• No results found

Vonnis. Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen. strafzaken. afdeling Dendermonde. :.) j 5 / D13M kamer BLAD. Notitienummer parket

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vonnis. Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen. strafzaken. afdeling Dendermonde. :.) j 5 / D13M kamer BLAD. Notitienummer parket"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Griffienummer

·')

:. . )

~

j \ 5 -

/2021 Datum van uitspraak

04 Ol{TOBER 2021 Notitienummer parket

Rol nummer 21D001618

Aangeboden op

~ 0

BLAD

1

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen

afdeling Dendermonde strafzaken

Vonnis

D13M kamer

(2)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen -afdeling Dendermonde - 210001618 2e blad

OPENBAAR MINISTERIE

BEICLAAGDEN

geboren te op

ingeschreven te

.v.

nationaliteit, RRN:

. van Belgische

2. geboren te o~

ingeschreven te V.

) ,an Belgische nationaliteit, KKN:

Ter terechtzitting van 06 september 2021 beiden in persoon aanwezig, bijgestaan door mr. loco mr.

advocaat te

1. TENLASTELEGGINGEN

als dader of mededader in de zin van artikel 66 van het strafwetboek

A gewoonlijk gebruiken, aanleggen of Inrichten van grond voor opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, allerlei materialen, materieel of afval zonder of in strijd met een geldige vergunning met verzwarende omstandigheden

buiten de gevallen bedoeld in de artikelen 4.2.2. tot en met 4.2.4. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval, hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, verkavelingsvergunning, omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, hetzij in strijd met de betreffende vergunning te hebben uitgevoerd, hetzij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de betreffende vergunning, hetzij in geval van schorsing van de betreffende vergunning, verder te hebben uitgevoerd,

namelijk het terrein gewoonlijk te hebben gebruikt als opslagplaats voor allerlei materiaal, materieel en afval in functie van aannemersactiviteiten,

(3)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen - afdeling Dendermonde - 21D001618

geboren te

geboren te op

. in op beiden op een perceel gelegen te

eigendom toebehorend aan en

samenwonende te

29/11/2011. verleden voor notaris te

inE?P.vole-P. akte van aankoop dd.

en het perceel gelegen te in eigendom toebehorend aan

geboren te te

geboren te o~ en

op beiden samenwonende te

. ingevolge akte van aankoop dd. 29/11/2011, verleden voor notaris

(art. 4.2.1.,

s

0, a), 4.2.2., 4.2.3., 4.2.4., 6.2.1. lid 1, 1 °, en 6.3.l. § 1 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; art. 5, 1°, a), en 6 lid 1 Decreet 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning)

met de omstandigheid dat het in artikel 6.2.l. lid 1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vermelde misdrijf gepleegd werd door een instrumenterende ambtenaar, vastgoedmakelaar of een andere persoon die in de uitoefening van zijn beroep of activiteit onroerende goederen koopt, verkavelt, te koop of te huur zet, verkoopt of verhuurt, bouwt of vaste of verplaatsbare inrichtingen ontwerpt en/of opstelt of een persoon die bij die verrichtingen als tussenpersoon optreedt, bij de uitoefening van zijn beroep.

(art. 6.2.l. lid 2 en 6.3.1. § 1 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening)

te in de periode van 1 december 2017 tot en met 3 april 2018 (zie stukken 2-4,

6-7, 9, 28-29, 31, 39,103 -104, 108-118) door

Feiten voor 01/03/2018 strafbaar gesteld door art. 6.1.1 al 1-1 ° en art. 6.1.1 al 2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening

B optrekken of plaatsen van constructie zonder of in strijd met een geldige vergunning met verzwarende omstandigheden

buiten de gevallen bedoeld in de artikelen 4.2.2. tot en met 4.2.4. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het optrekken of plaatsen van een constructie, met uitzondering van

onderhoudswerken, hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning,

verkavelingsvergunning, omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, hetzij in strijd met de betreffende vergunning te hebben uitgevoerd, hetzij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de betreffende vergunning, hetzij in geval van schorsing van de betreffende vergunning, verder te hebben uitgevoerd,

namelijk diverse containers te hebben geplaatst, waarin allerlei materiaal en afval wordt gestockeerd, en een kantoorruimte werd geïnstalleerd,

(4)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen -afdeling Dendermonde - 21D001618 4e blad

