Inhoud
Inleiding blz. 2
1. Groepsobservaties blz. 3
2. Individuele observaties in het kader van onderzoek naar welbevinden blz. 3 3. Individuele observatie in het kader van opvallendheden in gedrag of blz. 4 ontwikkeling
4. Aanvullende observaties en scorelijsten m.b.t. de groep blz. 4
4.1 Leeftijdsgebieden blz. 4
4.2 Interessegebieden blz. 4
5. Aanvullende lijst m.b.t. individuele kinderen: ‘Kind in beeld’ blz. 5 Bijlage 1: punten ter bespreking n.a.v. groepsobservaties
Bijlage 2: Punten ter bespreking n.a.v. “Kind in Beeld”
Inleiding
In het kader van de kwaliteit moeten er regelmatig observaties uitgevoerd worden, onder andere om het welbevinden van de kinderen in kaart te brengen (zie Handboek Beleid A1 Kwaliteitssysteem, met name 3.2).
Ieder jaar worden er van alle groepen en van elk individueel kind observaties uitgevoerd.
Daarnaast kunnen de pedagogisch medewerkers besluiten om te observeren wanneer iets opvalt in een groep of bij een individueel kind.
Observaties geven pedagogisch medewerkers handvatten om te kijken naar
groepsprocessen en naar de ontwikkeling en welbevinden van kinderen. Subdoelen daarbij voor de pedagogisch medewerkers zijn:
pedagogisch medewerkers handvatten te geven om de begeleiding van de groep en de individuele kinderen te optimaliseren;
pedagogisch medewerkers inzicht te geven in de behoeften en de ontwikkeling van elk kind;
pedagogisch medewerkers handvatten te geven om de activiteiten aan te passen.
Het welbevinden van een kind is niet alleen in te schatten door te kijken naar de individuele ontwikkeling van het kind.
De factoren die het functioneren in de groep beïnvloeden worden met de
observatiemethode inzichtelijk gemaakt. De observaties geven onder andere inzicht in:
De rol en de plaats op de groep;
De activiteiten van het kind
Het gevoel dat de pedagogisch medewerkers hebben met betrekking tot het kind;
De interesses van het kind;
De behoeften van het kind;
De ontwikkeling van het kind;
De rol van de groep;
De rol van de pedagogisch medewerkers.
De observatielijsten zitten in het Handboek Documenten (onder de categorie ‘O’). De managers dragen er zorg voor dat de observaties op alle groepen worden uitgevoerd, en dat de resultaten in teamoverleg worden besproken. Daarna wordt, wanneer nodig, ook het pedagogische handelen bijgesteld.
De observaties worden uitgevoerd door pedagogisch medewerkers en/of stagiaires.
Wanneer de pedagogisch medewerkers n.a.v. een observatie een probleem signaleren nemen zij contact op met de manager.
Tijdens het oudergesprek kan de individuele observatielijst gebruikt worden.
Opvallendheden uit de observaties worden, al dan niet in een apart gesprek, met ouders besproken. Ouders en kinderen kunnen invloed uitoefenen op de aanpassingen als gevolg van de observaties.
Na afloop gaan de ingevulde observatielijsten naar de manager, die eventuele trends vaststelt. De rapportages van de groepsobservatie worden door de manager bewaard, de rapportages van de individuele observaties gaan terug naar de groep, waar ze in het dossier van het betreffende kind worden bewaard.
M.b.t. de individuele en groepsobservaties rond het welbevinden van de kinderen geeft de manager aan binnen welk tijdsbestek wordt geobserveerd.
1 Groepsobservaties
Minimaal één keer per jaar worden er groepsobservaties uitgevoerd van alle groepen.
Daarbij wordt gebruik gemaakt van de formulieren die onder O3 in het Handboek
Documenten staan. Voor de verschillende leeftijdsgroepen van het kinderdagverblijf zijn verschillende formulieren gemaakt: 03.0 is bedoeld voor de BSO groepen met 4-13 jarigen, O3.1 is bedoeld voor de groepen met 0-2 jarigen, O3.2 voor de groepen met 0-4 jarigen en O3.3 voor de groepen met 2-4 jarige kinderen.
Doel van de groepsobservaties is een beeld te krijgen van het functioneren van de groep als geheel: de sfeer, het spel van de kinderen, de contacten tussen kinderen onderling en met de pedagogisch medewerkers, structuur en regels op de groep en het gebruik van de ruimte.
Veranderingen in de groep komen in beeld, waardoor daarop inspelen eenvoudiger wordt.
