• No results found

De Franse Revolutie in het Nederlandse politieke leven tijdens de 19de eeuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Franse Revolutie in het Nederlandse politieke leven tijdens de 19de eeuw"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Franse Revolutie in het Nederlandse

politieke leven tijdens de 19de eeuw

Inleidende Opmerkingen

A.H. HUUSSEN JR.

Het revolutiejaar 1848 is door de Engelse historicus Lewis Namier een ‘seed-plot o f history’ genoemd, een jaar rijk aan gebeurtenissen van vér­ strekkende gevolgen voor de geschiedenis van vele Europese naties. In het midden van de 19de eeuw lijkt de historische ontwikkeling een nieu­ we wending te nemen maar, zegt Namier, die ‘revolutie der intellectue­ len’ bleek toch lang niet overal de diepe cesuur die vele tijdgenoten, en vooral vele geschiedschrijvers erin hebben gezien. Zeker, de ‘Volksgeist’ van de massabewegingen nam de plaats in van de ‘ Zeitgeist’ van de intel­ lectuelen, maar daarmee verdween de onrust niet.1

Schoolboekjeswijsheid wil ons nog steeds doen geloven dat 1848 een ech­ te breuk in de Nederlandse politieke geschiedenis betekent. De grond­ wetsherziening, gecomponeerd en gedirigeerd door de enige grote staatsman van die tijd, J.R . Thorbecke, legde pas de grondslag voor de vrije ontplooiing van een ‘hedendaags staatsburgerschap’ . Grondrech­ ten van de burgers werden eindelijk gewaarborgd, ministeriële verant­ woordelijkheid en een constitutionele monarchie, verbonden met een re- presentatief-parlementair systeem, waren ten slotte een feit. Deze, mis­ schien wat gechargeerde teneur van de toonaangevende liberale ge­ schiedschrijving is inmiddels op tal van punten genuanceerd.2 Desal­ niettemin zijn er inderdaad goede gronden om vol te houden dat 1848 in Nederland het jaar is geweest van overwegend gepakte kansen.

(2)

lukking.4 Noch het Manifest van K arl M arx en Friedrich Engels dat op­ riep tot een radicale communistische revolutie, noch een in juli van dat jaar verschenen sociaal-revolutionaire oproep van eigen bodem - op­ nieuw van republikeinse snit - vermocht vooralsnog politieke steun van betekenis te verwerven.5

De radicale revolutionaire onrust en het ontwerp voor een grondwets­ herziening lokten velen tot een weerwoord. De contouren van politieke richtingen worden daardoor wat scherper zichtbaar. Van ‘partijen’ sprak men nog wel niet graag, maar dat woord o f een synoniem ervan viel toch vaak genoeg.

Een voorbeeld. In mei 1848 schreef Aeneas baron M ackay dat het com­ munisme geen afzonderlijke ziekte is, maar een direct gevolg van het ra­ dicalisme, een vrucht van het atheïsme. De geproclameerde ‘vrijheid en gelijkheid’ vloeien voort uit het ongeloof. Als de Christelijk-historische ‘school’ die erkent dat de staat zich organisch ontwikkelt, geregeerd zou hebben, dan zou zij - zo schrijft M ackay - het historische element in de grondwet erkend hebben: ‘dan had zij geen gematigd onregt, maar regt gehandhaafd: dan had zij den Koning als den Souverein geëerbiedigd’ .6 We herkennen hier het geluid van een geestverwant van Groen van Prinsterer, de historicus en politicus die al vóór 1848, namelijk in 1847, zijn geruchtmakende lezingencyclus Ongeloof en Revolutie (1845-1846) had laten verschijnen.

