• No results found

SOCIAAL-ECONOMISCHE PRIJSTHEORIE EN AFZETPOLITIEK *)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "SOCIAAL-ECONOMISCHE PRIJSTHEORIE EN AFZETPOLITIEK *)"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

S O C IA A L -E C O N O M IS C H E P R IJ S T H E O R IE E N A F Z E T P O L IT I E K *)

door D rs F. G raaf stal

In de la atste tijd is van de zijde der sociaal-econom en m eerm alen de opm erking gem aakt, dat de bedrijfseconom ische analyse t.a.v. sommige problem en zich te weinig rekenschap geeft van en niet voldoende a a n ­ sluit bij de uitkom sten van de zusterw etenschap. Z o men bedenkt, dat sociale economie en bedrijfseconom ie deelw etenschappen zijn, w elke slechts dan doelm atig w erken w anneer doublering van w erkzaam heden w ordt voorkom en en beide zodanig m et de uitkom sten van elkanders analyses rekening houden, d at er geen divergentie tussen de ontw ik­

keling van beide richtingen on tstaat, dan kan aan dergelijke uitingen niet zonder meer w orden voorbij gegaan.

M et nam e geldt dit voor een terrein, dat als een d er belangrijkste studievelden van de bedrijfseconom ie kan w orden gekenschetst, m aar tevens een object vorm t van sociaal-econom ische analyse, nl. kostprijs en prijspolitiek. D e wijze, w aarop dit studieveld door beide w eten sch ap ­ pen is bew erkt, kan niet als een proeve van nauw e sam enw erking w o r­ den aangem erkt. V a stg e ste ld moet w orden, d at de sociale economie vrij­ wel de uitkom sten, w aartoe de bedrijfseconom ie in h aa r specialisatie is gekom en, heeft geïgnoreerd, en voorzover zij zich d aarvan rekenschap heeft gegeven, heeft dit m eerm alen geen an d e r re su ltaa t gehad dan het m aken van d e verw ijten, w aarv an wij boven m elding m aakten.

U itg an g sp u n t voor deze verw ijten is de prijstheorie, zoals deze zich gedurende de laatste 15 ja a r in de sociale economie heeft ontw ikkeld, een ontw ikkeling, w elke vrijwel geheel gegaan is in de richting van de m arginale beschouw ing, zowel van kosten als van opbrengsten. In de m oderne prijstheorie herkent men op alle plaatsen de m arginale calcu­ latie als u itgangspunt der beschouw ingen. D a t met dit u itgangspunt de mogelijkheid w erd geschapen voor een conflict met de op dit punt be­ staan d e opvattingen van vele beoefenaren der bedrijfseconom ie ten o n ­ zent, zal duidelijk zijn voor een ieder, die weet, d a t deze calculatiewijze een onderw erp vorm t, w aarm ede de bedrijfseconom ie zich reeds lang tevoren heeft bezig gehouden. W rijv in g en , door deze situatie ontstaan, zijn dan ook de la atste tijd door publicaties van verschillende zijden meer en meer aan het licht getreden. x) * 1

*) Dit artikel werd, naar ons bekend is, geschreven vóór het afscheidscollege van Prof. Limperg; door omstandigheden, onafhankelijk van de wil van de schrijver, bereikte het ons eerst daarna. Ofschoon wij inmiddels niet alleen dit college maar ook een „sa­ menvattende beschouwing” van Prof. J. L. Mey over hetzelfde onderwerp plaatsten, gaan wij alsnog over tot publicatie van het opstel, omdat wij van oordeel zijn, dat het ook thans nog een waardevolle bijdrage tot de oplossing van het vraagstuk levert, met name doordat het een aantal belangrijke facetten belicht, die in de voorafgegane publi­ caties niet of slechts terloops zijn besproken. .— Red.

1) Vgl. bv. Prof. Dr J. L. Mey: „W instmarge en marginale winst” (prae-advies accountantsdag 1949), alsmede diens artikelen in het M.A.B. Nov. '47 en Jan. '48. Een uitgesproken tegengestelde visie geeft bv. H. Möller in „Kalkulation, Absatz­

politik und Preisbildung. Die Lehre von der Absatzpolitik der Betriebe auf preis­ theoretischer und betriebswirtschaftlicher Grundlage", W enen 1941; id. J. A. Geert- man in „De leer van de marginale kostprijs", 1949.

Verder wijzen wij op de na het schrijven van dit artikel gepubliceerde beschouwingen van Prof. Limperg in het M.A.B. nr. van Nov. 1950.

(2)

D a a r in de beschouw ingen op dit gebied norm atieve conclusies van vérstrekkende betekenis voor de afzetpolitiek van de bedrijfshuishouding liggen opgesloten, kom t 't ons nuttig voor enkele aspecten van dit v ra ag ­ stuk nog iets n ad e r te beschouw en.

V o o r een juist begrip van het volgende m enen wij goed te doen eerst een sum m iere beschrijving te geven van de m arginale beschouw ingsw ijze in de (sociaal-econom ische) prijstheorie, zoals deze algem een bekend is gew orden als h et theorem a van de equatie van grenskosten en grens- opbrengst ( „m arginal cost equating m arginal revenue”, „G renzkosten gleich G renzerlös” ) , ons daarbij nog beperkende tot die aspecten, welke voor ons van belang zijn.