Met de observaties kan er inzicht verkregen worden in de mogelijkheden om te werken aan:
De groep als geheel; onderlinge relaties en betrokkenheid
Het pedagogisch handelen van pedagogisch medewerkers;
Regels en structuur op de groep
De indeling, inrichting en uitstraling van de ruimte;
Aanschaf en het gebruik van materiaal;
De samenwerking op de groep tussen pedagogisch medewerkers.
Uitkomsten van de groepsobservaties worden besproken in het teamoverleg.
Aan de hand daarvan kunnen de pedagogisch medewerkers de begeleiding van kinderen optimaliseren.
De managers stellen daarnaast trends vast naar aanleiding van de groepsobservaties. Deze worden besproken in het Managementteam en kunnen leiden tot stichtingsbrede acties.
Bijlage 1 bevat een lijst met punten ter bespreking in het team n.a.v. de groepsobservaties.
2 Individuele observaties in het kader van onderzoek naar welbevinden
Ieder jaar worden er individuele observaties van alle kinderen uitgevoerd aan de hand van speciale observatielijsten. Er bestaan aparte lijsten voor de verschillende leeftijdgroepen van het kinderdagverblijf (0-2 jaar en 2-4 jaar) (Handboek Documenten O17 en O18)en de buitenschoolse opvang (Handboek Documenten O28). Op het schema overzicht individuele observaties (Handboek Documenten O48) wordt bijgehouden op welk moment van welke kinderen een individuele observatie wordt/is uitgevoerd. In de planning van observatie en oudergesprek wordt er op gelet dat er niet meer dan 1 ½ maand zit tussen het moment van observatie en het oudergesprek, t.b.v. de actualiteit van de gegevens.
Opvallendheden uit de observaties worden, al dan niet in een apart gesprek, met ouders besproken. Ouders en kinderen kunnen invloed uitoefenen op de aanpassingen als gevolg van de observaties.
De managers stellen daarnaast trends vast naar aanleiding van de individuele observaties.
Deze worden besproken in het Managementteam en kunnen leiden tot stichtingsbrede acties.
Kinderen die nieuw binnenkomen op kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang worden na een wenperiode van drie maanden geobserveerd. Zo kan een helder beeld verkregen worden van de plek van het nieuwe kind in de groep en eventuele aandachtsgebieden die naar voren komen. Voor deze observatie wordt gebruik gemaakt van O51 Formulier evaluatie na 3 maanden opvang in het Handboek Documenten.
3 Individuele observaties n.a.v. opvallendheden in gedrag of ontwikkeling
Wanneer pedagogisch medewerkers zich zorgen maken over opvallend gedrag ofontwikkeling van individuele kinderen kunnen zij in overleg met de manager besluiten tot het (laten) uitvoeren van een specifiekere observatie. Desgewenst kan hiervoor een HBO- stagiaire ingeschakeld worden. Afhankelijk van de vraag kunnen hier verschillende observatielijsten voor gebruikt worden.
De vaardighedenlijst van het Portage Programma Nederland (Handboek Documenten O3D) biedt veel aanknopingspunten voor het in kaart brengen van opvallendheden in
ontwikkeling. Aandachtspunten hierbij zijn: vroege ontwikkeling van baby’s, sociale ontwikkeling, sociale ontwikkeling, taalontwikkeling, zelfredzaamheidontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en motorische ontwikkeling voor kinderen tussen 0 en 6 jaar.
4 Aanvullende, optionele observaties en scorelijsten m.b.t. de groep
Om meer inzicht te krijgen in het hoe en waarom van het functioneren van de groep, kan gebruik gemaakt worden van enkele aanvullende (score)formulieren. Uitvoering van deze observaties/scores is niet verplicht, maar kunnen pedagogisch medewerkers desgewenst (laten) doen wanneer zij behoefte hebben aan aanvullende informatie t.b.v. de hantering van de groep.
4.1 Leeftijdsverdeling
Op het formulier leeftijdsverdeling (Handboek Documenten O3A) kan in kaart gebracht worden hoe de verdeling van de diverse leeftijden, en van jongens en meisjes binnen de groep is. Kennis omtrent de verdeling kan handvatten bieden m.b.t. bijvoorbeeld gewenste activiteiten of begeleiding binnen de groep.
Conclusies n.a.v. de leeftijdsverdeling worden besproken binnen het teamoverleg.
Punten die besproken kunnen worden zijn:
Heeft de verdeling van leeftijden en de verdeling jongens/meisjes gevolgen voor materialen en groepsruimte per dag?
