• No results found

Adriaan Loosjes Pzn., Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Adriaan Loosjes Pzn., Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3 · dbnl"

Copied!
406
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bronkhorst. Deel 3

Adriaan Loosjes Pzn.

bron

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3. A. Loosjes Pz., Haarlem 1806

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/loos005hist03_01/colofon.htm

© 2009 dbnl

(2)

Historie van Susanna Bronkhorst.

Honderd eerste brief.

De Heer Louis Kraaijestein aan den Heer Pieter de Graaf.

den Haag, 23. Februarij.

Zoo kwaadaardig, zoo vergiftig kwaadaardig, als ik dit oogenblik ben, ben ik nooit van mijn leven geweest. Zulk een affront van een vrouwelijk wezen te moeten lijden, als ik nu van de furieuse SUSANNABRONKHORSTondergaan heb - neen, PIET! daartoe ben ik niet in de wereld gekomen. SAARTJEheeft waarachtig gelijk, (ik zit aan hare zijde dezen te schrijven,) dat ik met deze heks te veel komplimenten maak. Zulke moeten met geweld worden te ondergebragt. [Hier volgt een verhaal van het geen SUSANNAin den vori-

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(3)

gen brief aan haren broeder heeft medegedeeld - en schoon de Heer KRAAIJESTEIN

alles met zijne verwen kleurt, komt het te veel op hetzelfde uit, om hier geheel ingelascht te worden. Maar na het verhaal van den afloop der geheele ontmoeting vaart hij voort:] Ik verwonder mij, dat ik in staat geweest ben, om u, die altijd de vertrouwde van mijne zegepralen waart, een zoolang verhaal mede te deelen van eene zamenkomst, die (want waarom zou ik het ontveinzen?) op mijne nederlaag weder uitliep. Hoe belagchelijk een figuur moet ik ook in het oog van SAARTJE

gemaakt hebben! - En zoudt gij wel gelooven, PIET! dat ik in het midden van deze vernedering, een zeker genoegen gewaar werd? maar voor zulke genoegens zijn alleen lieden van mijnen aanleg vatbaar. Zij, welke uit flechter leem gevormd zijn, kunnen dat misschien geheel niet vatten. Niettegenstaande deze aanvankelijke nederlage, blijf ik mij met de overwinning streelen. - En hoe heerlijk, hoe groot zal de overwinning niet zijn over eene vijandin, zoo groot, zoo mijner waardig als SUSANNA. - Want schoon ik haar in mijn hart tot gekwordens toe bemin, meer dan ik ooit eenige vrouw beminde, en wat heb ik 'er niet velen bemind, - zij is immers mijne vijandin; welk meisje - welke vrouw heeft ooit KRAAIJESTEINafschuwelijk - bij herhaling afschuwelijk durven noemen. - En het fier ding is grootsch op hare hardnekkigheid - maar wij

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(4)

zullen dat stijve hoofdje wel buigen door den tijd, die wonderen vermag,Tempore - Tempore en nog wel zesmaal Tempore zegt OVIDIUSin zijn bedroefde klaagzangen - maar hij was toen vergeten, wat de kostelijke Tijd ook in het stuk der liefde vermag.

- Hij zou dan gezegd hebben:

Tempore SUSANNAEcompescitur ira puellae, Nec feritas animo, quae fuit ante, manet.

maar de troef was toen uit die oude ziel. - Denk echter niet, dat ik alles van den Tijd, dien druiloor, die voor de menschen in het gemeen als een hazewind, maar voor mij en alle minnaars, op krukken loopt, mijn fortuin zal laten afhangen. Neen! een man, met een' vorstelijken geest, en met vorstelijke plannen in het hoofd, heeft nog een ander middel in de hand - dat ik u meermalen genoemd heb.... Ik heb gezworen, met eene verschrikkelijke verbittering gezworen, dat ik alles doen zal, om haar de mijne te doen worden .... en dat ik haar volgen zal, waar zij hare voeten zet... en zij zal ondervinden, dat ik althans mij nu niet aan meineed schuldig make. Dikwijls, PIET! vlieg ik met mijne verbeelding de toekomst te gemoet - en o dan zie ik zulke heerlijke zaken. Ik zie dan SUSEBRONKHORSTvoor mij vernederd geheel in

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(5)

den staat van eenebelle penitente, om meer dan eene reden. O hoe mak zal zij, die

hoe lieflijk van gemoed

Nu een Leeuwin geleek, wanneer ze brult en woedt, Dewijl de Jager 't nest wil plundren en berooven.

en mij zoo aangegrimd heeft, in eene bekoorlijke apathie, wachten op de genadige en ontfermende blikken van haren eenmaal zoo fel gehoonden Meester. Daar heb ik een' inval, PIET! die is goud waardig voor een' liefhebber van invallen. Voort, mijn pen! voort, ontrek dien goddejijken inval aan de losse golf van mijne gedachten, waarop dezelve nog dobbert, en misschien, zoo gij haar niet vereeuwigt, door een' volgenden aan het niet zal ten prooi gegeven worden. De Kloosters zijn verdwenen ... maar ik wilde een nieuwe orde stichten vanPenitenten ... namelijk bestaande uit zulke meisjes, als eenigen tijd u en mij en zulke snaken hare grootste bekoorlijkheden hebben opgeofferd, en na aan het toilet zich moê gekeken te hebben op hare verflenschende schoonheden, de toevlugt nemen tot hun kerkboek, om, nadat zij gedweept hadden van aardschen wellust, dien zij van dag tot dag zien verminderen, hare dweepachtige zieltjes over te geven aan de hemelsche geneugten van een eeuwig geluk, waarvan zij, wie weet

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(6)

welke, misselijke siguren in hunne ontstelde verbeelding maken. Een zoôtje van zulkepenitenten in één huis zou wel kostelijk zijn ... en dan begrijpt gij wel dat ik Louis, als Insteller van de Orde dier vromen, als eerste Abdisse of presidente zou benoemen de beminnelijke de ondankbare, de trotsche, maar dan vernederde, diep erkentelijke, en teederlijk minnende SUSANNABRONKHORST. Waarlijk, hoe langer ik op dit instituut staar, hoe fraaijer het in mijne oogen wordt. Terwijl ik vast voortga met mijne zegepralen te vergrooten zal ik dat Gebouw met een reeks van afgedankte dienaressen blijven bevolken, die haar lief overschotje levens zullen afjeremiazeren, en waaronder 'er toch velen zullen zijn, die mij zullen zegenen, als den man, die voor haar onderhoud gezorgd heeft, en voorgekomen, dat zij niet tot de diepte der ellenden, als zoovelen harer zusters daalden. Hebt gij nu nog wel immer een vromer en Christelijker gedachte in mij zien opkomen? O neen! als ik dat plan voltooi, dan maak ik staat op denzelfden onsterfelijken naam, als zoovele andere groote en zoogenaamde Heilige Mannen, want daaronder zijn 'er ook velen, die 'er bij het nageslacht bekoorlijker uitzien, dan bij de lieden van hun' tijd. Maar alles wil op een' afstand bekeken worden. Ik weet, op mijn Papa's Buiten zag men, als men door een van die stijve lange lanen, keek, op