~

, in op een perceel gelegen te

eigendom toebehorend aan en

samenwonende te

geboren te op

geboren te 29/11/2011. verleden voor notaris te

op beiden

ingevolge akte van aankoop dd.

en het perceel gelegen te in eigendom toebehorend aan

geboren te

geboren te op en

op beiden samenwonende te

ingevolge akte van aankoop dd. 29/11/2011, verleden voor notari~

te

{art. 4.1.1., 3° en 9°, 4.2.1., 1 °, a), 4.2.2., 4.2.3., 4.2.4., 6.2.1. lid 1, 1 •, en 6.3.1. § 1 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening ; art. 5, 1°, a), en 6 lid 1 Decreet 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning)

met de omstandigheid dat het in artikel 6.2.1. lid 1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vermelde misdrijf gepleegd werd door een instrumenterende ambtenaar, vastgoedmakelaar of een andere persoon die in de uitoefening van zijn beroep of activiteit onroerende goederen koopt, verkavelt, te koop of te huur zet, verkoopt of verhuurt, bouwt of vaste of verplaatsbare inrichtingen ontwerpt en/of opstelt of een persoon die bij die verrichtingen als tussenpersoon optreedt, bij de uitoefening van zijn beroep.

(art. 6.2.1. lid 2 en 6.3.1. § 1 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening)

Te in de periode van 1 december 2017 tot en met 3 april 2018 {zie stukken 2-4, 6-7, 9, 28-29, 31, 39, 103 -104, 108-118)

door

Feiten voor 01/03/2018 strafbaar gesteld door art. 6.1.1 al 1-1 • en art. 6.1.1 al 2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening

*

* *

2. PROCEDURE

De rechtbank nam kennis van de dagvaarding door het openbaar ministerie waardoor de zaak aanhangig werd gemaakt bij de rechtbank.

De dagvaarding werd overgeschreven in het bevoegde kantoor Rechtszekerheid.

De zaak werd behandeld op de openbare terechtzitting van 6 september 2021.

De rechtbank nam kennis van de stukken van de rechtspleging en hoorde de aanwezige partijen.

(5)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen -afdeling Dendermonde - 21D001618

3.

3.1

BEOORDELING OP STRAFGEBIED Overzicht van de feiten

Se

i

blad

Op 27 maart 2018 maakte er melding van dat zij last ondervond

van een container geplaatst naast haar appartementswoning. Naast het appartement woonde

de familie is dakwerker en in zijn privéwoning is

ook zijn bedrijf gevestigd.

Voor hf!t plaatsen van dP. c.ontainer was geen vergunning uitgereikt.

Op 23 april 2018 werd een onderzoek ter plaatse gedaan. Aan de achterzijde van de woning bevond zich een opslagplaats voor de zaak. Er lagen materialen, stellingen, europaletten en voertuigen. Aan de rechterzijde van het terrein stonden twee gesloten containers op elkaar.

De bovenste container was bereikbaar met een trap en was ingericht als kantoor. Van op het platform van de bovenste container kon mits wat moeite binnengekeken worden in het appartement van de klaagster.

Achteraan in het midden van het terrein stond een loods die fungeerde als opslagplaats. Voor de loods stonden twee containers gestapeld. Dit was een stockageplaats voor materialen.

verklaarde dat het de bedoeling was om de bestaande loods uit te breiden zodat de containers op termijn konden verdwijnen. Ze wist niet dat er vergunningen nodig waren voor de containers. Ze zou een vergunning aanvragen.

Op 1 oktober 2018 was er nog geen vergunningsaanvraag ingediend.

Op 3 december 2018 werden beklaagden verhoord. verklaarde dat hij plaats tekort had en daarom rond de paasvakantie 2018 twee containers was gaan halen. Dit zijn verplaatsbare containers die dienen om gerief op te halen. Hij gebruikt deze regelmatig. Hij had de nieuwe containers geplaatst boven op de containers die hij al had. De eerste kocht hij ongeveer een jaar geleden en de tweede kort erna. Het was de bedoeling om de loods uit te breiden. Voor hem waren deze vier containers geen constructies. Hij dacht dus dat er geen vergunning nodig was. Hij had reeds een architect aangesteld maar er was nog niets concreet.

