• No results found

IFRS 2 ‘op aandelen gebaseerde beloningen’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "IFRS 2 ‘op aandelen gebaseerde beloningen’"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘op aandelen gebaseerde beloningen’

Aandelen, opties of toch iets anders?

J.R.M. Geerts 1220780

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Economische wetenschappen Richting: Accountancy

Begeleider: dr. R.B.H. Hooghiemstra Begeleider KPMG: Pascal Raven Amstelveen, 3 juli 2006

(2)

Voorwoord

De afgelopen 4 maanden ben ik bezig geweest met het schrijven van mijn scriptie bij KPMG Amstelveen. Zoals ook bij veel van mijn

medescribenten was ik een paar weken bezig met het vinden van een onderwerp passend bij mijn interesses. Dit was voor mij een zware maar interessante periode omdat het veel leeswerk en verdieping vergt. Verdiepen in vakliteratuur, discussies met werknemers van KPMG en met mijn

scriptiebegeleider was een leuk en boeiend onderdeel van het opzetten van mijn scriptie. Maar omdat er geen regel op papier werd gezet, bleef ik toch het idee houden dat ik niet snel genoeg opschoot.

Eenmaal ‘echt’ begonnen, vond ik het leuke aspect van een scriptie schrijven het combineren van actualiteiten met theorie. Bij mijn theoretische studie Economie, afstudeerrichting Accountancy, is het prettig om vakbladen en krantenartikelen te lezen die over de stof gaan waar in colleges over wordt verteld. In de colleges komt voornamelijk de theoretische kant aan bod en in de bladen en artikelen wat de praktijk hier van vindt en hoe men hier over denkt.

In mijn scriptie komt aan de orde of een verandering in verslaggeving het operationele beleid van een onderneming kan beïnvloeden. Dit zou theoretisch niet de bedoeling moeten zijn. Verslaggeving moet de onderneming weergeven, niet sturen.

Als laatste zou ik in dit voorwoord enkele mensen willen bedanken die mij tijdens het schrijven hebben geholpen. Op de eerste plaats mijn

begeleider van de universiteit, Reggy Hooghiemstra en mijn begeleider van KPMG, Pascal Raven. Voor het helpen bij het vinden van mijn onderwerp en voor het snelle en kritische nakijken van mijn productie.

Verder alle mensen bij KPMG waarbij ik op de kamer en in ruimere zin op de afdeling heb gezeten, voor hun bijdrage de afgelopen maanden. De tijd gaat veel te snel.

En ‘last but not least’ mijn ouders en mijn vriendin voor de voortdurende steun, niet alleen tijdens mijn scriptie.

Dan rest mij nog iedereen die het op zich neemt mijn scriptie te gaan lezen veel plezier toe te wensen.

Rob Geerts

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2

Inhoudsopgave 3

Hoofdstuk 1 Inleiding 5

1.1 Inleiding 5

1.2 Probleemstelling met deelvragen 6

1.3 Motivatie 7

1.4 Structuur/indeling 7

Hoofdstuk 2 Agency Theorie 9

2.1 Inleiding 9

2.2 Agency problemen 9

2.3 Maatregelen om het agency probleem te mitigeren 10

2.3.1 Monitoring 11

2.3.2 Bonding 12

2.3.2.1 Incentives (prestatiegerichte beloningssystemen) 12 2.4 Waarom worden prestatiegerichte beloningsystemen gebruikt 12

2.4.1 Fraude 12

2.4.2 Belangentegenstelling werkgever en werknemer 13

2.4.3 Als oplossing voor het agency probleem 14

2.5 Op aandelen gebaseerde beloningen 15

2.5.1 Aandelen 15

2.5.2 Aandelenopties 15

2.5.3 Stock appreciation rights 16

2.6 Gevaren bij het ontwerpen van compensatieplannen 16

2.7 Samenvatting 17 Hoofdstuk 3 Verslaggeving 18 3.1 IAS 19 18 3.1.1 Doel en scope 18 3.1.2 Waarderingsmethoden 19 3.1.3 Toelichting 19

3.2 IFRS 2: share-based payments 19

3.2.1 Doel en scope 19

3.2.2 In eigen-vermogensinstrumenten af te wikkelen SPT’s 20

3.2.3 In geldmiddelen af te wikkelen SPT’s 21

3.2.3.1 Optiewaarderingsmodellen 22

3.2.4 Informatieverschaffing 22

3.3 Vergelijking IFRS met IAS 23

3.3.1 Doel en scope 23

3.3.2 Waarderingsmethoden 23

3.3.3 Toelichting/Informatieverschaffing 24

3.3.4 Voorbeelden 24

(4)

Hoofdstuk 4 Empirisch onderzoek 26

4.1 Inleiding 26

4.2 Steekproefselectie 26

4.3 Karakteristieken van de ondernemingen in de steekproef 27

4.4 Opzet 28 4.5 Bevindingen 29 4.5.1 Aandelen 29 4.5.2 Opties 30 4.5.3 SARs 31 4.6 Analyse/Samenvatting 32

Hoofdstuk 5 Samenvatting en conclusie 34

5.1 Samenvatting 34 5.2 Conclusie 34 5.3 Beperkingen 36 5.4 Aanbevelingen 37 Literatuurlijst 38 Bijlage A 40 Bijlage B 41

(5)

Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Inleiding

Vanaf 1 januari 2005 zijn alle beursgenoteerde bedrijven in Europa verplicht om hun geconsolideerde jaarrekening volgens de International Financial Reporting Standards (IFRS) op te stellen. ‘Een meer ingrijpende wijziging dan de introductie van de euro’ volgens Mike Starkie, hoofd boekhouding bij oliegigant BP1. Zakenbankier Merril Lynch vergelijkt de stelselwijziging met een drastische verandering van de voetbalregels: ‘Plots stel je als ploeg vast dat de buitenspelregel is afgeschaft, dat je nu met twee keepers mag spelen en dat de wedstrijd gewonnen wordt door de ploeg die het minst

hoekschoppen toestaat2’. IFRS is op het moment van schrijven alleen verplicht voor beursgenoteerde bedrijven. Voor niet-beursgenoteerde

bedrijven is het niet verplicht IFRS te volgen en er zijn nog heftige discussies gaande of dit in de (nabije) toekomst wel het geval zal moeten zijn. Zij hebben in Nederland overigens nu wel al de mogelijkheid IFRS te volgen (artikel 2:362 lid 8 BW).

Een van de standaarden van IFRS is gewijd aan ‘op aandelen

gebaseerde betalingen’, zogeheten ‘share based payments’ (IFRS 2). Deze ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ betreffen beloningsvormen voor werknemers waar, bij de waardebepaling van de uitkering, gebruik wordt gemaakt van aandelen, zoals aandelen en opties. Deze vormen van beloning worden veelal gebruikt om de belangen van de werknemer met die van de werkgever te vereenzelvigen, zoals onder andere in de agency theorie uiteen wordt gezet. Werknemers hebben niet altijd het beste voor met de

onderneming en streven naar persoonlijke nutsmaximalisatie. Voor de verplichtstelling van IFRS waren de ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ populair omdat bedrijven deze beloningen konden verstrekken zonder dat ze ten koste gingen van de winst en werknemers meer prestatieafhankelijk zouden maken. Vooral voor jonge bedrijven was dit interessant. Zij konden zo hun personeel een riant salaris in het vooruitzicht stellen, zonder daar zelf wat aan uit te hoeven geven. Met name IT- en consultancybedrijven probeerden zo talent aan te trekken en personeelskosten te drukken3. Maar ook voor volwassen bedrijven waren deze vormen van beloning aantrekkelijk. Het rendement voor de werknemer is namelijk relatief hoog wanneer de koers stijgt terwijl de beloning voor de onderneming gratis leek. Hierdoor werden ze uitgedeeld om het personeel te stimuleren als een bonus, bovenop het

normale salaris.

Maar onder IFRS kunnen de ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ niet meer als kosteloos worden beschouwd. Het vervangen van de oude

regelgeving door IFRS leidt tot aanzienlijke aanpassingen in zowel het resultaat als in het vermogen.

Voor het resultaat heeft IFRS 2 tot gevolg dat personeelsopties en vergelijkbare instrumenten voortaan als kosten moeten worden verantwoord in de periode waarin de opties zijn toegekend. De resultaten komen hierdoor

1

Reilly, David, The Wall Street Journal, Tracking the Numbers / Outside Audit: It's Green Eyeshades

for the Company Guy, 9 December, 2004 2

Leus, Koen de, De tijd, IAS-IFRS-normen brengen beurs in woelig water: gevolgen introductie

nieuwe boekhoudkundige regels niet duidelijk, 11 december, 2004 3

(6)

in het algemeen lager te liggen dan bij de oude regelgeving, waarbij over het algemeen geen kosten hoefden te worden genomen. Zo heeft Microsoft alle aandelenopties al afgeschaft4, en ook BP denkt er over na om hetzelfde te gaan doen5.

Binnen IFRS moeten posten op de balans, met name ontvangen goederen of diensten en aangegane verplichtingen, in hoofdzaak op ‘fair value’, i.e. reële waarde, worden gewaardeerd. Dit betekent dat de actuele marktwaarde van de balansposten moet worden bepaald en moet worden weergegeven op het moment dat de balans moet worden opgemaakt. Eventuele afwijkingen ten opzichte van eerdere fair value-berekeningen moeten via de winst- en verliesrekening worden verrekend6. Dit is nogal een groot verschil met de manier van verwerking volgens de oude regelgeving, want hierdoor worden opties en vergelijkbare instrumenten op de balans zichtbaar terwijl ze dat daarvoor bijna nooit waren. Daar deze instrumenten welzeker een waarde hebben, is het vanuit informatief oogpunt noodzakelijk dat deze zichtbaar zijn in de jaarrekening. Dit is beaamd door de Europese commissaris Charlie McCreevy voor interne markt en diensten in een persbericht:’Het toekennen van opties op aandelen kan een heel effectieve manier zijn voor ondernemingen om hun management en staf te motiveren, maar net als elke andere vorm van de remuneratie moet het wel als een kostenpost worden beschouwd7’ en door de voorzitter van de International Federation of Accountants Graham Ward:’Aandelenopties hebben een waarde en het niet erkennen van die waarde is misleidend8’.