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(7)

eenVenus en Adonis, die op den asstand van vijftig, zestig en meêr voeten, 'er dan maar wat heerlijk uitzagen, maar van nabij waren het kladden verw, een misselijke poespas - zoo gaat het ook met de groote en vrome Mannen. Als men eens leest in het jaar 2900.Dit gebouw is gesticht door LOUISKRAAIJESTEINvoor zulke meisjes, die ongelukkig enz. O dan zal den warmen menschenvriend een traan in zijne, oogen opwellen, en een zucht zal den ontroerden boezem van eene dan levende schoone bewegen; zij zullen wenschen elf honderd jaren vroeger geleefd te hebben, om tijdgenooten geweest te zijn van dien edelen Vromen man, wiens koud gebeente zij zuilen zegenen. Al de SAARTJESLINDENBERGS, al de SUSESBRONKHORST, al de ... al de ... zullen dan vergeten zijn - vergeten als of zij nooit bestaan hadden, en men zal alleen zijne aandacht vestigen, op den edelmoedigen en vromen stichter van dit Gebouw. Ja zoo PIET! zoo maakt dikwijls het malle nageslacht een'

verschrikkelijken ophef van een enkel helder punt in het leven van een Vorst, Held of anderen grooten snaak, wiens leven anders zoo zwart was als pik door euveldaden van veel erger soort dan de mijne .... maar, PIET!jam satis est etc. Gij weet mijn ontwerp - en ik twijfel geen oogenblik, of juicht eene uitvinding toe, die mij ten minste voor eenige oogenblikken verwijderd heeft van het voorwerp,

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(8)

dat mijne geheele ziel vervult - en mij met afgrijsselijke driften doet worstelen - ha daar komen die Furien weder - en teisteren mij met hare roeden... ‘Houdt op, houdt op: ja ik zal, ik zal u gehoorzamen. Ik zal mij wreken, duchtig wreken aan een schepsel, dat mij verachten, dat mij verfoeijen durft - en alleen nog door mijne genade is, het geen zij is.’

Ik ben nu zoover gevorderd, dat zij zekerden Haag verlaten zal; het huis van Juffrouw GIBBONzal ik, als zij maar eens uitden Haag is, wel geheel voor haar toemetselen. Ik zal die oude tooverkol, die, gelijk alle oude wijven, op het geld gesteld is, en hoe minder zij noodig hebben, hoe meer zij begeeren, in het oor laten bijten, dat eenige van de ouders harereléves ongaarne zien, dat een meisje, als SANTJE

BRONKHORST, die toch zoo op den naam is met LOUISKRAAIJESTEIN, zich in haar huis ophoudt, en daardoor, zoo al niet aan erger, ten minste zeker blootgesteld zijn aan schrikken en onsteltenissen, die misschien jaren lang nadeelige gevolgen zouden verspreiden; en haar dus laten raden, om SUSANNABRONKHORSTin het vervolg alleen door haren goeden raad te dienen. Gij ziet, Vriend! langs dien weg heeft zij alweêr eene toevlugt minder.

Van CHARLOTTEELZEVIERhope ik haar langs een anderen weg af te helpen. Ik heb namelijk een middeltje in de hand, om eene verkoeling in de vriendschap tusschen die twee

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(9)

Engelachtige meisjes te bewerken... En die is volstrekt noodig, opdat zich de aanbiddelijke toornige geheel zal overgeven aan de hoede en bescherming van de haar hartelijk liefhebbende Weduwe Mevrouw MEADOWS(alias SAARTJELINDENBERG).

Misschien denkt gij wel, dat ik in dezen een weinigje wreed handel, daar ik haar zoo doende van al hare vrienden beroof en geheel aan de woede van een wraakzuchtig en jaloersch vrouwspersoon overlaat - terwijl ik volkomen open kaart heb. Maar, PIET! gij denkt dan alweder te veel in het kleine. Ik handel maar omtrent een enkel strafbaar koppig trotsch meisje, dat mij bij herhaling beleedigd heeft, zoo als groote en beroemde Veldheeren, wier namen onzigtbaar van alle lauwerkransen de eeuwigheidlineâ rectâ ingaan, omtrent onschuldige en weerlooze volkeren. - En wat is het einde van hun bedrijf? alleen somtijds deze weinige woorden: ‘Ockzakow ligt aan mijne voeten:’ dat is, 'er zijn duizenden gesneuveld - die stad half verbrand - en de ingezetenen uitgeplonderd - en wat is het einde van mijn bedrijf, SUSANNA

BRONKHORSTligt in mijne armen, nadat zij een half dozijnpointilles heeft opgegeven.

- Een klein hoopje menschlievende Wijsgeren hebben van den Overwinnaar van Ockzakow vrij wat te snappen gehad en snappen nog veel van dien man, die door honderd duizenden als een groot. Held bewonderd wordt -

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(10)

en een snees oude wijven met Madam GIBBONaan het spits zal moord en brand tegen mij blazen, als mijn gruwelijk feit gepleegd is, terwijl vele jonge meisjes, met heele preutsche mondjes - en met propere grimlachjes mij een' gaauwdief, en wat niet al, zullen noemen, maar in hare liefderijke hartjes juichen, dat hare trotsche en schoone zuster is te ondergebragt - want dat goedje is ook al wat nijdig onder malkander - en hoe beleefd zij tegen elkander nijgen, en malkander kussende machere, ma chere, spelen - o zij zijn elkander ten minste zoo nijdig, als geleerden, die, elkander prijzende, in het openbaar, zooveel mogelijk, achter het schild van namelooze journalen, elkanders eer ondermijnen. O wereld vol valschheid en bedrog!

Men zou mij, in het stuk van liefdehandel, zoo fel getergd, zoo beleedigd, kunnen kwalijk nemen, dat ik alles aanwende, wat mogelijk is, om mijne schoone vijandin geheel buiten postuur te brengen, en in die stelling, dat zij zich op genade en ongenade aan mij moet overgeven. En, schoon ik nooit aan eene zegepraal getwijfeld heb, nu, nu zijn 'er oogenblikken, zwakke oogenblikken, dat ik de mogelijkheid onderstel ... maar neen! weg met dat beleedigend denkbeeld, beleedigender zelf dan de taal van de trotsche, de hatelijke SUSANNA. - Ik zeg met Hertog PHILIPS:

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(11)

‘- ja, welaan

‘Men toon de wereld, dat mijn wraak niet is te ontgaan.’

Daar hoor ik dat de malle KOOBRONKNOUSnaarHamburg gesukkeld is - ik denk, omaffaires.’ De koophandel moet waarachtig een gemakkelijk ding zijn. Ik zou hem waarlijk niet vertrouwen, om goede Hamburgsche krakelingen te koopen, en wie weet, of die oude FREDERIK, die Duitedief hem geen Commissie vertrouwd heeft, waaraan eenige tonnen hangen. - Nu de Hemel zij ons en alle Koopluî genadig!

plagt mijn Cousin BERKENBOSCHte bidden, als hij de zonden van zijn jeugd gedacht bij een' aanval van podagra.

Ik had u bijna vergeten te vertellen, dat ik met WALRAVENaan den gang geweest ben - hevige woorden hebben wij met elkander gehad bij het vechten af ... maar de deftige Heer vocht toch liever met het roode lemmer der geleerden, als met den blinkenden kling vanMars. - Wij raakten aan den slag, door dat ik hem zoowat tergde over het loopen van zijne blaauwe scheen. - Het Heertje was dan maar lang niet mak, en, ondanks al zijne vroomheid, geloof ik, dat hij, als het regt ernst werdt, zijn' man staan zou. De vent heeft waarachtig ook geen' kwaaden uitkijk. Ik kan mij somtijds zelf niet begrijpen, hoe of SUSEhem niet de voorkeur boven mij geeft. - Want daarvan ben ik toch, wat 'er ook gebeuren moge, zeker,

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(12)

dat ik veel dieper indruk gemaakt heb op het hart van SUSE, dan WALRAVENooit in staat is bij SUSEof bij eenig meisje op dezen planeet te doen. Zouden de meisjes ook graag gebreken in uitstekende mannen van onze sekse zien, mits dat zij zelve geen voorwerpen zijn, waarop die gebreken hunne krachten uitoefenen, omdat wij haar dan toeschijnen meêr naderbare wezens te zijn. WALRAVENis misschien te groot, zelfs in het oog van eene SUSANNABRONKHORST. Ik hoop toch, dat de gelegenheid nog eens geboren mag worden, dat ik mij op hem kan wreken. Nu dan zult gij mijnseconde zijn - maar hij zal traag daartoe te brengen zijn, want zoo als mijn Heer VALERIUSMAXIMUSwel aanmerkt:Lento gradu ad vindictam sui divina procedit ira, tarditatemque supplicii gravitate compensat. Nu hebt gij weêr heel wat letters voor uw geld - en gij weet ten minste, hoe het met mij gesteld is. - Groet onze Club - en zeg, dat ik misschien hun' bijstand nog zal noodig hebben - nu zij hebben mij trouw gezworen en dien eed zullen zij houden. - Vale!

