• No results found

BRUSSEL, LITERAIR CENTRUM

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BRUSSEL, LITERAIR CENTRUM"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BRUSSEL, LITERAIR CENTRUM

V a n meet af schijnt het cultuurleven te Brussel gekenmerkt door wat n o g heden ten dage zijn oorspronkelijkheid uitmaakt, ni. de coëxistentie van twee taalgroepen die in de loop der geschiedenis meestal bevruchtend op elkaar inwerkten. Zijn eerste bloeitijd als residentie en als handelsstad op de w e g van Brugge naar Keulen heeft Brussel te danken aan de Prinsen van het huis van Leuven, hertogen van Lotharingen of van Brabant. Aan hun hof, dat aanvankelijk vooral te Leuven, maar stilaan meer en meer te Brussel vertoeft, en in hun omgeving ontstaan de eerste ons bekende tekenen van letterkundig leven. Hendrik III van Brabant is de beschermheer van de Brabantse menestreel Adenet Li Rois en schrijft zelf enkele gedichten in het Frans. Oorspronkelijk Diets zijn waarschijn- lijk vijf op de negen Duitse minneliederen die worden toegeschreven aan zijn zoon Jan I, de overwinnaar van de slag bij Woeringen. Aan de bruid van Jan II Margareta van York, draagt „broeder" Jan van Heelu de Yeeste van Woeringen op, om haar met de taal en de wapenfeiten van zijn landsheren vertrouwd te maken. Uit ongeveer dezelfde tijd (2de helft 13de eeuw-begin l 4 d e eeuw) dagtekent die Spieghel der Minne, de sierlijkste Nederlandse vertaling van de roman de la Rose, door de Brus- selaar Hein van Aken die ook een Frans fabliau met didactische strek- king bewerkt in zijn Her Hugen van Tyberien en in navolging van Maer- lant een Vierde Martijn schrijft.

In de X l V d e eeuw biedt Brussel het kontrast van een stad van vermaak en praalvertoon waar tevens het geestelijk leven van abdijen en leken- orden een hoge vlucht neemt. Jan III (1295-1357), de Ever bijgenaamd, stuurt in 1347 zijn herauten naar 's-Gravenhage om er het grootse (toneel ?-) feest „van coninc Priamus" dat te Brussel o p touw wordf gezet aan te kondigen. Zijn schoonzoon Wencelijn van Luxemburg (R 1355-1383) die in zijn geliefkoosde stad Brussel „hovede, danste ende

* D i t artikel verschijnt binnenkort in : Moderne Encyclopédie der Wereldliteratuur, onder hoofdredactie van Prof. Dr. J. Aerts, Prof. Dr. A. G. Bachrach, A . Mussche, Prof.

D r . G. Stuiveling, Prof. Dr. P. B. Wessels. Story-Scientia, Cent.

(2)

sprang/stac ende brac, sanc ende clanc" (Brahantsche Yeesten) staat in betrekking met Froissart, in wiens Méliador enkele van zijn franstalige gedichten zijn ingelast. Aan het hof vertoeft ook Eustache Deschamps, die uit erkentelijkheid een rondeel schrijft over « Brusselle ( . . . ) oii les bains sont jolys, / les estuves, les fillettes plaisans ( . . . ) » . In opdracht van een Antwerpse patriciër, her W i l l e m Bornecolve, schrijft de Tervu-

renaar Jan Boendaele, eerste schepenklerk te Antwerpen en auteur van der Leken Spteghel, zijn Brahantsche Yeesten, die een gewezen dienaar van Jan IV in de 15de eeuw als monnik te Groenendaal zal voortzetten en die nog andere copiisten tôt in de 18de eeuw zullen bijwerken in hun Kronijken van Brabant. Hofdichter is misschien Jan Knibbe „uit Brussel", te oordelen naar de wapenkundige kennis en de concrète détails die zijn lijkklacht Vanden Hertoghe Wencelijn en zijn Claghe vanden Grave van Vlaendren (Lodewijk van Maie, gemaal van Joanna van Brabants zuster) bevatten. Over het leven van de onderwereld uit die tijd worden wij ingelicht door Jan Dingelsche die in Brussel schijnt te hebben gewoond en er de ervaring moet hebben opgedaan die hij in van der Taverne en in van den Plaesterers heeft te boek gesteld.

Sinds de 13de eeuw hebben zich steeds meer godsdienstige orden in de stad gevestigd : minderbroeders bij de huidige Beurs, karmelieten o p de Koudenberg, alsook talrijke „boogarden" en begijnen. Beroemd en bewonderd onder hen wordt vooral „de bloemardinne", Heilwijch Bloe- maerts, een Brusselse poorteres van wier geschriften over de geest van vrijheid en de vleselijke minne jammer genoeg niets overblijft. N a haar dood worden haar ketterijen aangevallen door Joannes Ruusbroec, kapelaan van St.-Goedele, die zich in 1343 in het Zoniënbos bezuiden Brussel zal terugtrekken om er later de augustijnerabdij van Groendaal te stichten. Hij zal er door zijn talrijke mystieke werken de bewondering van zijn tijdgenoten wekken en de Westeuropese mystiek (Tauler, Suso, Geert Grote) beïnvloeden. Tôt zijn kring of zijn navolgers behoren o.m.

de lekenbroeder Jan van Leeuwen, de „goede kok", wiens ascetische traktaten veel bijval vinden, Jan Dirckszoon van Schoonhoven die Ruus- broec tegen Gerson verdedigt, W i l l e m Jordaens die Ruusbroec in het Latijn vertaalt.

In de 15de eeuw wordt de Groenendaalse traditie voortgezet door b.v.

Hendrikus Pomerius, rector te Leuven, historiograaf van Ruusbroec, in zijn De Origine Viridis Vallis. Andere abdijen of kloosters in en o m Brussel zien dan Latijnse werken ontstaan als de Primordiae Rubeae Vallis en het Sanctilogium van de bekende hagiograaf Joannes Gielemans, kannunik van Rood-Klooster, of het Rosetum Exercitiorum Spiritualium

(3)

van Joannes Mauburnus, dat onrechtstreeks Ignatius van Loyola zal beïn- vloeden. Een grote roi spelen de broeders des Gemenen Levens als kopiis- ten, en, later, als drukkers (Dirk Maertens was één van hun leerlingen).

Bij hen verschijnt het eerste te Brussel gedrukte boek, ni. Gerson's Opus- cula, in 1475.

Indien de hertogeh van Bourgondië aan hun hof slechts Franstalige

« chroniqueurs »'onderhouden als Monstrelet, Chastellain, en Comines en Latijnse als de Dynter - verscheidene Franse schrijvers zijn hen te Brussel gevolgd, zoals Anne de Montgesoie of Olivier de la Marche - indien hun bestellingen voor hun befaamde Bibliotheek meestal Franstalige luxe-handschriften gelden die David Aubert te Brugge, soms ook te Brussel of 's-Gravenhage laat vervaardigen, toch schijnen zij ook een bepaalde interesse aan de dag te leggen voor het Dietse kultuurleven, dat te dien tijde voornamelijk door de Rederijkers wordt belichaamd. Z o wordt Filips de Goede b.v. lid van de oudste Brusselse kamer, „Het Boek" (in 1401 gesticht), en slijt zijn preceptor Olivier de la Marche zijn oude jaren in „de Lelie". D e populariteit van de la Marche onder de rederijkers blijkt uit de Nederlandse vertalingen van zijn werk door Jan Pertcheval (Le Chevalier délibéré = Den Camp vander Doot) en

Thomas Van der N o o t (Triomphe et Parlement des Dames = Den Trium- phe ende t Palleersel des Vrouwen). Aimé de Montgesoie wordt eveneens vertaald, ni. door Colijn Caillieu Le Pas de la Mort = Tpas der Doot.

