Minimale loonkost voor arbeiders in de kleding- en confectienijverheid Eerste kwartaal 2021
Inhoud
1. Wijzigingen dit kwartaal ... 1
2. Methodologie van de berekening ... 2
2.1 Loonkost: een raming ... 2
2.2 Sectoraal barema ... 2
2.3 Conclusie: geraamde loonkost en loonkost in de onderneming ... 3
3. De werkgeversbijdragen ... 4
4. De structurele lastenvermindering (SLV) ... 4
4.1 De hypothetische onderneming ... 4
4.2 De evolutie van de structurele lastenverlaging (SLV) ... 5
4.3 Prestaties van de arbeider ... 6
5. Toelichting bij de berekening ... 6
5.1 B.2. Niet-gepresteerde betaalde uren ... 6
5.2 B.4. Bijdragen RSZ ... 6
5.3 B.6. Andere sociale lasten ... 6
5.4 B.9. Structurele lastenvermindering (SLV) ... 7
5.5 B.10. Maaltijdcheques... 7
6. Berekening ... 8
1. Wijzigingen dit kwartaal
De schatting van de loonkost van de arbeiders in de confectie-industrie voor het eerste kwartaal van 2021 is beschikbaar.
De sociale zekerheidsbijdragen zijn in vergelijking met het vierde kwartaal van 2020 licht gewijzigd:
- De bijdrage voor tijdelijke werkloosheid neemt toe en bedraagt 0,14% voor 2021.
- De bijdrage voor het Asbestfonds wordt geïnd in het eerste en tweede kwartaal van het jaar.
Dit komt neer op een lichte verhoging van de sociale zekerheidsbijdragen met 0,06%.
In het huidige kwartaal wijzigen de schaallonen niet.
Conclusie
De loonkost stijgt in het eerste kwartaal van 2021 met 0,04% tegenover het vierde kwartaal van 2020.
2. Methodologie van de berekening
2.1 Loonkost: een raming
Het resultaat van onze sectorale berekening van de minimale loonkost is een schatting. Ze geeft niet de werkelijke loonkost van elke onderneming weer. De bedoeling van de sectorale berekening is enkel te komen tot een cijferreeks waarmee de evolutie van de loonkosten in de sector kan worden opgevolgd. Anders gezegd, de sectorale berekening vertrekt vanuit ramingen en een hypothetische onderneming, die representatief zijn voor de sector.
De grootste kostenpost zijn de socialezekerheidsbijdragen. Ook deze post kan echter niet anders dan een schatting zijn. De socialezekerheidsbijdragen die een onderneming moet betalen worden verlaagd door een structurele lastenverlaging. Het bedrag van de structurele lastenverlaging is per werknemer echter verschillend omdat het gebaseerd is op het reële kwartaalloon. Het is bijgevolg onmogelijk om te komen tot een percentage aan socialezekerheidsbijdragen dat voor elke onderneming in praktijk van toepassing is. Zie verder punt 4. voor een uitgebreide toelichting over de structurele lastenverlaging.
2.2 Sectoraal barema
In onze berekening wordt het standaard sectorale barema gebruikt, zoals opgenomen in cao van 26 juni 2019 betreffende de arbeidsvoorwaarden. Dat sectorbarema houdt geen rekening met de mogelijkheden die ondernemingen gehad hebben om de tweejaarlijkse sectorale loonsverhogingen op alternatieve wijze in te vullen. Dit betekent dat het standaard sectorbarema de volgende verhogingen bevat:
Een verhoging van 1,1% vanaf 1 oktober 2017 (sectorakkoord 2017 - 2018).
Een verhoging van 0,85% vanaf 1 september 2019 (sectorakkoord 2019 - 2020).
Bijkomende uitleg over de mogelijke ondernemingsbarema’s 1. Sectorakkoord 2017 – 2018
De maximale loonmarge voor de periode 2017 – 2018 bedroeg 1,1%. Het akkoord van sociale vrede 2017-2018 voorzag op 1 oktober 2017 een verhoging van de effectieve en baremieke brutolonen met 1,1%.
Opgelet: dat akkoord van sociale vrede voorzag de mogelijkheid om op ondernemingsvlak deze 1,1% brutoloonsverhoging anders in te vullen, mits akkoord op ondernemingsvlak voor 30 september 2017. Voorbeeld van een alternatieve invulling: verhoging van de maaltijdcheques.