K.

P.S. Van daag vlieg ik weder naarAmsterdam, maar ik zal Leyden met al zijn gekkernijen en zijn gekken ditmaal laten liggen. - Ik heb genoeg aan mijn

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(13)

Amsterdamsche Juno, die ruim zoo zuur ziet als de Alma Minerva, schoon die ook dikwerf donker genoeg kijkt. - Ik heb aanVenus SARAden Epistel voorgelezen, maar deze is van oordeel, dat zoo deze mijn Amourette lang duurt, ik in hooge persoon de Min in 't Lazarushuisin naturâ vertoonen zal.

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(14)

Honderd tweede brief.

De Heer Louis Kraaijestein aan Mejuffr. Susanna Bronkhorst.

Amsterdam, 24. Februarij.

MEJUFFROUW!

o Dat ik u na het geen 'er gebeurd is, met een' anderen naam, die minder den droevigen afstand, die tusschen ons plaats heeft, aanduidde durfde aan te spreken ... maar misschien, dat gij u niet verwaardigen zult, om een oog op deze letteren te slaan. Bedenk echter, dat het vergeven eene Goddelijke Deugd is. - Zwaar, zwaar heb ik door mijne oploopendheid bij onze laatste zamenkomst uwe goedheid beledigd, maar ook, met welk eene voorbeeldelooze hevigheid werd ik bij eene onschuldige ontmoeting door u bejegend. 't Zij echter verre van mij, dat ik u

beschuldige dat gij te hard tegen mij geweest zoudt zijn, want, als de opbruisching mijner drift voorbij is, als ik, in het eenzame, mij aan bedaardere bepeinzingen overgeve, o dan begrijp ik, helaas! te duidelijk, dat uwe verontwaardiging, uwe verbolgenheid over mijn persoon op te goed gronden rust.

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(15)

't Is alleen, o dierbaar voorwerp mijner aanbidding; want gij zult immers de Godheid gelijk zijn, die zelfs de verhardsten booswicht zijne hulde niet euvel duidt. 't Is alleen, o aanbiddelijke! de teederste, de heiligste liefde, die, ongeacht zoovele

versmadingen, als ik van u ondervonden heb, mij kan doen voortvaren, met het aanwenden van pogingen, om u te bewegen, dat gij, aflatende van de zoo ongunstige gevoelens ten mijnen aanzien, een oog van medelijden flaat op eenen man, die, zoo hij zich beter gedragen had, misschien uwe liefde niet geheel onwaardig zou geweest zijn.

Ja, hoe diep gij mij ook veracht hebt, welke bittere benamingen gij mij hebt toegeworpen, de hoop op uw bezit is bij mij niet geheel uitgebluscht. Ik blijf hopen, hoe ongezien zich alles ook vertoone. Openhartigheid is eene der eigenschappen van een grootmoedig karakter. En wat 'er ook met mijn karakter moge gebeurd zijn, ik hoop niet alle trekken van edelmoedigheid verloren te hebben. Ja! ik zal u eene nieuwe proef geven, dat ik open en vertrouwelijk met u omga.

Gelooft gij wel, dat ik een bewijs in handen heb, waaruit mij tot mijne innerlijke vreugde gebleken is, dat 'er ten minste een tijd was, waarin ik, volgens het oordeel van uwe beste vriendin, bij u niet geheel onverschillig was, waarin ... maar ontsluit hier het

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(16)

inliggende couvert, waarin het mij zoo dierbaar getuigenis van uwe vriendin gevonden wordt(*). Vraag mij niet, hoe ik hetzelve ben meester geworden, daar sjulks een gevolg is van mijne onvermoeide, en onvermoeibare nasporingen, die ik doe en doen zal, tot zoolang dat gij de mijne, geheel de mijne zijt; want dat voornemen staat bij mij onverwrikbaar vast, en is, ondanks alle uwe betuigingen, nog vaster geworteld, sedert dat ik met onuitdrukbare vreugde het getuigenis gelezen heb gevloeid uit de pen van haar, die gij met eene meer dan zusterlijke liefde bemint.

Ik stel mij dit oogenblik voor, in welk eene aangename en zoete bedremmeling gij u bevindt, dat juist in mijne handen het bijgaand getuigschrift van uwe hartsvriendin gevallen is. Misschien wordt gij dit oogenblik wel een weinig toornig over de vrijheid, die uwe Vriendin CHARLOTTEomtrent u gebruikt heeft, maar het geschrift bewijst u tevens, dat alles voortkwam uit eene regtgeaarde bekommering over uw welzijn. Ik hoop dus, dat de mededeeling van dit fragment geene verkoeling zal veroorzaaken tusschen twee zulke edele vrien-

(*) Hier bedoelt de Heer KRAAIJESTEINhet losse geschrift, behoorende bij een' brief van CHARLOTTE

ELZEVIERaan Mad. ELEONORAGIBBON, waarvan zich SARALINDENBERGhad meester gemaakt, zie bl. 86.

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(17)

dinnnen, als waarop de tegenwoordige eeuw zeldzaam roemen mag. Maar, mijne dierbare! - o laat ik nog eens zoo vertrouwelijk zoo hartelijk u mogen noemen - immers kon dit geschrift bij iemand van mijne geaardheid geene andere uitwerking hebben, dan dat ik, aangevuurd door de betooveringen der zoetste hope, alle pogingen inspande, om een hart te bewegen, om zich nader aan mij te verbinden, waaromtrent ik mij met zooveel reden overtuigd hield, dat het ten minste tot mij overhelde.

Zie daar nu, veel raadselachtigs zeker voor u opgelost, en schrijf, bid ik u, veel van het onbegrijpbaar stoute in mijn gedrag toe aan de toevallige aanmoediging, welke uwe teederste vriendin door haar schrijven, zoo ik onderstel, aan eene of andere uwer vriendinnen aan mij gegeven heeft: alles, alles wat 'er gebeurd is, zal zich u nu in helderer licht vertoonen - ja ik vertrouw zelfs, dat veel van het geen bij u de gedaante moet hebben van vermetele baldadigheid nu een veel dragelijker en zachter voorkomen hebben zal.

O mogten deze letteren, geschreven door de hand van uwe beminnenswaardige vriendin, tot een middel van bevrediging tusschen ons strekken! O mogt alles, wat 'er voor dit oogenblik onaangenaams tusschen ons is voorgevallen, met een ondoordringbaar kleed bedekt, in de eeuwige vergetelheid wegvallen.