Op 19 maart 2019 was er nog geen vergunning aangevraagd.

Op 9 september 2019 werd nogmaals verhoord. Hij verklaarde dat er al twee containers weg waren. Er werd nog geen regularisatieaanvraag ingediend.

Op 29 oktober 2019 werd er een melding gedaan door aangaande een ingedeelde activiteit of inrichting omvattende: 'opslag van materiaal en werkplaats voor voertuigen'. Bij besluit van het college van 18 november 2019 werd hiervan akte genomen.

De burgemeester van de gemeentE vordert het herstel in oorspronkelijke staat en de staking van het strijdige gebruik onder verbeurte van een dwangsom van 50 euro per dag overtreding. Dit impliceert: 'de staking van het gebruik van het perceel als stockageruimte met containers, boog loodsen en allerhande materialen in het kader van de aannemersactiviteiten'.

De herstelvordering verkreeg (na de verstrekte toelichting door ) een positief advies van de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering.

(6)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen -afdeling Dendermonde - 21D001618 6e blad

~

···-·-·-···--·- --··- - -

3.2 Bespreking van de schuldvraag

1.

Beklaagden moeten zich voor de rechtbank verantwoorden wegens het gewoonlijk gebruik van een terrein voor de opslag van materialen en afval in het kader van hun aannemersbedrijf zonder vergunning en het plaatsen van containers voor opslag en bureelruimte zonder vergunning in de periode van 1 december 2017 tot en met 3 april 2018. Beklaagden moeten zich ook verantwoorden voor de verzwarende omstandigheid dat de feiten gepleegd werden als professionals in vastgoed.

2.

Beklaagde verklaarde op 3 december 2018 dat hij ongeveer een jaar geleden de eerste container kocht als stockageplaats in afwachting van de uitbreiding van de loods. Dit verklaart de start van de incriminatieperiode op 1 december 2017. Uit de verklaringen en de toestand van het perceel is voor de rechtbank wel degelijk bewezen dat reeds vanaf 1 december 2017 allerhande materialen en containers werden gestockeerd op het perceel.

Dat er in de dagvaarding een einddatum bepaald werd

van

de incriminatieperiode is noodzakelijk nu de rechtbank beklaagden niet kan veroordelen voor feiten na het bevel tot dagvaarding, laat staan voor feiten in de toekomst die nog niet gepleegd zijn. Dit betekent niet dat het openbaar ministerie vervolgt voor een aflopend misdrijf en er geen sprake kan zijn van een gewoonlijk gebruik en beklaagden dus moeten worden vrijgesproken. De einddatum betekent evenmin dat er na de incriminatieperiode geen gewoonlijk gebruik meer is. In het kader van de herstelvordering zal de rechtbank immers moeten onderzoeken of er thans nog gewoonlijk gebruik zonder de vereiste vergunning is en indien dit het geval is, het herstel bevelen.

Uit de feiten en de tenlasteleggingen kunnen inderdaad motieven afgeleid worden om het bedrijf alleen of samen met beklaagden, te vervolgen voor de feiten die thans ter beoordeling liggen. Het openbaar ministerie beslist echter soeverein over de vervolging. Beklaagden zijn eigenaren van het onroerend goed en beslisten samen om het perceel op die manier te gebruiken zonder vergunningen aan te vragen. Dat zij handelden in functie

va n

het aannemersbedrijf doet hun strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet teniet gaan.

Dat er in de verkoopakte van het woonhuis met magazijn staat vermeld dat vorige eigenaars aldaar een milieuvergunning hadden voor opslagplaats van afbraakmaterialen is niet relevant voor het onderzoek naar de schuldvraag. Beklaagden hadden immers in de periode van 1 december 2107 tot en met 3 april 2018 geen stedenbouwkundige vergunning voor het gewoonlijk gebruik van het perceel als opslagplaats voor allerlei materialen, materieel en afval, noch een stedenbouwkundige vergunning voor het plaatsen

van

diverse containers.

