I nitiatiefwetsvoorsteI over orgaa ndonatie doet grondrechten geen gewetd aan
TvCR APRIL 2017 DE STELLING
A.C. HENDRIKS*
Dute heeft grote praktische maar vooral principiële bezwaren tegen het initiatiefwetsvoorstel van Kamerlid Dijkstra dat moet leiden tol een wiizi- ging van de huidige Wet op de orgaandonatie (Wod)' Hoewel niet onbe- langrijk, laat
ik
de praktische bezwaren tegen het wetsvoorstel-
dieik
grotendeels deel
-
hier buiten beschouwing. Met Dute ben ik voorts van mening dat het kolder is om te zeggendat het initiatiefwetsvoorstel meer recht doet aan het zelfbeschikkingsrecht van mensen dan het huidige systeem van de wod. Dat laat onverlet dat ik het grotendeels oneens ben met de door Dute aangedragen principiële, grondrechteliike bezwaren tegen het initiatiefwetsvoorstel.om
metmijn
conclusie te beginnen: Dute draagt geen overtuigende grondrechtelijke bezwaren aan die in de weg staan aan goedkeuring van dit initiatiefwetsvoorstel. Ik verklaar me nader. volgens Dute is het initiatiefwetsvoorstel van Dijkstra strijdig met het recht op lichamelijke integriteit, zoals dat beslotenligt in
artikel rr Grondwet en volgens vaste rechtspraak van het Europees Hofvoor de Rechten van de Mens (EHRM) beschermd wordt door artikel 8 EVRM"zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat' Hierover het volgende'
Artikel rr
Grondwet maakt onderdeel uit van het eerste hooftlstuk van onze Grondwet dat fundamentele rechten van mensen tegenover onze overheid bevat. De meerwaarde van artikel rr Grondwet ten opzichte van artikel ro Gron$lret, inzake het recht op eerbiediging van de persoonliike levenssfeer, is zoals bekend uiterste betrekkelijk nu dit recht ook al valt binnen de reikwijdte van artikel ro Grondwet.' Hetzelfde geldtøfortiori
ten opzichte van artikel 8 EVRM, gelet op de biizondere status van het EVRM binnen onze rechtsorde. Daar staat tegenover dat de grondwetge- ver voor inbreuken op artikelÍ
Grondwet een wettelijke regeling noodza- kelijk achtte.rDute doet het voorkomen dat deze rechten onverkort van toepassing
zijn
op overledenen, onder verwijzing naar de grondwetsgeschiedenis-
waar133
* Prof. mr. Aart Hendriks is hoogleraar gezondheidsrecht aan de Fâculteit der
Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden
r Geheel eens met Dute. Zie al EHRM 26 måert 1985, X qY ,' N¿d.erland', m. 8978/8o, NJ r985, j25 (m.nt. E.A. Alkema), NJCM-
B ulletin t 985, p. 4rc lm.nt.
f.G.C. Schokkenbroek) en eerder ECieRM 9 mei 1984, X t.
D uítslond, rc. 1o565/83.
z Kamerstukben II t978179, t5 463,nr.2,p.7-9.
3 Kømerstukken II 1978 179, t5 463, nr. z, p.8-9'
de
stellitg
13t
Rømerstukken II ryZg179, 15
53,m.2,p.5.
Uitzondering vormt art. r:z W, waar een juridische fictie ordt geintroduceerd.
Met betrekking toi ongebore- :n, zie biiv. EHRM 8 fuli zoo4, t t. Frønkríjk (GCl, nr.
9z4loo, NJ 20o6,52 (m.nt.
A. Alkema), Nl CM-Bultetín )o5, p.579 (m.nt. H.L.
nssen), AB 2oo4, ro (m.nt.