1.2 Probleemstelling met deelvragen

In dit verslag worden de reacties van Europese beursgenoteerde bedrijven op de invoering van IFRS behandeld met betrekking tot ‘op aandelen gebaseerde betalingen’. Er wordt uitgewerkt op welke manier de verscheidene regelingen in de geconsolideerde jaarrekening verwerkt moeten worden, voor en na de verplichtstelling en implementatie van IFRS. En welke consequenties de geconstateerde verschillen met zich meebrengen.

Aan de hand van jaarverslagen zal een praktijkonderzoek worden uitgevoerd om tot een empirisch gegronde conclusie op de volgende probleemstelling te komen:

“In hoeverre hebben Europese beursgenoteerde bedrijven hun ‘op aandelen gebaseerde regelingen’ aangepast door de invoering van de verplicht

gestelde International Financial Reporting Standards (IFRS).” Om gestructureerd tot een conclusie te kunnen komen, is de probleemstelling onderverdeeld in een aantal deelvragen, welke in de komende hoofdstukken worden behandeld en beantwoord.

1. Welke redenen zijn er voor het gebruiken van ‘op aandelen gebaseerde betalingen’?

4

http://www.economist.com/business/displayStory.cfm?story_id=1914483 5

Financial Times, BP aims to abandon share option incentives OIL & GAS, 20 januari 2005 6

http://www.zbc.nu/main.asp?ChapterID=4233 7

(7)

2. Welke verschillende vormen van ‘op aandelen gebaseerde

betalingen’ aan leidinggevende en andere werknemers bestaan er? 3. Wat zijn de veranderingen die door IFRS bij de verwerking van

deze betalingen zijn ontstaan en welke consequenties hebben ze? 4. Zijn er verschillen waar te nemen tussen de jaarrekeningen van de

onderzochte bedrijven onder invloed van IFRS 2? 1.3 Motivatie

Omdat IFRS pas sinds kort verplicht is gesteld en zelfs early adopters van IFRS niet eerder dan 2003 met dit verslaggevingstelsel begonnen zijn, is er nog geen onderzoek gedaan naar het effect dat IFRS, en in het bijzonder IFRS 2, heeft op het beloningspakket van werknemers. Omdat ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ nu wel op de balans en in de resultatenrekening verwerkt moeten worden, stijgen voor de onderneming de kosten van deze vormen van beloningen op papier. Theoretisch kan gesteld worden dat een onderneming een kosten-batenafweging maakt bij het oplossen van het agency probleem wat in hoofdstuk 2 verder wordt uitgelegd. De kosten zijn de te verstrekken beloningen en de baten zijn de verhoogde toekomstige

opbrengsten door de verbeterde inzet van de werknemer. Omdat er aan deze beloningen altijd al een economische prijs verbonden was, deze werd alleen niet in de boekhouding verwerkt, zou een verandering in verslaggevingstelsel de kosten-batenanalyse niet moeten verstoren. Hier wordt ervan uitgegaan dat de onderneming rekening hield met deze economische prijs. Doen ze dit niet en beschouwt de leiding de kosten van deze beloningen wel als nihil, dan verandert de balans welzeker nu dit door de verplichtstelling van IFRS niet meer kan.

Als dit het geval is, moeten of de baten van de beloningsvorm stijgen of voor dezelfde baten moeten de kosten weer op het oude niveau komen. Omdat de werknemer theoretisch bij een gelijkblijvende beloning zijn inzet niet gaat veranderen, zou een verschuiving in het beloningspakket te verwachten zijn.

1.4 Structuur/indeling

In hoofdstuk 2 worden aan de hand van de theorie de motieven achter het scala aan regelingen uiteengezet. Het is bij de beantwoording van de probleemstelling van belang om ons af te vragen wat de ondernemingsleiding wil bereiken met betalingen aan werknemers, anders dan het betalen van salaris. En zodra de leiding zichzelf een doel heeft gesteld, speelt de vraag hoe men dit doel gaat verwezenlijken een belangrijke rol. IFRS maakt een duidelijk onderscheid tussen verschillende vormen van beloning en vereist een verschillende verwerking per vorm. Deze verschillende vormen zullen in dit hoofdstuk ook aan de orde komen.

Nadat de verschillende regelingen aan de orde zijn gekomen, wordt er gekeken naar de verwerkingsmethoden. Hiervoor zal in hoofdstuk 3 eerst de Europese wet- en regelgeving aan de orde komen zoals deze gold vóór IFRS. Zo wordt een kader van wetten en regels gecreëerd waaraan Europese beursgenoteerde ondernemingen zich moesten houden bij het opstellen van hun jaarverslagen en geconsolideerde jaarrekeningen met betrekking tot ‘op aandelen gebaseerde betalingen’. Dit is IAS 19.

(8)

Vervolgens wordt de per 1 januari 2005 verplicht gestelde IFRS9 behandeld. Hierbij zal specifiek worden ingegaan op IFRS 210.

Na specifiek op de voorheen gebruikte en de hedendaagse verslaggevingregels ingegaan te zijn, worden; deze regels met elkaar

vergeleken, de belangrijkste verschillen opgesomd en consequenties voor de jaarrekening gegeven en toegelicht.

In hoofdstuk 4 wordt er in de praktijk getoetst of de vastgestelde consequenties leiden tot verandering in gedrag van ondernemingen in Europa. Hiervoor zal eerst de gekozen populatie onderbouwd worden en worden de verwachtingen toegelicht. Vervolgens wordt de opzet van het onderzoek beschreven om zo enige discrepanties tussen verwachtingen van de lezer met de opzet van het onderzoek te elimineren. Vervolgens zullen de bevindingen uit het onderzoek worden weergegeven en geanalyseerd.

Als laatste wordt in hoofdstuk 5 een samenvatting en conclusie gegeven. Hier zal een relatie worden gelegd tussen de theorie en de empirie en zal worden geprobeerd een antwoord te geven op de centrale

probleemstelling. In dit hoofdstuk worden ook de beperkingen van het onderzoek toegelicht en worden aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek.

9

(9)

Hoofdstuk 2 Agency Theorie 2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt eerst de agency theorie uitgewerkt omdat het belangrijk is te weten waarom bepaalde beloningsvormen in het algemeen en ‘op aandelen gebaseerde beloningen’ in het bijzonder, gebruikt worden. De agency theorie probeert het gat tussen de aandeelhouder (principaal) en de werknemer (agent) te analyseren en de belangentegenstellingen tussen beide partijen te overbruggen. Hiervoor worden eerst deze problemen geanalyseerd en worden verschillende oplossingen gegeven. Vervolgens wordt incentives als oplossing verder uitgewerkt in 2.3.2.1 omdat dit deel van de agency theorie van toepassing is op ‘op aandelen gebaseerde beloningen’, waarvan de meest voorkomende vormen in 2.5 één voor één behandeld zullen worden. Deze indeling van de verschillende vormen wordt aangehouden in het

volgende hoofdstuk waar de verslaggevingmethoden beschreven worden en in het hoofdstuk daarna bij het onderzoek. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk worden nog belangrijke attentiepunten behandeld waar werkgevers op moeten letten bij het gebruiken en ontwerpen van beloningsvormen. 2.2 Agency problemen

Bij alle situaties waarin twee of meer mensen aan coöperatieve activiteiten deelnemen, kunnen problemen ontstaan. Deze mensen kunnen een of meer onverenigbare doelstellingen hebben (Jensen and Murphy, 2004). Anders geformuleerd, delegeert één partij, de principaal, werk aan een andere partij, de agent, die dit werk moet uitvoeren. Hierbij kunnen de wensen en de doelstellingen van de principaal verschillen met die van de agent en is het moeilijk en kostbaar om de agent te monitoren en te controleren. Dit is het ‘agency probleem’ (Eisenhardt, 1989).

De Agency theorie toegespitst op beursgenoteerde ondernemingen gaat uit van een scheiding tussen ondernemingsleiding en eigendom. Oftewel een scheiding tussen de beheerders, i.e. het management, en de

aandeelhouders. Via beursgenoteerde ondernemingen kunnen managers en vermogenverschaffers makkelijker bijeen gebracht worden. De principalen, de aandeelhouders, contracteren de agenten, de managers, voor het beheren van hun onderneming en willen graag dat de agenten dit in hun belang doen (Boot en Soeting, 2004).

De agency theorie is gericht op het analyseren en oplossen van dit probleem en maakt diverse veronderstellingen. Als eerste worden mensen verondersteld; uit eigen belang te handelen, rationeel te denken binnen randvoorwaarden en risico avers te zijn. Binnen organisaties worden geacht conflicterende doelstellingen te bestaan tussen de leden van de organisatie alsmede informatie asymmetrie bij elke principaal-agent verhouding. Als laatste wordt informatie als een te kopen goed beschouwd.

Het agency probleem kan onderverdeeld worden in moral hazard en adverse selection (Eisenhardt, 1989).

Moral hazard verwijst naar het gebrek aan inzet aan de kant van de agenten.

Adverse selection verwijst naar de misrepresentie van de

(10)

van zijn diensten. De principaal kan hier namelijk niet volledig van op de hoogte zijn en de agent kan van deze informatie asymmetrie misbruik maken. Als principaal en agent beide op de hoogte zijn van de werkzaamheden van de agent, en ze dit van elkaar weten, is er geen ruimte om misbruik van de situatie te kunnen maken en kan een contract optimaal zijn. Maar als de principaal niet op de hoogte is, ontstaat de situatie dat de principaal niet weet of de agent wel aan de overeengekomen verplichtingen voldoet (Eisenhardt, 1985).