De Franse Revolutie van 1789 heeft door haar radicaliteit, haar onmen­ selijkheid en haar expansiedrift afschuw en reactie opgeroepen. Ander­ zijds hebben de leuzen van vrijheid en gelijkheid en de experimenten met burgerlijke mondigheid óók een bron van positieve inspiratie ge­ vormd. In Frankrijk zelf hebben de politici zich na de val van Napoleon een standpunt moeten kiezen tegenover de Revolutie. M en bevond zich immers binnen een ‘Restauratie’ - maar tot hoever? Tussen ultra’s, zo­ als De Bonald, die de Revolutie verwierpen, en liberalen die, zoals Ben­ jamin Constant, in de jaren 1789 tot 1791 de periode van de ‘goede’ Revo­ lutie zagen, stond een centrumgroep waarvan de linkerzijde er voorstan­ der van was om de ‘revolutionaire erfenis’ verder te ontwikkelen binnen het monarchale kader en de Charte die Lodewijk x v n i gegeven had. Zelfs een Chateaubriand is steeds goede kanten aan de Revolutie blijven zien: met name schatte hij in de jaren twintig de persvrijheid hoog en verdedigde hij haar tegen aanslagen van regeringszijde.7

(3)

ren recentelijk zelfs twee revoluties gepasseerd: die van 1787 en van 1795. Het aristocratische Driemanschap dat in november 1813 de soevereini­ teit aan de zoon van stadhouder Willem v aanbood, mocht dan wel pro­ clameren dat de oude tijden weeromkwamen en dat alle partijschap had opgehouden te bestaan, de nieuwe vorst liet zich niet zo maar een staats­ rechtelijke positie dicteren.

De grondwetscommissies van 1814 en 1815 hebben in voortdurend over­ leg met de Koning uiteindelijk een constitutioneel bestel voor het ‘grote’ Nederland geconstrueerd dat zeker niet als puur reactionair gekwalifi­ ceerd kan worden. Als we afzien van de weldra door velen betreurde aan­ hechting van de Zuidelijke Nederlanden, dan kan worden geconstateerd dat de nationale eenheidsstaat een feit was, met vaste hand geleid door een vaderlijk-wel willend monarch en geschraagd door centrale instellin­ gen, bureaucratie en wetgeving.

A. Loosjes had in maart 1814, bij gelegenheid van de aanstaande beoor­ deling van het ontwerp-grondwet, deze ‘dichterlijke uitboezeming van vaderlandsch gevoel’ het licht doen zien:

Verloste Batavieren!

Heft nu een Juichlied aan; Zwaait, wijl uw Vlaggen zwieren,

De aloude Oranje vaan; Partijschap, neêrgeklonken,

Boog, zwijmelend, den kop; Zij beur’ hem, diep gezonken,

Nooit in ’s Lands tuin weer op.8

Zelfs G .K . van Hogendorp - zoals bekend een van de leden van het ge­ noemde Driemanschap - had zich, als voorzitter van de grondwetcom- missie, op reformistisch-conservatief standpunt gesteld: de nieuwe N e­ derlandse staat zou een verbeterde versie van de oude Republiek moeten worden. ‘Niets is gevaarlijker dan alles nieuw te willen maken en wij hebben er de overvloedige ondervinding van. Wat anders is de gebreken te verbeteren, en de grondslagen te bewaren,’ schreef hij in 1813.9 Geheel in de geest van Edmund Burke was hij een tegenstander van de radicale theorie van de revolutie, maar tevens een voorstander van geleidelijke verandering. In latere jaren vond de rechtsstaat in Van Hogendorp een warm pleitbezorger.10 Vooralsnog was de grondwet met haar sterke na­ druk op de standen en haar zeer beperkte kiesrecht geen stimulans van wat de critici publieke geest o f burgerzin zouden noemen.11

(4)

lukking.4 Noch het Manifest van K arl M arx en Friedrich Engels dat op­ riep tot een radicale communistische revolutie, noch een in juli van dat jaar verschenen sociaal-revolutionaire oproep van eigen bodem - op­ nieuw van republikeinse snit - vermocht vooralsnog politieke steun van betekenis te verwerven.5

De radicale revolutionaire onrust en het ontwerp voor een grondwets­ herziening lokten velen tot een weerwoord. De contouren van politieke richtingen worden daardoor wat scherper zichtbaar. Van ‘partijen’ sprak men nog wel niet graag, maar dat woord o f een synoniem ervan viel toch vaak genoeg.

