ook voor ongewervelden zoals insecten van beteke- nis zijn in een overwegend te voedselrijk land-

Biodiversiteit in

Herentalse bermen

Over bermtypes en bio-indicatoren voor enkele insectengroepen

HANSVANDYCK, JOERICORTENS& MAARTENJACOBS

In Vlaanderen zorgt het drukke net van wegen, kanalen en spoorwegen voor een aanzienlijk aandeel groene lijnen of bermen in het landschap. Bermen krijgen vooral aandacht vanuit een botanische of vegetatiekundige hoek. In dit artikel wordt gerapporteerd over de aanwezigheid van enkele

insectengroepen op grazige bermen in Herentals. Deze pilootstudie toetst hoe sterk grazige bermtypes verschillen in soortenrijkdom en gaat ook na welke insectensoorten als ecologische indicatoren in dit verband kunnen gelden.

Figuur 1. In een overwegend te voedselrijk, intensief gebruikt landschap vormen goed beheerde, bloemrijke, eerder schrale bermen een belangrijk leefgebied voor planten en tal van insecten (Foto: Maarten Jacobs).

(3)

schap (Figuur 1). Dergelijke vegetaties bieden specifieke planten (bv. nectarplanten of waard- planten), maar ook warmere microhabitats door de meer open vegetatiestructuur. Daarom kan men verwachten dat ook netwerken van bermen op zich als leefgebied – zelfs zonder directe aansluiting op reeds waardevolle gras- landen in het omliggende landschap – van betekenis zijn binnen het kader van een Vlaams biodiversiteitsbeleid.

Hier trachten we een bijdrage te leveren over insecten op grazige bermen. Dit artikel is geba- seerd op een pilootproject rond bermtypes en enkele insectengroepen in Herentals (Kempen, Provincie Antwerpen) (Cortens et al. 2005).We gingen na in hoeverre de vegetatietypes en andere kenmerken van bermen samenhangen met de aanwezigheid van drie dagvlinders (Klei- ne vuurvlinder, Icarusblauwtje en Hooibeestje) en een reeks van andere makkelijk inventari- seerbare insecten. We testten ook in hoeverre de aanwezigheid van een bepaalde soort samenhangt met die van een andere soort. Met andere woorden toetsten we expliciet de indi- catorwaarde van bepaalde insecten binnen een netwerk van grazige bermen.

Studiegebied

De studie werd uitgevoerd in de zomer van 2004 in een gebied van 6 x 4 km rond het stads-

centrum van Herentals (Figuur 2). Dit gebied omvat zowel kanaalbermen, brede en smalle wegbermen als een spoorwegberm. Meer dan 42% van het oppervlak wordt volgens de bio- logische waarderingskaart ingenomen door bebouwing. Het hele studiegebied werd gescreend op de aanwezigheid van bermen die actueel een grazig karakter hebben. Bermen die volledig gedomineerd werden door houtige opslag (bv. Robinia pseudo-acacia langsheen spoorweg) werden niet weerhouden. Hetzelfde geldt voor erg smalle bermstroken met gazon in de bebouwde zones. Voor alle weerhouden bermen werd het vegetatietype bepaald tijdens een veldbezoek in de zomer. Dit gebeurde aan de hand van de bestaande typering en determi- natiesleutel van Zwaenepoel (1998).

Van de 37 bestaande bermvegetatie-types uit de typologie van Zwaenepoel (1998) werden er 14 in het studiegebied aangetroffen. In het totaal goed voor net iets meer dan 74 km aan grazige wegbermen, of een oppervlakte van

>23 ha.Omdat een berm uit zones met een ver- schillend vegetatietype kan bestaan, werden de bermen opgesplitst in bermsecties met een homogeen vegetatietype (totaal aantal: 366).

Gemiddeld was zo’n sectie 202,5 m lang (min:

11,5 m – max: 1563 m). 75% van alle bermsec- ties behoren tot slechts 3 vegetatietypes; de 6 meest frequent voorkomende vegetatietypes omvatten >92% van alle bermsecties (Tabel 1).