Welke activiteiten kunnen er op welke dag gedaan worden?
Zijn er kinderen die nu opvallen en in aanmerking komen voor een extra activiteit?
Wat is de drukste dag in het gevoel van de verschillende teamleden; hoe verhoudt zich dat tot dit schema?
Is er extra hulp nodig?
Hebben kinderen vriendjes van dezelfde leeftijd?
Hoe kunnen pedagogische medewerkers inspelen op de verschillende verdeling per dag.
Hoe is de verdeling in de andere groepen? Is er samenwerking mogelijk i.v.m. kinderen van dezelfde leeftijd?
4.2 Interessegebieden
Op het formulier interessegebieden (Handboek Documenten O3B) kunnen de
interessegebieden van de verschillende kinderen in de groep genoteerd worden. Inzicht in de interesses van de kinderen in de groep kan handvatten opleveren t.a.v. gewenste (aanvullende) activiteiten of bijvoorbeeld het stimuleren van contacten tussen meerdere kinderen met dezelfde interesse door het aanbieden van bepaalde activiteiten.
Per dag kan een kind bij de twee meest opvallende interessegebieden ingevuld worden.
Omdat er per dag andere kindcombinaties zijn, kan de interesse van een kind per dag verschillend zijn. De volgende voorkeuren in interessen worden onderscheiden:
1. Kinderen met voorkeur voor lichamelijke activiteiten: grove motoriek, houden van bewegen, klimmen, rennen, dansen en sporten.
2. Kinderen met voorkeur voor zintuiglijke activiteiten: materiaal ontdekken, bijvoorbeeld zand, water, verf, klei, kinderen die ‘creatief’ bezig gaan met deze activiteiten bezig gaan.
3. Kinderen met de voorkeur voor verstandelijke activiteiten (cognitief) puzzelen, schrijven, vragen, spelletjes, sorteren, uitdaging, constructiemateriaal en computergebruik.
4. Kinderen met een voorkeur voor taalactiviteiten: gesprekken voeren, taalspelletjes, rijmen, zingen en vragen.
5. Kinderen met een voorkeur voor fantasieactiviteiten: verkleedkleren, tenten bouwen en toneelspelen.
6. Kinderen met een voorkeur voor muzikale activiteiten: zingen, instrumenten, herrie maken en bewegen op muziek.
7. Kinderen met de voorkeur voor sociaal-emotionele activiteiten: doen dingen samen, zoeken contact, betrekken anderen bij spel en houden van gezamenlijk spel.
Punten die n.a.v. de observaties interessegebieden besproken kunnen worden zijn:
Wat is de pedagogisch medewerkers opgevallen na deze observatie?
Zijn pedagogisch medewerkers anders naar een kind gaan kijken door deze observatie?
Zien de pedagogisch medewerkers verschillende fasen van kinderen?
Geeft het inzicht wie met elkaar speelt?
Zijn er interessegebieden waarvoor onvoldoende materiaalaanwezig is?
Is er voor elke leeftijdsfase in de verschillende interessegebieden voldoende aanbod?
Zijn er kinderen die aan bepaalde gebieden niet toe komen?
Is er aanleiding kinderen meer gaan stimuleren op bepaalde gebieden?
Kunnen de pedagogisch medewerkers goed inspelen op de interesse van het kind?
Zijn er nieuwe dingen te bedenken voor kinderen als uitbreiding voor hun interesse?
5. Aanvullende lijst m.b.t. individuele kinderen: ‘Kind in beeld’
De lijst ‘Kind in beeld’ zit onder O3C in het handboek Documenten. Het invullen van deze lijst is niet verplicht. Teams kunnen er desgewenst, in overleg met de manager, toe besluiten om deze lijsten in te vullen t.b.v. een teambespreking rond bepaalde kinderen.
Alle individuele pedagogisch medewerkers op de groep vullen per kind een formulier in.
Vervolgens bespreken zij de resultaten met collega’s.
Doel van het invullen van deze lijsten is een beeld krijgen van het kind op de groep en van het gevoel van de pedagogische medewerkers bij dit kind.
De bespreking van de visies op en het gevoel bij een kind kan het inzicht in het pedagogisch handelen van de verschillende medewerkers m.b.t. het betreffende kind vergroten.
Vervolgens kan het handvatten bieden m.b.t. onderlinge afstemming en maken van (aanvullende) afspraken m.b.t. het pedagogisch handelen.