In de ondernemingen die van deze mogelijkheid gebruik gemaakt hebben, bedragen de minimumuurlonen de sectorale baremalonen gedeeld door 1,011.
2. Sectorakkoord 2019 – 2020
De maximale loonmarge voor de periode 2019 – 2020 bedraagt 1,1%. Het akkoord van sociale vrede 2019 – 2020 voorziet op 1 september 2019 een verhoging van de effectieve en baremieke brutolonen met 0,85% alsook een verhoging van de maaltijdcheques op sectorniveau met 0,50 euro tot 4,30 euro.
Opgelet: voor de ondernemingen waar deze verhoging met 0,50 euro niet onder de vorm van maaltijdcheques kan worden toegekend omdat het maximum toegelaten bedrag van 8 euro zoals voorzien in de socialezekerheidswetgeving reeds bereikt is, zijn er 2 mogelijkheden:
Alternatieve invulling (vb. aanvullende pensioen, eco- of geschenkcheque) ten belope van een budget van 0,25% van de brutolonen
Verhoging van de brutolonen met 1,1% in plaats van 0,85% met ingang van 1 september 2019.
2.3 Conclusie: geraamde loonkost en loonkost in de onderneming
Onze berekening is een schatting, die moet aangepast worden aan de situatie van het bedrijf om de reële loonkost te kennen.
Bijvoorbeeld de volgende zaken kunnen, naast de structurele lastenverlaging, leiden tot een ander resultaat bij elke werkgever:
Gewaarborgd loon
De sectorale berekening hanteert een raming.
Maaltijdcheques
Deze kost zal ook anders zijn wanneer een onderneming een hogere maaltijdcheque betaalt dan sectoraal voorzien.
De hoeveelheid tijdelijke werkloosheid
Het recht op bepaalde doelgroepverminderingen (eerste aanwervingen, oudere werknemers, …)
De hoogte van de ondernemingsbarema’s indien deze er zijn
…
3. De werkgeversbijdragen
In 2015 besliste de regering in het kader van de taks shift om de patronale bijdragen gefaseerd te verlagen van 32,40% naar 25%. De daling van het faciaal tarief wordt geconcretiseerd door een stapsgewijze vermindering van de basiswerkgeversbijdrage en de loonmatigingsbijdrage.
Schematisch overzicht van de daling van het faciaal tarief
B M E T = B + M + MxB + E
Basiswerkgevers- bijdrage
Loonmatiging Extra Totaal
2016/Q1 24,92% 5,67% 0,40% 32,40%
2016/Q2 22,65% 5,67% 0,40% 30,00%
2017/Q1 22,65% 5,67% 0,40% 30,00%
2018/Q1 19,88% 4,27% 0% 25,00%
2019/Q1 19,88% 4,27% 0% 25,00%
De daling van het faciaal tarief door de taks shift wordt grotendeels tenietgedaan door de vermindering van de structurele lastenverlaging (zie verder).
4. De structurele lastenvermindering (SLV)
4.1 De hypothetische onderneming
Sinds het tweede kwartaal van 1999 wordt gewerkt met dezelfde basisgegevens bij de berekening van de structurele vermindering van de sociale lasten, met als bedoeling een historisch doorlopende en vergelijkbare cijferreeks te bekomen. Op deze hypothetische onderneming werden telkens de sectorale loonsverhogingen toegepast, evenals de wijzigingen inzake de berekening van de structurele lastenverlaging voor voltijdse arbeid.
De functiestudie die is voorafgegaan aan de cao van 4 december 2014 betreffende de functieclassificatie heeft aan het licht gebracht dat de interne structuur van de confectiebedrijven niet meer dezelfde is als voorheen.
De economische context is internationaler geworden, het aantal werknemers per bedrijf is gedaald, terwijl de ondernemingen gemiddeld dienen te beschikken over hoger opgeleid personeel, om te kunnen inspelen op de steeds hogere eisen die klanten stellen ingevolge het hoge aandeel aan arbeidskosten in de activiteiten die in België gebeuren.
Vanaf het eerste kwartaal 2015 wordt daarom gewerkt met een nieuwe ‘hypothetische onderneming’
voor de berekening van de structurele lastenverlaging. Het gaat dan om de ‘hypothetische onderneming’ zoals ze werd ontworpen op grond van de vaststellingen die over de ondernemingen werden gedaan naar aanleiding van de studie die voorafging aan de hoger genoemde cao van 2014.