Inventarisatie insecten

Oorspronkelijk had de studie tot doel om te kij- ken naar de aan- en afwezigheid van drie dag- vlinders in bermen: de Kleine vuurvlinder, het Icarusblauwtje en het Hooibeestje (Figuur 3).

Hoewel deze soorten in Vlaanderen nog ver- spreid voorkomen (Maes & Van Dyck 1999) blijkt hun talrijkheid lokaal of regionaal bedui- dend af te nemen. Die vaststelling geldt ook elders in NW-Europa (bv. Leon-Cortés et al.

1999, 2000). Gezien het soorten van niet te rij- ke grazige vegetaties zijn, kan verwacht worden dat ze informatief zijn m.b.t. de toestand en het beheer van wegbermvegetaties. Er werd voor ons onderzoek gekozen om de studie ook uit te breiden tot meerdere makkelijk waarneembare insectensoorten en een spinnensoort.

Bermsecties werden rustig afgewandeld met het oog op zichtwaarnemingen (vooral voor vlinders) en geluidswaarnemingen (vooral voor sprinkhanen).Daarnaast werd er nog op gestan- daardiseerde wijze met een net door de vege- tatie gesleept (vooral voor lieveheersbeestjes).

Tijdens onze census (2 inventarisatierondes onder gunstige weersomstandigheden in de zomer van 2004) werden in totaal 57 insecten- soorten en 1 spinnensoort (Tijgerspin) opgete- kend; het ging om 19 dagvlindersoorten, 8 sprinkhanen, 8 roofvliegen, 1 dagactieve nacht- vlinder (Bruine daguil) en tenslotte 21 lieve- heersbeestjes. Tabel 2 toont de frequentie waarmee we de verschillende soorten hebben waargenomen. De top drie van de meest ver- spreide soorten bestond uit de Krasser (71%

van de bermsecties), gevolgd door de Bruine sprinkhaan (66%) en het Zestienpuntlieve- heersbeestje (40%). Merk op dat we bijvoor- beeld ook in >10% van de bermsecties het Veel- kleurig Aziatisch lieveheersbeestje vaststelden.

Van deze recente exoot wordt verwacht dat hij een sterke impact op inheemse lieveheers- beestjes heeft (Adriaens et al. 2003). Een aan- tal recent ingeweken zuidelijke soorten werd ook in een niet te verwaarlozen proportie van de bermsecties teruggevonden (8% voor de Sikkelsprinkhaan en 7% voor de Tijgerspin).

In 136 van de 366 bermsecties (37%) werd ten- minste één soort van het centrale vlindertrio vastgesteld. De Kleine vuurvlinder was het meest verspreid (90 bermsecties), gevolgd door het Icarusblauwtje (77) en het Hooibeestje dat veel minder verspreid was (33).

Lakmoesproef voor indicatoren

Van soorten wordt wel vaker gezegd dat het indicatoren zijn, maar dat wordt niet altijd hel- der getoetst. Bovendien vergeet men in het natuurbehoud wel eens duidelijk te stellen waarvoor een soort als indicator kan gehan- teerd worden. Voor een ecologische indicator kunnen we twee algemene types onderschei- den: een indicator voor habitatkwaliteit en een indicator voor biodiversiteit (McGeoch 1998).

In het eerste geval dient men na te gaan of de Figuur 2. Weerhouden grazige bermen in het studiegebied in en rond het centrum van Herentals. Types naar

Zwaenepoel (1999): Type 6 = Zevenblad-Ridderzuring, Type 12 = Schermhavikskruid-Vlasbekje, Type 14 = Scherpe boterbloem-Rode klaver, Type 23 = Klein streepzaad-Duizendblad, Type 25 = Vlasbekje-Sint Janskruid, en type 34 =

Gewoon biggenkruid-Schapenzuring.