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(18)

Mogt van dit oogenblik af het voor mij zoo gelukkig tijdperk een' aanvang nemen, dat ik, zoolang ten prooij van woeste en ongebreidelde hartstogten, de aangename kalmte van een bezadigder leven ondervindende, zooveel mogelijk, alle mijne gedane misstappen, onder de heilige bescherming der reine liefde, verbeterde! -

Eenmaal, eenmaal, Mejuffrouw! ben ik immers niet geheel verwerpelijk in uwe oogen geweest. - O uw hart heeft immers eenmaal voor mij op een' geheel anderen toon geslagen, dan voor eenig ander man. - Wat, bid ik u, wat heb ik tegen u in het bijzonder misdaan, dat gij die stem, welke voor mij in uw hart pleitte, geheel zoudt versmoren. - Waarlijk - ik vrees, dat 'er velen zijn, die mijne buitensporigheden bij u verzwaard hebben; ik vrees, dat ik in Madam GIBBON, hoe eerbiedwaardig anders, geene voorspraak maar eene hevige partij gevonden heb. Hoe Mevrouw MEADOWS

over mij denkt, is mij minder bekend, doch ik ducht, dat zij ook eene deelgenoote is van de algemeene zamenzwering tegen mij.

Maar ik bid u, bij alles wat heilig is, laat uw edele geest zich verheffen boven alle de pogingen, die verbitterden uit uwe sekse aanwenden, om iemand, die haar nooit beleedigd heeft, en zoo is immers mijn geval omtrent Madam GIBBON, MEVROUW

MEADOWSen Juffrouw ELZEVIER, in uwe oogen hatelijk te

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(19)

maken. Het staat aan u om te toonen, dat gij verheven zijt boven al die kleine belemmeringen, welke min veerkrachtige gemoederen beletten groot te zijn. Al was ik waarlijk dat gruwzaam gedrogt, zoo als mij jaloezij, kwaadsprekendheid, laster, en nijd met hare ruwe penseelen, welker grove misstreken uwe scherpe oogen gemakkelijk ontdekken, afschilderen, dan nog zou ik immers voor u niet gevaarlijk zijn; voor u, die in uw geheel gedrag jegens mij eene zoo groote standvastigheid ontwikkeld hebt, dat zoo niet het bekoorlijk en welmeenend verraad van uwe vriendin (sta mij toe, dat ik het dien naam voor een oogenblik geve) mijn' geest bemoedigd had - en de vlam mijner hope op uw bezit onuitbluschbaar gemaakt, ik veelligt afgelaten zou hebben van te staan naar eene hand, die schoon voor mij de

bekoorlijkste op de geheele wereld, eer geschikt schijnt, om zich met een dolk tegen mij te wapenen, dan om zich in de mijne te sluiten ... op dat heugelijk oogenblik, 't geen zich, helaas! nog zoo afgelegen vertoont.

O laat ik eens mij gelukkig droomen, mijne dierbare! dat kunt gij althans den ongelukkigen niet misgunnen, dat hij zich voorstelle, hoe gelukkig hij zich eenmaal verbeeld heeft te zullen zijn. Er is een tijd geweest, en hoe weinige weken is het nog maar geleden, dat ik misschien verwaand en stout genoeg (maar toch

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(20)

als ik het briefje van uwe vriendin raadplege, met eenigen grond) mij verbeeldde, dat ik met alle mijne gebreken, met alle mijne fouten, niet geheel onverschillig was bij het engelachtig meisje, dat zeker in aantrekkelijkheid voor een' sterveling de Engelen in schoonheid overtreft, maar bovenal door de goddelijke hoedanigheden van haar verstand en hart in staat zou zijn, om het verduisterd, niet geheel uitgedoofd, gevoel voor het schoone, groote en goede op te wekken in het hart van eenen jongeling, die ondanks alles, wat 'er met hem gebeurd moge zijn; alles, wat hij moge bedreven hebben, verre is van zoo laag te zijn gezonken, of hij zou zich weder op kunnen beuren tot die hoogte van zedelijke grootheid, waardoor hij op de ontferming eener Goddelijke goedheid zou mogen hopen. - Er zijn oogenblikken geweest, waarin ik mij met grond vleide op eene zoo blijde toekomst - en, ik bid u, met al den ernst mijner ziel, ik bid u, wat heb ik toch na dien tijd bedreven, waardoor ik verbeurd heb - mij te mogen blijven streelen met de hoop, dat ik, mijne hervorming van zeden voorzettende, allengskens dieper en dieper zou mogen deelen in de genegenheid van een hart, dat te uitgebreid is in liefderijke gevoelens, om bij den

berouwhebbenden zondaar aan voorheen bedreven en onherhaalbare daden te blijven hechten ... maar laat ik eindigen ... daar ik misschien in uwe oogen zoo bespotte-

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(21)

lijk worde, als zekere schipper, die aan onze kust zijn vaartuig met eige

koopmanschap geladen, verloren hebbende, dagelijks zich naar dat oord begaf, even eens, als of hij hoopte, dat de golven hem den verloren schat eenmaal weder zouden toe werpen. De beklagenswaardige, schoon bespottelijk handelende in de oogen der ongevoelige menigte, trof echter somtijds hier en daar een edel hart aan, dat van medelijden klopte. Ik twijfel niet, hoe uw hart slaat op het denkbeeld aan dien ongelukkigen; o sloeg het ook zoo voor hem, die zich, bijna in den zelfden, ja in nog treuriger toestand bevindt, en die, hoe zeer nog het voorwerp van uwe afkeer en verachting, geen hooger eer kent, dan zich te mogen noemen

Uwen onveranderlijk hoogachtenden Dienaar LOUISKRAAIJESTEIN.

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(22)

Honderd derde brief.

Mejuffr. Sara Lindenberg aan den Heer Louis Kraaijestein.

den Haag, 27. February.

't Is u gelukt, mijn Heer KRAAIJESTEIN! 't is u gelukt, zelfs boven uwe verwachting, zoo ik mij althans verbeelde. Gij hebt den twistappel, dien gij evenwel, uit handen van mij als die van eene andere EVA, ontvangen hadt, tusschen de twee groote vriendinnen geworpen. 't Is alles, alles in de war. SUSANNAen CHARLOTTEzijn gebroken. Zelfs is Madam GIBBONmeer of min met beide gebrouilleerd en - wat heb ik gedaan - ik heb de partij getrokken van Juffr. SANTJEen ben nu deintime... de heelintime. Toen ik naar Mevr. GIBBONgaan zou, droeg ik zorg, om mij een diepe muts en vrij grooten hoed op te zetten, want ik herinnerde mij, dat LOTJEmijn portrait gezien had bij TanteLEGRAND... En schoon zeker mijne kleeding veel, zeer veel verschilt van die, waarin ik toen geschilderd werd; schoon zeker de trekken van mijn gelaat, door verscheidene oorzaken, veel veranderd zijn, 'er is misschien nog veel in mijne oogen overgebleven, dat als Juffr. CHAR-

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(23)

LOTTEzeer slim was, en ik mij niet, zoo wat gemaskerd had, zij eenige

gelijkvormigheid zou ontdekt hebben, en daar LOTJEtoch ook onder de redenerende meisjes behoort, zou zij misschien van het een tot het ander besluitende inde Wed.

MEADOWS, SAARTJELINDENBERGgevonden hebben. Maar laat ik voortgaan, en uwe nieuwsgierigheid niet op de pijnbank brengen.

Juffr. LOTJEwas dan in het begin van deze week uitRotterdam gekomen. SUSE had een heel kostelijken ring als een legaat van Grootemama ELZEVIERgekregen, en was daar woensdag avond mede te huis gekomen. Ik zat bij Madam GIBBON, toen CHARLOTTEmet de koets SUSEte huis bragt - het regende lieve LOTJES- en lieve SUSESuit de koets, en kushandjes bij kushandjes. - Madam GIBBONen ik moesten dien kostelijken ring zien - en gij begrijpt dat ik dien bewonderde, nog boven deszelfs waarde, om de waardige Christin, dien denzelven gedragen had.