D e oorspronkelijkste prestatie van kamers als Het Boek, De Lelie, Het Korenbloemken, De Olijftak en De Violette zullen wel de talrijke spelen

zijn, die een kijklustig publiek b.v. na de ommegang onvermoeid tegemoet ziet. leder jaar wordt van 1448 af op de Grote Markt één der bliscappen van Maria opgevoerd. (In 1559 en 1566 wordt de Zevenste nog door de rederijker Franchoys van Ballaer geënsceneert.) Heugelijke gebeurtenis- sen geven aanleiding tôt feesten waarop de „stadsrhetoricijn" een gele- genheidsstuk schrijft. Z o laat Colijn Caillieu, in 1480, zijn Spel van Colijn op die Gheboorte van Margareta van Oostenrijk spelen. Hij wordt soms vereenzelvigd met Colijn van Rijssele, auteur van de Spieghel der Minne, welk toneelstuk mutatis mutandis het eerste burgerlijk drama in het Nederlands mag worden genoemd. Caillieus opvolger als stadsdichter wordt in 1485 Jan de Baertmaker Smeken, factor van „ D e Lelie", vermoe- delijk schrijver van het mirakelspel vanden Sacramanten vander Nyeu- wervaert, het klassieke spel Hoe Mars en Venus tsaemen boeleerden, het Spel op Hertoghe Kaerle ons Keyser nu ( 1 5 0 0 ) , en gedicht over de

feesten van het Gulden Vlies te Brussel ( 1 5 1 6 ) en, in samenwerking met Jan Pertcheval, een verloren Spel der Zeven Weeën. Een broederschap der

(4)

Zeven W e e ë n wordt door Filips de Schone gesticht, waar naast Pertche- val en de Baertmaker Smeken ook de dichter-drukker Thomas Van der N o o t en Jan van den Daele deel van uitmaken. Deze laatste behandelt in de Stove een vaak voorkomend thema van de humanistische literatuur, ni. de huwelijksplichten, in een typisch Brussels kader ingekleedt. Zijn Ure vander Doot zal tôt in de 18de eeuw worden gelezen.

Margareta van Oostenrijk, voogdes onzer provinciën onder keizer Karel, verplaatst het hof een tijdlang naar Mechelen, maar haar opvolg- ster Maria van Hongarije maakt Brussel in 1 531 tôt de definitieve hoofd- stad van het Zuiden waar voortaan, na de scheuring, uitheemse gouver- neurs uit Spanje, Oostenrijk, Frankrijk, elkaar zullen opvolgen.

Voor de verduistering doemen in de beroerde tijden van de opstand tegen Spanje enkele grote namen op. T e Brussel wordt Andréas Vesalius

(van Weesel) geboren, geneesheer van Karel V en Filips II. Zijn de Corporis Humana Fabrica wordt in 1543 te Bazel gedrukt. Tussen zijn talrijke reizen in vindt Erasmus rust in een patriciërshuis te Anderlecht.

Een volkomen tweetalige Brusselaar is de Calvinist Marnix van St Alde- gonde die als burgemeester van Antwerpen deze stad tegen Parma verde- digt en een plaats van belang in onze letteren verwerft als satiricus met zijn Byencorf der H. Roomsche Kerke (in het Frans omgewerkt tôt een tableau des différends de la religion), als vertaler (Psalmvertalingen) en als dichter (het Wilhelmus ?). Zijn vriend, de beroemde rederijker Jan Baptist Houwaert, schrijver van Pegasides Pleyn ofte Den Lust-hof der Maegden en de Vier Wtersten, drukt zijn verontwaardiging over de Spaanse Furie uit in Milenus' Clachte. Hij verwelkomt Oranje met een tafelspel als deze Brussel binnenvaart langs het kanaal van Willebroek, waarvan de opening in 1561 door Gijsbrecht Merckx, factor van „den Boek" werd bezongen. Een katholieke dichteres is Catharina Boudewijns die een soort van liedboek schrijft, ni. Het Prieelken der Gheestelyker

Wellusten.

In de 17de eeuw schijnen na de noodlottige scheiding tussen Noord en Zuid de verfransing der élite, de censuur van de contrareformatie en een gebrek aan scheppingskracht (waar de beeldende kunst gelukkig aan ontsnapt) de oorzaak te zijn van een pijnlijke geestelijke inzinking, waar- tegen siechts enkelen reageren, en dan meestal met ontoereikende midde- len. Hoewel Brussel meer en meer het karakter verkrijgt van een aantrek- kelijke, kosmopolitische residentiestad, blijft de Nederlandstalige literatuur veelal beperkt tôt populaire vermakelijkheden of klein-burger- lijk geknutsel, terwijl in het Frans zelfs iedere literaire prestatie schijnt uit te blijven. D e drukker Jan Mommaert bij wie sedert 1649 le Courier

(5)

véritable des Pays-Bas verschijnt geeft rond 1650 een bundel liederen uit, ni. Het Brabants Nachtgaelken, waarin o.m. stukken uit Hooft, Cats, Bredero e.a. zijn opgenomen. Didactische verzen en proza schrijven in navolging van Poirters de gebroeders Joan en Judocus de Grieck. D e Brusselse advokaat W i l l e m van der Borcht publiceert een onbeduidend- gracieuze Brusselsche Bloemhof van Cupido en daarnaast het gruwel- drama Rosimunda (1650).

In de 2de helft van de 17de eeuw begint nochtans een nieuwe toneel- bedrijvigheid waardoor Brussel met Antwerpen gaat concurreren. In het Latijn, de taal waarin Miraeus, de hofkapelaan-historicus van Albrecht en Isabella schrijft, worden door de Jezuïetenscholen geestelijke stukken opgevoerd met soms komische tussenspelen in de volkstaal. Enkele oude kamers als Den Boek, Den Mariacrans en De Corenbloem zijn wel blijven voortlfeven, maar zij worden op de achtergrond gedrongen door nieuwe

„getolereerde compagnies", zonder geldelijke steun vanwege de stad, maar waarvan de „vrije liefhebbers" dan ook vrijer handen krijgen : de belangrijkste zijn De Mater Bloem ( I 6 6 I ) en De Wijngaerd ( 1 6 5 7 ) . Groot is op die kamers de invloed van het buitenlandse toneel waarmee vreemde troepen ze vertrouwd maken : Spaanse aan het hof, Franse, Engelse, HoUandse in de stad, dikwijls in het comediehuis van het

Warmoesbroeck. Stadssecretaris Jan Jacob de Condé past de voorschriften van de klassieke Franse tragédie toe in Den Lijdenden ende Stervenden

Christus ( 1 6 5 1 ) . Schouwenbergh vertaalt Calderons La Vida es Sueno in 1647. Claude de Grieck schrijft een pastorale, Hylas, naar een Frans model van Maréchal, en bewerkt verscheidene stukken van Calderon volgens de klassieke eenheden. Zijn broer Joan de Grieck, die reeds vroeger ter sprake kwam, schrijft levendige soms grofgebekte kluchten, zoals de Vrolijke Daden van Keizer Karel. Een hekelend stuk tegen

Mazarins politiek wordt door Frans Godin geschreven in 1658.