(7)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen -afdeling Dendermonde - 21D001618 7e blad

1

,'-••····-···-···---·-···--·· - -- - - - - -- -- -- -- -- - - - - -- --

Artikel 4.1.1, 3° VCRO definieert een constructie als volgt: 'een gebouw, een bouwwerk, een vaste inrichting, een verharding, al dan niet bestaande uit duurzame materialen, in de grond ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steunend omwille van de stabiliteit, en bestemd om ter plaatse te blijven staan of liggen, ook al kan het goed uit elkaar genomen worden, verplaatst worden, of is het goed volledig ondergronds'. Hieruit volgt dat ook de plaatsing van een verplaatsbare container vergunningsplichtig wordt wanneer de container bestemd is om te blijven staan. Anders dan beklaagden voorhouden, is de rechtbank van oordeel dat het wel degelijk de bedoeling was van beklaagden om een aantal containers te laten staan, namelijk de containers die ingericht werden als bureau en de containers die dienstdeden als opslagruimte in afwachting van de uitbreiding van de loods. Dit blijkt uit de foto's in het strafdossier waarop te zien is dat deze containers gestapeld waren, een bovenste container te bereiken was met een trap, een container was ingericht met opbergkastjes, bureel, vergadertafel, frigo en koffiezet, de containers zo met materiaal omgeven waren dat van een toevallige of kortstondige plaatsing geen sprake kon zijn en de verklaringen van beklaagden in 2018. Dat het niet de bedoeling was van beklaagden om de containers voor altijd te laten staat en ook het geven dat beklaagden nadat ze over de vergunningsplicht geïnformeerd werden er reeds twee zouden weggedaan hebben, doet de rechtbank niet twijfelen over de intentie van beklaagden om de containers initieel te laten staan voor een geruime tijd en ze als een uitbreiding van de loods te gebruiken.

Ook nadat beklaagden erover werden geïnformeerd dat deze containers vergunningsplichtige constructies waren, vroegen zijn geen regularisatievergunning aan.

Voor eerste beklaagde is ook de voorziene verzwarende omstandigheid voorhanden: hij voerde als zaakvoerder van een aannemersbedrijf, dit is als professional, de werken uit en gebruikte het perceel gewoonlijk voor de opslag van materiaal en materieel in het belang van de

3.3 Straftoemeting

1.

De rechtbank legt voor beklaagden overeenkomstig artikel 65, eerste lid Strafwetboek één straf op voor de feiten van de tenlasteleggingen A en B samen, met name de zwaarste.

Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de aard en de objectieve ernst van de bewezen verklaarde feiten, de begeleidende omstandigheden en de persoonlijkheid van beklaagden zoals die blijkt uit het strafrechtelijk verleden, gezinstoestand en arbeidssituatie, voor zover de rechtbank die kent.

De straf heeft niet alleen een vergeldende functie, ze moet ook preventief werken: ze moet beklaagden ertoe aanzetten in de toekomst geen misdrijven meer te plegen.

2.

Beklaagden stoorden zich duidelijk niet aan de stedenbouwkundige vergunningsplicht.

Beklaagden richtten verschillende constructies op zonder vergunning en gebruikten hun perceel in woongebied voor de opslag van allerhande in functie van het aannemersbedrijf.

(8)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen -afdeling Dendermonde - 21D001618

~

8e blad

..... - ..

-·-··-··-·----·· - -- - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het gestapeld materiaal, materieel en afval en de diverse containers, waaronder twee die op elkaar werden geplaatst, gaven het terrein een slordige aanblik, wat visueel storend was ter plaatse. De achtertuin werd onoordeelkundig ingericht en het geheel was naar ruimtegebruik onaanvaardbaar.

Beklaagden plaatsten daarmee hun eigenbelang en profijt boven het belang van een goede ruimtelijke ordening. Beklaagden konden bovendien daardoor aan het aannemersbedrijf

op illegale wijze een economisch voordeel verschaffen dat degenen die de regelgeving inzake ruimtelijke ordening correct naleven niet konden bekomen. Beklaagden waren reeds lange tijd op de hoogte van de inbreuken maar regulariseerden niet.

3.

Wat de straftoemeting betreft, stellen beklaagden dat de redelijke termijn voor de duur van een strafproces werd overschreden. Zij verzochten ondergeschikt om enkel de eenvoudige schuldigverklaring uit te spreken.

De rechtbank oordeelt onaantastbaar of de redelijke termijn binnen dewelke een vervolgde persoon het recht heeft dat zijn zaak wordt berecht, is overschreden; zij beoordeelt dit over de hele duur van de rechtspleging en neemt daartoe de concrete omstandigheden van de zaak in aanmerking, zoals de complexiteit van de zaak, de houding van de vervolgde persoon en de houding van de gerechtelijke overheid. De gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn moeten worden onderzocht, enerzijds uit het oogpunt van de bewijsvoering, en anderzijds uit het oogpunt van de straf.