(4)

aanwezigheid van de indicatorsoort effectief samenhangt met eigenschappen van bermen waarvan we meten – of aannemen – dat ze gun- stig zijn voor fauna en flora. In het tweede geval dient men na te gaan in hoeverre de aanwezig- heid van de soort samenhangt met de aanwe- zigheid van meerdere andere soorten. Hier behandelen we bondig de beide aspecten van een indicator. Voor een meer volledige bespre- king (inclusief statistische testen) verwijzen we naar het onderzoeksrapport (Cortens et al.

2005).

Voor het vlindertrio hebben we nagegaan in hoeverre de aanwezigheid van iedere soort samenhangt met kenmerken van de omgeving.

Gezien het Hooibeestje veel minder werd waar- genomen, beperken we ons hier tot de Kleine vuurvlinder en het Icarusblauwtje. We hebben getest of de volgende factoren van betekenis zijn om het patroon van aan-/afwezigheid te voorspellen: structuur van de grazige-kruiden- rijke vegetatie (dichtheid vegetatiedek, aanwe- zigheid strooisellaag, naakte bodem), aanwe- zigheid mantel- en zoomvegetatie, mate van beschaduwing, aanwezigheid van nectar- en waardplanten. Voor de Kleine vuurvlinder von- den we dat de aanwezigheid beduidend samen- hing met de aanwezigheid van de waardplant Schapenzuring, met de aanwezigheid van nec- tarplanten (o.a. Knoopkruid, Braam, Gewone rolklaver, Kattestaart, Boerenwormkruid, dis-

tels) en met een ijle vegetatie zonder veel strooisel en met veel naakte bodem. De aanwe- zigheid van het Icarusblauwtje hing aantoon- baar samen met nectarrijke omstandigheden in een eerder ijle vegetatie zonder veel strooisel en met relatief veel naakte bodem. Merk op dat de waardplant Gewone rolklaver hier niet in het finale model aanwezig was, maar die factor bleek sterk samen te hangen met de aanwezig- heid van nectar. De aanwezigheid van deze makkelijk herkenbare soorten vormt dus inder- daad een indicator voor verschillende habitat- aspecten op kleine schaal die voor meerdere organismen – in het bijzonder insecten – belangrijke componenten van hun leefgebied zijn.

Wat de bio-indicatorfunctie betreft, werd ook een relatief recent ontwikkelde, eenvoudige methode gehanteerd voor het detecteren van indicatorsoorten.Het betreft de IndVal-metho- de (Indicator Value Method) van Dufrêne &

Legendre (1997). De berekende index heeft twee componenten: een maat voor hoe speci- fiek een bepaalde soort is,en een maat voor hoe trouw of consequent een soort voorkomt. De IndVal-waarde is maximaal wanneer alle waar- genomen exemplaren van een soort alleen in één type werden waargenomen (d.i. specifici- teit) en wanneer de soort telkens wordt waar- genomen in dat type (d.i. fideliteit). Wie meer wil weten over deze methode kan in hoger ver- meld artikel uit de vakliteratuur terecht, of kan informatie, handleiding en software raadplegen op de website rond biodiversiteit van de Waal- se overheid (http://mrw.wallonie.be/dgrne/sibw doorklikken op ‘outils’, doorklikken op ‘IndVal’).

Al onze bermsecties werden via een clusterme- thode op basis van de faunistische gegevens gegroepeerd tot twee algemene types of clus- ters (k-means methode volgens Calinski &

Harabasz 1974): een type dat overwegend samenhing met schralere vegetatietypes en een type van eerder ruigere vegetatietypes.Ver- dere opsplitsing bleek geen beduidende bijdra- ge te leveren. Zo behoorden bijvoorbeeld bijna alle bermsecties van het Zevenblad-Ridderzu- ring type tot cluster II en de meeste van het Schermhavikskruid-Vlasbekje en van het Ge- woon biggenkruid-Schapenzuring tot cluster I.