O p het einde der 17de eeuw krijgt de opéra meer en meer bijval aan het h o f en bij de adel. In 1700 wordt de Muntschouwburg gesticht door een Italiaan, G. P. Bombarda, schatmeester van Maximiliaan Emmanuel van Beieren. Onder Karel van Lorreinen kent deze schouwburg een glans- rijke tijd en een Europese faam, dank zij vooral het bestuur van de toneelspeler d'Hannetaire. Het répertoire bestaat uit opera's van LuUi, Destouches, Van Malderen, maar ook blijspelen van Molière, Regnard, Marivaux, Dancourt, treurspelen van Racine, Corneille, Voltaire, kluch- ten van de Commedia dell'Arte, balletten en wat later opéra comiques.

Uit dezelfde tijd dagtekent de „Cofïy"-schouwburg waar enkele Neder- landse opvoeringen plaats hebben. Hoewel het hof opgaat in allerlei to-

(6)

neel-, dans- en muziekpartijen, toch slaagt de enige literaire figuur van internationaal formaat, Prins Charles Joseph de Ligne, te Brussel geboren, er niet in, een bellettristisch groepje te vormen. Misschien is hij dikwijls op reis, op veldtocht of op zijn kasteel te Belœil, of misschien had Voltaire enkele jaren te voren geiijk toen hij in de hoofdstad slechts zag « le séjour de l'ignorance, / de la pesanteur, des ennuis, / de la stupide indifférence » ? D e Oostenrijkse minister Cobenzl poogt die toestand te verhelpen door de oude Bibliotheek van Bourgondië te reorganiseren zodat deze prefiguratie van de huidige Koninklijke Bibliotheek in 1785 voor het publiek toegankelijk kan worden, door zijn bescherming te verlenen aan het « journal encyclopédique » dat eerst te Brussel, later te Bouillon en te Luik verschijnt, en door de stichting in 1769 van de Société littéraire de Bruxelles, na 3 jaar de Theresiaanse Académie

genoemd, die literair bedoeld, meer en meer wetenschappelijk gaat wor- den. D e nochtans drukke bedrijvigheid der kamers levert weinig oor- spronkelijks op. Een groot succès kent Jan Frans Cammaert o.m. met zijn vertaling van Boileau's Art poétique en zijn talrijke toneelspelen.

D e eeuw die heeft ingezet met de publicatie van den grooten en nieu- wen Woordenboek der Fransche en Nederlandsche Taale in 1707 te

Brussel, waarin het Nederlands volgens de toenmalige HoUandse critiek

„onverdragelijk en bespottelijk ( . . . ) verminkt en geraabraakt" werd, geeft geen uitkomst op het probleem dat wordt blootgelegd in de Verhandeling op d'onmacht der moederlijke taal in de Nederlanden

( 1 7 8 8 ) door J. B. C. Yerlooy (een Brusselse advocaat die samen met Vonck de opstand tegen Oostenrijk hielp voorbereiden). Integendeel wordt, na de Brabantse omwenteling ( 1 7 8 9 ) de verfransing systematisch doorgezet door de Franse Revolutie en Napoléon, onder wie Brussel zijn rang als hoofdstad tijdelijk verliest. Napoléon besluit een nieuwe Muntschouwburg o p te richten, maar dit plan zal eerst in 1819 door W i l l e m I worden uitgevoerd.

D e kloof die reeds in de Oostenrijkse tijd bestond maar nog werd verdiept tussen de geestelijk verwilderde lagere standen en een schaarse verfranste élite zonder groot scheppingsvermogen heeft een te diepe inzinking tôt gevolg opdat de lofwaardige pogingen die het HoUandse régime inzake onderwijs, bibliotheekwezen enz. aanwendt onmiddellijk vruchten zouden afwerpen. Dit neemt niet w e g dat het kosmopolitische leven in de hoofdstad opnieuw opflakkert. Het in 1782 gestichte « théâtre du Parc » wordt na de Franse bezetting achtereenvolgens een Engelse en een HoUandse schouwburg, waar o.m. stukken van Westerman en de Kup worden opgevoerd. Nederlandstalig is ook voor korte tijd het

(7)

répertoire van de „schouwburg op de Munte", maar spoedig geeft het publiek weer de voorkeur aan « les comédiens français du Roi » en andere Franse troepen. Algemeen bekend is hoe in 1830 een opvoering van Auberts Stomme van Portici in de Munt de aanleiding wordt tôt de Belgische Omwenteling.

H e t nationale bewustzijn speelt een grote roi in de herlevjng van de Franstali^e^en Nederlandse letteren. V a n de romantiek, te Brussel vrij laat zt)« woordvoerders vindf ni. in La Sentinelle du Royaume des Pays-Bas ( 1 8 2 7 ) en vanaf 1835 in de Revue Belge, worden vooral de

nationale strekkingen overgenomen. Dit blijkt enerzijds uit de voorliefde voor historische nationale romans, bij de Brusselaar V. Joly, bij voorbeeld,

en anderzijds uit een bewuste poging tôt bevestiging van een eigen traditie tegenover de Franse, ook, en trouwens eerst, bij de Franstalige dichters. Z o poogt de te Brussel gevestigde Maastrichtenaar André van Hasselt, bij aile navolging van zijn vriend Victor Hugo, Germaanse ritmen in zijn Franse verzen in te voeren. Hij sticht met zijn Franse vrienden een literaire kring Le Cénacle.

Zij het soms ook door de reacties die zij uitlokt, bevruchtend zal wel de ontzagwekkende schaar van inwijkelingen en bezoekers geweest zijn, die uit Frankrijk vooral naar de hoofdstad toestroomt. Marceline Des- bordes-Valmore debuteert in de Munt als zangeres ( 1 8 0 7 ) en vertoeft later meermaals in de stad met haar echtgenoot die eveneens toneelspeler is (de Munt wordt dan reeds beschouwd als één der beste Europese opéra's). Gérard de Nerval komt er Jenny Colon zien optreden ( 1 8 4 0 ) en bezoekt het salon van Marie Pleyel. Victor Hugo, die reeds vroeger het trein-experiment aan de Groendreef heeft gewaagd (1837) en veel vrienden in de Brusselse intellectuele en artistieke kringen telt, schrijft o p de grote markt zijn Napoléon le Petit (1852) en eindigt te Waterloo Les Misérables ( I 8 6 l ) . Lelewel, Marx, Alexandre Dumas, lord Byron, Théophile Gautier, Emily en Charlotte Brontë, Balzac en Madame Hanska, Théodore de Banville, later Taine, vertoeven eveneens in de stad. Désiré Bancel doceert Franse letterkunde aan de in 1834 gestichte Vrije Univer- siteit, toen bij de Bibliotheek gelegen (het oude paleis Granvelle). Multa- tuli, terug uit Java schrijft te Brussel zijn Max Havelaar (1860). Emile Deschanel houdt vurige redevoeringen onder de auspiciën van de « cercle litéraire et artistique» in de pasgebouwde St.-Hubertus Galerij. D e z e Galerij is het geografisch centrum geworden van het letterkundige leven, tussen de Munt, de Warande en de Universiteit. In de Cercle littéraire houdt Baudelaire in 1866 enkele lezingen die uiterst koel worden ont- haald, wat hem, naast andere ontgoochelingen, zijn verbitterde Amoentta-

(8)

tes Belgicae en Pauvre Belgique ingeeft. Harmonieuzer herinneringen aan Brussel klinken in het werk van Verlaine en Rimbaud (ondanks het revolverschot van 1872) evenals bij Fromentin na ( 1 8 7 5 ) . Doorenbos vestigt zich in 1884 te Elsene. Kloos, die er reeds vroeger heeft verbleven, leest er ditzelfde jaar zijn Okeanos-h&gmtnttn aan Verwey voor.