De feiten waarvoor beklaagden thans worden veroordeeld vonden plaats in de periode van 1 december 2017 tot en met 3 april 2018, hetzij bijna vier jaar voor deze uitspraak. Beklaagden werden op 3 december 2018 verhoord. Vanaf dat ogenblik werden zij bijgevolg verontrust omtrent de feiten en dienden zij zich hierop te verdedigen. Daarna kregen beklaagden geruime tijd om zich te regulariseren, wat zij de diensten ook beloofden te doen. Pas op 29 oktober 2019 deden beklaagden een melding die echter niet voldoende was op stedenbouwkundig vlak. Op 13 mei 2020 vroeg de herstelvorderende overheid advies aan de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering. Op 7 juli 2020 formuleerde de Hoge Raad zijn advies. Op 15 januari 2021 gaf de procureur bevel tot dagvaarding. De zaak werd ingeleid op de zitting van 12 april 2021 waarop op vraag van beklaagden conclusietermijnen werden bepaald.

Ondanks de tijd die verstreken is sinds de feiten kan de rechtbank geen lange stilstanden in het onderzoek of in de behandeling voor de rechtbank opmerken waarvan beklaagden niet de oorzaak zijn. De redelijke termijn voor de duur van een strafproces werd niet overschreden.

4.

Eerste beklaagde is 48 jaar oud en werd reeds dertien maal veroordeeld wegens verkeersinbreuken. Daarnaast liep hij zes correctionele veroordelingen op voor diefstal, heling, opzettelijke slagen en een sociaalrechtelijke inbreuk. Beklaagde komt nog in aanmerking voor de gunst van het gewoon uitstel.

Tweede beklaagde is 42 jaar oud en werd éénmaal veroordeeld voor een verkeersinbreuk.

(9)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen -afdeling Dendermonde - 21D001618 9e blad

~

Gelet op de ernst van de feiten, het economisch voordeel dat eerste beklaagde verkreeg uit de bewezen misdrijven en het nog niet gerealiseerde herstel is de hierna bepaalde minimumgeldboete noodzakelijk om eerste beklaagde te doen inzien dat de regels die waken over een goede ruimtelijke ordening ernstig te nemen zijn en de handhaving ervan een grote maatschappelijke kost met zich meebrengt. Nu beklaagde nog niet eerder veroordeeld is voor dergelijke inbreuken, zal de rechtbank een deel van de geldboete opleggen met uitstel.

Beklaagde komt hiervoor nog in aanmerking. Hij moet beseffen dat het uitstel kan worden herroepen indien hij nieuwe misdrijven zou plegen gedurende de proefperiode.

Gelet op het gunstig strafverleden van tweede beklaagde, haar beperktere rol bij de feiten en het positief advies van het openbaar ministerie, gaat de rechtbank in op haar ondergeschikte vraag om haar de gunst van de opschorting te verlenen.

4. HERSTEL

De burgemeester van de gemeente vordert de staking van het gebruik van het perceel als stockageruimte met containers, boogloodsen en allerhande materialen in het kader van de aannemersactiviteiten. Dit houdt tevens in de verwijdering van de containers. Dit houdt niet in de verwijdering van de loods.

De burgemeester vraagt om een dwangsom van 50 euro per dag vertraging op te leggen.

De rechtbank stelt vast dat er geen pv is van herstel en de gedane melding enkel het milieu betreft en niet de stedenbouwkundige toestand. De herstelvordering is aldus nog actueel.

De herstelvordering is voldoende gemotiveerd in functie van een goede ruimtelijke ordening.

De herstelvordering is intern en extern wettig. De herstelvordering is tevens proportioneel en niet onredelijk. De goede ruimtelijke ordening kan niet hersteld worden met de betaling van een meerwaarde.

De rechtbank bepaalt de hersteltermijn op twaalf maanden. Deze termijn is ruim voldoende om het herstel te bereiken.

Terecht wordt de verbeurte van een dwangsom gevorderd bij niet naleving van het bevel tot herstel. De hierna uitgesproken modaliteiten vormen een gepaste en noodzakelijke aansporing van beklaagden om effectief tot herstel over te gaan.

