Chemie II
Contact
Dit document is samengesteld door onderwijsbureau Bijles en Training. Wij zijn DE expert op het gebied van bijlessen en trainingen in de exacte vakken, van VMBO tot universiteit.
Zowel voor individuele lessen op maat als voor doelgerichte groepstrainingen die je voorbereiden op een toets of tentamen. Voor meer informatie kun je altijd contact met ons
opnemen
via onze website: http://www.wiskundebijlessen.nl of via e-mail: marc\_bremer@hotmail.com
Disclaimer
Alle informatie in dit document is met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Toch is het niet uit te sluiten dat informatie niet juist, onvolledig en/of niet up-to-date is. Wij zijn hiervoor
niet aansprakelijk. Op geen enkele wijze kunnen rechten worden ontleend aan de in dit document aangeboden informatie.
Verwachtingen werkcollege
Voorbereiden vragen
Opbouw werkcollege
Op het werkcollege worden JULLIE vragen over de
gemaakte opgaven beantwoord …
Werkgroep 1 + 2 Diffusie
Diffusie = Een zo groot mogelijke en zo regelmatig mogelijke verspreiding van deeltjes.
Voorbeeld: een bak met water waar een inktpatroon in valt
Begin diffusie
Eind diffusie
Osmose
Welke sportdrank ?
Wat wil je bij het sporten ?
Vocht, vocht en nog eens vocht Dus: een sportdrank moet snel opgenomen kunnen worden …
Welke sportdrank wordt het snelst opgenomen ???
Testje
1. Wat is de oorzaak dat een bloedcel opzwelt bij gebrek aan zout, bij voldoende water?
(A). Door de hogere zoutconcentratie in de bloedcel ten opzichte van zijn omgeving vindt er diffusie plaats
(B). Door de hogere zoutconcentratie in de bloedcel ten opzichte van zijn omgeving vindt er osmose plaats
(C). Door de lagere zoutconcentratie in de bloedcel ten opzichte van zijn omgeving vindt er diffusie plaats
(D). Door de lagere zoutconcentratie in de bloedcel ten opzichte van zijn omgeving vindt er osmose plaats
2. De snelheid van diffusie is lager naarmate (A). de temperatuur lager is
(B). het diffusieoppervlak kleiner is (C). de deeltjes groter zijn
(D). alle bovengenoemde mogelijkheden zijn juist
Werkgroep 3
Essentiele vetzuren
Essentiele vetzuren zijn vetzuren die niet door het lichaam zelf gemaakt worden.
Belangrijkste:
1. Linolzuur
2. Alfa-linoleenzuur
‘Semi-essentiele’ vetzuren
Uit de essentiele vetzuren kunnen andere vetzuren gemaakt worden. Deze noemen we ook wel de ‘semi-essentiele’ vetzuren:
Linolzuur arachidonzuur
Alfa-linoleenzuur eicosapentaeenzuur
docosahexaeenzuur
Vorming semi-essentiele vetten
Altijd in blokjes van 2 C-atomen:
Door het enzym elongase
Altijd met 1 dubbele binding per keer:
Door het enzym desaturase
Voorbeeld
Linolzuur:
Desaturase
Desaturase Elongase
Testje
3. Welke uitspraak over essentiële vetzuren is juist? Essentiële vetzuren:
(A). behoren tot de meervoudig onverzadigde vetzuren (B). hebben 2 of meer cis dubbele bindingen
(C). kunnen NIET in het lichaam gevormd worden (D). alle bovengenoemde mogelijkheden zijn juist
4. Bij de omzetting van docosapentaeenzuur naar docosahexaeenzuur speelt het enzym elongase een rol. Toch wordt het molecuul niet langer. Dit komt doordat:
(A). de functie van elongase het verkorten van een molecuul is
(B). de werking van elongase ongedaan wordt gemaakt door beta-oxidatie
Werkgroep 4
De absorptie van vetten
Lange keten vetten:
1. Transport door darmwand
2. Lymfebanen 3. Bloedbaan 4. Lever
Korte keten vetten:
1. Transport door darmwand
2. Bloedbaan 3. Lever
Probleem 1
Lange keten vetten hebben een probleem:
Ze kunnen niet zomaar door de darmwand getransporteerd worden: ze zijn te groot
Maar:
Probleem 2
Vetten hebben (uiteraard !) als probleem dat ze niet goed oplosbaar zijn in bloed.