Bij dit leerstuk g aa t men ervan uit, d at zolang een uitbreiding van productie en afzet m inder additionele offers met zich brengt dan het bedrag, w aarm ee de totale opbrengst toeneem t, het voor de bedrijf shuishouding voordelig zal zijn de productie te vergroten. W a n n e e r gestreefd w o rd t n aa r de behaling van de m axim ale w inst (of het minimale verlies) onder de gegeven om standigheden, zal men zolang doorgaan met produceren, d at de toenem ing van de totaalopbrengst (&= de grensop b ren g st), te danken aan de la a tst toegevoegde eenheid product, gelijk is aan de verm eerdering van het bedrag der totale offers, w elke door die productie-eenheid o n tstaat (<= de m arginale of grens­

k o s t e n ) .2) H et bedrijf bevindt zich dan in de zgn. individuele even­ w ichtstoestand (op de korte term ijn). E n om gekeerd: w anneer de om­ vang van de productie a.h.w . voorbij dit p u n t is gestegen, zal het voor­ deliger zijn om deze in te krim pen tot het bew uste equatiepunt is bereikt, d a a r van die m eerdere product-eenheden de grenskosten gro ter zijn dan de grensopbrengst.

In deze visie ligt opgesloten, d at 't (a lth a n s voor het m om ent) irrele­ v an t is, of de totale opbrengst ook de totale offers dekt; voldoende is, d at de grénsopbrengst de grénskosten dekt. H e t zal duidelijk zijn, d at op deze wijze de constante offers, w elke immers niet beïnvloed w orden door die veranderingen in de productieom vang, niet in de grenskosten komen.

D eze redenering — dit zal blijken een belangrijk punt te zijn — g aa t al dan niet stilzw ijgend van de volgende veronderstellingen uit: de o n d er­ nem ers streven n a a r de m axim ering van hun totale w inst (resp. de grootst mogelijke reducering van hun verlies), en hebben d aarto e de beschikking over de gegevens, voorzover nodig, van het verloop der kosten en op­ brengsten, terw ijl men bovendien veronderstelt, d at zulks in de loop van de tijd niet v erandert.

A an een n ad e re precisering van het grenskostenbegrip b estaat in het kader van dit artikel o.i. geen behoefte. W ij releveren slechts, d at de wijze van verloop der grenskosten (zijnde afgeleid uit het verloop der totale o ffers), w o rd t ontleend aan beschouw ingen over de quantitatieve verhoudingen, w a ard o o r men komt to t een verloop, d a t aanvankelijk een degressie, later met het uitbreiden der productie (in de zin van opvoering d er bedrijfsdrukte) een progressie vertoont. K enm erkend hierbij is, d at men deze grenskosten als de „w erkelijke kostprijs per eenheid” be­ schouw t. 3)

2) Men dient hier eigenlijk van offers te spreken, omdat nog niet vaststaat, dat dit ook de kosten zijn. Helaas kent de sociale economie deze onderscheiding practisch niet.

3) Prof. M r J. G. Koopmans in „Marginale kosten, marginale opbrengst, en optimale productie-omvang", een uitvoerig artikel, voorkomend in de bundel „Economische Opstellen”, aangeboden aan Prof. Mr F. de Vries, Haarlem 1944 (blz. 154).

(3)

T.o.v. de grensopbrengst is de ontw ikkeling in de prijstheorie het meest geprononceerd. O udtijds w aren de prijstheoretische beschouw ingen in de sociale economie geconcentreerd op tw ee m arktvorm en: volkom en concurrentie en volkom en monopolie, w aarbij men de volkom en concur­ rentie als de „norm ale” toestand voor het m erendeel van het m arktge­ beuren beschouw de. D e huidige theorie der m arktvorm en kent veel meer en fijnere onderscheidingen, onder invloed w aarv an de prijstheorie in veel sterker m ate dan voorheen een „gedifferentiëerd” k arak ter heeft verkregen. D e toestand van volkomen concurrentie w ordt aanw ezig ge­ acht (wij volgen hierbij de opvattingen van H . M öller, P rof. H ennipm an e .a .), w anneer n a a st atom istische concurrentie (d.i. een toestand, w aarbij er zóveel aanbieders resp. vrag ers zijn, d at verandering in de aangeboden resp. g evraagde hoeveelheid van elk lid van het m arktpersoneel afzonder­ lijk de m arktpositie der an deren niet m erkbaar kan beïnvloeden), een volkom en m arkt aanw ezig is, d.w.z. een uniform e prijs tot stan d komt. D it betekent, d at de m arktprijs onder invloed van h et aanbod van één betrokken aanbieder niet zal veranderen, w aard o o r de afzetcurve voor de individuele bedrijfshuishouding grafisch kan w orden voorgesteld door een rechte horizontale lijn. D e prijs is dan voor de individuele o n d er­ nem er een gegéven grootheid, en deze kan dus geen prijspolitiek voeren, alleen m aar hoeveelheidspolitiek, w elke dan bepaald is door de kosten- verhoudingen.

D it w ordt anders w anneer — om w elke reden ook ■—> de ondernem er er m ede rekening moet houden, d a t de hoeveelheid product, w elke hij ter m arkt aanbiedt, van invloed is op de hoogte van de prijs, w aard o o r dus de vraagschaal, w aartegenover hij zich g ep laatst ziet, niet een hori­ zontaal m aar een met het toenem en van de hoeveelheid dalend verloop vertoont. E en kenm erkend verschil tussen de oude en nieuw ere prijs­ theorie is nu, d at dit vroeger practisch alleen het geval w erd geacht bij het (volkom en) monopolie, terw ijl men nu ziet, d a t volkom en monopolie en volkom en concurrentie slechts de min of meer theoretische grensge­ vallen zijn van het tussenliggende gebied, en de overgrote m eerderheid d er bedrijfshuishoudingen, zonder een monopolie te hebben, tóch m et een dalende afzetcurve te rekenen heeft. D it tussengebied, w aarin een reeks van verdere m arktvorm en te onderscheiden is, w o rd t m eestal aangeduid met de verzam elnaam onvolledige of m onopolistische concurrentie.