Een voorbeeld. In mei 1848 schreef Aeneas baron M ackay dat het com­ munisme geen afzonderlijke ziekte is, maar een direct gevolg van het ra­ dicalisme, een vrucht van het atheïsme. De geproclameerde ‘vrijheid en gelijkheid’ vloeien voort uit het ongeloof. Als de Christelijk-historische ‘school’ die erkent dat de staat zich organisch ontwikkelt, geregeerd zou hebben, dan zou zij - zo schrijft M ackay - het historische element in de grondwet erkend hebben: ‘dan had zij geen gematigd onregt, maar regt gehandhaafd: dan had zij den Koning als den Souverein geëerbiedigd’ .6 We herkennen hier het geluid van een geestverwant van Groen van Prinsterer, de historicus en politicus die al vóór 1848, namelijk in 1847, zijn geruchtmakende lezingencyclus Ongeloof en Revolutie (1845-1846) had laten verschijnen.

De Franse Revolutie van 1789 heeft door haar radicaliteit, haar onmen­ selijkheid en haar expansiedrift afschuw en reactie opgeroepen. Ander­ zijds hebben de leuzen van vrijheid en gelijkheid en de experimenten met burgerlijke mondigheid óók een bron van positieve inspiratie ge­ vormd. In Frankrijk zelf hebben de politici zich na de val van Napoleon een standpunt moeten kiezen tegenover de Revolutie. M en bevond zich immers binnen een ‘Restauratie’ - maar tot hoever? Tussen ultra’s, zo­ als De Bonald, die de Revolutie verwierpen, en liberalen die, zoals Ben­ jamin Constant, in de jaren 1789 tot 1791 de periode van de ‘goede’ Revo­ lutie zagen, stond een centrumgroep waarvan de linkerzijde er voorstan­ der van was om de ‘revolutionaire erfenis’ verder te ontwikkelen binnen het monarchale kader en de Charte die Lodewijk x v m gegeven had. Zelfs een Chateaubriand is steeds goede kanten aan de Revolutie blijven zien: met name schatte hij in de jaren twintig .de persvrijheid hoog en verdedigde hij haar tegen aanslagen van regeringszijde.7

(5)

ren recentelijk zelfs twee revoluties gepasseerd: die van 1787 en van 1795. Het aristocratische Driemanschap dat in november 1813 de soevereini­ teit aan de zoon van stadhouder Willem v aanbood, mocht dan wel pro­ clameren dat de oude tijden weeromkwamen en dat alle partijschap had opgehouden te bestaan, de nieuwe vorst liet zich niet zo maar een staats­ rechtelijke positie dicteren.

De grondwetscommissies van 1814 en 1815 hebben in voortdurend over­ leg met de Koning uiteindelijk een constitutioneel bestel voor het ‘grote’ Nederland geconstrueerd dat zeker niet als puur reactionair gekwalifi­ ceerd kan worden. Als we afzien van de weldra door velen betreurde aan­ hechting van de Zuidelijke Nederlanden, dan kan worden geconstateerd dat de nationale eenheidsstaat een feit was, met vaste hand geleid door een vaderlijk-welwillend monarch en geschraagd door centrale instellin­ gen, bureaucratie en wetgeving.

A. Loosjes had in maart 1814, bij gelegenheid van de aanstaande beoor­ deling van het ontwerp-grondwet, deze ‘dichterlijke uitboezeming van vaderlandsch gevoel’ het licht doen zien:

Verloste Batavieren!

Heft nu een Juichlied aan; Zwaait, wijl uw Vlaggen zwieren,

De aloude Oranjevaan; Partijschap, neêrgeklonken,

Boog, zwijmelend, den kop; Zij beur’ hem, diep gezonken,

Nooit in ’s Lands tuin weer op.8

Zelfs G .K . van Hogendorp - zoals bekend een van de leden van het ge­ noemde Driemanschap - had zich, als voorzitter van de grondwetcom- missie, op reformistisch-conservatief standpunt gesteld: de nieuwe N e­ derlandse staat zou een verbeterde versie van de oude Republiek moeten worden. ‘Niets is gevaarlijker dan alles nieuw te willen maken en wij hebben er de overvloedige ondervinding van. Wat anders is de gebreken te verbeteren, en de grondslagen te bewaren,’ schreef hij in 18 13.9 Geheel in de geest van Edmund Burke was hij een tegenstander van de radicale theorie van de revolutie, maar tevens een voorstander van geleidelijke verandering. In latere jaren vond de rechtsstaat in Van Hogendorp een warm pleitbezorger.10 Vooralsnog was de grondwet met haar sterke na­ druk op de standen en haar zeer beperkte kiesrecht geen stimulans van wat de critici publieke geest o f burgerzin zouden noemen.11