De nieuwe hypothetische onderneming, rekening houdend met de nieuwe functieclassificatie en de nieuwe loonschalen, is als volgt:
Loongroep Aantal arbeiders
1 0
2 8
3 12
4 4
5 12
6 2
7 3
8 8
9 0
Totaal 49 arbeiders
De SLV moet dus aangepast worden aan de situatie van elk bedrijf.
We houden evenmin rekening met ‘eindejaarspremies’.
4.2 De evolutie van de structurele lastenverlaging (SLV)
Tot 1 januari 2018 gebeurde de berekening van de SLV volgens 3 loonzones: een lageloonzone (degressieve vermindering), een gemiddelde loonzone met een forfaitair verminderingsbedrag en een hoge loonzone. Van 1 april 2000 tot 31 maart 2012 bevonden alle arbeiders van de hypothetische onderneming zich in de lageloonzone, dus onder het plafond vanaf waar de SLV forfaitair wordt. In deze degressieve lageloonzone werd de lastenverlaging kleiner naarmate het loon hoger is.
Vanaf 1 april 2012 belandde het sectorale uurloon van 11,4061 euro in de gemiddelde loonzone door overschrijding van de loondrempel van de lageloonzone (laatste geïndexeerde forfait bedroeg 438 euro).
Van 2016 tot 2018 is er een kostenverhogend effect door de hervorming van de SLV vermits ze afgeschaft werd voor de werknemers die geen laag loon hebben. De daling van het faciaal tarief door de taks shift (zie hierboven 3. De werkgeversbijdragen) wordt daardoor grotendeels tenietgedaan.
Overzicht
Forfait α (SO – S) δ (W – S1)
2016/Q1 462,60 0,162 5560,49 0,0600 13401,07
2016/Q2 438 0,1369 6900 0,0600 13401,07
2017/Q1 438 0,1369 6900 0,0600 13401,07
2018/Q1 0 0,1280 8850 0 0
2019/Q1 0 0,1400 9035 0 0
Door de hervorming van de SLV bevinden alle arbeiders van de hypothetische onderneming zich opnieuw in de lageloonzone (sinds 2018).
4.3 Prestaties van de arbeider
Naast de hoogte van het loon spelen ook de prestaties van de werknemer een rol. De lastenverlaging die een onderneming bekomt, is in functie van de door de werknemers geleverde prestaties in een kwartaal. De sectorale loonkostberekening is dus ook op dit vlak een hypothetische benadering.
De SLV wordt berekend aan de hand van de hypothese waarbij de structurele lastenverlaging het grootst is, namelijk dat er arbeidsprestaties geleverd worden gedurende meer dan 80 % van het maximaal aantal arbeidsdagen in het kwartaal.
Inderdaad, de RSZ past een correctie-coëfficiënt (1,25) toe waardoor vanaf prestaties van 80% per kwartaal de volledige lastenverlaging wordt toegekend (80% x 1,25 = 100 %).
Ook dit zorgt ervoor dat de SLV niet de reële situatie van het bedrijf weerspiegelt.
5. Toelichting bij de berekening
5.1 B.2. Niet-gepresteerde betaalde uren
Voor de ziektedagen wordt bovenop de 5 dagen geraamde ziekte rekening gehouden met een halve dag extra ziekte om de kosten van de afschaffing van de carensdag (1 januari 2014) in rekening te brengen.
5.2 B.4. Bijdragen RSZ
Op aanvullend dubbel vakantiegeld is 5% vrijgesteld en 1,5% onderworpen.
De sociale bijdragen verschillen naargelang de grootte van de onderneming. De RSZ onderscheidt drie categorieën.
5.3 B.6. Andere sociale lasten
Dit betreft ramingen die geen wijzigingen ondergaan en evolueren op basis van de algemene stijging van de lasten. Ze kunnen aangepast worden aan de specifieke situatie van de onderneming.
Vanaf de berekening voor het derde kwartaal 2019 is de raming ‘vervoer werknemers’ gestegen van 1,14% naar 1,34% door de invoering vanaf 1 september 2019 van een sectorale fietsvergoeding van 0,10 eur/km voor de afstand heen en terug van de woonplaats naar de werkplaats. De stijging met 0,2% werd geschat als volgt:
15 km h-t x 150 dagen x 0,10 eur/km = 225 eur/jaar
Per onderneming: een vijfde van het personeel = 225 / 5 = 45 eur/jaar
Kost uitgedrukt in
o Uren: 45 / 12,8784 eur (gemiddeld uurloon van sept. 2019 van de hypothetische
5.4 B.9. Structurele lastenvermindering (SLV)
De berekening wordt gemaakt voor de hypothetische onderneming met de lonen die gelden in het beschouwde kwartaal (uurloon x 13 x 37,5). Het bedrag van de SLV wordt berekend voor het beschouwde kwartaal voor de hypothetische onderneming (met arbeiders van loongroepen 2 tot en met 8) en vervolgens omgezet naar een percentage aan lastenverlaging dat onze hypothetische onderneming gemiddeld voor dat kwartaal zal bekomen.