Om het probleem op te lossen zijn er twee mogelijkheden (zie figuur 1), waarbij de tweede mogelijkheid opgedeeld kan worden in twee delen (Jensen and Meckling, 1976, Temmerman en Vernooij, 2003). Als eerste mogelijkheid kan de principaal zijn informatiesysteem verbeteren, met andere woorden, het toezicht verscherpen (monitoring). Als tweede mogelijkheid kunnen de

principaal en de agent gezamenlijk beperkingen overeenkomen die de agent bereid is te accepteren in ruil voor zijn beloning (Bonding). Hierbij kan de beloningsvorm van de agent een apart onderdeel vormen (incentives). Door deels het contracteren op basis van de uitkomsten van de agent zijn inzet, probeert de principaal de belangen van de agent met die van hemzelf overeen te laten komen.

Hierdoor ontstaat de kern van de agency theorie, namelijk de trade-off tussen de agency kosten en de voordelen door het inperken van

gedragsrisico’s (Zie figuur 1). De agency kosten bestaan hier uit monitoring kosten, bonding kosten en residual loss (Jensen en Meckling, 1976).

Monitoring kosten zijn gedefinieerd als kosten die de principaal maakt om zijn agent te controleren.

Bonding kosten zijn alle kosten die een agent maakt om zijn principaal ervan te overtuigen dat de agent in het belang van de principaal werkt

(Hazeu, 2000) en dat hij zich aan zijn contractuele verplichtingen houdt. En residual loss is het verlies voor de principaal omdat zijn agent suboptimale beslissingen neemt (Westra en Mooijekind, 2001), zelfs na het nemen van maatregelen.

2.3 Maatregelen om het agency probleem te mitigeren

Voor een uiteenzetting van de mogelijke maatregelen die een

onderneming kan implementeren, is het van belang te vermelden dat vanuit kostenoogpunt geen enkele en in ieder geval geen gemakkelijke oplossing het agentschapprobleem geheel kan voorkomen (Jensen and Murphy, 2004; Jensen, 2005).

(11)

Relatie: Problemen(2.2): Maatregelen (2.3): Kosten:

Figuur 1. De agency theorie

2.3.1 Monitoring

Een oplossing is het waarnemen van de inspanningen van de agent. Theoretisch kunnen de werkzaamheden van elke agent worden gade geslagen. Hierdoor ontstaat een situatie waarin de principaal en de agent beide op de hoogte zijn van de inspanningen van de agent. Door het afwezig zijn van informatieasymmetrie worden activiteiten van de agent, die afwijkend zijn van de belangen van de principaal, beperkt (Jensen en Meckling, 1976).

Het toezicht kan ook worden, en wordt ook vaak, overgelaten aan een aparte commissie, in Nederland bijvoorbeeld de Raad van Commissarissen. Deze commissie dient oog te hebben voor de belangen van alle

belanghebbenden en moet voor het grootste gedeelte onafhankelijk te zijn (Code Tabaksblat, par. III.2) door het bestaan uit non-executives, i.c. niet-agenten.

Een inherente beperking aan deze oplossing is echter het onvermogen dit continu te implementeren. Naast de fysieke onmogelijkheid te allen tijde bij de agent aanwezig te zijn en zijn werkzaamheden te volgen, zou het niet efficiënt zijn om dit te doen. In verband met vertrouwelijke informatie is de agent ook niet altijd bereid open te communiceren met de principaal. Een aparte commissie kan hier uitkomst bieden. Dit wordt ook bevorderd doordat deze commissie dichter bij de agent staat dan de principaal.

Principaal Agent 1. Monitoring 2a. Bonding 2b. Incentives Bonding kosten Monitoring kosten Residual Loss Agency Probleem 1. Moral Hazard 2. Adverse Selection Veronderstellingen: 1. mensen 2. organisaties 3. informatie

(12)

2.3.2 Bonding

Om het agency probleem op te lossen kunnen afspraken worden gemaakt die de principaal garanderen dat de agent geen acties onderneemt die de principaal zouden schaden. Of dat de principaal schadeloos gesteld wordt of gecompenseerd wordt voor geleden schade (Jensen en Meckling, 1976).

Men moet hier wel realiseren dat er sprake is van

informatieasymmetrie. Hierdoor zal er altijd sprake blijven van een

suboptimaal contract omdat een van de twee partijen zijn informatievoordeel benut om het contract in zijn voordeel te laten werken.

2.3.2.1 Incentives (prestatiegerichte beloningssystemen) Als onderdeel van Bonding worden veelal prestatieafhankelijke beloningsvormen gezien omdat compensatie ook een onderdeel is in het contract tussen de principaal en de agent. Deze beloningsvormen lijken een logische manier om de belangen van werknemers en die van de

aandeelhouders op een lijn te krijgen. Werknemers worden beter beloond wanneer zij de prestaties leveren die de aandeelhouders vragen. Beide partijen worden hier bevoordeeld.

Men moet wel rekening houden met het feit dat deze vorm van compensatie ook juist het tegenovergestelde kan bewerkstelligen. Slecht ontworpen of ten uitvoer gebrachte plannen kunnen namelijk bovenmatige niveaus van compensatie te weeg brengen door marktfactoren of door sturing van de ontvanger zelf (Bebchuk and Fried, 2003). En dit betekent vernietiging van organisatorische waarde (Zie hoofdstuk 2.4).

2.4 Waarom worden prestatiegerichte beloningsystemen gebruikt Er is al jaren veel discussie gaande over prestatiebeloningen.

Grotendeels omdat lonen veelal stegen terwijl er weinig of geen extra waarde aan de onderneming toegevoegd werd (McCarroll, 1992). Het ontbrak ook aan de gewenste openbaarheid en toelichting. Deze zijn belangrijk omdat onder andere de media-aandacht compensatieplannen deels bepaalt, of in ieder geval beperkt (Bebchuk and Fried, 2003). De te hoge beloningen wekte jaloezie op bij de maatschappij en zo ontstond er veel woede, voornamelijk ten opzichte van de bedrijfleiding. Niet alleen door de ten onrechte verkregen hoge beloningen, maar ook doordat deze door onrechtmatige handelingen zouden zijn verkrijgen. Als er dan zoveel opspraak over is, waarom komen deze beloningsystemen dan toch zoveel voor. Hierna worden drie situaties behandeld waarbij deze beloningsystemen als oplossing kunnen dienen. 2.4.1 Fraude

In de media zijn van mislukte corporate governance systemen, bedrijfsmisdrijven, gemanipuleerde financiële verslaglegging, fraude, faillissement en liquidatie uitgebreid aan de orde geweest. Deze praktijken betekenden meestal verlies van miljarden dollars in eigen vermogen en een

(13)

daling in aandelenprijzen wereldwijd (Jensen and Murphy, 2004). De SEC11 is hierdoor overgegaan tot het oprichten van een ‘special task force’ speciaal voor financiële fraude. Grootschalige fraude leidde tot de recente golf van schandalen welke worden geassocieerd met verwoesting van vele bedrijven, record aantallen van topbestuurders die naar de gevangenis moeten en een verslechtering van de openbare mening over bedrijven en hun bestuurders. Deze schandalen bespoedigden de komst van nieuwe verordeningen zoals de wetgeving van Sarbanes-Oxley (D’Avolio, Gildor and Shleifer, 2001).

Zoals uit de acency theorie blijkt, kunnen sommige belanghebbenden van de onderneming zich inlaten met handelingen die het verkeerd

weergeven van de werkelijkheid in het oog hebben. Zij doen dit om een persoonlijk voordeel te creëren. De praktijk is rijk aan voorbeelden van ondernemingen waar dit soort praktijken niet goed zijn afgelopen. Bijvoorbeeld Royal Ahold, Parmalat en WorldCom. Voor ‘op aandelen

gebaseerde beloningen’ betekent dit een zodanige presentatie van informatie dat het bedrijf in een positiever daglicht komt te staan dan het in werkelijkheid is. Dit kan ook worden bewerkstelligd door het simpelweg onthouden van informatie. Dit resulteert in overgewaardeerde aandelen. Wat per definitie betekent dat een onderneming op langere termijn de prestaties, die de markt verwacht om die waardevaststelling te rechtvaardigen, niet kan leveren. Zodra eenmaal is toegegeven aan dit soort praktijken, verkeren de veroorzakers vaak in een vicieuze cirkel zodat de problemen vaak erger worden (Fuller and Jensen, 2002; Jensen and Murphy, 2004; Jensen, 2005). De kapitaalmarkten (zowel eigen als vreemd vermogen) worden beter toegankelijk indien een onderneming overgewaardeerd is. Eigen vermogen omdat beleggers liever in een gezond en winstgevend bedrijf willen investeren en vreemd vermogen omdat de verschaffing hiervan gebonden is aan een rating die door dit soort praktijken positief beïnvloed wordt. Hiernaast zullen bestuurders waarschijnlijk gunstige media aandacht krijgen en de ‘op aandelen gebaseerde

compensatie’ van de werknemers dragen bij tot verhoogde persoonlijke rijkdom van de belanghebbenden. Maar bedrijven moeten acties gaan

ondernemen die moeten laten lijken alsof ze de vereiste prestaties leveren. Zij kunnen het overgewaardeerde eigen vermogen van de firma gebruiken om aankopen te doen om zo aan de groeiverwachtingen op korte termijn te voldoen. Met de toegang tot goedkoop kapitaal kunnen de bedrijven beleggingen doen in riskante investeringen. Zij zullen meer en meer

agressieve handelingen uitvoeren en boekhoudkundige trucjes toepassen om toekomstige opbrengsten naar voren halen en huidige uitgaven naar de toekomst verplaatsen. Bedrijven kunnen er niet in slagen om dit gedrag op lange termijn vol te houden (Martin, 2003). Steeds meer complicaties ontstaan, zodat de bedrijven, en daarmee hun bestuurders, onder druk, toegeven aan andere middelen, zoals manipulatie en fraude. Deze leiden tot de hiervoor al genoemde vernietiging van organisatorische waarde en daarmee ook aandeelhouderswaarde.