Voor deze opdeling hebben we dan nagegaan of we met de hogervermelde methode goede

indicatorsoorten konden detecteren. Tabel 3 toont het lijstje van soorten die weerhouden werden als significante, goede indicatoren van eerder schrale bermen; ze zijn voldoende speci- fiek voor deze cluster en komen bovendien fre- quent voor in dit type. De Kleine vuurvlinder en het Icarusblauwtje bevinden zich inderdaad in dit lijstje. Het Hooibeestje haalde op basis van onze gegevensset niet deze shortlist. De soort bleek wel voldoende specifiek voor eerder schrale bermen, maar kwam niet erg frequent voor. Dit maakt de soort hier eerder een mati- ge indicator. Als we de aanwezigheid van ons vlindertrio samen bekijken zien we dat bermen waar de soorten samen voorkomen soortenrij- ker zijn (Figuur 4).Merk evenwel op dat de soort die in onze set het best scoort als bio-indicator een lieveheersbeestje is, nl. het Zestienpuntlie- veheersbeestje (Figuur 5). Ook soorten als de Bruine sprinkhaan scoorden prima. Merk even- eens op dat we voor de cluster van ruigere bermtypes geen enkele indicatorsoort hebben kunnen detecteren.

Tot slot tonen we hoe de soortenrijkdom van de onderzochte insectensoorten toeneemt naarmate we van ruigere bermtypes uit de typologie van Zwaenepoel (1998) opschuiven naar schralere types (Figuur 6).

Vegetatietype (+ code) Aantal secties Le ngte (km) Opp. (ha)

Vlasbekje-Sint Janskruid (25) 127 22,16 6,52

Klein streepzaad-Duizendblad (23) 94 17,87 6,45

Schermhavikskruid-Vlasbekje (12) 55 11,38 4,14

Zevenblad-Ridderzuring (6) 31 6,26 1,28

Scherpe boterbloem-Rode klaver (14) 16 4,75 1,17

Gewoon biggenkruid-Schapenzuring (34) 15 4,59 1,45

Harig wilgenroosje -Riet (9) 7 4,09 1,18

Witte honingklaver-Hopklaver (22) 6 1,10 0,69

Overige types* 15 1,88 0,41

Totaal 366 74,08 23,30

* : Grote klaproos-Gewone raket (27), Straatgras-Grote weegbree (29), Ruig haarmos-Zilverhaver (35), Witte klaver-Engelsraaigras (18), Grote wederik-Koninginnenkruid (1), Wilde marjolein- Vierzadige wikke (24)

Tabel 1. Overzicht van de vastgestelde bermvegetatietypes (volgens Zwaenepoel 1998) met aanduiding van het aantal bermsecties, de totale lengte en oppervlakte per type voor het studiegebied rond de stad Herentals.

Figuur 3. Drie centrale dagvlindersoorten van bloemrijke, niet te voedselrijke graslanden zoals in

sommige bermen: a) Kleine vuurvlinder, b) Icarusblauwtje, en c) Hooibeestje (Foto’s: Jeroen

Mentens).

geen KV IC HO HO+IC HO+KV IC+

KVIC+KV+

HO

Gemiddelde soortenrijkdom

0 2 4 6 8 10 12

Figuur 4. De gemiddelde soortenrijkdom van onderzochte insecten (standaardfout) voor bermsecties zonder de drie dagvlinders (‘geen’), met alleen Kleine vuurvlinder maar zonder de twee andere soorten (KV), met alleen Icarusblauwtje zonder de

twee andere soorten (IC), met alleen Hooibeestje zonder de twee andere soorten (HO), en voor de combinaties van twee van de drie en uiteindelijk de

aanwezigheid van alle drie de soorten op een bermsectie.