(6)

voorlopig, niet op dat de overwonnen Revolutieperiode veel tongen en pennen in beweging heeft gebracht. M aar zó ingeslapen als men haar la­ ter heeft voorgesteld, was de Nederlandse natie niet. Zelfgenoegzaam was zij misschien wel. Krachtige politieke oppositie bestond er in het Noorden niet. Toch hebben oude stuurlui aan wal, zoals Van Hogen­ dorp en Bilderdijk, misschien meer invloed op de geesten gehad dan wel is aangenomen. Het is de bekeerde jood, de jonge Is. da Costa, geweest die met zijn wilde Bezwaren tegen de geest der eeuw het vanzelfsprekende karakter van de overgeleverde waarden in twijfel trok - sterker: de waar­ den tegensprak. ‘De eeuw der vrijheid, is die der dwingelandij,’ spotte dat jongmens. Hij durfde zelfs beweren: ‘Want alles wat ter verzekering heet te dienen eener denkbeeldige algemeene vrijheid strekt juist tot ver­ nietiging van de waarachtige persoonlijke vrijheid.’ Hij verwierp met de leuzen ervan de Revolutie zelf, waarvan hij meende dat zij bepaald niet bevorderlijk voor de zedelijkheid was geweest. Zelfs het ideaal van de to­ lerantie, door de eeuw der Verlichting gepredikt en via de Revolutie aan zijn eeuw doorgegeven, achtte Da Costa gevaarlijk. Hij formuleerde het dilemma in zijn Bezwaren in ieder geval scherp, toen hij schreef: ‘Ver­ draagzaamheid is mede een dier tooverwoorden, waarmede men het on­ nadenkende verstand van menig welmeenende begoochelt, en hem de verschrikkelijkste misbruiken onder den naam der heiligste deugden weet op te dringen.’ 12

Op zijn minst ligt het belang van Da Costa’s Bezwaren in de polemiek die hij ermee heeft uitgelokt: N .G . van Kampen, J.P . Arend, S.I. Wise- lius, W. Bilderdijk en anderen lieten zich niet onbetuigd. De brochure van C. baron van Zuijlen van Nijevelt over Het Liberalismus uit 1828

was nog een echo van de commotie van 1823.13 Behalve als een ‘ijsbreker voor het Réveil’ (M .E. Kluit) fungeerde Da Costa ook als katalysator voor de articulatie van een andere opvatting. Dat hier en daar de gemoe­ deren ten gevolge van politieke polarisatie hoog konden oplopen, be­ merkten Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp toen zij in 1826 te Groningen door liberale studenten werden belaagd.14

(7)

ging om het onderscheid tussen de standen in de maatschappij te vernieti­ gen, en een politiek fanatisme gericht op de realisering van gelijkheid als grondslag van de burgerlijke vrijheid. Godsdienstige dweepzucht inspi­ reerde tot gelijksoortige gruwelen als anderhalve eeuw tevoren tijdens de Engelse Revolutie waren voorgevallen. Van Nes constateert dat beide re­ voluties identiek afliepen. Anders dan Da Costa vóór hem, en anders dan Groen van Prinsterer en Thorbecke na hem, zag Van Nes kennelijk geen reden tot kritiek op de situatie in zijn dagen. Integendeel: onder verwijzing naar ’s Konings initiatief van 1826 tot stimulering van de nationale ge­ schiedschrijving15 constateert Van Nes een ongestoorde ontluiking van de publieke geest - ‘En gelukkig de natie, waar de laatste sporen van twee- dragt verdwenen zijn, die thans bedaard kan terugzien op voorgaande dwalingen, om haar tegenwoordig geluk naar waarde te schatten, en om de bestaande Staatsregeling te ondersteunen door waren Publieken Geest!’ 16 De peroratie die ons even naïef in de oren zal klinken als de latere leuze ‘onverdeeld naar de openbare school’, kon veel tijdgenoten al spoedig niet bevredigen. Onder invloed van de groeiende oppositie in de Zuide­ lijke Nederlanden, maar kennelijk ook geïnspireerd door vertogen als die van Van N es, richtte de jonge Groen van Prinsterer zich in 1829 tot het publiek. In zijn anoniem verschenen brochure Over volksgeest en bur­

gerzin gaat het Groen niet zozeer om de Franse Revolutie als wel om het

(8)