2.4.2 Belangentegenstelling werkgever en werknemer

Het is dus belangrijk praktijken als manipulatie en fraude te vermijden of te beperken. Belangrijk is hier het al herkennen van de

11

(14)

belangentegenstelling van de aandeelhouder en de werknemer bij het begin van hun relatie. De aandeelhouder wil de werknemer inhuren en behouden bij de kleinst mogelijke premie over de beste alternatieve werkgelegenheid die beschikbaar is voor de werknemer. En de werknemer wil niet minder dan zijn of haar toegevoegde waarde aan het bedrijf worden betaald. Daarom is het voor zowel de aandeelhouder als voor de werknemer van belang de

samenstelling van het pakket van beloningen efficiënt te structureren. Een juist beloningspakket voor werknemers op alle niveaus van de organisatie verwezenlijkt dan drie dingen (Jensen and Murphy, 2004). Als eerste trekt het de juiste werknemers aan tegen de laagste kosten. Ten tweede behoudt het de juiste werknemers tegen de laagste kosten behouden en moedigt het de juiste werknemers aan de onderneming op het gunstige ogenblik te verlaten. En als derde motiveert het de werknemers om acties te ondernemen die tot lange termijn aandeelhouderswaarde leiden en acties te vermijden die deze waarde vernietigen. Deze laatste verwezenlijking is in het kader van deze scriptie het belangrijkst en wordt wat langer bij stil gestaan.

Als de werknemer of bestuurder van een firma 100 percent van de aandelen van de onderneming zou bezitten, zouden de besluiten die door deze persoon genomen worden, verondersteld zijn de lange termijn aandeelhouderswaarde te maximaliseren. Aan extra prestatiegerichte beloningsplannen zou dan geen behoefte zijn. Alleen worden de besluiten in bedrijven niet door eigenaars genomen maar eerder door werknemers die veel minder dan 100 percent of geen van de aandelen in het bedrijf hebben. Van deze werknemers, hoewel ingehuurd voor hun deskundigheid en talent, kan niet worden verwacht dat ze dezelfde besluiten nemen alsof ze zelf eigenaar zouden zijn geweest (Jensen and Murphy, 2004). Adam Smith schreef al in 1776:’The directors of such companies, however, being the managers rather of other people's money than of their own, it cannot well be expected that they should watch over it with the same anxious vigilance with which the partners in a private copartnery frequently watch over their own’. 2.4.3 Als oplossing voor het agency probleem

In de publicaties over prestatiebeloningen wordt vaak gesproken over wat voor rol deze bij het oplossen van het agency probleem spelen. Oftewel, in hoeverre prestatiebeloningen de belangentegenstellingen tussen principaal en agent kunnen overbruggen. Uit deze publicaties zullen hieronder de belangrijkste punten naar voren worden gebracht.

Om te beginnen heeft de principaal, zoals al eerder ter sprake is geweest, een continue achterstand aan informatie (Boot en Soeting, 2004). En in de praktijk vervult de principaal niet altijd de rol die hij zou moeten vervullen, namelijk die van een actieve eigenaar. Mede door het bestaan van vele kleine aandeelhouders, het feit dat de groep van aandeelhouders

voortdurend veranderd en dat aandeelhouders nogal eens een passieve rol innemen, kan geconcludeerd worden dat de invloed van aandeelhouders vaak gering is (de Jong, Mertens en Roosenboom, 2003). Hier komt nog bij dat monitoring onvoldoende wordt ingevuld door de meeste bedrijven (Boot en Soeting, 2004).

Dit betekent niet dat de agency theorie niet meer van toepassing is. Maar juist dat bij de invulling van de maatregelen te kort wordt geschoten.

(15)

zo de agency kosten te beperken. Deze aspecten zijn verbeterd onafhankelijk toezicht, meer transparantie en meer verantwoordelijkheid van

aandeelhouders. Deze attentiepunten liggen op een lijn met de verscherpte regels op corporate governance gebied. Onderzoeken van onder andere Jensen en Meckling, (1976) en Depken II, Nguyen en Sarkar (2005) wijzen ook uit dat de oplossingen uit de agency theorie, i.e. monitoring, bonding en incentives, inderdaad resulteren in lagere agency kosten.

2.5 Op aandelen gebaseerde beloningen

De primaire vormen van ‘op aandelen gebaseerde compensatie’ zijn aandelen onder voorwaarden, prestatieaandelen en aandelenopties (Jensen and Murphy, 2004). Gelijkend op ‘op aandelen gebaseerde compensatie’ zijn er de compensatieplannen die een uitkering in contant geld beloven, de stock appreciation rights. Deze bootsen de uitkeringen van aandelenplannen na door de uitkering in contanten gelijk te stellen aan de waardeverandering van het onderliggende aandeel. De verschillende vormen zullen hieronder een voor een behandeld worden.

2.5.1 Aandelen

Aandelen geven de houder een stukje eigendom van het bedrijf. Als het beter gaat met de onderneming stijgt in normale omstandigheden de waarde van een aandeel evenredig. Dit kan een werknemer die tevens houder van een aandeel is, een prikkel geven te handelen op zodanige manier dat hij de onderneming helpt op de lange termijn groei en stabiliteit te verwezenlijken. Indien de koers op korte termijn beïnvloed kan worden, kan echter de situatie ontstaan waarin de werknemer acties onderneemt om de waarde de aandelen op korte tijd te maximaliseren en vervolgens zijn aandelen te verkopen. Deze op korte termijn gecreëerde waarde hoeft niet met de lange termijn doelstellingen overeen te komen. Een oplossing hiervoor is om voorwaarden te stellen aan de verkrijging of de verkoop van het

aandeel, zodanig dat de lange termijn doelstelling wel nagestreefd wordt. Een voorbeeld van aandelen onder voorwaarden zijn

prestatieaandelen. Hierbij wordt een keuze gemaakt uit verschillende

mogelijkheden van prestatiemaatstaven waarna, indien de prestatiemaatstaf gehaald is, aandelen worden toegekend. Onder de AEX fondsen12 is Total Shareholder Return13 (TSR) de meest gebruikte prestatiemaatstaf bij aandelenplannen.

2.5.2 Aandelenopties

Een andere vorm van prestatiecompensatie zijn aandelenopties. Van de vele verschillende soorten opties zullen hier alleen de callopties behandeld worden. Hierbij krijgt de werknemer een optie om tegen een vaste

uitoefenprijs een aandeel te mogen kopen. Ligt de marktwaarde hoger dan de

12

http://www.hewitt.nl/Resource/database/ber_topbest.htm 13

TSR is de totale groei van de aandelenkoers onder de veronderstelling dat alle dividenden worden herbelegd. TSR meet alle opbrengsten (koersstijging en dividenden) die aandeelhouders genieten gedurende een bepaalde periode.

(16)

uitoefenprijs dan heeft de optie een waarde die het verschil tussen de twee prijzen voorstelt. Omdat voor de invoering van IFRS de opties

boekhoudkundig niet in de balans of resultaten rekening voorkwamen en omdat er geen uitgaande geldstroom op het moment dat de opties uitgedeeld werden aan ten grondslag lag, kwam het voor dat de opties als gratis werden beschouwd (Jensen and Murphy, 2004). Dit idee werd nog eens versterkt door de mogelijkheid van het uitgeven van nieuwe aandelen door het bedrijf zodra een optie uitgeoefend werd en zo dus ook geen contante gelduitgave gedaan hoefde te worden wanneer de opties werden uitgeoefend. De

onderneming ontving dan ook nog eens een contant geldvoordeel in de vorm van een belastingaftrekpost ter waarde van de spreiding tussen de koers en de oefeningsprijs (Murphy, 2002).

2.5.3 Stock appreciation rights14

Een ‘stock appreciation right’ (SAR) is een recht dat de houder ervan de mogelijkheid verschaft om van de appreciatie in waarde van een vastgesteld aantal aandelen van een onderneming over een vastgestelde tijdspanne te kunnen profiteren in contanten. Concreter, een SAR geeft de ontvangers het recht op een contante uitkering ter waarde van de spreiding tussen de

marktprijs van het aandeel en de uitoefenprijs, vergelijkbaar als bij een optie. Maar in tegenstelling tot een optie hoeft de werknemer geen uitoefenprijs te betalen bij het uitoefenen.

2.6 Gevaren bij het ontwerpen van compensatieplannen Bij het ontwerpen van compensatieplannen zijn er drie

aandachtspunten waarbij door de ontwerper moet worden stil gestaan. Namelijk algemene markt trends, de uitgifteprijs van opties en de vrijheid om aandelen te verkopen en opties en share appreciation rights uit te oefenen (Bebchuk and Fried, 2003).

Ten eerste moet men er bij de hiervoor behandelde vormen van compensatie bewust van zijn dat werknemers voordelen genieten als de algemene markt trend positief is. Daarom moeten er maatregelen getroffen worden die de beloningsvorm compenseren voor deze voordelen om te voorkomen dat verkrijgers voordelen genieten door algemene

marktomstandigheden terwijl de onderneming achterblijft. Bijvoorbeeld door de koppeling te leggen met marktindexcijfers (Lewellen, park en Ro, 1996).

Vervolgens worden opties meestal at-the-money uitgegeven. Een optie is at-the-money als de uitoefenprijs (vrijwel) gelijk is aan de actuele koers van de onderliggende waarde15. Indien deze uitgifteprijs optimaal is, zet de

werknemer zich optimaal in. Maar de opties worden aan meerdere personen toegekend. En elke persoon heeft zijn eigen mate van risicoaversie en zijn inzet door de compensatiemaatregel is afhankelijk van onder andere de volatiliteit van de aandelen van het bedrijf, inflatie en de lengte van zijn contract. Hierdoor hoeft at-the-money niet de beste prijs te zijn voor alle werknemers.