SUSEwas in eene uitmuntend goede luim. Daar Madam GIBBONzich een woord van haar' NeefDEKLERKontvallen liet, was ik zelfs zoo vrij van SUSEop eene eenigzins schalkachtige wijze aan dien beminnelijken jongman te herinneren, maar alles op een' zoo verschrikkelijken afstand, dat het lief schepseltje zelfs niet genoodzaakt was, om te pinkoogen. - Nu de avond liep voorbij - in eene kalmte, zoo als meestal geweldige stormen

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(24)

vooraf gaat. CHARLOTTEen SUSEwaren gescheiden onder voorwaarde, om den volgenden morgen aan het huis van Madam GIBBONzoo omtrent elf uur weder bij elkander te komen. Ik werd dan ook welstaanshalve verzocht en ik had het

aangenomen. Zij zouden dan overleggen, of SUSEvrijdag of zaturdag bij de familie van ELZEVIERweêr zou komen logeren; tot zoolang, dat zij met mij naarLoosduinen vertrok.

't Vriendinnenpaar zat reeds omtrent elf ure bij elkander (zoo mijn stijl wat zwelt, dan komt het niet uit zekere affectatie, maar door de groote voorwerpen, die ik behandel. Het verschilde maar weinig of 'er was een alexandrijnsch vers uit mijne pen gevloeid. Nu,perge si placet, zei mijn Papa zaliger, als onze oude keukenmeid een half uur aan onze tafel dekte, en de ziel ging geen zier harder voort, om reden, dat zij het niet verstond. Maar om weder te keeren tot CHARLOTTEELZEVIERen SUSANNABRONKHORST). Deze zaten dan met veel verstand, en niet heel beknopt, zoo als heel verstandige menschen meestal gewoon zijn, te delibereren over den dag, dat SUSEvan Madam GIBBONover zou komen - en men was al ver heen in de deliberatie, waarbij ik de eer had van gedeeltelijk tegenwoordig te zijn, toen uw brief besteld werd. De meid gaf hem aan SUSANNAover ... Ik zag, schoon gij uwe hand, zeker

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(25)

met een braaf oogmerk, een weinig veranderd hadt, dat het een' brief van u was [want ik heb ook eens vele, zeer vele brieven van u ontvangen... Ja! o gij zijt mij kenbaar in uwe kleinigheden zelfs - hoe fraai, hoe net, zelfs zijt gij in het toevouwen, in het verzegelen van uwe brieven - maarils sont passés ces jours des fêtes -]

Verbeeld u, SUSANNAvoorzigtig den brief geopend hebbende met een fijn schaartje - Daar zag zij uw' naam zeker ... Zij verbleekte - maar vond een papier, dat in den brief gevouwen was; dat bekeek zij, eer dat zij den brief las. - Ik zag, dat zij geheel in verwarring raakte. - ‘Kwade tijding van huis, SUSE?’ vroeg LOTJE, op een' zeer deelnemenden toon ... maar SUSEantwoordde, terwijl zij het losse papiertje uit uwen brief overblikte op eene vrij stroeve wijze... ‘Van mijn huis niets... LOTJE!’ ‘Het schijnt toch zeer belangrijk te zijn, mijne lieve!’ zeide LOTJE... Zeer belangrijk, zeer belangrijk’ - antwoorde SUSE- ‘althans voor mij.’ Nu zette zij zich, om den brief te lezen... o nu, nu moest gij tegenwoordig geweest zijn. Ik meen, dat Juffrouw WATTIER

oogen kan opzetten, als zij zoo een' of anderen brief in een tragedie leest, maar het was met SUSEniet minder onder het lezen van uwen brief. - Madam GIBBONkwam ondertusschen binnen sloffen. SUSEwerd rood en bleek onder het

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(26)

lezen van uwen brief - tusschen beide zag zij het ingesloten papier in, en wierp een' blik op LOTJE, die, hoe veel beteekenende, echter door haar niet begrepen kon worden; - nadat zij uw' brief had uitgelezen, herlas zij het bewuste papiertje nogmaals.

- Wij zagen elkander met verwondering aan, wachtende wat 'er gebeuren zou.

Eindelijk zeide zij: ‘De brief is van mijn' vervolger, den Heer KRAAIJESTEIN!’...

Mad. GIBBON: Laat hij u weêr niet met rust ... Gij schijnt door den inhoud van zijnen brief zeer ontroerd.

SUSANNA: Dat ben ik, Madam! niet om KRAAIJESTEIN- alle de woorden van dien woordenrijken man wegen bij mij ligt, zeer ligt ... en ik maak geene zwarigheid, om de opgesmukte taal van dien winderigen losbol aan u voor te lezen; en dan zult gij allen, en bijzonder Mejuffr. ELZEVIERde reden begrijpen van mijne buitengewone ontroering.

Toen zij gekomen was aan dat gedeelte, waar gij u op het bewuste losse papiertje, waarvoor gij mij eeuwige erkentenis schuldig zijt, beroept, begon zij te beven ... en zij hief met eene geweldige aandoening hetcorpus delicti (zoo noemen immers de Heeren regtsgeleerden een stuk van die soort) naar boven .... Zij staakte het lezen, en zeide: ‘Foei! Juffrouw ELZEVIER! had ik ooit van u zoo iets kunnen vermoeden.

Had ik ooit kun-

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(27)

nen denken, dat gij aan een derde, wie ook ter wereld, zoo over mij zoudt geschreven hebben.... Had ik ooit kunnen denken, dat gij, want zeker heeft dit briefje ingesloten geweest bij een' brief aan Madam GIBBON; iets aan haar wegens mij zoudt gij schrijven, dat gij voor mij verborgen hieldt?’...

Mad. GIBBON: Laat mij dat papier zien, SUSE! - (na het doorgeloopen te hebben:) Nooit, nooit heb ik van Juffrouw ELZEVIERzulk een biljet ontvangen ... en echter ...

't is uwe hand, Mejuffrouw! (zich tot CHARLOTTEELZEVIERwendende.)

CHARLOTTEdie geheel met de zaak verlegen en ten uiterste bedremmeld was, veranderde alle oogenblikken van kleur, maar toea Madam GIBBONzich liet verluiden, dat zij nooit dat papier gezien had, kon zij zich niet langer bedwingen. ‘Hoe,’ riep zij in zekere vervoering uit, ‘is het mogelijk, Madam GIBBON! gij ontkent van mij dat papier ontvangen te hebben?’...

Mad. GIBBON: Juffr. ELZEVIER! zoudt gij mij in staat kennen tot eene onwaarheid ... Nog eens, ik betuig u, nooit dat geschrift gezien te hebben ...

SUSANNA: Hoe, mijn lieve Madam! gij hebt dat papier nooit gezien?... o LOTJE! LOTJE! En gij bekent, dat gij dit geschreven hebt: o dat ik mij wijs kon maken, dat het uwe

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(28)

hand niet ware ... En dat papier hebt gij in handen gesteld van mijnen vervolger ...

(haar gelaat met hare handen bedekkende.) O menschen! menschen!

CHARLOTTE(in tranen uitbarstende, want het was nu tijd, dat de waterlanders overkwamen. Het arme kind was regt bedroefd, en ook een weinigje toornig: zij wendde zich tot mij, die geheel van de stomme rollen geweest was.) O Mevrouw MEADOWS! ik beken, ik heb onvoorzigtig geweest van die regelS op een los stuk papier te schrijven ... ik heb ze in een' brief aan Madam GIBBONingesloten ... en nu ontkent Madam GIBBONhet ontvangen te hebben ... en Juffrouw BRONKHORST

beschuldigt mij, dat ik dit geschrift aan KRAAIJESTEINin handen zou gespeeld hebben, o, ik bid u, als eene verstandige vrouw; als eene Dame, die het met ons allen zoo wel meent, help ons toch, zoo het u mogelijk is uit deze verwarring....