Voor elk van de lonen in de hypothetische onderneming wordt de berekening gemaakt voor alle arbeiders aan 100%.
Bij wijze van verduidelijking en voorbeeld wordt de berekening van de laagste en de hoogste loongroep toegevoegd.
Elk kwartaal wordt de conclusie getrokken in welke mate de SLV afneemt, waardoor de loonkost stijgt, of toeneemt, waardoor de loonkost daalt.
5.5 B.10. Maaltijdcheques
Voor de arbeiders* en bedienden werd met ingang van 1 juni 2009 een verplicht stelsel van maaltijdcheques ingevoerd. Evolutie van de waarde in euro:
Werkgeversdeel Werknemersdeel Totale waarde
1 september 2019 3,21 1,09 4,30
1 januari 2016 2,71 1,09 3,80
1 april 2012 1,71 1,09 2,80
1 april 2010 1,21 1,09 2,30
1 juni 2009 0,91 1,09 2
*De ondernemingen ‘auto-industrie’ en de ondernemingen ‘tenten’ zijn uitgesloten.
Onze berekening houdt rekening met de vrijstelling in de vennootschapsbelasting van de eerste twee euro van het aandeel van de werkgever in de maaltijdcheque. Tot 31 december 2015 bedroeg deze vrijstelling slechts 1 euro.
Het tarief voor de vennootschapsbelasting zakt vanaf 1 januari 2018 in onze berekening van 30%
naar 29,58% in het kader van de hervorming 2018 – 2020 van de vennootschapsbelasting. Het tarief zakt verder naar 25% vanaf het inkomstenjaar 1 januari 2020. Dit tarief is een hypothese, gezien er voor kleine ondernemingen of in bepaalde situaties afwijkende tarieven gelden.
6. Berekening
A. ARBEIDSDUUR OP JAARBASIS
wekelijkse arbeidsduur 37,5 uren
dagelijkse arbeidsduur 7,5 uren
Er wordt geen arbeid gepresteerd op
zaterdagen en zondagen 104 dagen
feestdagen 10 dagen
wettelijke vakantie 20 dagen
ziekte (raming) 5 dagen
klein verlet 1 dagen
totaal 140 dagen
Bij volledige tewerkstelling zijn er dus volgende prestaties
in arbeidsdagen 365 -140 225 dagen
in gepresteerde uren 225 x 7,5 1687,50 uren
B. COMPONENTEN LOONKOST
B.1. GEPRESTEERDE UREN UREN PROCENT
maximum gepresteerde uren per jaar 1687,50 100
B.2. NIET GEPRESTEERDE BETAALDE UREN UREN PROCENT
feestdagen 7,5 u x 10 = 75,00
ziektedagen 7,5 u x 5,5 = 41,25
klein verlet 7,5 u x 1 = 7,50
totaal 123,75 7,33
B.3. AANVULLENDE VERGOEDING BIJ DUBBEL VAKANTIEGELD UREN PROCENT
6,5 % op 40 forfaitaire dagen (40 x 7,5) 300,00 uren 225 werkdagen (225 x 7,5) 1687,50 uren
totaal 1987,50 = 129,19 7,66
B.4. BIJDRAGEN RSZ UREN PROCENT
op gepresteerde uren 1687,50
op niet gepresteerde uren 123,75
op aanv.dubbel vak. (129,19/6,5x1,5) 29,81
totaal 1841,06 uren
éénmalige jaarlijkse vakantie bijdrage % 10,27
bijdrage Fonds Bestaanszekerheid % 3,00
totaal % 45,99
op lonen aan 108 % x 1,08 = 914,44 54,19
10 tot 19 werknemers
gewone bijdragen % 32,67
éénmalige jaarlijkse vakantie bijdrage % 10,27
bijdrage Fonds Bestaanszekerheid % 3,00
totaal % 45,94
op lonen aan 108 % x 1,08 = 913,45 54,13
0 tot 9 werknemers
gewone bijdragen % 30,98
éénmalige jaarlijkse vakantie bijdrage % 10,27