(17)

Als laatste moet over de vrijheid om met de aandelen, opties of rechten te doen wat een werknemer goed acht, worden nagedacht omdat deze een niet-optimale inzet uit kan lokken. Als een werknemer deze bijvoorbeeld verkoopt, verdwijnt de prikkel en is het bedrijf genoodzaakt om een nieuwe prikkel te verschaffen, indien zij deze in stand wil houden. Voorwaarden zijn daarom zeer belangrijk bij het ontwikkelen van de optimale

compensatieplannen. 2.7 Samenvatting

In dit hoofdstuk zijn de problemen behandeld die kunnen ontstaan bij bedrijven door de relatie tussen eigenaar of werkgever en de werknemer. Deze problemen kunnen onderverdeeld worden in moral hazard en adverse selection. Moral hazard verwijst naar gebrek aan inzet aan de kant van agenten en adverse selection verwijst naar de misrepresentie van de mogelijkheden van de agent op het moment van het aannemen van zijn diensten.

Om deze problemen op te lossen moet de onderneming maatregelen treffen. De eigenaar kan zijn informatiesysteem verbeteren of de eigenaar en de werknemer kunnen gezamenlijk beperkingen overeenkomen die de agent bereid is te accepteren in ruil voor zijn beloning. Deze mogelijkheden worden ‘monitoring’ en ‘bonding’ genoemd.

Omdat deze maatregelen kosten met zich meebrengen, moet de onderneming een afweging maken tussen enerzijds de kosten en anderzijds de baten door het inperken van de problemen. Dit is de kern van de agency theorie.

Een onderdeel van bonding zijn prestatiebeloningen. De werknemer wordt beloond wanneer hij de prestaties levert die de eigenaar wil zien. Zo worden belangen vereenzelvigd en praktijken als manipulatie en fraude vermeden of beperkt. In deze scriptie staan de ‘op aandelen gebaseerde prestatiebeloningen’ centraal. De primaire vormen van deze

prestatiebeloningen zijn aandelen, opties en stock appreciation rights.

Bij het ontwerpen van optimale compensatieplannen moet wel rekening worden gehouden met algemene markt trends, de uitgifteprijs van opties en de vrijheid om aandelen te verkopen en opties en SARs uit te oefenen.

(18)

Hoofdstuk 3 Verslaggeving 3.1 IAS 19

In 1980 was de IASB16 begonnen met het maken van een

verslaggevingstandaard voor werknemerspensioenen. Pas in 1996 is zij verder gegaan met het uitbreiden van deze standaard met andere vormen van werknemersbeloningen. Hierdoor ontstond in 1998 IAS 19; Employee Benefits die met ingang van januari 1999 ingevoerd werd. Pas in juni 2002 stelde de Europese Unie (EU) alle beursgenoteerde bedrijven in de EU verplicht IFRS toe te passen op hun geconsolideerde jaarrekeningen vanaf 2005.

De paragrafen van IAS 19 waar ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ behandeld werden, zijn in februari 2004 verwijderd uit IAS 19. De

onderwerpen die hier behandeld werden, vallen vanaf 1 januari 2005 onder IFRS 2: op aandelen gebaseerde betalingen. Hier werd na februari 2004 al naar verwezen.

Het valt buiten het bestek van deze scriptie om alle in Europa

gehanteerde verslaggevingsystemen te behandelen voor de verplichtstelling van IFRS. Daarom is er hier voor gekozen alleen IAS 19 uit te werken. Voor wat betreft de ‘op aandelen gebaseerde beloningen’ zijn de regels van IAS 19 vrijwel identiek aan de andere gebruikte verslaggevingsystemen in Europa, zoals Dutch GAAP, German GAAP, French GAAP en UK GAAP. De

paragrafen van IAS 19 waar ‘op aandelen gebaseerde beloningen’ behandeld worden zijn 144 tot en met 15217.

3.1.1 Doel en scope

Het doel van IAS 19 is het voorschrijven van de boekhoudkundige verwerking van en de toelichting op werknemersbeloningen, i.e. alle vormen van voordelen verkregen van de onderneming in ruil voor diensten gedaan door de werknemer (IAS 19 objective). IAS 19 is hierdoor van toepassing op een breed scala van vergoedingen. Onder andere salarissen, bonussen, pensioenen, medische hulp, ontslagvergoedingen en ook ‘equity

compensation benefits’, welke laatste door IFRS 2 vertaald zijn als ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ (IAS 19 oude paragraaf 4). Onder deze laatste betalingen werden, zoals bij IFRS 2, onder andere aandelen,

aandelenopties en SARs verstaan. Het basisprincipe was dat kosten moesten worden genomen op het moment dat het voordeel verdiend was door de werknemer, in plaats van wanneer dit voordeel betaald werd of betaalbaar werd gesteld door het bedrijf (IAS 19 objective).

Voor de ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ schrijft IAS 19 geen verplichtingen voor het herkennen en het waarderen van deze betalingen voor (IAS 19 oude paragraaf 145). De IASB had voor deze vrijstelling gekozen door het gebrek aan internationale consensus (IAS 19 oude paragraaf 152).

(19)

3.1.2 Waarderingsmethoden

Voor wat betreft de waarderingsmethode was er dus geen richtlijn. Toegestane methoden waren onder andere reële waarde, intrinsieke waarde en historische kostprijs. Hoewel er vrijheid was bij het kiezen van een

methode, moest een onderneming wel consistent optreden en een gekozen methode blijven handhaven voor vergelijkbare transacties. Omdat er in de praktijk voornamelijk de intrinsieke waarde methode gebruikt werd, zal hier alleen deze methode kort worden toegelicht.

De intrinsieke waarde is het verschil tussen de reële waarde van de aandelen, waarop de tegenpartij (voorwaardelijk of onvoorwaardelijk)

gerechtigd is in te schrijven of die de entiteit gerechtigd is te ontvangen, en de eventuele prijs die de tegenpartij voor die aandelen moet betalen. Een

voorbeeld hiervan is een aandelenoptie met een uitoefenprijs van 15

geldeenheden. Op een aandeel met een reële waarde van 20 geldeenheden heeft deze een intrinsieke waarde van 5 geldeenheden18.

Omdat ondernemingen hun regelingen alleen bij aankoop in de boeken hoefden te verwerken, leidde dit tot geen kosten. De intrinsieke waarden van hun regelingen waren op het moment van aankoop namelijk nihil.

Uitoefenprijs en reële waarde waren aan elkaar gelijk. Ongerealiseerde waardeveranderingen hoefden niet verwerkt te worden.

3.1.3 Toelichting

Hoewel ondernemingen vrijgesteld waren van bepaalde verplichtingen, moest er wel uitgebreid worden toegelicht volgens IAS 19. De vereisten voor ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ stonden in paragrafen 147 en 148. Deze komen samengevat neer op het moeten toelichten van aard,

voorwaarden, beleid, waarde, aantallen en uitoefendata van de betalingen. Tevens moest de reële waarde van alle voordelen behalve van opties apart opgenomen worden in de toelichting.

3.2 IFRS 2: share-based payments

In februari 2004 heeft de IASB IFRS 2 ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ gepubliceerd. De standaard moet retrospectief worden toegepast over boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2005. IFRS 2 vervangt de beperkte regelgeving in IAS 19 omtrent werknemersbeloningen19.

3.2.1 Doel en scope

Het doel van IFRS 2 is aan te geven hoe de financiële verslaggeving moet plaatsvinden indien een entiteit een ‘share-based payment transaction’ (SPT) ofwel een ‘op aandelen gebaseerde betalingstransactie’ uitvoert. De standaard schrijft met name voor dat een entiteit de gevolgen van SPT’s in de winst- en verliesrekening weergeeft, met inbegrip van de kosten verbonden aan transacties waarbij aandelenopties aan werknemers worden toegekend (IFRS 2.1). 18 IFRS 2, http://europa.eu.int/comm/internal_market/accounting/docs/arc/ifrs2/ifrs2_nl.pdf 19 http://www.ey.nl/?pag=3308&ondw_id=39

(20)

Een onderneming dient IFRS 2 toe te passen bij de administratieve verwerking van alle SPT’s (IFRS 2.2). Hierbij ontvangt een onderneming goederen of diensten20 en betaalt hiervoor in aandelen of andere

instrumenten. Het aangaan van een verplichting, waarvan de waarde

gebaseerd is op de prijs of de waarde van een vermogensinstrument van de onderneming, valt hier ook onder.

IFRS deelt de SPT’s in drie categorieën in. Het onderscheid tussen de categorieën wordt gevormd door de tegenprestatie (IFRS 2.2).

• ‘in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde’ SPT’s.

Hierbij ontvangt de onderneming diensten als vergoeding voor eigen-vermogeninstrumenten van de onderneming, zoals aandelen of aandelenopties.

• ‘in geldmiddelen afgewikkelde’ SPT’s.

Hierbij verwerft de onderneming diensten door verplichtingen aan te gaan jegens de leverancier van die diensten voor bedragen die zijn gebaseerd op de prijs of waarde van de aandelen of andere eigen-vermogensinstrumenten van de onderneming. SARs vallen hier onder.

• SPT’s met de keuze om te bepalen of de transactie afgewikkeld wordt in

geldmiddelen of door eigen-vermogensinstrumenten uit te geven.

De meeste regelingen zijn in de eerste twee categorieën in te delen maar het kan ook zijn dat de keuze van afwikkeling op een later tijdstip genomen kan worden door de werknemer of door de onderneming (de derde categorie). Dan geldt dat indien de ontvanger zijn SPT in geld wil of kan afwikkelen, de SPT behandeld moet worden als een ‘in geldmiddelen afgewikkelde transactie’. Dit geldt ook als de onderneming een gangbare praktijk of vastgelegd beleid heeft om in geldmiddelen af te wikkelen. Indien dit niet geldt, moet de transactie als een ‘in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde’ SPT behandeld worden (IFRS 2.34 en 41). Wanneer dit

voorkomt is de waarderingsmethode dus vergelijkbaar met een van de eerste twee categorieën. Daarom zullen in de volgende twee paragrafen alleen de eerste twee categorieën behandeld worden.