Ik: Juffrouw ELZEVIER! Gij doet mij wel veel eer aan met uw kompliment in dezen, [nadat ik het papier even ingezien had] schoon het mij leed doet, dat ik anders zoo niet het vol vertrouwen geniet, gelijk de aanvang van het papiertje schijnt uit te wijzen. In deze geheele zaak is voor mij veel, zeer veel duisters.... Ik wil 'er wel liefst niet in beslissen ... maar intusschen moet ik dit toch zeggen (ik hoop, dat gij mijne rondborstige

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(29)

betuiging mij ten beste houden zult) dat ik niet had kunnen denken, dat 'er tusschen zoo groote vriendinnen, als gij en Juffr. BRONKHORSTzijt, nog zooveel afstand kon plaats hebben... Maar, zoo als ik reeds zeide, ik wil liefst niets beslissen.

SUSANNA: Hoort gij Juffrouw ELZEVIER! hoort gij, hoort gij, wat Mevrouw MEADOWS

zegt ... en zij heeft gelijk. Zulk een afstand behoorde 'er niet te zijn tusschen twee vriendinnen.... En nog, nog zou ik mij alles minder aantrekken, indien waarlijk Madam GIBBONhet stuk van u ontvangen had .... maar hare woorden geloof ik heilig.

CHARLOTTE: (in eene zeer hevige gemoeds beweging) En de mijne Juffr.

BRONKHORST- ik heb, dat betuig ik u bij onze vriendschap...

SUSANNA: (met een' toornigen grimlach) Bij onze vriendschap ... o misbruik, dat heilig woord niet ...

Ik: (als voor vredemaakster spelende, -) Juffrouw BRONKHORST! laat Juffrouw ELZEVIERten minste uitspreken....

CHARLOTTE: (diep bedroefd, en alweder schreijende) Ik betuig dan, als ik het woord vriendschap niet meer gebruiken mag, ik betuig bij alles wat heilig is, dat ik dit papier geschreven heb met geen ander oogmerk, dan om mijne dierbare vriendin [SUSANNAzag toen CHARLOTTEmet eene treffende verontwaardiging aan, maar zweeg] te behoeden tegen de

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(30)

aanslagen van den Heer KRAAIJESTEIN; voor wien ik duchte, en nog ducht, dat zij zelf nu nog eene te groote genegenheid koestert [Nu begonnen zich de lippen van SUSANNAreeds tot spreken te openen, maar ik wenkte haar, dat zij Juffr. ELZEVIER

zou laten uitspreken] ik betuig, dat ik dit papier in een' brief aan Madam GIBBONheb ingesloten ... en dat ik onkundig ben, hoe het in de handen van dien booswicht gekomen zij....

Mad. GIBBON: Juffrouw ELZEVIER! Hoe kunt gij u verstouten tegen mij te verklaren...

SUSANNA: Wees gerust, lieve Madam! ik geloof u, ik geloof u....

CHARLOTTE: (met veel drift oprijzende) En mij ... en mij ... gij zwijgt ... 't is genoeg ... 't is te veel ... (haar oogen afdroogende en haren zakdoek verbergende) 't is meer dan ik verdragen kan.... Zooveel beleediging kan ik niet uitstaan... Nog eens SUSE

BRONKHORST! geloof gij mij niet?...

SUSANNA: (na een oogenblik nadenkens) Neen! Juffr. ELZEVIER! ik geloof u niet...

CHARLOTTE: Dan moet ik hier van daan... hier het huis uit ...

Ik: Maar, Juffrouw ELZEVIER! zult gij, zoo hevig bewogen, u op straat begeven, wat zullen de menschen ...

CHARLOTTE: (voorbij mij heen dringende) Wat scheelt het mij, wat de menschen van mij denken ... nu SUSEBRONKHORSTmij niet

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(31)

meer gelooft.... Laat mij gaan, Mevrouw! (zich tot SUSANNAkeerende) Ik ga heen ... SUSE! met een hart, dat, schoon gij het beleedigt, voor u gloeit van vriendschap ... en hoop, dat God den dag zal doen geboren worden, waarin deze duisternis wordt opgehelderd - en ik u door proeven bewijzen kan, dat ik uwe opregte vriendin ben. (De arme meid wilde daarop SUSANNAeen' kus geven, maar deze draaide den fieren hals van haar af.)

Nu kon CHARLOTTEgeen woord meer uitbrengen - zij boog zich tegen Madam GIBBONen mij, en vertrok. Daarop volgde 'er een stil tooneeltje. Eindelijk barstte SUSANNAuit, den brief in hare eene hand houdende, en het geschrift van CHARLOTTE

in de andere: ‘Ben ik niet ongelukkig, Mevrouw MEADOWS?’

Ik: Zeer ongelukkig ... dat verzeker ik u.

SUSANNA: (met tranen in de oogen) Alles spant tegen mij te zamen ... uit mijne ouders huis verstooten - vervolgd door een' onwaardigen - genoegzaam verraden door haar, die ik voor mijne beste vriendin hield - o Madam GIBBON... o hoe gaarn wenschte ik, dat LOTJEde waarheid had gesproken.

Mad. GIBBON: Ik heb u nu reeds tweemaal verklaard, dat ik nooit dat geschrift van Juffr. ELZEVIERonder de oogen gehad heb, en gij schijnt nog te twijfelen; waarlijk, Juffrouw BRONKHORST! dat gaat wat ver....

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(32)

Het past niet, dat men, omdat men ingewikkeld is in een wargaren van intrigues, eene vrouw van mijne jaren en mijn karakter verdenkt. Dat verdien ik van niemand, en heb ik aan u niet verdiend.

SUSANNA: (eenigzins neerslagtig) Lieve Madam! zoo ik iets zeg, dat u mishaagt, ei heb dan toch medelijden met den zonderlingen toestand, waarin ik mij bevind....

Lieve Mevr. MEADOWS! ik zie, dat ook Madam GIBBONop mij vertoornd is.... U, u ten minste heb ik niet beleedigd....

Ik: Gij hebt niemand beleedigd, Juffrouw BRONKHORST! En al achtte zich ook elk door u beleedigd, dan zal ik u verdedigen ... en al verliet u alles ... Ik zal u niet verlaten ... daar is mijne hand.

Toen moest gij SUSANNAgezien hebben ... zij greep in vervoering mijne hand ...

kuste die met een hartelijkheid, die mij bijna zou ontroerd hebben .... en opregte tranen van dankbaarheid stroomden uit hare oogen. Snikkende voegde zij 'er eindelijk bij: ‘Wanneer, wanneer betrekt gij uw Buitenverblijf, mijn lieve?’

Ik: Overmorgen, dacht ik 'er heen te gaan; maar alles is nog niet behoorlijk in orde - en 't is nog zoo vroeg in het jaar.

SUSANNA: O ik zal met u gaan, als gij 'er niet tegen hebt ... ik zal u alles wel in orde

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(33)

helpen brengen.... Het zal spoedig fraai weêr worden; alle dagen winnen wij - en ik ben niet bang voor een Maartsch vlaagje.... Mag ik u bidden ... neem mij mede.

Ik: (met een glimlachje) Foei! spot gij met mij. - Ik zal het mijn hoogst genoegen en mijn pligt achten, om eene zoo onschuldig ongelukkige, als gij zijts, hare rampen zooveel mogelijk te verzachten. Alleen hoop ik toch, dat Madam GIBBON, van welke ik zoovele vriendschap genoten heb, niet denken zal, dat ik partij trek...