W ij w illen op deze plaats slechts tw ee d er in de realiteit m eest voor­ kom ende m arktvorm en noem en: de polypolistische concurrentie en het oligopolie. Polypolistische concurrentie is atom istische concurrentie op een onvolkomen m arkt: er zijn zóveel aanbieders, d a t elk de positie der an deren slechts onm erkbaar kan beïnvloeden, m aar men heeft, anders dan bij volkom en concurrentie, a.h.w . een eigen „S tam m kaüferschaft” , w at ook betekent, d a t men niet meer tegen een b epaalde prijs onbeperkt afzet heeft. Bij h et (aan b o d s-) oligopolie d aarentegen is het m arktperso­

(4)

Stackelberg, toejuichen, om dat de theorie d aardoor de realiteit een stuk dichter benaderen kan dan de oude simplistische zw art-w it tegenstelling van monopolie en concurrentie. O p grond hiervan w o rd t aan de bedrijfs­ economie ook verw eten, d at deze in h aa r opvattingen t.a.v. kostprijs en prijspolitiek onvoldoende rekening gehouden zou hebben met de afzet- verhoudingen, zoals de theorie der m arktvorm en die trac h t te analyseren. W ij zullen zien, dat dit verw ijt slechts gedeeltelijk gerechtvaardigd is, doch willen er hier reeds op wijzen, dat bijvoorbeeld Prof. Limperg in zijn prijstheoretische beschouw ingen reeds vóórdat de genoem de ontw ikke­ ling een aanvang zou nemen, implicite rekening gehouden heeft met deze nieuw ,.ontdekte" marktvorm en. W a n t als P rof. Limperg u itg aat van een bedrijfshuishouding, die wel een grote m ate van m ededinging on t­ moet, m aar niettem in invloed op de prijsvorm ing van haar product kan uitoefenen, veronderstelt hij reeds een m arktvorm , die nóch tot het vol­ ledig monopolie, nóch tot de volkomen concurrentie kan w orden gere­ kend. 4)

V rijw el gelijke tred met de genoem de evolutie heeft de ontw ikkeling in de voorstellingsw ijze gehouden. W ij bedoelen de grafische uitbeelding in de vorm van de grenskosten- en grensopbrengstcurve. M en doet dit meestal zó, d at in het coördinatensysteem , w aarin zoals oudtijds op de abscis de hoeveelheden en op de ordinaat de geldbedragen w orden afge- beeld, de afzetcurve (aangevend de opbrengst per eenheid product, be­ horend bij de betreffende hoeveelheid) en de curve van de gem iddelde offers per eenheid product, behorend bij de overeenkom stige hoeveelhe­ den, w orden gebracht. W a a r grenskosten en grensopbrengst derivaten zijn

van het verloop van de totale offers resp. de totale opbrengsten, kan dus uit de afzetcurve de grensopbrengstcurve en uit de „gem iddelde k o sten ”- curve de grenskostencurve w orden afgeleid.

M en ziet dus, w at de kostenzijde betreft, dat deze gem iddelde „kosten” de uitkom sten van een simpele doorsneecalculatie zijn. W ij zeiden reeds, d at de constante offers niet in de grenskosten komen, en met het toe­ nem en van de hoeveelheid een steeds kleiner bedrag van de gem iddelde offers per eenheid product uitmaken. D at op de du u r de gem idelde offers per eenheid product gaan stijgen w o rd t veroorzaakt door het dan progres­ sief gew orden verloop d er variabele offers. H e t verloop van de grens- opbren g stcm ve zal in sterke m ate afh an g en van de m arktvorm , om dat deze de vorm van de afzetcurve bepaalt. Bij volkom en concurrentie w ordt verondersteld, d at de geldopbrengsten proportioneel verlopen met de afgezette hoeveelheden, zodat in dit geval afzetcurve en g rensopbrengst­ curve, en daarm ee prijs en grensopbrengst, sam envallen. In alle andere gevallen, w aarin het individuele bedrijf niet met een horizontale afzet­ curve, m aar met één, die een negatieve inclinatie vertoont, te m aken heeft, zal bij elke hoeveelheid (g ro te r dan 1) de prijs bóven de grensopbrengst liggen. Immers, de m arginale opbrengst is bij ieder punt van de vraag- schaal gelijk aan de prijs, behorend bij d at punt, verm inderd met het product van de intram arginale hoeveelheden en de dalingsgraad van de vraagschaal in datzelfde punt (prijsdiscrim inatie hierbij buiten beschou­ w ing g elaten ).

4) Vgl. de intreerede van Prof. Limperg, „Eenige beschouwingen over kostprijs en prijsvorming als bedrijfhuishoudkundig probleem", 1922. W anneer J. A. Geertman op blz. 106 van zijn genoemd werk meent, dat ... het belangrijkste bezwaar tegen deze methode (d.i. van Limperg c.s.) is gelegen in het voortbouwen op de theorieën. die alle prijsvorming tot volledige mededinging reduceren ...”, moet dit dan ook als onjuist gequalificeerd worden.

(5)

D e individuele evenw ichtspositie (op korte term ijn), de optim ale be- drijfsdrukte, ligt dus daar, w a ar de grenskostencurve de grensopbrengst- curve snijdt. O p deze wijze, zo m eent men, kan in beginsel op eenvoudige en uniform e wijze het prijsvorm ingsproces v erklaard w orden en, zo mag men d aa raa n toevoegen, zouden hiermee de norm en voor de afzetpolitiek eveneens in beginsel gegeven zijn.

W a n n e e r wij thans deze opvattingen t.a.v. de equatie van m arginale kosten en opbrengsten critisch willen bezien, hebben wij w aarlijk enige schroom te overw innen. Immers h e t b etre ft hier een ,,door generaties opgebouw d analytisch a p p a ra a t” 5), een conceptie, die door haar voor­ komen van w elhaast m athem atische exactheid tegelijkertijd een impo­ nerende en bekorende invloed uitoefent. Zij w o rd t door vele schrijvers m et bew onderensw aardige virtuositeit g eh anteerd en betekent ook in verschillende opzichten (w aarop wij hier niet n ad e r behoeven in te gaan, d aar ons alleen kostencalculatie en prijspolitiek bezien vanuit de indivi­ duele bedrijfshuishouding in teresseren) een vooruitgang in vergelijking m et de vroeger gebruikelijke analyse. De gedachtengang van de equatie van grenskosten en grensopbrengst w o rd t d an ook in een belangrijk deel der sociaal-econom ische literatuur als een vanzelfsprekendheid be­ schouw d, zozeer zelfs, d a t men m eent d at deze regelrecht voortvloeit uit het economisch principe, om dat de ondernem er uit een reeks van moge­ lijke product-hoeveelheden steeds dié zal kiezen, w elke hem de grootste totaalw inst geeft.