IFRS 2 schrijft ook voor samengestelde financiële instrumenten specifieke regels voor. Deze worden in deze scriptie niet behandeld. 3.2.2 In eigen-vermogensinstrumenten af te wikkelen SPT’s

Ten aanzien van een transactie in deze categorie moeten de diensten en de overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen op ‘fair value’ gewaardeerd worden. Deze reële waarde wordt direct bepaald op basis van de marktwaarde van de dienst tenzij deze niet betrouwbaar is te schatten (IFRS 2.10). Dan wordt deze indirect bepaald op basis van de marktwaarde van het toegekende eigen-vermogensinstrument (IFRS 2.11). De transactie wordt na vaststelling niet meer geherwaardeerd.

20

(21)

Omdat de diensten van werknemers in veel gevallen niet betrouwbaar te schatten zijn, moet de reële waarde vaak op indirecte wijze bepaald

worden op de toekenningsdatum aan de hand van de contraprestaties. Omdat bijvoorbeeld aandelen, aandelenopties en andere

eigen-vermogensinstrumenten vaak aan werknemers worden toegekend als onderdeel van hun beloningspakket, naast salaris en andere

arbeidsvoorwaarden, is de waarde van diensten die worden ontvangen in ruil voor de verschillende componenten van dit pakket moeilijk afzonderlijk vast te stellen. Dit wordt nog lastiger als ze onderdeel van een bonusregeling zijn. Bonusregelingen worden meestal gegeven als stimulans om in dienst te blijven of om prestaties te verbeteren. Deze extra voordelen zijn moeilijk te waarderen (IFRS 2.12).

De transactie moet vervolgens onmiddellijk worden verwerkt in het eigen vermogen indien geen verdere voorwaarden gesteld zijn (IFRS 2.14). Indien dit wel het geval is, hangt het van deze voorwaarden af wanneer de verwerking moet plaatsvinden. Indien bijvoorbeeld een voorwaarde bestaat dat de werknemer nog enkele jaren in dienst moet blijven, worden de kosten genomen naarmate jaren vorderen (IFRS 2.15). Zie de voorbeelden in paragraaf 3.3.4.

Indien de reële waarde van de eigen-vermogensinstrumenten niet betrouwbaar kan worden geschat, dient de onderneming de instrumenten op hun intrinsieke waarde te waarderen. In eerste instantie op de datum waarop de tegenpartij de dienst verleent, en daarna op iedere verslagdatum en op de dag van de definitieve afwikkeling. Hierbij moet elke verandering in de

intrinsieke waarde in de winst- en verliesrekening worden opgenomen (IFRS 2.24a).

Verder heeft IFRS bij de behandeling van ‘in

eigen-vermogensinstrumenten af te wikkelen’ SPT’s specifieke regels voor het niet uitoefenen van opties, het onvoorwaardelijk worden van aandelen, het

wijzigingen van de voorwaarden en het terugkopen van instrumenten door de onderneming. Deze regels worden in deze scriptie niet behandeld.

3.2.3 In geldmiddelen af te wikkelen SPT’s

Bij deze categorie dient de onderneming de verworven diensten en daarmee samenhangende aangegane verplichtingen te waarderen op de reële waarde van elke verplichting. De onderneming dient tot het moment van afwikkeling op iedere verslagdatum en op de afwikkelingsdatum opnieuw de reële waarde van de verplichting te bepalen. Eventuele veranderingen in de reële waarde van de SARs worden in de winst- en verliesrekening over de periode opgenomen (IFRS 2.30). Voor het waarderen van de SARs wordt net als bij opties een optiewaarderingsmodel gehanteerd, waarbij rekening wordt gehouden met de voorwaarden waarmee de SARs zijn toegekend en de mate waarin de werknemers tot het desbetreffende moment diensten hebben verleend (IFRS 2.33). In de volgende subparagraaf worden de

(22)

3.2.3.1 Optiewaarderingsmodellen

De meest gebruikte optiewaarderingsmodellen voor het berekenen van de indirecte waarde van opties en SARs zijn de Monte Carlo simulatie, het Black & Scholesmodel en het binominale optiewaarderingsmodel. Hieronder worden deze verschillende modellen kort toegelicht, maar om in het onderzoek

rekening te houden met wijze waarop de waarden van de instrumenten verkregen zijn, valt buiten het bestek van deze scriptie.

Het Monte Carlo simulatiemodel gebruikt een simulatietechniek waarbij door vele herhalingen, elke keer met een andere startwaarde, een

verdelingsfunctie wordt verkregen. Dit model wordt vooral voor opties met ingewikkelde voorwaarden gebruikt21.

Het Black en Scholesmodel gebruikt de volatiliteit van het onderliggende aandeel, de rentestand, de resterende uitoefentijd, de

uitoefenprijs van het instrument en de prijs van het onderliggende aandeel als invoerelementen voor de formule om de theoretische waarde van een

instrument te berekenen22.

Als laatste is het binominale optiewaarderingsmodel een model waarbij het onderliggende aandeel uitsluitend één van twee mogelijk discrete

waarden in de volgende periode kan aannemen, voor elke in de voorafgaande periode aangenomen waarde23. Om vervolgens de waarde van een

instrument uit te rekenen wordt rekening gehouden met de volatiliteit en de prijs van het onderliggende aandeel en de looptijd van het instrument. Dit model werkt langzamer maar is effectiever dan het Black en Scholesmodel24. 3.2.4 Informatieverschaffing

Het basisprincipe van de informatieverschaffing bij IFRS 2 is dat de onderneming de gebruikers van de jaarrekening inzicht moet verschaffen in de aard en omvang van ‘op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten’ die in de periode bestonden (IFRS 2.44). Evenals de gevolgen van deze transacties, voor de winst- en verliesrekening over de periode en voor de financiële positie (IFRS 2.50).

Om dit te bewerkstelligen moet een beschrijving worden gegeven van ieder type ‘op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst’ die op enig moment in de periode bestond, inclusief de voorwaarden van iedere overeenkomst. Van aandelenopties moet het aantal en de gewogen gemiddelde uitoefenprijs worden gegeven (IFRS 2.45).

Er moet ook informatie worden verschaft over de wijze waarop de hiervoor (3.2.2 en 3.2.3) besproken reële waarde wordt bepaald door de onderneming (IFRS 2.46). En vervolgens of dit op de directe of indirecte wijze is gedaan en aan de hand van welke informatie de daadwerkelijke waarde is bepaald, bijvoorbeeld aan de hand van de marktprijs (IFRS 2.48). Voor aandelenopties moet het gebruikte optiewaarderingsmodel worden vermeld (IFRS 2.47a).

21

http://en.wikipedia.org/wiki/Monte_Carlo_option_model 22

(23)

Als leidraad kan men aanhouden dat voor alle verschillende soorten transacties en regelingen een beschrijving, de waarde en de totstandkoming van deze waarde van de transactie of regeling moet worden toegelicht.

Voor de gevolgen voor de winst- en verliesrekening en de financiële positie moeten de totale lasten met betrekking tot ontvangen diensten die onmiddellijk als last zijn opgenomen, worden vermeld. Van de ‘op aandelen gebaseerde betalingstransacties’ moet de totale boekwaarde worden gegeven. En voor SARs moet de totale intrinsieke waarde van de verplichtingen worden gegeven (IFRS 2.51).

3.3 Vergelijking IFRS met IAS

Hiervoor zijn de twee voornaamste verslaggevingstandaarden van Europa aan bod gekomen. Zoals beschreven heeft de vervanging van de IAS met IFRS nogal wat implicaties. Voor de duidelijkheid zullen in deze paragraaf de eisen van deze twee standaarden per gebied met elkaar vergeleken

worden, zodat de impact van de nieuwe standaard meer naar voren komt. 3.3.1 Doel en scope

IAS 19 was van toepassing op een breder scala van vergoedingen dan IFRS 2. IAS 19 behandelde alle vormen waaronder ook pensioenen en

medische hulp. IFRS is toegespitst op ‘op aandelen gebaseerde beloningen’. Hoewel ‘op aandelen gebaseerde beloningen’ ook onder IAS 19 vielen, waren er echter geen verplichtingen voor wat het herkennen en waarderen van deze betalingen betrof. Onder IFRS worden de transacties opgedeeld in drie categorieën. In eigen vermogeninstrumenten afgewikkelde SPT’s, in geldmiddelen afgewikkelde SPT’s en SPT’s met de keuze voor afwikkeling. Elke categorie heeft zijn eigen eisen voor het herkennen en waarderen van de betalingen.

3.3.2 Waarderingsmethoden

IAS 19 bood geen richtlijn voor het waarderen van de betalingen. In de praktijk werd voornamelijk gebruikt gemaakt van de intrinsieke waarde voor het bepalen van deze betalingen omdat dit meestal geen kostenpost met zich meebracht. Dit ging op zolang de betaling bij afgifte gelijk was aan de

marktwaarde van deze betaling.

IFRS schrijft bij het waarderen van ‘in eigen-vermogensinstrumenten af te wikkelen’ SPT’s de reële waarde (fair value) voor, die op directe of indirecte wijze bepaald kan worden. De kostenpost voor de regeling gaat hier gepaard met een even grote opwaardering van het vermogen. Dit gebeurt eenmalig bij vertrekking.

Bij ‘in geldmiddelen af te wikkelen’ SPT’s moet eveneens de reële waarde (fair value) bepaald worden. Dit wordt aan de hand van een waarderingsmodel gedaan. In plaats van een opwaardering van het

vermogen, wordt er een verplichting opgenomen. Deze verplichting moet wel elke verslagdatum opnieuw worden gewaardeerd en wijzigingen moeten verwerkt worden in de winst- en verliesrekening.