(5)

Besluit en perspectieven

De resultaten van deze pilootstudie bieden ondersteuning voor de stelling dat soorten zoals het Icarusblauwtje en de Kleine vuurvlin- der als goede indicatoren gelden voor bloem- rijke, eerder schrale bermtypes (oa. vegetatie- types Schermhavikskruid-Vlasbekje en Gewoon biggenkruid-Schapenzuring). Dergelij- ke types bleken soortenrijker aan dagvlinders

en andere ongewervelden (dagactieve nacht- vlinders, sprinkhanen, lieveheersbeestjes en roofvliegen). De aanwezigheid – en zeker gecombineerde aanwezigheid – van het Icarus- blauwtje en de Kleine vuurvlinder kan als een eenvoudige indicator gehanteerd worden voor een gunstig evoluerend bermbeheer binnen de successiereeks aan vegetatietypes die we hier beschouwden. De rol van het Hooibeestje bleek in onze gegevensset wat meer bescheiden,

maar het is enigszins voorbarig om dit als een definitief besluit te beschouwen.

In een ander onderzoek in de Kempen (Olmen- Balen), bleek het gecombineerd voorkomen van deze vlindersoorten ook erg nuttig om de habi- tatpotenties in te schatten van een met uitster- ven bedreigde soort,nl.de Veldparelmoervlinder (Wallis de Vries 2001). In het natuurbehoud zijn we snel geneigd om alleen of vooral oog te heb- ben voor zeldzame of bedreigde soorten. Derge- lijke verbanden tonen dat het werken met com- binaties van minder zeldzame soorten vaak han- dige instrumenten vormen voor het natuurbe- houd. In die richting is meer verkennend onder- zoek voor diverse soortengroepen aangewezen.

Het is een interessante vaststelling dat de best scorende indicatorsoort voor de groep van eer- der schrale bermen in de hier beschouwde set een lieveheersbeestje was. De jongste jaren krijgt het verspreidingsonderzoek van deze populaire kevertjes in Vlaanderen en België veel meer aandacht (Project JNM/Jeunes & Nature i.s.m. Instituut voor Natuurbehoud) (Baugnée et al. 2001). Hoewel we nog veel dienen bij te leren over de ecologie van deze dieren, kunnen ze in de toekomst mogelijks een meer promi- nente rol gaan spelen als ‘instrumenten’ voor het natuurbehoud. Zo is de gestandaardiseerde bemonstering van lieveheersbeestjes in grazige vegetaties minder weersafhankelijk dan moni- toring van bijvoorbeeld dagvlinders. Ook enke- le relatief algemene sprinkhaansoorten bleken erg bruikbaar.

Onze resultaten mogen niet begrepen worden als een pleidooi om altijd en overal te streven naar alleen de meest schrale types. Ze zijn zon- dermeer erg belangrijk en omdat ze nog maar weinig voorkomen in het huidig landschap – zeker in het agrarisch gebied – is de ontwikke- ling van dergelijke vegetatietypes op bermen aan te bevelen. Maar natuurlijk is de afwisseling met wat ruigere bermsecties voordelig voor andere soorten en gemeenschappen. In onze gegevensset vonden we evenwel geen indica- torsoorten of typische soorten voor de ruigere types. Onder extreme weersomstandigheden blijken soorten wel vaker andere vegetatiety- pes te gebruiken. Op extreem warme dagen duiken soorten van schrale vegetaties dan wel op in ruigere vegetaties. Onder scenario’s van klimaatsverandering speelt de beschikbaarheid van diverse vegetatietypes op een relatief klei- ne ruimtelijke schaal een voorname rol.

Tabel 2. Overzicht van de waargenomen ongewervelden met aanduiding van het aantal bermsecties waarop iedere soort aanwezig was in een pilootstudie in en om Herentals (totaal aantal bermsecties = 366).