bijdrage Fonds Bestaanszekerheid % 3,00
totaal % 44,25
op lonen aan 108 % x 1,08 = 879,84 52,14
B.5. RAMING GEWAARBORGD WEEKLOON 2e WEEK UREN PROCENT
1,3 dagen aan 85,88 % 1,11644 x 7,5 u = 8,3733 0,50
B.6. RAMINGEN ANDERE SOCIALE LASTEN UREN PROCENT
gewaarborgd maandloon % 1,00
ongevallenverzekering % 2,00
externe dienst PBW % 0,50
vervoer werknemers % 1,34
faciliteiten
werknemersvertegenwoordigers % 0,20
arbeidskleding en onderhoud % 1,00
totaal % op 1687,5 uren 6,04 = 101,925 6,04
B.7. ALGEMENE FISCALE SOCIALE LASTENVERLAGING UREN PROCENT sedert 1 april 2016 afgeschaft
1 % op 1687,5 uren = 0 0,00
B.8. TOTAAL TE BETALEN IN UREN - ZONDER STRUCTURELE LASTENVERLAGING
UREN PROCENT totaal B.1. + B.2. + B.3. + B.4. + B.5. + B.6. - B7. =
20 of meer werknemers 2965,18 1,7571
10 tot 19 werknemers 2964,19 1,7566
0 tot 9 werknemers 2930,58 1,7366
Sedert oktober 2020
Loongroep aantal arb bruto/uur totaal bruto/uur
1 0 11,7570 0,0000
2 8 11,8744 94,9952
3 12 12,1118 145,3416
4 4 12,4755 49,9020
5 12 12,9742 155,6904
6 2 13,6230 27,2460
7 3 14,4405 43,3215
8 8 15,4512 123,6096
9 0 16,6874 0,0000
Totaal 49 Gemiddeld uurloon 13,0634
Voorbeeld berekening voor de loongroep 2 11,8744 € / uur 11,8744 € x 487,5 = kwartaalloon van 5788,77 € ((9035 - 5788,77 ) x 0,14 )) + 00,00 = 454,47 €
De vermindering voor 8 arbeiders per arbeider is 454,47 € / kwartaal
Voorbeeld berekening voor de loongroep 8 15,4512 € / uur 15,4512 € x 487,5 = kwartaalloon van 7532,46 € ((9035 - 7532,46 ) x 0,14 )) + 00,00 = 210,36 €
De vermindering voor 8 arbeiders per arbeider is 210,36 € / kwartaal
Gemiddelde voor het geheel van het hypothetisch personeelsbestand Voor €/uur Bedrag vermindering Aantal
arbeiders Resultaat in euro
11,8744 454,47 8 3635,76
12,1118 438,27 12 5259,24
12,4755 413,45 4 1653,8
12,9742 379,41 12 4552,92
13,623 335,13 2 670,26
14,4405 279,34 3 838,02
15,4512 210,36 8 1682,88
totaal 2510,43 49 18292,88
Voor de 49 arbeiders geldt dus een vermindering van 18292,88 € / kwartaal Oftwel: - per arbeider per kwartaal gemiddeld 373,32 €
- per arbeider per jaar (x 4) gemiddeld 1493,28 € Uitgedrukt in uren komt deze vermindering overeen met
1493,28 : 13,0634 = 114,31 uren
Uitgedrukt in procent komt deze vermindering overeen met
114,31 : 1687,50 = 6,77 %
Overzichtstabel van de vermindering
Periode beginnend met % vermindering
1e kwartaal 1999 6,03% + 5,63% 11,66
3e kwartaal 1999 12,50
2e kwartaal 2000 19,10
3e kwartaal 2000 18,72
4e kwartaal 2000 17,93
3e kwartaal 2001 16,46
1e kwartaal 2002 16,24
3e kwartaal 2002 15,27
3e kwartaal 2003 14,65
4e kwartaal 2003 14,58
1e kwartaal 2004 15,02
2e kwartaal 2004 14,81
3e kwartaal 2004 14,52
4e kwartaal 2004 14,14
1e kwartaal 2005 15,57
2e kwartaal 2005 15,34
4e kwartaal 2005 14,84
1e kwartaal 2006 14,59
2e kwartaal 2006 14,44
4e kwartaal 2006 14,06
2e kwartaal 2007 14,33
4e kwartaal 2007 - oktober 2007 14,15 4e kwartaal 2007 - december 2007 13,75