(24)

3.3.3 Toelichting/Informatieverschaffing

De informatie die beide verslaggevingstandaarden eisen zijn voor het grootste deel gelijk. Een beschrijving van de verschillende regelingen en de waarde hiervan moeten volgens beide worden verschaft. Een verschil is wel dat IFRS ook de totstandkoming van de waarde toegelicht wil zien. Dus of deze op directe of indirecte wijze bepaald is of welk waarderingsmodel gebruikt wordt.

3.3.4 Voorbeelden

Hieronder zullen twee korte en eenvoudige voorbeelden gegeven worden hoe ‘in eigen-vermogensinstrumenten af te wikkelen’ (opties) en ‘in geld af te wikkelen’ (SARs) SPT’s herkend en gewaardeerd moeten worden.

SPT’s met de keuze om te bepalen of de transactie afgewikkeld moeten worden in geldmiddelen of in eigen-vermogensinstrumenten, moeten verwerkt worden door één van deze twee of door een combinatie van deze twee mogelijkheden toe te passen. En wordt hierom niet verder toegelicht met een voorbeeld.

Opties:

Een onderneming geeft in totaal 100 opties met een reële waarde van 15 euro per optie aan zijn werknemers en deze opties lopen over 2 jaar af. De volgende boeking moet 2 keer jaarlijks gemaakt worden.

Jaar 1

Debet Optiekosten 750 Credit Eigen vermogen 750 Jaar 2

Debet Optiekosten 750 Credit Eigen vermogen 750

100 opties x 15 euro = 1500. 1500 / 2 jaar = 750 per jaar. SARs

Een onderneming geeft 100 SARs uit aan een aantal van zijn werknemers. Uitoefenprijs is 10 euro en de SARs lopen over 2 jaar af. De volgende boekingen moeten in jaar 1 en jaar 2 gemaakt worden indien de marktwaarden voor de SARs respectievelijk 30 en 50 zijn.

Jaar 1

Debet SAR kosten 1000 Credit Schuld 1000 100 x (30-10) = 2000. 2000 / 2 jaar = 1000

(25)

Jaar 2

Debet SAR kosten 3000 Credit Schuld 3000

100 x (50-10) = 4000. 4000 – 1000 (kosten jaar 1)= 3000

3.4 Verwachtingen

Door hiervoor beschreven verschillen wordt er in het onderzoek,

beschreven in het volgende hoofdstuk, verwacht dat bedrijven andere vormen van beloningen gaan hanteren dan ze voorheen gebruikten.

Ten eerst omdat onder IFRS, voor wat ‘op aandelen gebaseerde beloningen’ betreft, in de resultatenrekening meer kosten verantwoord moeten worden dan volgens de oude verslaggevingregels.

Hiernaast kunnen ook de verplichtingen die bij ‘in geld af te wikkelen’ regelingen ontstaan, een reden zijn andere vormen van beloning te gaan gebruiken. Deze regelingen zullen op elke verslagdatum opnieuw

geherwaardeerd moeten worden en kunnen jaarlijks kosten met zich mee blijven brengen naast de inspanningen van het herwaarderen zelf.

Als laatste kan het voor bedrijven ook efficiënter zijn van opties af te stappen en meer aandelen te gaan gebruiken. Dit komt voornamelijk doordat bij beide vormen de reële waarde berekend moet worden en dit bij opties veelal door het toepassen van een van de al eerder genoemde

optiewaarderingsmodellen gebeurt. Voor de berekening van de reële waarde van aandelen kan de marktwaarde van het aandeel worden gebruikt.

Samengevat worden twee verschuivingen verwacht. Een verschuiving van ‘in geld af te wikkelen’ naar ‘in aandelen af te wikkelen’ beloningsvormen. En binnen ‘in aandelen af te wikkelen’ beloningsvormen, een verschuiving van opties naar aandelen.

(26)

Hoofdstuk 4 Empirisch onderzoek 4.1 Inleiding

Door de verandering van verslaggevingstelsel ontstaat er voor ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ een tegenstelling tussen theorie en praktijk.

Aan de ene kant zou een verandering in verslaggeving nooit een verandering in het beleid van een bedrijf mogen veroorzaken. Aan de andere kant zou op basis van de agency theorie een verandering in kosten van de beloningsmiddelen een verstoring van het bestaande evenwicht in monitoring en aansporingprikkels veroorzaken. Waardoor een verandering van het beloningsbeleid verwacht kan worden.

In het volgende empirische onderzoek wordt aan de hand van jaarverslagen geprobeerd te achterhalen of bedrijven inderdaad andere vormen van beloning gaan hanteren na de vervanging van IAS 19 met IFRS 2.

4.2 Steekproefselectie

Eerst zal in deze paragraaf de keuze voor de steekproef nader worden toegelicht.

In dit onderzoek worden alleen beursgenoteerde bedrijven onderzocht. IFRS is verplicht voor deze groep bedrijven vanaf 1 januari 2005 en bedrijven zullen dus in dit jaar al aan de eisen van IFRS 2 moeten voldoen. Voor niet-beursgenoteerde bedrijven is IFRS 2 nog niet verplicht en de meeste

bedrijven zullen door de hiermee gemoeide kosten en moeite liever nog niet integraal overstappen. En indien ze al IFRS toepassen, is een

jaarverslagenonderzoek op deze groep beperkt realiseerbaar omdat niet-beursgenoteerde bedrijven niet verplicht zijn hun jaarverslagen openbaar te maken.

Vervolgens zal er alleen naar Europese bedrijven worden gekeken omdat IFRS alleen verplicht is voor Europees beursgenoteerde bedrijven. Hiervoor zal er bij het vormen van de steekproef gezocht worden naar bedrijven die op 9 mei 2006 in ieder geval genoteerd zijn aan de EuroNext. Gebaseerd op handelsvolumes is dit de grootste aandelenbeurs van Europa. De Euronext verzorgt onder andere diensten voor gereglementeerde

aandelen- en derivatenmarkten in België, Frankrijk, Nederland en Portugal25. De populatie bestaat echter niet alleen uit bedrijven die in deze landen gevestigd zijn omdat bedrijven uit andere Europese landen ook

beursgenoteerd kunnen zijn aan de EuroNext.

Omdat deze bedrijven over het boekjaar van 2005 IFRS moeten toepassen en in 2004 nog het oude verslaggevingsysteem gebruikten, wordt de relevante data uit de jaren 2004 en 2005 genomen voor het onderzoek. Er wordt daarom gezocht naar bedrijven waarvan de jaarrekening van 2005 beschikbaar is. In deze jaarrekening zijn de cijfers over 2004 en 2005

opgenomen. Is dit niet het geval, dan worden de ontbrekende gegevens in de jaarrekening van 2004 opgezocht.

Om vervolgens zoveel bedrijven als mogelijk in de steekproef te krijgen die ‘op aandelen gebaseerde beloningsregelingen’ hanteren, worden uit de

(27)

Europese bedrijven alleen bedrijven gekozen met meer dan 100 werknemers in dienst. Verondersteld wordt dat bedrijven pas deze soort

beloningsregelingen hebben naarmate er meer werknemers in dienst zijn en dat sturing en monitoring van de werknemers moeilijker en duurder wordt naarmate er meer werknemers zijn. En dat prestatiebeloningen daarom dus vaker voor zullen komen.

Als laatste beperking bij het vormen van de steekproef wordt er een onderste grens gelegd bij een bedrijfsomzet van €1 miljard. Enerzijds om de steekproef te verkleinen, anderzijds om de kans op bedrijven met

verschillende regelingen te vergroten. Als een bedrijf meer omzet heeft, is er vaak een grotere productie wat het bedrijf fysiek groter maakt. Dit brengt meer afstand tussen en tot de werknemers met zich mee.

Bij invoering van deze parameters in de jaarverslagendatabase van KPMG26 waar meer dan 23.000 organisaties in opgenomen zijn, ontstaat er een steekproef van 90 bedrijven. Deze bedrijven zijn van verschillende sectoren en industrieën en zijn niet alleen gecontroleerd door KPMG zelf maar door alle accountantskantoren. Van de 90 ondernemingen waren er 3 Franse bedrijven die alleen een Frans jaarverslag aanboden en zijn daarom uit de steekproef gelaten. Om op dezelfde zoektermen te kunnen zoeken bij de verschillende jaarverslagen, worden er alleen Engels- en Nederlandstalige jaarverslagen onderzocht.

4.3 Karakteristieken van de ondernemingen in de steekproef

Zoals hierboven vermeld is, zijn er in de steekproef ondernemingen uit meerdere landen vertegenwoordigd. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal en het percentage van de ondernemingen dat in de verschillende landen gevestigd is. In bijlage A is een volledige lijst van onderzochte ondernemingen opgenomen.

Nederland 45 52% Frankrijk 12 14% Duitsland 10 11% Verenigd Koninkrijk 9 10% België 6 7% Luxemburg 2 2% Zweden 2 2% Finland 1 1% Totaal 87 100%

Tabel 1. Vertegenwoordiging van landen in de steekproef

In de vorige paragraaf is beschreven dat de Euronext onder andere diensten voor gereglementeerde aandelen- en derivatenmarkten in België, Frankrijk, Nederland en Portugal27 verzorgt. Daarom kan het vreemd lijken dat er relatief weinig bedrijven in de steekproef zitten, gevestigd in België of in Luxemburg en dat er helemaal geen bedrijven voorkomen uit Portugal.

Over de 79 bedrijven uit België die voorkomen in de jaarrekeningen-zoekmachine van KPMG kan vermeld worden dat er veel kleine

26

http://annualreports.info/ 27

(28)

ondernemingen zijn. Hierdoor voldoen weinig ondernemingen (19) aan de criteria van de steekproef.

Veel bedrijven gevestigd in Luxemburg waarvan de jaarrekening vrijgegeven wordt (41), hebben helemaal geen notering (24) aan een beurs of wel een notering maar niet aan de Euronext (10).

Van de 32 ondernemingen uit Portugal die in de jaarrekeningen-zoekmachine van KPMG voorkwamen, zijn er maar 15 die aan de criteria voldoen.