Soort Aantal bermsecties

Dagvlinders

Oranje zando ogje Pyronia tithonus 138

Bruin zandoogje Maniola jurtina 107

Kleine vuurvlinder Lycaena phlaeas 85

Icarusblauwtje Polyommatus icarus 76

Zwartsprietdikkopje Thymelicus lineola 58

Hooibeestje Coenonympha pamphilus 32

Klein koolwitje/Klein geaderd witje Pier is rapae/P. napi 9

Koninginnepage Papilio machaon 8

Groot witje Pieris brassica 7

Boomblauwtje Celastrina argiolus 6

Bont zandoogje Pararge aegeria 5

Koevinkje Aphantopus hyperantus 5

Landkaartje Araschnia levana 5

Dagpauwoog Inachis io 3

Eikenpage Neozeph yrus quercus 3

Kleine vos Aglais urticae 2

Atalanta Vanessa atalanta 1

Gehakkelde aurelia Polygonia c-album 1

Groot dikkopje Ochlodes venata 1

Dagactieve nachtvlinders

Bruine daguil Euclidia glyphica 35

Sprinkhanen

Krasser Chorthippus parallelus 261

Bruine sprinkhaan Chorthippus bruneus 242

Ratelaar Chorthippus biguttulus 79

Snortikker Chorthippus mollis 66

Sikkelsprinkhaan Phaneroptera falcata 29

Struiksprinkhaan Leptophyes punctatissima 20

Gewoon spitskopje Conocephalus dorsalis 15

Knopsprietje Myrm eleotettix maculatus 10

Roofvliegen

- Machimus cingulatus 26

- Machimus atricapillus 15

- Eutolmus rufibarbis 8

- Dioctria cothurnata 7

- Antipalus varipes 4

- Dysmachus trigonus 4

- Dioctria hyalipennis 1

Lieveheersbeestjes

Zestienpuntlieveheersbeestje Tytthaspis 16-punctata 147 7-stippelig lieveheersbeestje Coccinella 7-punctata 128

Ruigtelieveheersbeestje Hippodamia variegata 96

14-stippelig lieveheersbeestje Propylea 14-punctata 96 22-stippelig lieveheersbeestje Psyllobora 22-punctata 71 5-stippeli g lieveheersbeestje Coccinella 5-punctata 70 Veertienvleklieveheersbeestje Coccinula 14-pustulata 55 Veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje Harmonia axyridis 38 11-stippelig lieveheersbeestje Coccinella 11-punctata 33

2-stippelig lieveheersbeestje Adalia 2-punctata 13

10-stippelig lieveheersbeestje Adalia 10-punctata 6

Viervleklieveheersbeestje Exochomus 4 -pustulatus 3

Behaard lieveheersbeestje Platynaspis luteorubra 2

Roomvleklieveheersbeestje Calvia 14-guttata 2

Figuur 5. Het Zestienpunt-lieveheersbeestje scoorde het best als indicatorsoort voor bloemrijke, schrale

bermen in de geteste gegevensset (Foto: Jeroen Mentens).

(6)

SUMMARY BOX:

VANDYCKH., CORTENSJ. & JACOBSM. 2005. Biodiversity on road and canal verges in Herentals: Vegetation types and ecological indicators among some groups of insects. Natuur.focus 4 (4): 116-120.

Given an appropriate management, networks of verges have the poten- tial to provide suitable conditions for several plants and insects.We stu- died vegetation types and the presence of several groups of insects including butterflies, grasshoppers, ladybirds (among others). Vegetati- on types on road and canal verges were studied in an area of 6 by 4 km around the small city of Herentals (Province of Antwerp). In total 74 km or 23 ha of grassy verges were covered. On the base of the typology of

vegetations by Zwaenepoel (1998) we characterised all 366 homoge- neous verge sections. The presence of two butterfly species – Lycaena phlaeas and Polyommatus icarus – could be well predicted based upon a model with different vegetation variables. Using the IndVal method to detect indicator species for predefined clusters (mainly fairly nutrient poor, flower rich types of verges versus rougher types of verges), we pro- vide evidence for the often assumed indicator function in this context of the two butterfly species, but also for several other insects including, for instance, some grasshoppers (e.g. Chortippus brunneus).The highest indicator score in our dataset was obtained by the ladybird Tytthaspis 6-punctata. Results are discussed in the light of conservation and fur- ther research on management and biodiversity of verges.

DANK:

Deze pilootstudie werd gefinancierd door de Cel Natuurtechnische Milieubouw van de Afdeling AMINABEL van de Vlaamse Overheid. We danken in het bijzonder de betrokken ambtenaren Luc Janssen en Kat- ja Claus. Dank ook aan Dirk Maes en Wouter Vanreusel voor hun gewaar- deerde medewerking aan dit project.