Bijlage 2 bevat een lijst met punten ter bespreking n.a.v. “Kind in beeld”.
Bijlage 1. Punten ter bespreking n.a.v. groepsobservaties
Punten die n.a.v. de groepsobservaties besproken kunnen worden zijn:
Sfeer
In hoeverre wordt de sfeer beïnvloed door de omstandigheden op de groep?
Is de verdeling van jongens /meisjes of bepaalde kinderen van invloed?
Is de sfeer afhankelijk van welke pedagogisch medewerker(s) werkt/werken?
Welke andere omstandigheden beïnvloeden de sfeer?
Wat kan een pedagogisch medewerker doen om de sfeer te behouden?
Wordt er gelachen op de groep?
Wordt er gepraat?
Praten of zingen kinderen tijdens hun spel?
Hebben de kinderen een ontspannen gezichtsuitdrukking?
Hebben de pedagogisch medewerkers een rustig gevoel in de groep?
Spel
Welk spel zie je in de groep? Hoe kun je dat beïnvloeden?
Hebben kinderen iets te doen? Vervelen zij zich?
Kiezen kinderen zelf waar, waarmee en hoe ze spelen?
Moeten de pedagogisch medewerkers kinderen veel aanmoedigen tot spelen?
Zijn er veel kinderen die niet echt spelen?
Zijn kinderen geconcentreerd?
Activiteiten
Kun je merken dat kinderen zin hebben in een activiteit die de pedagogisch medewerkers aanbieden?
Komen er ook ideeën vanuit de kinderen?
Lukt het de pedagogisch medewerkers om de goede momenten te benutten voor activiteiten?
Gebruik van de ruimte
Gebruiken de kinderen de hele ruimte?
Weten de kinderen waar alles staat?
Helpen de kinderen mee opruimen?
Is de ruimte een uitdaging voor kinderen?
Worden de natte ruimten ook gebruikt?
Zou het team door deze observatie iets willen veranderen aan de ruimte en /of buitenruimte?
Onderlinge relaties
Zijn er kinderen die buiten de groep staan?
Zoeken kinderen elkaar op?
Zijn er kinderen die een speciale band hebben?
Onderlinge betrokkenheid
Luisteren kinderen naar elkaar?
Helpen kinderen elkaar?
Houden de kinderen rekening met elkaar?
Komen de kinderen voor elkaar op?
Zijn de kinderen geïnteresseerd in het spel van elkaar?
Kunnen de kinderen onderlinge conflicten oplossen?
Verstoren kinderen het spel van anderen?
Reactie op pedagogisch medewerkers
Luisteren de kinderen naar de pedagogisch medewerkers?
Zijn de kinderen ‘in de hand’ te houden?
Zijn de kinderen betrokken bij de pedagogisch medewerkers? (groeten bij binnenkomst?, gedag zeggen bij afscheid). Is er oogcontact met de pedagogisch medewerkers?
Roepen de kinderen de naam van de pedagogisch medewerkers?
Reageren kinderen op hun binnenkomst?
Laten kinderen zich door de pedagogisch medewerkers troosten?
Vragen kinderen iets aan de pedagogisch medewerkers?
Laten de kinderen de pedagogisch medewerkers dingen zien?
Bieden kinderen je iets aan /geven ze iets aan de pedagogisch medewerkers?
Helpen de kinderen?
Zijn er kinderen die heel afhankelijk zijn van de aanwezigheid van de pedagogisch medewerkers?
Structuur en regels
Wat verstaan de pedagogisch medewerkers onder structuur?
Zit het team qua structuur op een lijn?
Wat zijn de groepsregels?
Accepteren de kinderen de groepsregels?
Proberen kinderen telkens grenzen te verleggen?
Bijlage 2. Punten ter bespreking n.a.v. “Kind in Beeld”
Punten die besproken kunnen worden naar aanleiding van de lijsten Kind in beeld zijn:
Hoe vonden de pedagogische medewerkers het hun gevoel te omschrijven?
Geven ze daarmee een oordeel over het kind?
Hebben bepaalde kinderen een stempel?
Hebben de verschillende pedagogische medewerkers een ander gevoel bij dit kind?
Kunnen de pedagogische medewerkers hun gevoel over een kind met collega’s bespreken en lost dat iets op?
Ontstaat er door deze observatie een actie naar het kind?
Hoe kom je erachter wat een kind nodig heeft?
Praat je over punten uit deze observatie met ouders?
Wisselt de rol van een kind per dag bijvoorbeeld door de samenstelling van de groep?