Zowel korte keten vetten als lange keten vetten worden gekoppeld aan …
Goed oplosbare eiwitten
• Korte keten vetten aan albuminen
Werkgroep 5 Lipoproteinen
Voor het vervoer van vetten en cholesterol zijn transportmiddelen aanwezig.
Dit noemen we de lipoproteinen.
Lipoproteinen zijn bolvormig en bestaan uit:
1. Een mantel van eiwitten
Lipoproteinen - mantel
Lipoproteinen - inhoud
Routebeschrijving lipoproteinen
Testje
5. Gegeven 2 stellingen
I VLDL staat voor Very Large Density Lipoproteins II LDL bestaat voor een groot gedeelte uit triglyceriden (A). I en II zijn juist
(B). Alleen I is juist (C). Alleen II is juist (D). I en II zijn niet juist
6. Gegeven 2 stellingen
I transport van endogeen vet vindt plaats via VLDL II LDL brengt cholesterol naar de weefsels
(A). I en II zijn juist
Werkgroep 6
Gezonde lipoproteinen
Alhoewel HDL en LDL beide nodig zijn, blijkt dat de verhouding tussen de twee
belangrijk is:
Het liefst veel HDL en weinig LDL
Gezonde vetten
Alhoewel inmiddels algemeen bekend, Toch nog maar eens herhaald …
1. Verzadigde vetzuren ongezond 2. Trans-onverzadigde vetzuren
ongezond
Vrije radicalen
Zuurstof is onmisbaar.
Zuurstof is ook heel schadelijk.
Normaal is ok: Vrij radicaal is schadelijk:
Gevolgen
Hierbij beschadigen ze andere moleculen, zoals bijvoorbeeld LDL
Vrije radicalen missen dus een elektron …
En willen dit terug ! Desnoods met geweld ..
Gevolgen
Schuimcellen klitten vast aan de wand van het bloedvat en zorgen uiteindelijk voor
aderverkalking
Beschadigd LDL wordt afgevoerd door macrofagen
Maar: macrofagen verslikken zich in beschadigd LDL, kunnen het niet meer kwijt en zwellen op:
schuimcellen
Werkgroep 7 Straling
Verschillende toepassingen van straling:
1. Doden van bacterien, schimmels, insecten
2. Vetmetingen 3. Magnetron
Magnetron - werking
Principe:
1. Precies de goede microgolf straling
2. Watermoleculen (die immers dipolen en dus kleine magneetjes zijn) gaan door de microgolfstraling trillen
3. Trillen = energie = warmte
Magnetron - eigenschappen
1. Gelijkmatige verhitting (want watermoleculen zitten natuurlijk overal) dus HELAAS geen
korstje
2. Straling dringt niet ver door in het gerecht.
Nagaren is belangrijk zodat de warmte ook ver kan doordringen.
3. Straling is niet gelijkmatig verdeeld. Het
gerecht wordt op de ene plek eerder gaar dan
Om over na te denken …
1. Waarom ontploft een ei in de magnetron 2. Waarom mag je geen hoge metalen
schalen in de magnetron gebruiken
3. Waar gaart een gerecht het snelst: aan de rand of in het midden van de oven. En waarom ???
Testje
7. Indien er door ziekte een tekort aan LDL-receptoren is, dan:
(A). daalt het cholesterolgehalte van het bloed (B). daalt het cholesterolgehalte van de weefsels (C). stijgt het cholesterolgehalte van het bloed (D). stijgt het cholesterolgehalte van de weefsels
8. Welk type straling wordt gebruikt bij de magnetron?
(A). Gammastraling (B). Micro(golf)straling (C). Rontgenstraling