Eerst in de tweede helft van de 19de eeuw kan van een werkelijk intense literaire bedrijvigheid in de hoofdstad sprake zijn, als de schaam- teloze « contre-façon » van Franse boeken en zelfs tijdschriften, waarmee de Brusselse uitgevers de markt hebben overspoeld, door een Frans- Belgisch accoord in 1852 wordt stopgezet, en op die manier de jonge Belgische schrijvers kans op publicatie krijgen. Tevens is de smaak van het publiek rijper geworden en begint ten andere, na Gent en Antwerpen, ook Brussel opnieuw een noemenswaard Vlaams geestesleven te kennen.

Naast de steeds talrijker Franstalige tijdschriften en kranten als La Re- naissance (1839-1854), onder leiding van André Van Hasselt en La Revue de Bruxelles (1837-1850), verschijnen vanaf 1836 enkele Vlaamse tijdschriften waaronder Jacob Kats' Den Wdren Volksvriend en, in 1844 het eerste Vlaamse dagblad, Vlaemsch België (later de Vlaemsche Bel- gen") onder redactie van Jan D e Laet, Domien Sleeckx en Vandevelde.

Dit blad leeft echter nog geen twee jaren bij gebrek aan middelen. D e strijdiustige Vlaeinsche Stem (1846-1856) van Vandevelde, Ecrevisse en Sleeckx blijkt taaier te zijn. Daarenboven worden naast de Franse comé- dies, drama's of opérettes in het théâtre du Parc, de Vaudeville (in 1845 gebouwd), de Alhambra ( 1 8 4 6 ) of de Galeries (1847) weldra ook Vlaamse stukken gespeeld, dank zij enerzijds de bedrijvigheid van rede- rijkerskamers en verenigingen als de Wijngaard, de Morgenstar, het

Toneel der Volksbeschaving, het Nationaal Toneel, en anderzijds de

persoonlijkheid van J. Kats, leider van laatstvermelde troep en schrijver van stukken als De Belgische Natie en het Aerdsch Paradijs. In 1867

sticht Mulders in de Alhambra een Vlaamsche Opéra die echter niet lang in het leven blijft. Ondertussen schrijft Charles D e Coster, naast andere boeken en artikels in verscheidene kleine tijdschriften zijn Légende d'Ulenspiegel ( 1 8 6 7 ) , met de Leeuw van Vlaanderen onze beroemdste

historisch-nationale roman. Ditzelfde jaar wordt Conscience conservator van het Wiertzmuseum - een blijk van ofîiciële erkentelijkheid. Hij zal voortaan te Brussel wonen, waar hij in 1881, op het stadhuis plechtig zal worden gehuldigd door het Collège.

N o c h D e Coster, noch Van Hasselt zouden de bewondering van de volgende generatie hebben gekend zonder het optreden van twee jonge luidruchtig-opstandige tijdschriften, La ]eune Belgique (1881-1897) en

(9)

l'Art Moderne (1881-1914), waarvan de vertegenwoordigers de S t - Hubertus Galerij en de Universiteit met hun dweperijen en hun literaire veten laten weergalmen. Vurig worden Heine en Zola bewonderd, Ensor en Meunier verdedigd. D e voorman die allen eerbiedigen is de Elsenaar Camille Lemonnier, de bekende schrijver van Un Mâle, wiens huis iedere vrijdag voor hen openstaat, en vandaag La Maison des Ecrivains is gewor- den. « Soyons nous » is de leus van de individualistisch-esthetisch ge- richte Jeune Belgique. 7A]n leiders zijn eerst Albert Bauwens, die het tijdschrift zijn naam geeft naar het voorbeeld van het Parijse Jeune France, en daarna de dynamische Max Waller. O m hen scharen zich Albert Giraud, Yvan Gilkin, Emile Verhaeren, Georges Eeckhoud, Geor- ges Rodenbach, weldra ook Maeterlinck en Van Lerberghe uit Gent. Voor zij dank zij Pol D e Mont in het Nederlands gaat schrijven, publiceert ook Hélène Swarth verzen in dit tijdschrift. Sociaal gericht is de scherpe pen van advocaat Edmond Picard die met Octave Maus l'Art Moderne leidt. Picards rijk hôtel aan de Guldenvlieslaan wordt, zoals de beroemde salons van de Gravin van Aerschot, Mademoiselle Bernard o£ Isabelle Errera een druk bezocht rendez-vous littéraire, terwijl Maus de ziel wordt van de kunstenaarskring Les XX (1884-1893), later mits enkele wijzi- gingen omgedoopt tôt La Libre Esthétique (1894-1914), waar het

gecultiveerde publiek van de hoofdstad niet alleen de jongste productie o p muzikaal en picturaal gebied kan bewonderen maar ook de voor- drachten bijwonen van G. Rodenbach, Catulle Mendès, Villiers de l'Isle- Adam, Mallarmé, Gustave Kahn, Henry Van de Velde, Verlaine, en later Francis Jammes, André Gide, Henri Ghéon, Alfred Jarry, Francis de Miomandre, enz.

Grotendeels ten gevolge van de taaltoestanden in de burgerlijke krin- gen waaraan ze zijn ontsproten spelen tal van Vlamingen een aanzienlijke roi in deze wedergeboorte der Franstalige letteren te Brussel : D e Coster, Lemonnier (zijn moeder was een Vlaamse), Eugène Demolder, Albert Giraud alias Keyenberg, vertoeven min of meer bestendig in de stad, terwijl G. Eeckhout, Verhaeren (die een tijdlang bij Picard stagiair is), V a n Lerberghe of Maeterlinck (die bij Picard kennis maakt met Geor- gette Leblanc) er telkens weer te gast komen. Dank zij echter de toene- mende efficiëntie van de Vlaamse beweging, dank zij ook een paar krach- tige persoonlijkheden, zal thans in de hoofdstad de Vlaamse literatuur niet alleen tôt haar recht komen maar in deze vrudhtbare « fin de

s i è c l e » kosmopolitische teelgrond een belangrijke gedaanteverwisseling ondergaan.

166

(10)

O m Emmanuel Hiel die te Schaarbeek woont vormt zich een vrienden- kring waarvan onder meer Georges Eekhoud, Reimond Stijns, Nestor de Tière, Prosper van Langendonck, Isidoor Teirlinck, en Omer Wattez deel uitmaken. Zij ontmoeten elkaar in taveernen als De roode Poort of De Moriaan, ook wel ten huize van Hiel. D e z e is voorzitter van den Distel.