Mad. GIBBON: O neen! Mevrouw MEADOWS! 't zal mij zelfs aangenaam zijn, dat Juffr. SUSEbij u geruster is, dan bij mij.... En heb ik mij wat sterk tegen haar uitgedrukt, zij moet zulks alleen toeschrijven aan het gevoel van eigene waarde, dat elk eerlijk hart heeft, als het onverdiend verdacht wordt.

Zoo staan nu de stukken. Dingsdag den 2den Maart trekken SUSANNABRONKHORST

en Mevrouw MEADOWSnaarLoosduinen. - Victoria! Victoria! riep de Pap van Tante

LEGRAND. En zoo ook roept nu zeker de Heer KRAAIJESTEIN. Maar wees voorzigtig!

Ik zou wel eens zoo grootsch kunnen worden op de Goddelijke Vriendschap van SUSANNA, dat ik 'er u met alle uwe plans aan opofferde.... Dat zou een grap zijn - en 't was immers maar eene bevestiging van het

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(34)

oudeVarium et mutabile .... dat mijn Vader in het glasraam geschreven had, waarvoor mijne goede stoof van een Moeder haar steekje zonder verscheidenheid of veranderlijkheid zat te breijen. - Adio!

S. LINDENBERG.

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(35)

Honderd vierde brief.

Mejuffr. Susanna Bronkhorst aan den Heer Philip Walraven.

Loosduinen, 3. Maart.

MIJNHEER EN GEACHTEVRIEND!

Gij zult u misschien verwonderen, dat ik u dezen uit een dorp in de nabuurschap vanden Haag en niet uit den Haag zelf schrijf. Gij zult van mij deswegens geene breede uitlegging behoeven, wanneer ik u zeg, dat de ondeugende pogingen van den Heer KRAAIJESTEIN, om mij overal te vervolgen, mij eindelijk hebben doen besluiten, om bij Mevrouw MEADOWS, die hier een klein Buiten gehuurd heeft, mijn' intrek te nemen, opdat het althans voor eene poos voor hem moge bedekt blijven, waar ik mij onthoude; want ik ducht, dat het niet zeer lang duren zal, of hij zal dat wel weder weten uit te vinden. Schoon ik behalve Mevrouw MEADOWShier mijne LISEbij mij heb en boven dien nog eene meid en twee Tuinlieden, en niet verre van ons twee boeren woningen zijn, ben ik in eene gedurige onrust en wensch om van hier

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(36)

te wezen, en wel bij mijn Papa. Alle mijne pogingen ten dien einde aangewend, zijn vergeefs, zelfs mijne brieven, tot drie toe blijven geheel onbeantwoord. Ik heb den inliggenden ten zelfden einde aan hem geschreven, en ik hoop, dat God zal geven, dat ik hem door denzelven moge bewegen, dat hij mij weder onder zijn dak neme.

Laat ik u mogen bidden, mijn Heer! zijt mij een gunstige voorspraak, en overreed mijnen Papa, dat hij mij weder in zijn huis neme.

O, mijn Heer WALRAVEN! gij kunt niet begrijpen, hoe ongelukkig ik thans ben! Door een misverstand, of hoe zal ik het noemen, heeft 'er eene verkoeling der vriendschap plaats tusschen mij en Juffr. ELZEVIER. Ik kan u de oorzaak van dit verschil niet openleggen, zonder voet te geven tot verdenkingen, waartoe ik omtrent een meisje, dat ik altijd zoo hoog gewaardeerd heb, als CHARLOTTEELZEVIER, geene gelegenheid geven mag. Genoeg, wij zijn op zekeren afstand geraakt en wel op zulk eenen, dat ik het huis harer ouderen niet tot eene schuilplaats tegen den Heer KRAAIJESTEIN

verkoos te nemen. Er heeft zelfs maar weinig aan ontbroken, of ik was ook eenigzins met mijne lieve Madam GIBBONin verschil geraakt. Evenwel dat is nog voorgekomen, en wij zijn op een' vrij goeden voet gescheiden. Begrijp alleen, hoe hard het mij viel, dat die goede Dame, die mij altijd zoo hartelijk bemind

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(37)

heeft, en, die ik eene kinderlijke liefde toedrage, mij gister morgen, toen ik Mevr.

MEADOWSmet een koets wachtte, om met mij naarLoosduinen te rijden, mij toevoerde, nadat ik haar met tranen in de oogen en een hart vol weemoed bedankt had voor al het goede op nieuw van haar genoten: ‘Hoe zeer is dat tot uw dienst geweest, Juffr. BRONKHORST! en ik wenschte, dat mijn huis eene betere schuilplaats voor u geweest ware, of dat ik het u voor het vervolg daartoe weder durfde

aanbieden.’

Ik: (eenigzins verwonderd opziende) Hoe, lieve Madam! zou ik dan niet mogen hopen, om in het vervolg weder gebruik te maken ...

Mad. GIBBON: 't Valt mij hard, Mejuffrouw! dat ik het u zeggen moet ... maar...

Ik: (mijn geduld meer en meer verliezende) Ik bid u, lieve Madam! wat wilt gij hiermede zeggen?

Mad. GIBBON: (een' brief uit haar zak halende en mij overreikende) Ik heb altijd openhartig met u te werk gegaan. Gister heb ik dezen brief ontvangen: lees en oordeel.

En wat moest ik daar zien, wat minder, dan eene vriendelijke waarschuwing door eene vrouwelijke hand geschreven, die hierop neder kwam, dat de schrijfster als eene hartelijke vriendin ‘Madam GIBBONraadde, om, zoo zij het belang van haar Huis wilde in het oog

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(38)

houden, zich niet meer met mijne zaak in te laten. Men liet mij in mijne waarde; men geloofde wel, dat ik ongelukkig in deze affaire met den Heer KRAAIJESTEINbetrokken was geraakt, maar daarmede had Madam GIBBONniet te stellen. Haar huis behoorde geheel buiten opspraak te blijven. De een dacht over die zaak zoo, een ander weder anders. Maar zeker had ik te veel uit te staan met den Heer KRAAIJESTEIN, een man van een zoo slecht karakter, dan dat ik, zonder nadeel voor Madam GIBBON, langer in haar huis kon blijven.’

Nadat ik dezen brief, die nameloos was, en geteekend, ‘Uwe welmeenende Vriendin,’ gelezen had, zweeg ik eenige oogenblikken stil, maar met veel moeite mij bedwingende, om niet in tranen uit te barsten, zeide ik eindelijk: ‘'t Is wel ver met mij gekomen, Madam! dat ik nu reeds voor zulk eensujet, gehouden worde, die, door haar langer verblijf, uw huis in een' kwaden naam brengen zou. Gij ziet, Madam!

hoezeer ik daardoor getroffen ben ... maar gelukkig nog, dat zich Mevrouw MEADOWS

over mij ontfermt, anders zou ik nu maar mogen gaan zwerven, als eene verstootene...’

Mad. GIBBON: Gij zult toch wel gelooven, Juffrouw BRONKHORST!...

Ik: O waarom noemt gij mij niet langer SUSE?

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(39)

Mad. GIBBON: (verteederd door deze woorden) Nu, SUSE! gij zult toch wel gelooven, dat ik ook met veel ontroering dit biljet ontvangen en gelezen heb. En, zoo mijne overtuiging van pligt, die boven alles gaat; zoo ook mijne omstandigheden mij niet noodzaakten, om aan dezen wenk eener verborgene vriendin te gehoorzamen, ik zou u mijn huis nooit als eene schuilplaats tegen de ondernemingen van KRAAIJESTEIN

weigeren ... Maar gij weet zelve, dat zoo de minste vlek of verdenking mijn huis aan begon te kleven, ik in eens van mijn geheel bestaan beroofd wezen zou. En daar gij thans ongelukkig zijt, zou uw ongeluk immers niet verminderen, door mij daar in te betrekken.