Van de 19 Belgische, 7 Luxemburgse en 15 Portugese

ondernemingen, waren er respectievelijk dus maar 6, 2 en 0 bedrijven die op 9 mei 2006 de jaarrekening over 2005 al openbaar hadden gemaakt via de jaarrekeningen-zoekmachine van KPMG.

Omdat er speciaal gekozen is voor ondernemingen met veel werknemers en een grote omzet, wordt er hier een aantal karakteristieken vermeld dat op deze criteria betrekking heeft.

De reikwijdte van het aantal werknemers loopt op één uitschieter na van 994 (SCOR) tot 460.800 (Siemens). Het gemiddelde aantal werknemers bedraagt 65.853 in 2005. De aantallen in 2004 wijken hier niet veel van af en worden voor de duidelijkheid niet vermeld.

De omzetten van de ondernemingen lopen van 1 miljard in 2005 en 2004 (Aalberts Industries) tot 266 miljard euro in 2005 en tot 230 miljard in 2004 (Shell). De gemiddelde omzet van 2005 en 2004 zijn respectievelijk 26 en 23 miljard euro.

Als laatste opmerking kan nog vermeld worden dat er niet op

specifieke sectoren is uitgekozen en dat daarom de statistieken hiervan niet verder behandeld zullen worden. Om aan te geven dat de uitkomsten niet sterk beïnvloed zijn door eventuele uitschietende sectoren, wordt hier wel vermeld dat er 27 verschillende sectoren vertegenwoordigd zijn met 1 en 7 ondernemingen als uitersten.

4.4 Opzet

In deze paragraaf wordt toegelicht hoe onderzocht gaat worden of er daadwerkelijk veranderingen bij bedrijven te constateren zijn in hun

beloningsbeleid.

Eerst moet worden opgemerkt dat uit de jaarverslagen en de theorie blijkt dat bedrijven de beloningen niet alleen aan bestuurders verstreken. ‘Op aandelen gebaseerde beloningsvormen’ worden aan werknemers op

meerdere lagen in de organisatie toebedeeld. Daarom zal er in het onderzoek naar het totaalpakket van verschillende beloningen worden gekeken.

Om te zien of bedrijven inderdaad aan de verwachtingen van dit onderzoek, zoals beschreven in paragraaf 3.4, zullen voldoen, wordt er met betrekking tot ‘op aandelen gebaseerde beloningen’ als eerste gekeken of bedrijven regelingen hebben. Hier wordt naar de indeling van de ‘op aandelen gebaseerde betalingen’ in hoofdstuk 2 gekeken of bedrijven aandelen-, optie- en/of SARs regelingen hebben in 2004 en 2005. Uit deze gegevens kan men ook afleiden of een onderneming met de desbetreffende regeling gestopt, begonnen of nog steeds niet begonnen is in 2005.

Vervolgens wordt er gekeken naar het aantal instrumenten dat per regeling aanwezig is op de verslagdatum in 2004 en in 2005. Deze aantallen

(29)

worden vervolgens met elkaar vergeleken. Zo kunnen er in 2005 meer, evenveel of minder instrumenten aanwezig zijn dan in 2004.

Als laatste worden de aantallen instrumenten onderzocht die toegekend zijn aan werknemers over de jaren 2004 en 2005. Ook deze

aantallen worden met elkaar vergeleken en kunnen er in 2005 meer, evenveel of minder zijn dan in het jaar ervoor. Indien geen regeling aanwezig is in het desbetreffende jaar is deze categorie niet van toepassing.

Samengevat wordt er voor 2004 en 2005 onderzocht (1) of bedrijven een regeling hebben, (2) de absolute hoeveelheid instrumenten per regeling en (3) het aantal toegekende instrumenten per regeling. In bijlage B zijn de scores uit het onderzoek opgenomen.

Voordat de bevindingen behandeld gaan worden, moet eerst nog worden vermeld dat er een aantal ondernemingen uit de steekproef zijn gehaald. Zoals in paragraaf 4.2 al vermeld is, zijn er drie Franse bedrijven waarvan alleen de Franse jaarrekening uitgegeven is. Verder zijn er drie bedrijven die IFRS nog niet toe hebben gepast op de jaarrekening van 2005. Dit zijn 2 Engelse bedrijven en 1 Duitse. En als laatste zijn er nog drie

ondernemingen die de regelingen niet voldoende of helemaal niet hebben toegelicht. Dit zijn 2 Duitse ondernemingen en 1 Franse. Zodoende worden de bevindingen gebaseerd op een steekproef van 81 ondernemingen.

Totale steekproef 90

Franse Jaarrekening -3

Geen IFRS -3

Geen/te weinig informatie -3

Totaal 81

Tabel 2. Aanpassing steekproef 4.5 Bevindingen

Volgens de indeling van de regelingen in paragraaf 2.5, worden eerst de bevindingen voor wat betreft aandelenregelingen behandeld, vervolgens de optieregelingen en als laatste de SARs regelingen.

4.5.1 Aandelen

In deze en in de volgende paragrafen worden eerst de bevindingen per regeling in een tabel gepresenteerd en worden vervolgens daaronder

uitgewerkt.

Bedrijven: Aandelen

die helemaal geen regeling hebben (‘04+’05) 10 12%

die deze regeling niet hebben (wel andere) 24 30% die in 2005 zijn begonnen met deze regeling 12 15%

die in 2004 zijn begonnen met deze regeling 3 4%

die deze regeling al voor 2004 hadden en doorgaan 23 28% die expliciet aangeven te gaan stoppen (na 2005) 0 0% die waarschijnlijk willen gaan stoppen (na 2005) 3 4%

In de restgroep 6 7%

Totaal 81 100%

(30)

Zoals ook bij opties en SARs geldt, heeft 12% van de ondernemingen geen regelingen in 2004 en 2005. Bij deze ondernemingen wordt kort maar krachtig vermeld dat ze geen regeling hebben. Voorbeeld uit de jaarrekening van Schuitema: ‘Er is geen sprake van een beloning in aandelen dan wel opties.’

30% van de ondernemingen geeft geen aandelen aan werknemers als beloning en heeft geen vergelijkbare regelingen van deze soort. Deze

ondernemingen hebben wel een optie- en/of een SARs regeling. Vervolgens is 15% van de bedrijven in 2005 begonnen met

aandelenregelingen. Dit betekent dat de ondernemingen in 2004 nog geen aandelenregeling hadden en in 2005 wel.

Bij 4% wordt in de toelichting expliciet aangegeven dat de

aandelenregeling behouden zal blijven. Deze bedrijven zijn pas in 2004 begonnen met deze soort regeling. Deze expliciete toelichting komt niet voor bij optie- en SARs regelingen in de steekproef.

28% van de bedrijven had een aandelenregeling in 2004 en in 2005. En tevens waren het absolute aantal en het aantal toegekende instrumenten in 2005 groter dan in 2004. Daarom wordt verwacht dat deze bedrijven dezelfde koers willen blijven varen.

In de toelichting geven een aantal bedrijven expliciet aan te gaan stoppen met een bepaalde regeling na 2005. Voor aandelenregelingen was dit bij deze steekproef niet het geval in de jaarrekeningen van 2005.

Bij 4% van de ondernemingen is het absolute aantal en het aantal toegekende instrumenten in de aandelenregeling, i.e. de aandelen, in 2005 gedaald ten opzichte van 2004. Hoewel in beide jaren een aandelenregeling aanwezig was, kan daarom worden verwacht dat deze bedrijven waarschijnlijk willen gaan stoppen met deze vorm van beloning.

De laatste categorie, bedrijven in de restgroep, komt in paragraaf 4.6 bij de analyse aan de orde.

4.5.2 Opties

In onderstaande tabel worden de bevindingen voor de optieregelingen gepresenteerd welke vervolgens toegelicht worden.

Bedrijven: Opties

die helemaal geen regeling hebben (‘04+’05) 10 12%

die deze regeling niet hebben (wel andere) 3 4%

die in 2005 zijn begonnen met deze regeling 1 1%

die in 2004 zijn begonnen met deze regeling 0 0%

die deze regeling al voor 2004 hadden en doorgaan 19 23% die expliciet aangeven te gaan stoppen (na 2005) 14 17% die waarschijnlijk willen gaan stoppen (na 2005) 13 16%

In de restgroep 21 26%

Totaal 81 99%28

Tabel 4. Bevindingen voor opties

Maar 4% van de ondernemingen heeft geen vorm van optieregelingen in 2004 en in 2005 terwijl deze ondernemingen wel een aandelen- en/of een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit zijn de belangrijkste activiteiten van de uitgevende instelling: is voornemens om certificaten van cumulatieve preferente aandelen Burton International B.V.. Burton

22 jaar nadat oud EU-voorzitter Delors met zijn groenboek kwam en vijftien jaar nadat de Interne Markt op pa- pier gerealiseerd was, is het tijd voor een facelift.. Kort

De reden voor wijzigingen in de Europe Core Pick List is dat aandelen die in de buurt komen van de Fair Value die Morningstar's aandelenanalisten voor hen berekenen, plaatsmaken

Dit is te onderscheiden in: de eindstand aan eigen aandelen: gegevens omtrent het verloop van de ei­ gen aandelen; op welke post de verkrijgingsprijs of boekwaarde van

Indien de koper van mening is dat de door hem te kopen aandelen niet het eeuwige leven zullen hebben zal hij de mogelijkheden van liquidatie en de

In de Verenigde Staten kennen de wetgevingen der staten globaal drie stelsels: a dat waarbij de statuten het vermogen der vennootschap moeten vermelden met

Monard, Maxime, advocaat balies Brussel en Hasselt en praktijkassistent Jan Ronse Instituut voor Vennootschaps- en Financieel Recht, KU Leuven Peeters, Steven, advocaat balie

maalschap van het Vierhouterbos.. Doordat de belangrijkste bron het rekeningenboek van de maalschap tussen 1749 en 1906 is, is besloten om daar de periode van het fysieke beheer op