In dit Brussels letterkundig gezelschap maakt August Vermeylen kennis met Alfred Hegenscheidt. Uit hun ontmoeting en uit de vroeger plannen die Vermeylen met Emmanuel D e Bom te Antwerpen heeft gesmeed, wordt Van Nu en Straks geboren (1893-1901). D e spil ervan is Vermey- len, die ook reeds vroeger aan het woord is gekomen in kleine Brusselse bladen als La Critique, Flandria (Hiels weekblad) en het studentenblad fong Vlaanderen. Het voorbeeld van de nieuwe beweging ligt voor het grijpen : niet zozeer de Nieuwe Gids (ondanks het verblijf van Dooren- bos en Kloos in de hoofdstad) dan wel de Jeune Belgique, naar Ver- meylens eigen woorden. Van Langendonck kent trouwens Max Waller en is vriend ten huize bij Ivan Gilkin, wat zijn belangstelling voor de Jeune Belgique natuurlijk ten goede komt. Ondertussen is in 1886 La Société Nouvelle gesticht, en beginnen de problemen van een gemeen- schapskunst de interesse van de individualistische Van N u en Straksers te wekken, althans theoretisch. W a n t allesbehalve democratisch kan in- derdaad de allure van het tijdschrift in zijn eerste, Brusselse tijd, heten (1893-1895) : het formaat, het papier, de iUustraties door bekende kun- stenaars geven er reeds o p het eerste gezicht een esthetisch cachet aan : een teken te meer van de geest van synthèse, die het blad kenmerkt...

Traditie en nieuwe kunst (b.v. in van Langendoncks opstel over de herleving der Vlaamse poëzie), Europees en Vlaams bewustzijn (Ver- meylen !). N o o r d en Zuid (getuige de medewerking van Albert Verwey, Bierens D e Haan, André Jolies e.a.), individualisme en zin voor de gemeenschap, deze richtingen worden opgenomen in een alomvattend modernisme, waarvan het synthetisch karakter aan de toenmalige West- europese beschavingssfeer beantwoordt en wellicht mee door de Brusselse bakermat wordt bepaald. Een tweede reeks van het tijdschrift verschijnt te Antwerpen onder leiding van G. Schamelhout, die aan zijn Brusselse studentenjaren zijn belangstelling voor de Jeune Belgique en zijn kennis- making met Hegenscheidt, Van Langendonck en Vermeylen heeft te danken. Het „tweede geslacht" der Van N u en Straksers telt twee groté Brusselaars, F. V. Toussaint van Boelaere en Herman Teirlinck, in wiens œuvre het leven van de hoofdstad een grote roi speelt, vooral dan in Het Ivoren Aapje ( 1 9 0 9 ) en later in De Leemen Torens (1928). D e z e

laatste roman zal Teirlinck in samenwerking met Karel van de Woestijne

(11)

sdirijven, die in 1906 regelmatig correspondent van de Nieuwe Rotter- damse Courant wordt (Teirlinck vervult dezelfde functie in het Algemeen Handelsblad in Amsterdam) en zich in 1907 te Bosvoorde bij Brussel komt vestigen. O m de eeuwwisseling verschijnt te Brussel het tijdschrift Germania (1898-1905), waarin D e Geyter, D e Tière, Van Langendonck, Wattez en ook wel eens Pol D e Mont en Herman Teirlinck schrijven.

In het Frans komen eveneens nieuwe, eklektische tijdschriften uit die de ]eune Belgique aflossen, o.m. Le Thyrse ( 1 8 9 9 ) , waar André Bâillon en de jonge Franz Hellens aan meewerken en dat thans nog verschijnt, en Antée (1905-1908), dat opkomt tegen een zeker ,,belgeoisisme" in de letterkunde, directe voeling zoekt met Parijs en dus in zijn rangen naast Severin, Mockel, Hellens, Pierard, Vandeputte, ook André Gide telt, Anna de Noailles, Tristan Klingsor, Jean Moréas, Remy de Courmont, Francis Carco, m.a.w. een kleine prefiguratie van de N.R.F.. Ondertussen sticht Maus in 1902 de Association des Ecrivains Belges waar o.a. Van

Zype, Krains, Delattre lid van zijn, terwijl Picard het zelfde jaar met een Libre Académie van wal steekt, die o.a. Demolder, Eekhoud, Els- kamp, Ensor, Lemonnier, Maeterlinck, Emile Vandervelde en Verhaeren groepeert. In 1904 komen onder de impuis van Maurice des Ombiaux de Amitiés Françaises tôt stand waaraan de Brusselaars tôt op heden tal van voordrachten van bekende schrijvers te danken hebben. Tôt voor de oorlog 1914-1918 wordt aldus voortgewerkt in de richting van de jeune Belgique en Van Nu en Straks. Terloops vermelden wij hier de eerste Brusselse literaire cabaretten, die in die jaren van de Belle Epoque het licht zien, ni. Le Bloc en Le Diable au Corps.

Hoewel in mindere mate dan de andere literaire genres kent ook het toneel op het einde van de 19de eeuw een verruiming. In 1887 krijgt Brussel zijn definitieve Koninklijke Vlaamse Schoutvburg, in de Laken- straat. D e meeste drama's van Julius Hoste, en D e Tière, P. Van Assche, F. Gittens worden er gespeeld, naast de lyrische productie van Peter Benoit, en later J. Blockx, P. Gilson, A. D e Boeck, enz. Een intéressant initiatief gaat uit van het Théâtre de la Maison d'Art (1895-1897), dat de Franse théâtre de l'Oeuvre en théâtre Antoine tôt voorbeeld neemt en stukken opvoert van Maeterlinck, Lemonnier en Villiers de l'Isle Adam.

Ondanks Hegenscheidts Starkadd ( 1 8 9 8 ) en Maeterlincks toneel - dat ons trouwens meestal via het buitenland bereikt - schijnt echter veeleer een hele reeks buitenlandse tournées doorslaggevend te zijn voor de her- nieuwing van het Brusselse toneelleven. D e Parkschouwburg, waar o.m.

Maeterlincks Pelléas et Mélisande ( 1 8 9 3 ) , Verhaerens Le Cloître ( 1 9 0 0 ) , Crommelyncks eersteling Nous n'irons plus au bois ( 1 9 0 6 ) , Paul Spaaks

(12)

Kaatje ( 1 9 0 8 ) , Maeterlincks Sœur Béatrice ( 1 9 0 9 ) , worden opgevoerd, - staat inderdaad open voor het théâtre de l'Oeuvre, het théâtre Antoine, het Deutsches Theater uit Berlijn, en later de Comédie Française en de Old Vie. Hier worden zoals ook met zekere opera's in de Munt het geval is, veel stukken „getest" vôôr hun Parijse opvoering, of ook soms in eer iiersteld na een mislukking... Naast het Franse répertoire worden o.m.

stukken van Goethe, Lessing, Hauptmann, Grillparzer, Shaw, Ibsen, Strinberg, Tor Hedberg, Bjôrnstjerne Bjôrnson, Gogolj, Alfîeri, Calderon met succès opgevoerd. Zodoende wordt het publiek, waarvan de voorkeur, op dit ogenblik, nog eerder zou gaan naar stukken als Le Mariage de

Mademoiselle Beule7nans van E. F. Fronson en J. Wicheler ( 1 9 1 0 ) , voor- bereid op hoge vlucht die het toneelleven enkele jaren later zal nemen.