Referenties

Adriaens T., Branquart E. & Maes D. 2003. The multicoloured Asian ladybird Harmonia axyridis Pallas (Coleoptera: Coccinellidae), a threat for native aphid predators in Belgium? Belgian Journal of Zoo- logy 133, 195-196.

Baugnée, J.-Y., Branquart, E., & Maes, D. 2001. Velddeterminatietabel voor de Lieveheersbeestjes van België (Chilocorinae, Coccinellinae & Epilachninae) Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescher- ming & Jeunes & Nature asbl i.s.m. het Instituut voor Natuurbehoud, Gent, Wavre, Brussel.

Bink F.A., Maaskamp F.I.M. & Siepel H. 1996. Betekenis van wegbermen voor dagvlinders. Rapport DLO, Wageningen.

Calinski T. & Harabasz J. 1974.A dendrite method for cluster analysis. Communications in statistics 3,1- 27.

Cortens J.,Vanreusel W., Jacobs M.,Van Dyck H. 2005. Bermbeheer en connectiviteit gemeten met drie dagvlindersoorten. Verkennende case-studie in de omgeving van Herentals (Prov. Antwerpen). Rap- port Universiteit Antwerpen (i.o.v. Ministerie Vlaamse Gemeenschap, Afd. AMINABEL).

Dufrêne M., Legendre P. 1997. Species assemblages and indicator species: the need for a flexible ap- proach. Ecological Monographs 67, 345-366.

Dumortier M., De Bruyn L., Hens M., et al. (red.) 2005. Natuurrapport 2005. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 24, Brussel.

Leon-Cortés J.L., Cowley M.J.R. & Thomas C.D. 1999. Detecting decline in a formerly widespread spe- cies: how common in the common blue butterfly Polyommatus icarus? Ecography 22, 643-650.

Leon-Cortés J.L., Cowley M.J.R. & Thomas C.D. 2000. The distribution and decline of a widespread but- terfly Lycaena phlaeas in pastoral landscape. Ecological Entomology 25, 285-294.

Maes D. & Van Dyck H. 1999. Dagvlinders in Vlaanderen: Ecologie, verspreiding en behoud. Stichting Leefmilieu (i.s.m. Instituut voor Natuurbehoud & Vlaamse Vlinderwerkgroep), Antwerpen.

McGeoch M.A. 1998.The selection, testing and application of terrestrial insects as bioindicators. Biolo- gical Reviews of the Cambridge Philosophical Society 73, 181-201.

Wallis de Vries M.F. 2001. Habitat quality assessment and its role in the conservation of the butterfly Melitaea cinxia. Proceedings of the Section Experimental and Applied Entomology of the Netherlands Entomological Society 12, 141-146.

Zwaenepoel A. 1998. Werk aan de berm! Handboek botanisch bermbeheer. Stichting Leefmilieu vzw, Antwerpen.

AUTEUR:

Hans Van Dyck is professor aan de Universiteit van Louvain- la-Neuve waar hij gedragsecologie, landschapsecologie en entomologie doceert en onderzoek uitvoert binnen het Biodiversity Research Centre. Voorheen was hij onderzoeker aan de Universiteit Antwerpen.Joeri Cortens is technisch medewerker binnen de onderzoeksgroep Dierencologie van de Universiteit Antwerpen en dat gold ook voor Maarten Jacobs tijdens dit onderzoek. Jacobs werkt nu binnen het kader van een Life-project bij Natuurpunt in het Landschapspark De Liereman.