T w ee om standigheden geven ons echter enige vrijm oedigheid desalniet­ temin w at afsta n d to t deze opvattingen te nem en. E ersten s zien wij in de practijk, d at de bedrijven grosso-m odo hun afzetpolitiek niet op de ge­

schetste wijze bepalen, w elke om standigheid op zich zelve wel niets bewijst, m aar toch in s ta a t is om enige twijfel te doen rijzen aan de geschiktheid van dit theorem a om in d e dynam ische w erkelijkheid de feitelijke prijsvorm ing te verklaren en, w a t ons vooral interesseert, als norm voor het bedrijfsgebeuren te dienen (m en leze i.v. hierm ede bv. het artikel van R . L. H all en C. /. H itch in de „O x fo rd Econom ie P a p e rs” van M ei 1939, geschreven n.a.v. een in E ngeland gehouden enquête tot onderzoek van de em pirische betekenis van de m arginale calculatie).

E en andere overw eging, die ten dele met het bovenstaande in relatie staat, vloeit voort uit de a a rd d er generalisaties der sociaal-econom ische w etenschap. V eelal gew end te w erken m et m acro-econom ische groot­ heden, volgt ze v aak de m ethode d er afnem ende abstractie; bij de analyse w ordt uitgegaan van één of m eerdere vereenvoudigende veronderstellin­ gen, om deze in een latere fase van de redenering te vervangen door of aan te vullen met veronderstellingen, die méér in overeenstem m ing zijn m et de realiteit, w elke men wil verklaren. V a a k is dit in d erd aad de enige mogelijke m ethode. H et gevaar dreigt echter altijd, d a t öf de praem issen niet duidelijk aan het begin van de beschouw ing gereleveerd w orden, öf men halverw ege of aan het eind van de analyse vergeten is, d at de uit­ kom sten slechts in zoverre empirische w a ard e en geldigheid bezitten, als de praem issen overeenkom en met de w erkelijkheid. H e t wil ons voor­ komen, d a t de dogm engeschiedenis voldoende voorbeelden oplevert om te menen, d at op dit gebied m isverstanden niet tot de onm ogelijkheden behoren. Z o d o en d e kan het gebeuren, d at aan het bedrijfsleven sugges­ ties w orden gedaan op grond van een redenering, w aarv an de juistheid

5) Aldus Prof. D r P. Hennipman in een artikel getiteld „Afzetpolitiek en Prijsvor­ ming”, in „De Economist”, Jan./Febr. 1944.

(6)

„an sich" niet te ontkennen valt, m aar w aarv an de opvolging in de prac- tijk niettem in tot gevaarlijke gevolgen zou kunnen leiden, om dat de v er­ eenvoudigende praem issen voor deze practijk niet gelden.

W ij m enen, d a t vele voorstanders der m arginale calculatie niet aan dit gevaar zijn ontkom en. R eeds noem den wij de veronderstellingen, w a a r­ van al dan niet stilzw ijgend hierbij uitgegaan w ordt, nl. die van de w in st­ m axim alisatie, de .—- voorzover noodzakelijk -— volledige m arktkennis, en de uitschakeling van het tijdselem ent. W ij zien weinig reden om tegen de eerste veronderstelling (mits juist geïnterpreteerd, dwz. in relatie gebracht m et het tijdselem ent) tevelde te trekken, m aar hebben wel behoefte om de n ad ru k te leggen op het feit, d at de tw ee volgende in hoge m ate irreëel zijn, en in laatste instantie de oorzaak ervan zijn, d at wij de m arginale beschouw ingsw ijze m enen te m oeten afw ijzen. M en zal dan ook zien, d at het zw aartepunt van de volgende argum entatie in deze veronderstellingen en hun consequenties ligt.

D it zal het scherpst tot uiting komen, w anneer hiertegenover eerst de beschouw ingsw ijze der integrale kostprijscalculatie —- w aarv an n a a r wij m enen P rof. Limperg 't eerst de theoretische fundering heeft gelegd — gesteld w ordt, om dat deze juist uitg aat van het in de realiteit aanw ijs­ bare organische verband in de loop van de tijd. W a n n e e r hier g evraagd w o rd t n aa r de bepaling van de kostprijs van een toevoeging aan de pro­ ductie, dan luidt het antw oord, dat w anneer geen speciale doelstelling aan deze vraag verbonden is (nl. in geval van een incidentele, van de b estaan d e productie losstaande toevoeging), deze bepaling n aa r dezelfde grondslagen plaatsvindt als die van de kostprijscalculatie der b estaande productie, de bepaling van de totale noodzakelijk voor de voortbrenging te brengen offers. E n wel om dat onder invloed van de w et der continuï­ teit een goederenstróóm ontstaat, w aarvan alle eenheden zowel gelijk- als volgtijdelijk met elkaar in een organisch verband staan. E n dat bren g t met zich mee, d at het ontoelaatbaar is om het tijdselem ent uit de analyse te elimineren, om dat zodoende een sam enhang verbroken zou w orden, die fundam enteel is voor het gehele probleem.