N a wereldoorlog I, die G. Benn, O. Flake, C. Einstein, W . Hausenstein, R. A. Schrôder, A. Flechtheim als „bezetters" naar Brussel bracht (andere Duitse dichters als K. Sternheim en E. Stadler, hoogleraar aan de Univer- siteit van 1910 tôt 1914, vertoefden er reeds vroeger), breekt opnieuw een tijd aan van ongemeen drukke literaire bedrijvigheid. In 1920 roept koning Albert - naast J. Destrée - de Académie Royale de Langue et

Littérature françaises in het leven en benoemt er zelf de eerste leden van, waaronder Maeterlinck, Van Zype, Georges Eekhoud, Mockel. In

1923 wordt ten huize van Prof. Dr. F. Vander Ghinst de Vlaamse Club gesticht, met als promotor Prof. Vermeylen, senator (die tôt in dit jaar aan de Universiteit te Brussel Nederlandse en moderne letterkunde doceert). Leden zijn o.a. Prof. Dr. Hegenscheidt (die eveneens aan de Universiteit doceert), Dr. Herman Teirlinck, F. V. Toussaint van Boe- laere, Omer Wattez en Julien Kuypers. Van aile kanten flakkeren jonge tijdschriften op, vlug gedoofd soms, maar daarom niet minder belangrijk.

Tijdens de oorlog hebben veel schrijvers zich gegroepeerd om Vlaamsch Leven (1915-1918). N a l'Art Libre (1919-1922) waarin Brunclair Van Ostaijen aan het Franstalige publiek reveleert verschijnen te Brussel op één jaar tijd, o.m. het kosmopolitisch esthetische Roode Zeil (1920) van André de Ridder, Opstanding (1920-1921) waarin de Vlaamse clarté- groepen aan het woord komen, Het F on teint je (1921-1924) met het kwartet R. Herreman, K. Leroux, R. Minne en M. Roelants, La Lanterne Sourde (1921-1923), het orgaan van een avantgardistische groep gesticht door P. Bourgeois, die vooral onder de studenten van de Universiteit leden telt en waar o.m. Marinetti, Romains, Cendrars, Van Ostaijen voor- drachten komen houden. Le Disque Vert (1921-1925) van O. J. Perier en F. Hellens. D e z e laatste bezorgt bovendien aan zijn Brussels adres de Belgische redactie van Signaux de France et de Belgique (1920-1921),

(13)

waar naast Paulhan, Malraux, Cocteau, Cendrars, Jacob, ook Bâillon en d e Ridder aan meewerken. (A. Salmon zorgt voor de Parijse redactie).

D e z e jaren tellen onder de belangrijkste van het Brusselse literaire leven tussen de twee oorlogen, en niet het minst door een wederzijdse toena- dering van schrijvers uit beide taalgroepen. Een gevolg hiervan zullen een paar Franstalige tijdschriften zijn door Vlamingen uitgegeven, ni.

Sélection, het luxueuse, up-to-date tijdschrift van de gelijknamige Brus- selse Kunstgalerij van P. G. Van Hecke, A. de Ridder en G. de Smet (Brussel 1920-22 ; Antwerpen 1923-33 ; eerst in Antwerpen wordt het meer bepaald literair), het modieus modernistische Variétés (1928-1930) van P. G. Van Hecke, en Hermès (1934-1935), onder leiding van R.

Baert en M. Eemans, dat zich vooral toelegt op filosofische, mystieke en poëtische problemen, en waarvan de redactiesecretaris Henri Michaux is.

In laatstvermelde tijdschrift verschijnen o.a. artikels van Heidegger, Jaspers, Jean Wahl, Denis de Rougemont, E. Vauthier, U. Van de Voorde.

Daarenboven worden ook meer individuele betrekkingen met Neder- land aangeknoopt, via vooral du Perron die van 1923 tôt 1931 afwisse- iend te Brussel en te Gistoux ( W a a l s Brabant) woont. T e Brussel verschijnt dan ook De Driehoek (1925-26), tijdschrift voor konstruktivis-

tische kunst onder leiding van Joseph Peeters en D u c o Perkens alias du Perron, met als medewerkers o.m. R. Houwink, H. de Vries, R. Blijstra naast Burssens en Van Ostaijen. D e z e laatste die in Brussel met Geert van Bruaene een kleine kunsthandel heeft geopend (later zullen een tijdlang Michel de Ghelderode en Marc Eemans erin betrokken zijn), sticht kort vôôr zijn dood het tijdschrift Avontuur ( 1 9 2 8 ) , samen met du Perron. Een ruimere samenwerking tussen N o o r d en Zuid komt tôt stand dank zij de Forum-groep (Rotterdam, 1932-1935), die, na Elschot, Roelants en Walschap, in 1934 een hele ploeg van Vlaamse schrijvers opneemt onder leiding van beide laatsten en Gijsen. D e meesten onder hen schreven reeds vroeger in het Fonteintje of in het tijdschrift van Herman Teirlinck Vandaag (1929-1930). Het redactieadres van Forum voor Vlaanderen is dat van M. Gijsen, die zich te St.-Pieters-Woluwe, een Brusselse randgemeente, komt vestigen.

T e n slotte dienen naast veel andere twee Franstalige tijdschriften vermeld, die er in geslaagd zijn, tôt op heden te blijven verschijnen, R.

Mergets Revue Nationale ( 1 9 2 8 ) , en Le Journal des Poètes ( 1 9 3 1 ) waar onder leiding van P. L. Flouquet, P. Bourgeois, M. Carême, G. Linze, G. Norge, E. Vandercammen, en de Fransen P. Dermée en J. Supervielle aan meewerken. Een paar markante feiten zijn verder Colettes ontvangst

(14)

in de Académie de Langue et Littérature Française ( 1 9 3 6 ) en de stichting van de Vrix Rôssel ( 1 9 3 8 ) .

Van groot belang zijn de toneelexperimenten die tussen beide oorlogen worden gedaan. In 1922 steekt Jules Delacre van wal met zijn Théâtre du Marais (1922-1927). Maeterlinck, Romains (Knock), Achard, Sou- magne, Toergenieff, Gogol], Ibsen, Pirandello, staan o p zijn répertoire.

Een grote invioed valt hier te bespeuren van Copeaus Vieux Colom- bier, die trouwens meer dan eens gastvoorstellingen komt geven in ruil voor de Parijse opvoeringen van het Marais. Een van de leden van Dela- cres toneelkring, ni. Raymond Rouleau, sticht een Groupe libre die, meestal in dezelfde zaal, voor een woelig publiek meer bepaald avant- garde stukken opvoert, zoals N o r g e s Tamtam, Cocteaus Les Mariés de la Tour Eiffel, stukken van W a l d e n , Tchapek, of een vertaling van Teir- lincks Man zonder Lijf. In 1930 zal Rouleau dan met Albert Lepage een kortstondige laboratoire d'art théâtral op touw zetten met name Le Rataillon en in samenvi^erking met Aimé Declercq, een tweede Théâtre du Marais stichten, die weldra door Parijs zal worden opgeslorpt.