CONTACT:

H. Van Dyck, Biodiversity Research Centre (UCL), Ecology &

Biogeography Unit, Croix du Sud 4, B-1348 Louvain-la-Neuve (vandyck@ecol.ucl.ac.be)

Om tot bruikbare, praktijkgerichte aanbevelin- gen voor bermbeheerders te komen (diverse wegen, kanalen, spoorwegen) is er nood aan goed opgezette studies waarin verschillende beheersregimes in proefvlakken geëvalueerd worden.Vragen die aan de hand van experimen-

ten heldere antwoorden kunnen krijgen zijn o.a.:Wat is de invloed van alternatieve beheers- technieken (bv. verschil tussen direct afvoeren van maaisel via afzuiging vs. later afvoeren van maaisel)? In welke mate speelt het preciese tijdstip een rol bij verschraling van de vegetatie

en aanwezigheid van voldoende aanwezige ecologische hulpbronnen (bv. nectarplanten)?

Welk aandeel van de vegetatie blijft best over- eind staan bij gefaseerd maaien van bermen (bv. 1/5 laten overstaan)? Er wacht nog meer boeiend studiewerk naast weg of kanaal!

Tabel 3. Overzicht van de insecten die weerhouden werden als goede indicatorsoorten (volgens IndVal-methode: zie tekst) voor eerder schrale, bloemrijke bermen in de gegevensset van een pilootstudie in en om Herentals. Een goede indicator is voldoende

specifiek voor een bepaald type berm en komt bovendien frequent in dat type voor.

Vermelde soorten zijn allen significant, maar staan volgens dalende indicatorwaarde.

1. Zestienpuntlieveheersbeestje (Tytthaspis 6-punctata) Lieveheersbeestje

2. Bruine sprinkhaan (Chortippus brunneus) Sprinkhaan

3. Krasser (Chortippus parallelus) Sprinkhaan

4. Kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas) Dagvlinder

5. Oranje zandoogje (Pyronia tithonus) Dagvlinder

6. Bruin zandoogje (Maniola jurtina) Dagvlinder

7. Icarusblauwtje (Polyommatus icarus) Dagvlinder

8. Ratelaar (Chortippus biguttulus) Sprinkhaan

9. Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola) Dagvlinder

10. Snortikker (Chortippus mollis) Sprinkhaan

11. Veertienvleklieveheersbeestje (Coccinula 14-pustulata) Lieveheersbeestje

Type 6 Type25 Type 23 Type 12 Type 34

Gemiddelde soortenrijkdom

0 2 4 6 8 10 12 14

Figuur 6. Het gemiddeld aantal insectensoorten nam toe met de mate van schraalheid van een berm. Type 6: Zevenblad-Ridderzuring, Type 25: Vlasbekje-Sint Janskruid, Type 23: Klein streepzaad-Duizendblad, Type 12: Schermhavikskruid-Vlasbekje en

type 34: Gewoon biggenkruid-Schapenzuring. De vlaggen zijn telkens de standaardfout.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat bij de opmaak van een beheerplan ook zal bepaald worden in welke beheereenheden en voor welke natuurstreefbeelden er ontwikkelings- of herstelbeheer, dan

The ILO remarks that the social transfers and essential services component of the minimum social protection floor must guarantee universal access to essential health

Dominant species: Cynodon dactylon 2, *Dichondra micrantha 2, Eragrostis biflora 5, Finicia nodosa 2, Isolepis costata 2, Juncus rigidus 2, Leptochloa fusca 41,

The general aim of t he study was to examine how effectively educators in primary schools in the Thabo Mofutsanyana district (QwaQwa in the Free State

that this model has sometimes been criticized as reduc- tive and inadequate in understanding disease (including HIV), the advantages and pitfalls of conceptualizing HIV cure from

Hierbij geldt dat een verhoging van het hoge Vpb-tarief zonder verhoging van het lage Vpb-tarief een arbitrage-effect teweegbrengt met een budgettaire derving, dit is meegenomen in

- Vanuit het oogpunt van veiligheid wordt de 1 e meter van bermen langs wegen, met uitzondering van ecologisch beheerde bermen, 2x per jaar geklepeld, waarbij maaisel

Niet alleen bermen kunnen door Terrastab voorzien worden van een stabilisatie; de berm- frees is ook inzetbaar voor het stabiliseren van lastig bereikbare wandel- en fietspaden naast