A nders gezegd: de m arginale beschouw ing van een producteenheid is onjuist, om dat de offers, die in de bedrijfshuishouding gebracht w orden, niet voor een enkel product, m aar in beginsel voor de totale voortbrenging der bedrijfshuishouding in de loop van de tijd geprojecteerd zijn. D eze sam enhang is het, die dus norm aliter v erhindert om te concluderen, dat de kósten van een toevoeging aan de productie zouden b estaan uit het verschil tussen de offers van de productie mèt, en de productie zónder die toevoeging ( = de gren sk o sten ).

H ieruit behoeft niet afgeleid te w orden, d at Lim perg c.s. nim m er to t een an d e re dan de integrale kostprijs zouden kunnen kom en; het toe­ gevoegde „norm aliter” wijst d aa r reeds op. Bij een incidentele toevoeging aan de voortbrenging nl. is een organische sam enhang m et de stam - productie niet aanw ezig, en in dit geval komen Limperg c.s., sprekende van differentiële kosten, tot een kostprijs, bestaan d e uit het verschil tu s­ sen de offers van de productie met en die van de productie zonder de toevoeging. H oew el dus het begrip der differentiële kosten niet identiek is met d at der m arginale kosten, komen in dit geval beide to t eenzelfde quantitatief resultaat. E r moet echter de n adruk op gelegd w orden, dat het differentiële kostenbegrip uitsluitend gehanteerd kan w orden, w a n ­ neer sprake is van een incidentele, toevallige toevoeging aan de (stam -) productie; een toevoeging, die in zoverre toevallig is, d at deze een in

(7)

economische zin andere karakteristiek vertoont dan de stam productie en niet in een rationele bedrijfsprojectie en de daarop rustende kostencalcu- latie voorzien is. G)

H o u d t het bovenstaande reeds een principiëel bezw aar in tegen de conceptie der grenskosten-grensopbrengst equatie, niettem in kan het van belang zijn enkele aspecten nog iets dichter te benaderen, m et nam e door sommige consequenties, w a araa n tot dusverre o.i. te weinig aa n d ach t is geschonken, n ad e r onder de ogen te zien.

H e t is dan vooral de verwaarlozing van het tijdselem ent, dat onze bezw aren doet rijzen. W e l kunnen wij het w aard eren , d a t men zich dat tegenw oordig meer en meer bew ust w ordt, en dan ook het uitgaan van de onveranderlijkheid in de tijd explicite gesteld w ordt. D it scherp for­ m uleren van de praem issen heeft in ieder geval het voordeel, dat de betrokken positie duidelijk te onderkennen is. Prof. K oopm ans verm eldt bv.: „D eze veronderstelling b etreffende de onveranderlijkheid in den tijd van de kostenschaal en de m arktgegevens zal in dit gehele opstel w orden g e h a n d h a a fd ”. * 7) M a a r zo is het in w ezen een statische wijze van be­ handeling, w aarm ee wij hier te doen hebben, met de tekortkom ingen van dien. D oor het uitschakelen van het organisch verband in de tijd vervalt deze statische opvatting van de equatie van grenskosten en grensop- b rengst noodzakelijkerw ijs in de incidentele beschouwingswijze. H et be­ zien van een d w arsdoorsnede van de tijd met de veronderstelling, d a t de volgende dw arsdoorsneden aan de v o orafgaande gelijk zullen zijn, deze verw ijdering van de dynam ische w erkelijkheid, drijft onafw endbaar tot de m arginale beschouw ing van kosten en opbrengst. H ierm ede w ordt deze praem isse fataal voor de practische bruikbaarheid dezer equatie. W a n t het is niet zozeer gebrek aan innerlijke logica, dat de redenering van zoveel em inente denkers kenm erkt. U itg aan d e van de praem issen is aan deze equatie-gedachte formele juistheid niet te ontzeggen, evenmin als wij w ensen te ontkennen, d a t in incidentele gevallen van toevoegingen aan de productie de differentiële calculatie de juiste is.

D eze verw aarlozing van h et tijdselem ent heeft verscheidene conse­ quenties, w aarv an wij enkele w illen noemen. E én van de meest voor de h and liggende m oeilijkheden vorm t de afhankelijkheid van de grootte der marginale kosten van de tijd. M en bedenke, d a t volgens de gew raakte redenering de constante offers niet in de grenskosten komen: de grens­ kosten van een producteenheid w orden gevorm d door het verschil tussen de offers van de productie mèt, en zónder die eenheid. E n de constante offers zijn voor die beiden gelijk, en daarm ee voor de m arginale kosten uitgeschakeld. E chter niet alle constante offers zijn onafhankelijk van het verloop van de tijd. V ele constante offers blijken, w anneer de tijdsruim te m aar groot genoeg genom en w ordt, variabel te zijn. Z o zullen de m argi­ nale kosten dus d e neiging vertonen hoger te zijn, n aarm ate de beschouw ­ de periode lan g er is, om dat in de m arginale kosten op de lange termijn dié kostenelem enten komen, w elke op korte term ijn niet, m aar op langere termijn wél variëren met de om vang der productie. E n hierin schuilt, vooral bij pogingen to t het in gebruik nem en van een overcapaciteit, een gevaar voor de calculatie: nl. d a t de m arginale kosten lager gecalculeerd w orden, dan ze na verloop van korter of langer tijd zullen blijken te zijn. Als men dan de prijspolitiek gebaseerd heeft op dit te lage bedrag, loopt

«) Vgl. Prof. Dr H. J. v. d. Schroeff, „Leer van de kostprijs”, 1947, blz. 297/298. 7) t.a.p. blz. 153 (noot 11)

(8)

men het risico te bem erken, d at men zelfs de w erkelijke m arginale kosten niet heeft gedekt. O nnodig te zeggen, d at er zo ook een sterk willekeurig, instabiel m om ent in calculatie en prijspolitiek komt, w aarv an w e enkele nadelen nog zullen noem en.