De lange tijd sedert dewelke beklaagden reeds konden overgaan tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand en de ruime termijn welke hen hiertoe nog wordt verleend, brengen mee dat er geen reden is om bij toepassing van artikel 1385bis, laatste alinea, Gerechtelijk Wetboek nog een zekere termijn te bepalen waarna de beklaagde pas de dwangsom zal kunnen verbeuren.

(10)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen - afdeling Dendermonde - 21D001618

~

l0e bÎad .. . ... -·--·. ---·--··-·-·--·-···-···--··--·--··-··· - - - - -- - - -- - -- -- - - --

5. BEOORDELING OP BURGERLUI( GEBIED

Omdat de door beklaagden gepleegde misdrijven mogelijk schade hebben veroorzaakt, houdt de rechtbank de burgerlijke belangen ambtshalve aan, overeenkomstig artikel 4 van de Voorafgaande Titel wetboek van Strafvordering (art. 4 V.T.Sv.).

6. TOEGEPASTE WETTEN

De bijzondere wetten zoals vermeld in punt 1. Tenlasteleggingen;

Wet van 15 juni 1935, art. 2, 11 tot 14, 21 tot 24, 31 tot 37, 40, 41;

Wetb. van strafvordering, art. 162, 182, 184, 185, 189, 190, 190ter, 194, 195;

Strafwetboek, art. 2, 38, 40, 50, 65, eerste lid, 66;

Wet van 5 maart 1952, art. 1, gew. programmawet d.d. 24.12.1993, art. 1; gew. art.36 Wet 07.02.2003; Art. 2 en 3 van de Wet van 28.12.2011 houdende diverse bepalingen inzake justitie (B.S. 30.12.2011), zoals gewijzigd bij B.S. 29.12.2016, art. 59, 60; (opdeciemen);

Art. 6 Programmawet Il van 27.12.2006;

W.01.08.1985, art. 28, 29, gew. art.11<.B. 31.10.2005 (25 euro);

Wet van 29 juni 1964, art. 3 en 6; gew.W. 10.2.1994 & W.22.3.99; (opschorting);

Wet van 29 juni 1964, art. 8§1; gew.W. 10.2.1994; (uitstel).

UITSPRAAI(

De rechtbank beslist OP TEGENSPRAAI< ten aanzien van en

OP STRAFGEBIED 1.

De rechtbank:

verklaart eerste beklaagde SCHULDIG aan de feiten van de tenlasteleggingen A en B, met inbegrip van de verzwarende omstandigheid;

toepassing makend van artikel 65, lid 1 van het Strafwetboek;

veroordeelt eerste beklaagde voor deze feiten samen tot een GELDBOETE van 16.000,00 EURO, zijnde een geldboete van 2.000,00 EURO, verhoogd met 70 opdeciemen (x8);

zegt dat bij niet betaling binnen de door de wet bepaalde termijn de lastens eerste beklaagde uitgesproken geldboete kan worden vervangen door een gevangenisstraf van 3 maanden;

(11)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen• afdeling Dendermonde - 21D001618 11e blad

verleent eerste beklaagde GEWOON UITSTEL van de tenuitvoerlegging van de HELFT van de opgelegde geldboete voor een periode van 3 jaar.

wijst eerste beklaagde er op dat het uitstel van rechtswege herroepen wordt ingeval gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf is gepleegd dat veroordeling tot een criminele straf of hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden zonder uitstel ten gevolge heeft gehad.

Bijdragen - vergoeding De rechtbank:

2.

spreekt in hoofde van eerste beklaagde de verplichting uit om EENMAAL een bedrag van 25,00 euro, met 70 opdeciemen verhoogd, 200,00 euro bedragende, te betalen bij wijze van bijdrage tot financiering van het Fonds tot financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden;

legt eerste beklaagde bovendien een vergoeding op voor de kostprijs van de strafprocedure van 50,00 euro overeenkomstig artikel 91, 2de lid van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken;

veroordeelt eerste beklaagde, krachtens artikel 4 §3 van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, tot het betalen van een bijdrage aan het Fonds van 20,00 euro.