Scherper nog doet zich een grondige vernieuwing gevoelen in het Vlaamse toneelleven van de hoofdstad. Herman Teirlincks expressionis- tische stukken kennen o.a. in de K.V.S. een enorm succès (1922 : De Vertraagde Film ; 1923 : Het torenspel ; 1924 : Het A-Z-spel, Ik dien, De Man zonder Lijf ; 1928 : Ave). Daarnaast worden stukken van Heyer-

mans, vertalingen van Crommelynck, Pirandello, Georg Kaiser, enz. opge- voerd. Aan de spits van de avant-garde staan de modernistische experi- menten van het rondreizende Vlaamse Volkstoneel (1920-1929) dat, onder de leiding achtereenvolgens van Oskar de Gruyter (leider van Het Fronttoneel, tijdens de eerste wereldoorlog, later directeur van de K.N.S. te Antwerpen) en Johan de Meester junior, aan het Nederlands- talige toneelleven te Brussel een totnogtoe ongekend prestige schenkt, met een ruim répertoire dat Shakespeare, O'Neill, Claudel, Cocteau, Ghéon, de Ghelderode, Vondel en Anton Van de Velde omvat, naast kasstukken als Marieke van Nieumeghen, En waar de Ster bleef stille staan (Timmermans en Veterman) en Reinaert de Vos (Pol de M o n t ) . N a Johan de Meesters vertrek naar Nederland schijnt het peil van het Vlaams toneel opnieuw te dalen. Van belang te Brussel zijn nochtans het grote massaspel Credo door Jozef Boon dat in 1936 plaatsvindt op het Heizelstadion na een katholiek congres, het geestdriftig onthaaide paci- fistische stuk van Walschap De Spaanse Gebroeders ( 1 9 3 7 ) , en De Ekster op de Galg ( 1 9 3 7 ) van H. Teirlinck. Deze heeft na H. Van de Velde de leiding overgenomen van het Hoger Instsituut voor Sierkunsten (ter

(15)

Kameren) en levert er met zijn toneelklas prestaties als de toneelversie van Karel V a n de Woestijnes Boer die sterft. Ondertussen besluit in 1933 een groep studenten van de Vrije Universiteit het Jeune Théâtre te stichten, dat er zich op zal toeleggen minder bekende stukken voor het voetlicht te brengen. Marivaux, Molière, Horatius, Euripides, Beaumont en Fletcher, Elckerlijk maar ook Weisenborn, de Ghelderode en Maia- kowski hebben zij tôt nu toe op hun actief. Verder zien Godefroid de Bouillon van Hermann Closson, (die zoals Teirlinck in het Hoger Insti- tuut voor Sierkunsten doceert), Roger Avermaetes Article d'usage, Claude Spaaks l'Auberge des Apparences kort vôôr de oorlog het licht, terwijl de Tribune Dramatique ( 1 9 3 8 ) in l'Estrille du Vieux Bruxelles Hellens en de Ghelderode helpt bekend maken, en ten andere Crommelyncks Tripes d'Or ( 1 9 3 8 ) door de troep van Marcel Josz wordt opgevoerd.

Sinds Vk'ereldoorlog II zijn enkele nieuwe tijdschriften van belang in Brussel verschenen. Vaak komt de redactie van het Nieuw Vlaams Tijd- schrift (dat te Antwerpen verschijnt) in De Zwaan samen, o p de Grote Markt. D e Vlaamse Gids van R. Brûlez, K. Jonckheere, H. Teirlinck enz.

werd van Antwerpen naar Brussel overgebracht, met als redactiesecretaris Jan Walravens. In de Taverne de l'Occident ontstond het belangrijke

modernistische Tijd en Mens (1949-1954) waar Walravens eveneens secretaris van werd, na R. van de Kerckhove en L.-P. Boon. Onder de rédacteurs : G. Bruggen, T. Brulin, H. Claus, Ben Cami, M. Wouters, M. Bontridder, enz. D i t tijdschrift stond o.m. in betrekking met de

„Cobra"-groep en speelde een kapitale roi in de bewustwording van de huidige generatie. Een paar jaren later zag te St.-Lambrechts-Woluwe De Meridiaan (1951-1956 ; in 1955 de Kunstmeridiaan) het licht, met Clara Haesaert, H. Walschap, e.a.. Men kan slechts betreuren dat beide tijdschriften niet zijn blijven leven. Onder de nieuwe Franstalige dienen vooral drie in 1945 gestichte tijdschriften genoemd : Synthèses, La

Rei'ue générale Belge, en Marginales, resp. onder leiding van M. Lambi- liotte ; H. Haag, G. Sion ; P. L. de Ruyter, A. Ayguesparse, D . Bracops.

Daarbij vermelden wij n o g het oorspronkelijke, surrealiserende Fantomas van Th. Koenig en J. Noiret, dat sedert 1953 verschijnt.

N a a s t de reeds bestaande schouwburgen als de Galeries en het Théâtre du Parc waar de meeste grote gastvoorstellingen plaats hebben - zijn verscheidene nieuwe toneelgezelschappen tôt stand gekomen. Claude Etiennes Rideau de Bruxelles (in het Paleis voor Schone Kunsten ; 1942) en Jacques Huismans' Théâtre National ( 1 9 4 5 ) hebben, naast tal van

andere klassieke en moderne stukken, verscheidene stukken van Belgische auteurs als Crommelynckx, de Ghelderode, Sion, opgevoerd evenals we-

(16)

reldpremières in het Frans van Amerikaanse stukken (Tennessee W i l - liams, Thorton Wilder, A. Miller, enz.). Het Théâtre de Poche (1951) en het Théâtre de Quaf Sous ( 1 9 5 9 ) , specaliseren zich vooral in avant- gardistisch toneel. Het eerst vermelde maakte het Brusselse publiek met Adamov, Ionesco, Betti, enz. bekend. In dezelfde richting heeft jammer genoeg hun Vlaamse tegenhanger, Het Kamertoneel ( 1 9 5 3 ) het niet kunnen volhouden. Daartegenover kent de K.V.S. een nieuw leven sedert 1956 dank zij V. D e Ruyter, vroeger secretaris van O. D e Gruyter en eerst directeur van het Nationaal Toneel van België. Soms wordt hier ook een beroep gedaan op jonge troepen, als het in 1955 te Brussel gestichte Vlaamse Schouwtoneel. Opgevoerd werden o.m. stukken van Vondel, (adaptatie V. de Ruyter), Lope de Vega, Casona, Gogolj, Piran- dello, A. Miller, S. I. H'Siung, H . Claus, T. Brulin.

Hoewel onze inheemse productie nog vrij schaars blijft, schijnt in de jongste jaren de toneelbedrijvigheid toe te nemen, te oordelen naar de stijgende lijn van de bezoeken, het aantal officiële organismen als het Belgisch Centrum voor Toneel, waarvan H. Teirlinck de voorzitter is, bijeenkomsten als het eerste festival voor experimenteel toneel in i 9 6 0 , enz. Radio en televisie dienen hierbij niet over het hoofd te worden gezien, niet alleen om hun bijdrage tôt de verspreiding van het heden- daagse toneel - mannen als T o n e Brulin, of Jean Mogin bekieden er sleutelposities - maar ook om hun pogingen om dit genre aan hun eigen wezen en middelen aan te passen. D e grootste moeilijkheid waarmee te Brussel het Vlaams toneelleven heeft te strijden ligt nog altijd in de verfransing van de bourgeoisie. D a t het volk er van toneel houdt bewijst het succès van Toones Poppenspel en de „zwanzende" revues die de Polies Bergères tôt voor kort ten beste gaf (naast Vlaamse opérettes). D a t de smaak van dit volk ook voor een ander soort van toneel vatbaar is bev^fijst het geestdriftig onthaal van bepaalde massaspelen van h o o g gehalte als b.v. Marie la Misérable van de Ghelderode, in beide talen opgevoerd te St.-Lambrechts-Woluwe.

Het gecultiveerde publiek legt ten andere een opvallende belangstelling aan de dag voor voordrachten en lezingen van beroemde schrijvers die o.m. in het Paleis voor Schone Kunsten, het onlangs gebouwde Congres- paleis of in de Universiteit plaats vinden. Z o zijn voor de oorlog Valéry, Colette, Copeau, Mauriac, Giraudoux, Cendrars en nadien Breton, Sartre, Malraux, Claudel, Bernanos, Gide, Aragon, Graham Greene, BoU, om slechts de allergrootsten te noemen, komen spreken. Druk bezocht wor- den ook de Middagen van de Poëzie, waarop zowel Franstalige als

Nederlandstalige diditers worden voorgesteld of besproken.