H ierm ede hebben wij ons alreeds begeven op het terrein van w a t als één d er m eest bedenkelijke gevolgen van de theorie der equatie van grens- kosten en grensopbrengst beschouw d kan w orden, nl. het prijsbederf. D it is één der consequenties van het verw aarlozen van het tijdselem ent, w aarv an het opmerkelijke is, d a t deze zowel in de bedrijf s- als sociaal- economische literatuur niet dié aan d ach t krijgt, w elke deze verdient.

N u m oeten wij hier goed onderscheiden. M en mag niet zeggen, d at de m arginale calculatie in de sociaal-econom ie geen oog heeft voor het prijsbederf in de zin van het dalen van de prijs onder invloed van een groter aanbod van de bedrijfshuishouding (w at, zoals w e zagen, bij alle m arktvorm en buiten die der volkom en m ededinging het geval is). W a n ­ neer men door vergroting van h et aanbod op een lager gelegen punt van de afzetcurve terecht komt, dan is in de grensopbrengst deze vorm van prijsbederf immers reeds verw erkt. D e sociaal-econom ie leert dus niet, als sommige bedrijfseconom ische schrijvers, dat de grensprijs b estaa t uit de variabele kosten. D e (g ren s-)p rijs ligt u iteraard hoger, nl. zóveel boven de grenskosten als de prijsdaling op de stam productie b edraagt. H e t is dan ook een w instpunt voor de nieuw ere prijstheorie, d at zij mét het inzicht, d a t de volkomen concurrentie een min of meer theoretisch grensgeval is en de overgrote m eerderheid der bedrijven, ook zonder d at van een monopolie sprake is, met een dalende afzetcurve moet rekenen, tevens oog heeft gekregen voor déze vorm van prijsbederf.

M a a r daarm ee zijn we er nog niet. W a n t in andere zin kan aan het theorem a van de equatie van grenskosten en grensopbrengst wel degelijk veronachtzam ing van het gevaar van prijsbederf w orden verw eten. W e dienen hiertoe te bedenken, d a t de kosten- en vraagschalen, w aaru it de grenskosten- en grensopbrengstcurven w orden afgeleid, strikt genom en slechts geldigheid hebben voor één ondeelbaar moment. D e curven, die in het bekende coördinatenstelsel w orden gebracht, zijn de theoretische ofwel statische v ra ag - en aanbodcurven. V o o r elke nieuw e m arktsituatie, voor elk volgend moment, m oeten nieuw e curven getrokken w orden. D a t dit zo moet zijn blijkt uit de overw eging, d at elke verkoop, elke behoefte­ bevrediging reeds de tot dusverre b estaan d e vraagschaal beïnfluenceert. E en dergelijk organisch verband in de tijd, als w e aan de kostenzijde constateerden, blijkt dus evenzeer te liggen aan de vraagzijde! D a t impli­ ceert, d at w an n eer eenm aal verkopen zijn tot stan d gekom en, en geen behoeftevernieuw ing heeft p laatsgehad, de vraagcurve n aa r links is ver­ schoven. D it prijsbederf valt buiten het gezichtspunt van de grenskosten- grensopbrengst equatie: die houdt slechts rekening m et de verschuiving van een p u n t op de gegeven vraagcurve.

D e conclusie hieruit luidt, d at w anneer een producent in een sneller tem po aanbiedt dan er bij de afnem ers vernieuw ing van behoeften p laats­ vindt, er prijsbederf o n tstaat door verschuiving van de vraagcurve n aa r links (dus door lagere w aardering van de afnem ers). D a t de vraagcurve ook uit anderen hoofde kan verschuiven, verm élden wij slechts: eveneens dat 't in bepaalde gevallen zelfs mogelijk is, d at door een prijs daling de verkochte hoeveelheid blijvend a f in plaats van toeneem t, nl. w anneer de afnem ers — zij ’t w ellicht ten onrechte — m enen, d at de qualiteit ook wel verm inderd zal zijn. W ij m enen in één en ander een duidelijke

(9)

wijzing ervoor te zien, d at het tijdselem ent een integrerend bestanddeel van calculatie en prijspolitiek dient uit te maken, en d at het niet toelaat­ b aa r is zich hieraan door middel van een praem isse te onttrekken.

D it alles krijgt reliëf, w anneer we even zien n aa r d e voornaam ste van de bew egingsvorm en, die door de statica uitgeschakeld w orden, nl. de conjunctuur. H ier geldt Lim perg’s argum entatie t.a.v. het prijsbederf a fortiori. D eze keert zich vooral tegen de norm atieve conclusie, die in de gew raakte equatie-gedachte ligt opgesloten, op grond van de overweging, d at deze alleen let op de momentele en niet op de volgtijdelijke winst, en daarm ee de fatale fout b egaat de betekenis van de w instm arge te ver­ w aarlozen. M et de uitbreiding van het bedrijf tot het punt w aar de grens- opbrengst nog juist de grenskosten dekt, is het bedrijf met een reeks producteenheden in de positie van het ,,grensbedrijf” geraakt, w at b ete­ kent, d at het door deze uitm ergeling van de w instm arge sterker conjunc­ tuurgevoelig is gew orden dan het geval zou zijn gew eest, indien men m inder kortzichtig w are gew eest en meer oog voor de w instm arge zou hebben gehad.

H et bedrijf, dat alle afzetm ogelijkheden op elk m oment tot het uiterste uitbuit, w ordt bij teruggang in de conjunctuur door de prijsdaling in het bestaan aangetast. W a n t men kan de uitbreiding niet meer ongedaan maken: de m eerdere afzet is verw orven dank zij de laag st mogelijke prijs, die de grenskosten-grensopbrengst equatie toeliet, en er is een perm a­ n en te organisatie geschapen voor het aantrekken der nieuw e afnem ers (nog afgezien van de uitbreiding van het inelastische technische produc- tie-apparaat, die w ellicht heeft p laatsgevonden.) D eze kan niet meer opgeheven w orden: alle afnem ers, niet alleen d e ,,grens”-afnem ers, gaan m inder kopen; en als er afnem ers uitvallen gebeurt dit over de gehele linie, en niet alleen aan de grens. H ierm ede lijkt ons de vinger gelegd te zijn op één van de m eest zw akke plekken van het verw aarlozen van het tijdselem ent in de gebruikelijke sociaal-econom ische analyse. D aarom leg­ den wij in het voorgaande hierop de nadruk: deze veronderstelling van de onveranderlijkheid in de tijd der kosten- en v raagfunctie is niet geper­ m itteerd.