C. van Beers), ¡'HRC zoo4, 86 r.nt. A.C. Hendriks & J.A.
'mhoff) ('the unborn child is t regarded as a ',person,, direct_
protected by Article 2 ofthe ,nvention end that ifthe born do have a "right', to le"', pat.8o). Mer betrekling overledenen, zie bijv. EHRM iúli 2006, J¿iggí t. Zwítsertønd,
587571oo, È'HRC zoo6, rrr, CM-Bulletín zoo7, p. t5z .nt. P.H. Blok) ( ,rhe righr to pect for the dead', ,le
droit au pect des morts,, par. 39)).
iHRM 13 ienuari 2 ot5, Elberte etland, nr. 6t2q I 08, EH RC :5, 6t (m.nt. A.C. Hendriks).
iHRM 8 juli zoo4, Vo i.
nkrìjk IGC), nr. 99z4loo (n
/oluit: Verdrag tot bescher- tg van de rechten van de rs en de waardigheid van het lseliik vyezen met betrekking le toepassing van de biologie le geneeskunde tot stand ge- rcn, (Trb.ry97,rry\.
Ilrb. zooz, 67, Ønerstukken I I zot 4 | 15, oo-XVI nr. ro6.
DE STELLING
APRIL 2017 TvCR
overigens gesteld werd dat het recht op afweer tegen inbreuken op het
li-
chaam na overliiden 'in beginsel' blijft voortbestaan.+ Dat is een misvat- ting; ongeborenen en overledenen moeten weliswaar met respect en met waardigheid worden behanderd, maar zijngeen rechtssubiect.s Zijhebben dus evenmin mensenrechten. Het EHRM, dat ook volgens Dute van groot belang is voor de inkleuring van grondrechten, heeft dit meermaalste-
paald'6 Deze visie op grondrechten spreekt ook duidetijk uit de uitspraak van het EHRM in de zaak Erberte.z Klaagster in deze zaak was te weìen ge- komen dat bij haar man na zijn overlijden lichaamsweeßel was afgeno- men zonder haar kennis en zonder haar toestemming. Het EHRM over_weegt
hier'that
the human body must stilr r¡e treatedwith
respect even after death'en concludeert tot schending van artikel 3 EVRM (verbod van onmenselijke behandeling) en artikel g (recht op privéleven). De Letse au_toriteiten hadden
in
de optiek van het EHRM deze rechten geschonden.Maar, voor alle duidelijkheid, niet deze rechten van de overledene maar van klaagster.
Hieruit
briikt dat het betoog van Dute niet aansluit bij de EVRM-jurisprudentie. Hoewer het EHRM verdragsstaten de ruimte raat het EVRM óók van toepassing te verklaren voor de geboorte van de vrucht, nu enkele landen aannemen dat het leven begint bij de conceptie,B laat het EHRM de verdragsstaten niet een dergeliike mørgíø of øppreciøtí_on met betrekking tot de dood. Kort gezegd: na overlijden houdt ook de bescherming door EVRM-rechten op te bestaan, doch
blijft
de plicht be_staan tot respectvolle omgang met het
lijk.
ook anderszins deel ik niet de grondrechterijke bezwaren die Dute naar voren brengt tegen het initiatiefwetsvoorstel, zeker niet vanuit Europees perspectief waartoe ik
mii
beperk. Ditblijkt
bijvoorbeelduit
het Biogeneeskundeverdrag van de Raad van Ëuropa (r997)o en hetAanvullend Protocol bij dit Verdrag inzake transplantatie van organen en weefsel van menselijke herkomst (zooz)}o Met betrekking tot postmor_
tale orgaandonatie bepaalt laatstgenoemd protocol expliciet lariikel 17¡:
'organs or tissues shall not be removed from the body ofa deceased person unless consent or authorisation required by law has been ob- tained. The removal shall not be carried out
ifthe
deceased person had objected to it,' oftewel: orgaandonatie na overrijden vraagt om toestem- ming of autorisatie, en mag niet bij bezwaar van de betrokkene. Hetiniti-
atiefwetsvoorstel van Dijkstra voldoet keurig aan ar deze voorwaarden.
Nu heeft de regering
in
zor5 laten weten dit verdrag en, daarmee, dit pro_tocol alsnog niet te zullen ratificeren." Daarmee zijn de
in
dit verdrag en protocol neergelegde normen voor Nederland niet opeens niet meer van betekenis' ook het EHRM past deze uitgangspunten toe en laat verdrags- staten veel ruimte om hun eigen systeem van orgaandonatie ter"g"l"rr,
I APRIL 2017 DE STELLING
s de regels maar duidelijk
zijn.''