(17)

Zoals iedere hoofdstad is Brussel een trefpunt van wetenschappelijke verenigingen en vergaderingen. Door filologencongressen en letterkun- dige colloquia, door haar Koninklijke Bibliotheek (de Albertina) en haar Rijksarchief, door haar Vrije Universiteit en andere hogere Instituten speelt deze stad een niet onaanzienlijke roi in de verspreiding van de literaire studie. Een van de mooiste prestaties waarop ze heden ten dage kan bogen is de oprichting van een soort internationale der poëzie, dank zij de vruchtbare v/erkzaamheid van Flouquets reeds vermelde Journal des Poètes, v/aarvan de team er sedert 1931 in geslaagd is, de besten onder de dichters uit de vijf werelddelen samen te brengen, een groot aantal Cahiers de Poésie uit te geven, voor de oorlog een Tribune Poé- tique te organiseren en nadien de spectaculaire Biennales te Knokke, een Maison Internationale de la Poésie o p te richten, onder het voorzitterschap van E. Souriau en de leiding van F. Verhesen het Centre International d'Etudes Poétiques te stichten, in het Courrier hiervan essays van de meest vooraanstaande critici uit aile landen te publiceren, een uitgebreide Biblio- thèque Internationale de Poésie samen te stellen, enz.

Schrijvers en kunstenaars ontmoeten elkaar in kleinere kring, vroeger in de Caves de Maestricht, de Régence, de Taverne du Globe, de Drie

Sleutels, het Cantersteen, thans nog o.a. in De Zwaan, in l'Estrille du Vieux Bruxelles of in Geert van Bruaenes La Fleur de Papier Doré. Ern- stiger oorden zijn de Maison des Ecrivains, de Pen Club en de Vlaamse Club v/aar in de jongste jaren talrijke Vlaamse en Nederlandse auteurs van formaat het woord zijn komen voeren.

H e t spreekt vanzelf dat het letterkundige leven van een stad niet alleen bestaat in het openbare optreden van Academiën en verenigingen noch uit literaire theepartijtjes. Wellicht zal eens worden uitgemaakt in hoever Brussel een gunstig klimaat schiep voor het eenzame werk van de talrijke schrijvers, meestal leraren, ambtenaren, journalisten en correspondenten, die er in de eerste helft van de X X s t e eeuw een langere tijd hebben vertoefd, als daar zijn : A. Bontridder, J. Boon, L. P. Boon, R. Brûlez, P. G. Buckinx, E. Claes, M. Coole, E. du Perron, R. Herreman, P. Kenis, J. Kuypers, M. Roelants, I. en H. Teirlinck, F. V. Toussaint van Boelaere, U. Van de Voorde, K. van de Woestijne, P. Van Langendonck, J. van Nijlen, E. van Ruysbeek, G. Vermeersch, A. Vermeylen, J. Walravens, O. Wattez, en, onder de Franstaligen, A. Ayguesparse, A. Bâillon, M.

Carême, H. Closson, F. Crommelynck, M. de Ghelderode, G. Eekhoud, P. L. Flouquet, I. Gilkin, R. Goffin, F. Hellens, A. Jans, M. Lecomte, C. Lemonnier, G. Norge, P. Nothomb, Ch. Plisnier, P. Spaak, E. Van- dercammen.

174

(18)

Gelegen tussen Parijs, dat de Franstalige krachten blijft aantrekken en beïnvloeden, en Antwerpen, waar een vollediger, autonomer ontplooiing van het Vlaamse geestesleven mogelijk is, kan het huidige Brussel wel- licht niet 202eer een centrum met een sterk uitstralingsvermogen worden genoemd, als wel een buitengewone literaire smeltkroes.

BIBLIOGRAFIE

Anthologie poétique de l'Exposition, Brussel, 1958.

Charlier (G.) : Passages, Brussel, 1947.

Cosemans (A.) : Taaltoestanden historisch gezien. Het cultureel uitzicht van Brussel in de 18de eeuw tôt 1830, in : Hand. Zuidned. Mij- voor Taal- en Letterkunde en Gesch., VI, 1950.

Degroote (G.) : hes lettres flamandes (à Bruxelles), in : Les Belles Heures de Bruxelles, Parijs-Brussel, 1952.

Delépinne (B.) : Le florilège de Bruxelles, Brussel, 1956.

Dupierreux (R.) -.La vie théâtrale (à Bruxelles), in : Les Belles Heures de Bruxel- les, Parijs-Brussel, 1952.

Groffier (J.) : Les lettres françaises (à Bruxelles), ibid.

Liebrecht (H.) : Histoire du théâtre français à Bruxelles au XVlie et au XV 111e siècles, Parijs, 1923.

Putman (W.) : Toneel-groei (1921-1926), Antwerpen, z.d.

id. : Toneeldagboek (1928-1938), Antwerpen, z.d. [1938].

Renieu (L.) : Histoire des théâtres de Bruxelles depuis leur origine jusqu'à ce jour, 2 delen, Parijs, 1928.

Stijns (M.) : La Presse à Bruxelles, in : Les Belles Heures de Bruxelles, Parijs- Brussel, 1952.

Toussaint van Boelaere (F.V.) : Nieuwe Gesprekken in Cantersteen, in : Vlaan- dren, O welig Huis. Zoals Vlaamse schrijvers hun land zien. Bijeengebracht en ingeleid door E. de Bom, Amsterdam, 1939.

Van Eeghem (Dr. W.) : Brusselse Dichters (3 delen zijn verschenen), Brussel, 1956-1958.

Verniers (L.) : Bruxelles et son agglomération de 1830 à nos jours, Brussel, 1958.

Walravens (J.) : Hier is Brussel, Utrecht, z.d. [1958}.

P. H A D E R M A N N

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dat als daaraan niet zoveel aandacht besteed was, er binnen het bestuurlijke en ambtelijke kader niet zo'n draagvlak zou zijn ontstaan als er op dit moment aanwezig is. Maar

massacultuur. Voor het ontstaan daarvan is de verbreiding van de televisie in de jaren vijftig van de twintigste eeuw van wezenlijk belang geweest. Televisie heeft het mogelijk

1p 31 † Beschrijf voor één van deze tegenstellingen hoe deze tot uiting komt in het werk op afbeelding 6.. In tekst 10 is sprake van ’ schilderen’ met de computer. 1p 32 †

2p 27 † Noem twee elementen in het schilderij op afbeelding 12 die nieuw zijn in het werk van Mondriaan.. In 1998 werd de ’Victory Boogie Woogie’ door de Nederlandse staat

7 ideeën over schoonheid in kunst herkennen en deze beschrijven, mede in relatie tot de historische context.. Hij kan verbanden leggen tussen deze ideeën

In deze tekst belijdt Martha Graham haar expressionisme, dat haar tot een typisch modern kunstenares maakt. Grahams danskunst vertoonde echter nog andere eigenschappen die als

In videofragment 5 zie je beelden uit het computerspel Tomb Raider met Lara Croft als virtuele heldin.. Een computerspel als Tomb Raider kan gezien worden als een product

De Franse Revolutie van 1789 heeft door haar radicaliteit, haar onmen­ selijkheid en haar expansiedrift afschuw en reactie opgeroepen. Ander­ zijds hebben de leuzen van