W e rp e n wij nog een blik op de wijze w aarop het theorem a der equatie van grenskosten en grensopbrengst w erkt w anneer wij met een heterogene productie te doen hebben. H ier dreigen nl. eveneens gevaren, die, zoals men zal verm oeden, vooral de richting der productie betreffen. W a n n e e r een bedrijf tw ee of meer artikelen produceert, die wel van dezelfde actieve ondeelbare productiem iddelen gebruik maken, m aar niet in gelijke mate, betekent dit, d at deze artikelen in verschillende m ate voor de daardoor o ntstane constante offers aansprakelijk zijn. D e m arginale calculatie loochent door het veronachtzam en der constante offers dit oorzakelijk verband, en calculeert de producten met het grotere aandeel in de con­ stan te offers te laag t.o.v. de producten met het kleinere aandeel. Z o o n tsta a t een verschuiving in de richting der productie, die niet door de w erkelijke kostenverhoudingen gerechtvaardigd w ordt, en door de m ar­

(10)

ten, die veel — niet gecalculeerde — co nstante offers veroorzaken te stim uleren en de and ere te verw aarlozen, vooral w a a r het tijden van algem ene terughoudendheid zal betreffen. W a t er van de dekking der constante offers terechtkom t laat zich licht raden.

H e t is overigens niet zo verw onderlijk, d at de genoem de gevolgen van m arginale calculatie bij heterogene productie in doorsnee door de sociaal- economische literatuur niet genoemd w orden. D e hom ogene productie is nl. w eer één der veronderstellingen der analyse, die lang niet altijd met de w erkelijkheid overeenkom t. W e l w o rd t regelm atig n a a r h et bestaan van heterogene productie verw ezen, m aar in feite gaat de behandeling toch vrijwel steeds van een hom ogene productie uit. „D ie verbundene Produktion ist theoretisch nicht so weit erforscht, wie man es bei dem V orherrschen von M ehrproduktionsbetrieben erw arten w ü rd e ” , zo ver­ ontschuldigt H . M öller zich. 8)

E en ander bezw aar van theoretische a a rd tegen de g ew raakte gedach­ tengang ligt hierin, d at er m arktvorm en zijn, w aarin het eenvoudig onm o­ gelijk is om zonder meer een grensopbrengstcurve te trekken. W ij noe­ men bij wijze van voorbeeld de oligopolistische prijsvorm ing. H ier g aa t de simpele gelijkheid van grenskosten en grensopbrengst niet meer op, om­ dat de afzetcurve voor de individuele bedrijfshuishouding (en daarm ee de grensopbrengstcurve) niet gedeterm ineerd is: de prijs- en afzetpolitiek van de onderscheidene aanbieders is interdependent. E en prijsverandering heeft dus niet alleen directe invloed op de g evraagde hoeveelheden der afnem ers, m aar beïnfluenceert ook de overige aanbieders. E n de reacties van deze laatsten op de prijswijziging van hun concurrent beïnvloeden w eer de disposities der afnem ers, zodat het totale re su ltaat m ede a fh an ­ kelijk is van de houding der andere aanbieders. D it betekent dus, d at de grensopbrengstcurve eerst getrokken kan w orden bij bepaalde v eronder­ stellingen t.a.v. de afzetpolitiek van alle aanbieders. E n hier zijn legio m ogelijkheden; men zie m aar eens de controversen bij de behandeling van het duopolie in de sociaal-econom ische literatuur. E en en and er is nu van belang om dat er meestal méér oligopolistische elem enten in de w erke­ lijke prijsvorm ing schuilen, dan men geneigd is aan te nem en, nl. in de bijzondere vorm van verschillen in vestigingsplaats: de aanbieder heeft vaak een in zekere m ate onbestreden afzetgebied, n aa st een bestreden afzetgebied m et de dichtstbijzijnde concurrent (e n ).

T rouw ens, ook bij andere m arktvorm en zal de zaak u iteraard niet zo eenvoudig liggen, als de gebruikelijke grafische voorstellingen ons w el­ licht suggereren. A fzet- en grensopbrengstcurven (als zijnde d a ta ) zijn snel getrokken, m aar in de w erkelijkheid vallen deze zeer moeilijk te berekenen. W ij bedoelen hier niet de bovenverm elde theoretische onm o­ gelijkheid om bij oligopolie e.d. van een gegeven afzetcurve voor de individuele bedrijfshuishouding uit te gaan, m aar het in ’t algem een voor alle m arktvorm en geldende feit, dat deze curve gebaseerd is op de vraag - schalen der individuele afnem ers. E n deze kan men niet, of norm aliter slechts met veel moeite en kosten te w eten komen. D e m eeste producenten zijn dan ook onkundig van de elasticiteit van hun afzetcurve en passen in hun calculatie en afzetpolitiek de grenskosten-grensopbrengst equatie niet toe.

M a a r al zou men deze afzetcurve kennen, dan moet men nog bedenken, 8) t.a.p. blz. 18.

(11)

d at deze strik t genom en m aar geldigheid heeft voor één m oment. H e t­ zelfde geldt w elisw aar ook voor de grenskostencurve, m aar deze kan toch gem akkelijker nog berekend w orden en v eran d ert norm aliter ook niet snel. S telt het bedrijf zich nu op een bepaald m om ent in op de dan geldende kosten- en opbrengstverhoudingen, en bepaalt dienovereen­ komstig de afzetpolitiek volgens de g renskosten-grensopbrengst equatie, dan kan deze door intussen opgetreden v eranderingen to t an d e re resul­ taten leiden dan beoogd w erd. O p elk moment zou dus eigenlijk de

equatie-positie w eer berekend m oeten w orden.