Ik: Neen! lieve Madam! daardoor zou het vermeerderen. Ik moet het in u billijken:

gij zijt het aan u zelve verschuldigd, maar dit hoop ik toch, dat gij mij voor onschuldig houdt ... dat gij mij niet verdenkt, als of ik in het allerminste de oogmerken van KRAAIJESTEINbegunstigde.

Mad. GIBBON: Zijt daaromtrent gerust, SUSE! Ik verdenk u niet.

Zoo sprak zij, toen de koets met Mevrouw MEADOWSvoor de deur stil hield. Gij kunt denken, mijn Heer! met welk een hart, ik het huis van Madam GIBBON, waarin ik de aangenaamste dagen mijner jeugd had doorgebragt, verliet. Ik kuste Madam GIBBON,

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(40)

waarlijk met een zeker denkbeeld, als of ik haar voor het laatste vaarwel zeide.

Spreken kon ik niet, en de oude Dame was zeer aangedaan. Wij waren reeds een goed eind den Loosduinschen weg op, eer ik aan Mevrouw MEADOWSde reden van mijne aandoeningen kon openbaren.

Vergeef mij, mijn Heer! dat ik u zoo breedsprakig lastig valle met iets, dat mij alleen betreft; maar, aan wien dan aan u kan ik dit oogenblik met eenige hoop van goed gevolg klagen. KOOis te ver van de hand, en dus zijt gij thans de eenige, van wien ik eenige hulp verwachten durf. Ik steun dan in dezen op uwe edelmoedigheid en vriendschap. En waarlijk die beide waarborgen mij, dat gij alles voor mij doen zult, wat met uwen pligt bestaanbaar is. Ik heb het aan u niet verdiend, zulks weet ik, mijn Heer! en echter durf ik van u vertrouwen, dat gij den inliggenden aan mijnen Papa niet alleen zult overhandigen, maar dat gij, bezeffende in welk eenen neteligen toestand ik mij bevinde, alles zult aanwenden, wat maar eenigzins kan strekken, om hem te bewegen, dat hij alle kleinere bedenkingen over het hoofd zie, en mij eene bescherming verleene, die ik niet rekenen kan met regt verbeurd te hebben.

't Zal hier, wanneer het verder in den tijd komt, een aardig verblijf zijn, en Mevrouw

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(41)

MEADOWSis een zeer aangename Dame, om mede om te gaan, maar wij kennen elkander nog te weinig om regt gemeenzaam te zijn. Van haar' kant zou dat gemakkelijk gaan, dan van mijne zijde... Bij mij moet de gemeenzaamheid gebouwd zijn op eene eenigzins duurzame ondervinding. Daarbij komt, dat ik, helaas! de persoon ben, die onder verpligting aan haar ligge; en dus zou gemeenzaamheid van mijne zijde iets van aangematigde vrijpostigheid hebben. En is 'er wel eenig gebrek onder lieden van opvoeding, dat een meisje meer ontfiert, dan eene groote vrijmoedigheid, die velen spoedig met den naam van onbeschaamdheid bestempelen.

Indien ik ook met Mevrouw MEADOWSregt gemeenzaam was, zou ik hare vele zaken moeten zeggen, die ik nu, op eenen meêr afgemeten voet met haar staande, voorbij kan laten gaan. Zij heeft een Zoontje - een aardig vlug en geestig kind, maar hij is vol van allerhande guitenstukjes, die zij eer toejuicht, dan op eene zachte wijze berispt. Hij heeft een' hond, dien hij op zijne wijze kunstjes leert. Nu ik wil nog niet naauw onderzoeken, hoeveel regt wij hebben, om de dieren zulke nuttelooze dingen te leeren. Althans voor het volkomen begrip van die zaak is het verstand van TOBY, zoo heet de kleine krullebol, nog niet vatbaar. Maar het dier had op zijn manier en vermogen zijn best ge-

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(42)

daan met op te zitten en den regter en linker poot aan zijn' jongen meester te geven, en verwachtte dus het loon, bestaande in een brok krakeling, dat reeds lang van den rand van de tafel hem in de vriendelijke oogen geblonken had. Maar wat deed TOBY, in plaats van hem zijne schrale belooning te geven, hield hij het hem even voor den neus, en at toen het brokje zelf op. Mevrouw MEADOWS, die zoo wel, als ik, dat spel had aangezien, lagchte om dit stukje en noemde hem een' aardigen gaauwdief, dieLord braaf gefopt had. Ik zweeg stil, maar had deernis met het ellendig bedrogen dier - en dacht, dat het voor TOBYbeter zou geweest zijn, om hem dit klein bedrog, schoon groot genoeg in zijne soort, ter deeg betaald te zetten, indien zijn Mama hem zijn boterham niet alleen onthouden, maar zelfs aan het door hem bedrogen schepsel gegeven had. Als ik nu op een' eenigzins gemeenzamen voet met Mevr. MEADOWSstond, zou ik niet kunnen nalaten, met alle bescheidenheid over zoo iets mijn gevoelen te zeggen.

Lieden, die veel tijd overschiet, zijn lastig voor hun, die iets wezenlijks bij de hand hebben. Dat ondervindt gij nu waarschijnlijk ook aan mij, die in plaats van met tien of twaalf regels u mijn verzoek te schrijven, u met een groot omhaal van zaken, die mij zelve alleen betreffen, lastig gevallen

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

(43)

heb. Ik zal 'er dus maar alleen nog bijvoegen, dat ik eenig antwoord te gemoet zie en met ware hoogachting ben

Uwe Dienaresse en Vriendin SUSANNABRONKHORST.

P. S. Schrijft gij mij antwoord op dezen, dan stelt gij het adres aan Mevrouw MEADOWSbijLoosduinen, verder aan E.B.

Adriaan Loosjes Pzn.,Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik kan u niet uitdrukken, met welk eene verontwaardiging ik jegens hem bezield was, schoon ik, uit hoofde van zijn' verzekerenden toon, waarop hij van het ongeluk, Papa's

Ik kan niet ontkennen, of, daar u de zaak toch heeft plaats gehad, 'er zich eene voordeelige zijde opdoet in de gebeurtenis, zoo als zij uitgevallen is, namelijk de wonde, die de Heer

dat wij ons niet weinig met de dwaasheden van dit mannetje diverteerden, bovenal Juffrouw W IMPJE en ik, want Mejuffrouw B RONKHORST en de heer W ALRAVEN waren het met elkander

De oude Heer BLOMMESTEYN bereikte nu volmaakt zijn oogmerk, en zag, voor den eerstkomenden Paschen, zijn' zoon JOHANNES WOUTER , met veel lof, tot lidmaat der kerke aangenomen,

meer, daar hij voor zich zelven overtuigd was van de gegrondheid harer aanmerking, dat zijne, lieve HILLEGONDA mogelijk daar door met lieden, wel in de kunst bekwaam, maar voor

Gaarne had vader L IJNSLAGER zijn' zoon met zich genomen, om hem de vreugdebedrijven van een zegepralend volk diep in den geest te prenten - evenwel hij gaf toe aan de

Af auri ts Li jnsl ager.. MAUIt IT8 LIJNSLAGER. Eene mengeling van aandoeni ngen vervuld: geheel hara zi el.. Het spreekt van zelf , dat Maurits.. MAIJI :ITk LllxsLAosa.

Het is zo natuurlijk voor eene moeder, haare verdrietelijkheden, vooral zo die een eenig kind tot oorzaak hebben, in den boezem eener zuster, die zo als gij mijne groote vriendin