Het EHRM past de normen neerge- I in het Biogeneeskundeverdrag ook toe op verdragsstaten die dit ver- g niet hebben geratificeerd.'r: is voorts opmerkelijk dat Dute wat betreft de grondrechtelijke aspec- van het initiatiefwetsvoorstel enkel
kijkt
naar het recht op lichamelijke :griteit, Het tekort aan organen voor transplantatiedoeleinden-
aanlei-g voor dit wetsvoorstel
-
raakt evenwel aan meer grondrechten, nietin
laatste plaats het recht op leven en het recht op gezondheid.
Ik
zou de rling durven verdedigen dat de laatste rechten-
meer dan het recht op ramelijke integriteit-
duidelijke positieve verplichtingen op de over- d leggen ter voorkomen dat mensen voortijdig komen te overliiden als 'olg van een tekort aan organen voor transplantatiedoeleinden dat deels vijten valt aan een niet goed functionerend orgaandonatiesysteem.armee zeg
ik
nietdat'lijken
mogen worden leeggerooftl', maar wel dat bij het beoordelen van de rechtspositie van lijken en een orgaandona- iysteem ook moeten kijken naar de biidragen die organen kunnen leve-L aan het genot van mensenrechten. Een wetsvoorstel dat
-
met goedearborgen ter verzekering dat mensen na hun overlijden niet ongewild ror kunnen worden
-
dein
andere grondrechten besloten liggende :lstellingen beoogt te bewerkstelligen kan volgensmij
vanuit grond- :htelijk perspectief alleen maar worden toegejuicht.'+t alles laat onverlet dat
ik
met Dute betwijfel of het thans voorliggende tiatiefwetsvoorstel de ultieme oplossing is voor het huidige tekort aan Janen voor transplantatiedoeleinden. Daar komt bij dat het'succes'van ler orgaandonatiesysteemin
grote mate afhangt van de mogelijkhedende bereidheid van artsen en andere (para)medici om daaraan mee te ,rken. Het zijn juiste deze professionals die een stervende persoon en (toekomstige) nabestaanden goed moeten informeren over en begelei- n bij een postmortale orgaandonatie. Uit de bestaande praktijk is kend dat deze professionals niet zitten te wachten op ruzies en andere rotionele reacties van nabestaanden, ook al heeft een overledene
expli
:t ingestemd met orgaanextirpatie. Orgaandonatie moet ook niet prak- ch worden belemmerd doord¿t er geen operatieruimte of onvoldoende kwame medewerkers aanwezig zijn. En zo zrln er meer barrières die
-
welk systeem ook
-
tot gevolg hebben dat geschikte organen toch niet or orgaantransplantatiedoeleinden kunnen worden ingezet.menvattend: de opvatting dat het initiatiefwetsvoorstel strijdig is met ondrechten onderschrijf ik niet. Wel ben ik met Dute van opvatting dat
t
initiatiefwetsvoorstel geen alomvattende oplossing biedt voor het ans bestaande schrijnende tekort aan organen. Maar vanuit het135
rz EHRM z4 juni zot4, Pe¡rovø t. LellØnd, nr. 46o51o5, EHRC 2o14,22O.
r1 Biiv op het VK (EHRM 9 maart 2oo4, Glass ¡. bet vK, nr.
618z7loo, Nl 2oo5,14, EHRC 2o04,38 (m.nt. A.C. Hendriks));
Polen (EHRM z6 mei zorr, R.R.
t. Polen, nr. 27 617 I o 4, EH RC
zor\tog (m.nt. A.C. Hendriks), NTM/NJCM-Bull. zon, p. 882 (m.nt. E.C.C. van os)) en Itâlië (EHRM 27 augustus 2o15, Pørillo t. Iteliè {GC), nr.
4647o|u, EHRC 2oI5, I2 (m.nt.
B.C. van Beers)).
r4 Zie ook M. Buijsen, Reactie op'Wetsvoorstel orgaandonatie onverstandig', M ed'isch C ont øct zot7,nr. 6, p.38-39.
3ó DE STELLING APRIL 2017 TvCR
perspectiefvan mensen op de wachtlijst voor een donororgaân is ieder orgaan extra \ryinst. Ook daaraan moeten we denken, eveneens vanuit grondrechtelijk perspectief.