N u kan men zeggen, dat deze redenering ad absurdum gevoerd is, en d a t w anneer deze curven niet precies van tevoren bekend zijn, de bedrijfs- huishouding na enig proberen wel de equatiepositie zal kunnen bereiken. H e t is een proces van „trial an d e rro r” ; „tastenderw ijs” kom t het even­ w icht tot stand, zo verneem t men dan. D e grensopbrengst en de grens- kosten w orden zo dus experim enteel vastgesteld. M en kan zich echter afvragen, of men zich op deze wijze niet te veel van de oorspronkelijke gedachtengang distanciëert, en wij w illen er in ieder geval op wijzen, d at aan een dergelijke afzetpolitiek gevaarlijke kan ten kunnen zitten. W a n t dit b enadert bedenkelijk het „gezegend zij de g reep” , en het is best mogelijk d at de zegen uitblijft. In concreto: het is zeker niet uitgesloten, d at men zich t.a.v. de grensopbrengst vergist blijkt te hebben, in die zin, d at de afzetcurve inelastischer blijkt dan men verw achtte, zodat bij een prijsverlaging een m inder grote om zetverm eerdering plaats heeft dan begroot w erd (of om gekeerd bij een prijsverhoging de afzetcurve een gro ter elasticiteit blijkt te hebben dan die, w aarop gerekend w as, w a a r­ door de om zet veel sterker terugloopt, dan verw acht w a s).

D an kan ’t zijn, d at er voorlopig geen w eg terug meer is. D e beperkte bew egingsvrijheid van de ondernem er t.a.v. prijsw ijzigingen, ook w a n ­ neer hij die formeel in een bepaalde m arktsituatie wel bezit, w o rd t veelal in de sociaal-econom ische literatu u r verw aarloosd, en v erhindert in sterke m ate het tot stan d komen van de gelijkheid van grenskosten en g ren s­ opbrengst, ook via het probeerproces. V o o ral een eenm aal geëffectueerde

prijsverlaging laat zich m aar niet even gauw corrigeren.

D a t de bew egingsvrijheid inzake w ijzigingen van de verkoopsprijs vaak kleiner is dan de theorie veronderstelt, blijkt duidelijk bij het m erkartikel. Z o als bekend is eist dit om verschillende redenen een uniform e, vaste prijs; geen vaste prijs in absolute zin uiteraard, m aar toch een vrij grote m ate van prijsstabiliteit. D e consequentie hiervan is echter, d at de hoe- véélheid niet meer gehanteerd kan w orden als de grootheid, w aarm ee men zijn positie op de m arkt vastlegt, om dat d aaruit een schom m elende prijs zou resulteren. H e t m erkartikel eist immers, d at de prijs als actie-para- m eter w ordt gekozen; en bij de prijs w aaro p men zich vastgelegd heeft, bepaalt de m arkt de afgezette hoeveelheid. M a a r dit betekent, d at de equatie-positie niet meer van m oment tot moment te bereiken valt, d aar men de veranderingen in de hoeveelheid, nodig om de grensopbrengst en de grenskosten te doen variëren, niet meer in de han d heeft!

(12)

vorm en geput kan w orden; hier liggen wellicht terreinen, w aarop verd er overleg nuttig kan zijn.

M en dient hierbij echter steeds te beseffen, d at door het feitelijke tekort aan m arktgegevens de kostencalculatie nog altijd het belangrijkste gege­ ven voor de afzetpolitiek der bedrijfshuishouding vorm t. W ij achten het een merkelijke leem te in de sociaal-econom ische analyse, d at deze aan dit toch zo belangrijke aspect onvoldoende aa n d ach t heeft besteed. Im­ mers, de prijspolitiek w o rd t beheerst door tw ee reeksen van factoren:

de kostenverhoudingen en de m arktpositie. Als nu gebleken is, dat het voor de bedrijfshuishouding vaak uiterm ate moeilijk en soms onmogelijk is om de factoren t.a.v. de m arktpositie m et voldoende zekerheid te onder­ kennen, zal duidelijk zijn, d a t het des te noodzakelijker is aan de kosten een stevig houvast als basis voor de prijspolitiek te hebben. D a t de m ar­ ginale kostenbeschouw ing dit houvast niet biedt, daaren teg en de integrale calculatie de rationele basis vorm t voor de afzetpolitiek van de bedrijfs­ huishouding, m enen wij uit het bovenstaande te m ogen concluderen. 9) ®) Dat de marginale beschouwingswijze wel van nut kan zijn voor andere problemen is een questie, welke wij hier buiten beschouwing laten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij

Hierin worden voor het eerst de processen van waarderen, normeren en selecteren van het cultureel erfgoed in het rijksbeleid inzake de verschillende sectoren onderling vergeleken

Wat ons echter bevreemdt is dat de onderzoekers enerzijds stellen dat de simulatie aantoont dat ex-delictplegers terecht voorvoelen dat ze waarschijnlijk geen VOG zullen krijgen

Sjaak van Doorn en Michel de Groot zijn beiden werkzaam bij Pius Floris Boomverzorging: Van Doorn als vestigings- leider van de vestiging Vught en De Groot als hoofd Onderzoek.

-Beiden zijn pathogenen (ziekteverwekkers) waartegen ons lichaam

Komt overgewicht meer voor onder volwassenen in de krimpregio’s Parkstad Limburg, Zeeuws- Vlaanderen en Eemsdelta dan onder mensen uit de provincie waarin deze liggen en Nederland

Komt overgewicht meer voor onder volwassenen in de krimpregio’s Parkstad Limburg, Zeeuws- Vlaanderen en Eemsdelta dan onder mensen uit de provincie waarin

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of