* * *

De rechtbank:

verklaart tweede beklaagde SCHULDIG aan de feiten van de tenlasteleggingen A en B met uitzondering van de verzwarende omstandigheid;

VERLEENT tweede beklaagde de gunst van de OPSCHORTING van de uitspraak van de veroordeling gedurende een termijn van 3 jaar.

(12)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen -afdeling Dendermonde - 21D001618

· · ·-··· - - --- · - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- - -

Bijdrage - vergoeding De rechtbank:

l<osten

legt tweede beklaagde bovendien een vergoeding op voor de kostprijs van de strafprocedure van 50,00 euro overeenkomstig artikel 91, 2de lid van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken;

veroordeelt tweede beklaagde, krachtens artikel 4 §3 van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, tot het betalen van een bijdrage aan het Fonds van 20,00 euro.

De rechtbank veroordeelt eerste en tweede beklaagde hoofdelijk tot de gerechtskosten, tot op heden begroot op de som van 323,20 euro.

HERSTEL De rechtbank:

beveelt over te gaan tot het herstel van het

. kadastraal gekend als perceel gelegen te

door:

o de staking van het gebruik van het perceel als stockageruimte met containers, boogloodsen en allerhande materialen in het kader van de aannemersactiviteiten. Dit houdt tevens in de verwijdering van de containers.

Dit houdt niet in de verwijdering van de loods.

dit binnen een termijn van TWAALF MAANDEN nadat het vonnis in kracht van gewijsde zal zijn getreden;

zegt voor recht dat op vordering van de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur een dwangsom zal worden verbeurd van 50 euro per dag vertraging en per veroordeelde In de nakoming van dit bevel, te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn van twaalf maanden vanaf de dag waarop dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn getreden;

machtigt, voor het geval dat het herstel niet binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd, de stedenbouwkundig inspecteur en de burgemeester van de gemeente overeenkomstig artikel 6.3.4, § 1, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening tot ambtshalve uitvoering ervan.

(13)

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen -afdeling Dendermonde - 21D001618 13e ölad

~

. . -

-

- - - -- - - -- - -- - - - -- - -

en laatste blad OP BURGERLIJK GEBIED

De rechtbank houdt de beslissing over de burgerlijke belangen aan.

Alles gebeurde in de Nederlandse taal overeenkomstig de wet van 15 juni 1935.

Dit vonnis is in openbare terechtzitting uitgesproken op VIER OKTOBER TWEEDUIZEND EENENTWINTIG door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, D13M kamer, samengesteld uit:

rechter, voorzitter van de D13M kamer,

In aanwezigheid van Met bijstand van griffier

Eerste substituut Procureur des Konings,

1/oor eensluidend afschrift afgeleverd ,,1an het Openbaar Ministerie.

Jendermonde, de

O 6 OKT. 2021

De griffier-hoofd van dienst,

griffier-hoofd van dienst

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De wooninspecteur vordert voor beide woningen de uitvoering van de werken binnen een termijn van 10 maanden na de uitspraak en dat voor het geval de veroordeling niet binnen

Opposant moet zich voor de rechtbank verantwoorden wegens het functioneel samenbrengen van materialen in strijd met de vergunning, namelijk door teveel verhardingen te

van de Vlaamse Codex Ruimtelijke O rdening, het optrekken of plaatsen van een constructie, met uitzondering van onderhoudswerken, hetzij zonder voorafgaande

Aangezien de herstelmaatregel evenwel een bijzondere aard heeft en artikel 50 1 eerste lid, Strafwetboek, dat bepaalt dat alle wegens eenzelfde misdrijf veroordeelde

Op 15 december 2020 stelde de wooninspecteur een navolgend proces-verbaal van inlicht ing op met opgave van de gebreken rekening houdend met de Vlaamse Codex Wonen die op 1

De vaste vergoeding voor de kostpnJs van het verloop van de strafprocedure waartoe iedere veroordeelde vóór 1 januari 2020 diende te worden veroordeeld en

Beklaagden ziJn samen eigenaar van het pand in de in dat drie woningen omvat, namelij k op elke bouwlaag 1. In de achterbouw was er een ernstig veiligheidsrisico

- Kamer 1/2 (1° verdieping rechts vooraan) {Kaft Il, stukken 4 en 5) 56 punten op het technisch verslag. - kamer 1/3 {verdieping links vooraan) {Kaft Il, stuk 4)