2e kwartaal 2008 13,07
3e kwartaal 2008 - augustus 2008 12,92
4e kwartaal 2008 12,06
2e kwartaal 2009 11,88
1e kwartaal 2010 12,47
2e kwartaal 2010 12,51
4e kwartaal 2010 12,07
2e kwartaal 2011 11,70
4e kwartaal 2011 11,13
1e kwartaal 2012 10,57
2e kwartaal 2012 10,16
4e kwartaal 2012 9,90
1e kwartaal 2013 9,99
2e kwartaal 2013 10,03
4e kwartaal 2013 9,89
1e kwartaal 2014 10,06
2e kwartaal 2014 9,99
3e kwartaal 2014 9,99
4e kwartaal 2014 - okt en nov 9,99
4e kwartaal 2014 - december 9,46
1e kwartaal 2015 9,46
2e kwartaal 2015 9,46
4e kwartaal 2015 9,44
1e kwartaal 2016 9,44
2e kwartaal 2016 - nieuwe formule SLV 12,14
3e kwartaal 2016 12,14
4e kwartaal 2016 11,67
1e kwartaal 2017 11,67
2e kwartaal 2017 11,52
1e kwartaal 2018 - tax shift 6,85
2e kwartaal 2018 6,70
3e kwartaal 2018 6,70
4e kwartaal 2018 6,92
1e kwartaal 2019 7,59
2e kwartaal 2019 7,30
3e kwartaal 2019 - vanaf september 7,10
4e kwartaal 2019 7,01
1e kwartaal 2020 7,01
2e kwartaal 2020 6,92
3e kwartaal 2020 6,92
4e kwartaal 2020 6,77
1e kwartaal 2021 6,77
Conclusie: de vermindering neemt af met 0,00 %.
B.10. MAALTIJDCHEQUES sedert januari 2020
Maaltijdcheque zichtwaarde 4,3 €
Jaarvolume 4,3 x 225 967,5 €
Dienstprestaties 4,5 % 43,54 €
Bijdrage werknemer ( 1,09 euro/cheque) (af te trekken) - 245,25 €
Bijdrage werkgever 3,21 euro
Vennootschapsbelasting 25 % op 1,21 euro (2 euro vrijgesteld) Bijdrage werkgever 1,21 x 225 = 272,25 à 25% 68,06 €
Raming kost totaal per jaar per persoon 833,85 euro
Kost per uur 1687,5 : 833,85 = 0,4941 €
Kost uitgedrukt in uren 833,85 : 13,0634 63,831 u/jaar
(gemiddeld loon hyp.
ond.)
Kost uitgedrukt in % 63,831 : 1687,5 = 3,7826 %
C. GLOBALE MINIMALE LOONKOST uurlonen sedert 1 oktober 2020 C.1. EERSTE KWARTAAL 2021
te betalen in uren
structur.
lasten- verlaging
maaltijd- cheques
C.1.1. voor ondernemingen met 20 werknemers en meer
2965,18 - 114,31 + 63,831 = 2914,70
resultaat in procent : 1687,50 172,72
Er wegen dus 72,72 % sociale lasten op de gepresteerde uren.
resultaat in procent : 1687,50 172,66 Er wegen dus 72,66 % sociale lasten op de gepresteerde uren.
C.1.3. voor ondernemingen met minder dan 10 werknemers
2930,58 - 114,31 + 63,831 = 2880,10
resultaat in procent : 1687,50 170,67
Er wegen dus 70,67 % sociale lasten op de gepresteerde uren.
C.2. TOEGEPAST OP DE SECTOR: MINIMALE LOONLAST PER UUR ondernemingen > 20
werknemers
ondernemingen 10 - 19 werknemers
ondernemingen < 10 werknemers
Lasten Lasten Lasten
1,7272
Minimale
loonlast 1,7266
Minimale
loonlast 1,7067
Minimale loonlast Loongroep Bruto/uur
1 11,757 20,3067 20,2996 20,0657
2 11,8744 20,5095 20,5023 20,266
3 12,1118 20,9195 20,9122 20,6712
4 12,4755 21,5477 21,5402 21,2919
5 12,9742 22,409 22,4013 22,1431
6 13,623 23,5296 23,5215 23,2504
7 14,4405 24,9416 24,933 24,6456
8 15,4512 26,6873 26,678 26,3706
9 16,6874 28,8225 28,8125 28,4804