Het vernis der harmonie, door Van Nes twee jaar tevoren mooi opge­ poetst, was weggebeten. De Opstand van 1830 sloeg de bodem onder de groot-Nederlandse pretentie weg. De revoluties in Europa versnelden het proces van politieke bewustwording. Ongetwijfeld is Groens latere bewering dat Noordelijk Nederland in 1830 door de Belgen werd wakker geschud, overdreven - o f zelfs onjuist.18 Ontegenzeglijk echter vlamt in 1830 het nationale gevoel op en ontstaat een nieuwe kritische, oppositio­ nele geest. M et name in orthodox-protestantse hoek nam de onvrede snel toe. De jonge H .J. Koenen, later te weinig bekend geworden als ge­ schiedschrijver, stelde in een Ode ter gelegenheid van den Poolschen Op­

stand het ongeloof en de ‘donkre nacht die Frankrijk over de aarde bragt’

aan de kaak, met de bedoeling tsaar Nicolaas 1 een hart onder de riem te steken.19 Net als Willem de Clercq ging hij tot de Rêveil-kring behoren waar grote sympathie werd gekoesterd voor de van regeringswege ver­ volgde Afgescheidenen (1834).

Langzamerhand begon zich een politieke richting a f te tekenen, zonder specifiek partijprogram maar wel geïnspireerd door afkeer van ongeloof, volkssoevereiniteit en andere verwerpelijke aanwinsten van de Franse Revolutie. Onder de indruk van de zogenaamde Juli-dagen in Frankrijk heet het in de correspondentie tussen Willem de Clercq en Is. da Costa: ‘ Zoo heeft dan het beginsel der volstrekte volkssouvereiniteit in Frank­ rijk, en in zekeren zin reeds op dit oogenblik over heel de zoogenaamde beschaafde wereld getriumfeerd; en alles juicht de zegepraal van een Godtergend Liberalismus met onvoorwaardelijke beademing van alle kanten toe. Wat moet er nu van Frankrijk, wat van Europa, wat in het bijzonder van Nederland worden?’20

Thorbecke, aanvankelijk een tegenstander van de Belgische Opstand, komt in de jaren dertig van de vorige eeuw tot het inzicht dat de Franse Revolutie tot op zekere hoogte haar beloop moet hebben. In het voor­ woord tot zijn handleiding bij de colleges over diplomatieke geschiede­ nis schrijft hij al dat niet de tijd van de Revolutie een tussenperiode is geweest maar juist die van 1814 tot 1830, welke in het licht van de Juli- revolutie een era van stilstand blijkt. M en realiseert zich eerst nu pas goed - zegt hij - dat de omwenteling zelf een historisch verschijnsel is geworden: ‘Zij is in dezen zin een antecedent geworden voor de vol­ gende leeftijden, aan welks invloeden men vergeefs poogt zich te ont­ trekken.’21

(9)

kracht die met de eerste Fransche revolutie begonnen is te werken, is een beweegrad, zoo verheven boven alle andere staatkundige drijfve­ ren, dat het, wanneer zijn omloop nog niet volbragt is, zelfs door de genie van een tweeden Napoleon niet op den duur tegengehouden worden zal.’ U ziet, Thorbecke zou niet erg onder de indruk gekomen zijn van Albert Hahns machtige arm die heel het raderwerk tot stil­ stand zou kunnen brengen. Dat hij ook met Groen van Prinsterer grondig van mening moest gaan verschillen, lag in de verwachting. ‘De tijd kent zijn weg, en die de Europische revolutie welke men van het laatst der voorgaande eeuw dagteekent, terug te wenden tracht, zoekt stil te staan op een grond die zich beweegt,’ schreef Thorbecke in 1836.22

Een jaar later staan Groen en Thorbecke in een polemiek tegenover el­ kaar, wanneer Groen het vervolgingsbeleid van de overheid tegen de A f­ gescheidenen publiekelijk afkeurt. De merites van hun standpunten doen hier niet ter zake - daarover heeft M anger verstandige dingen ge­ schreven23 voldoende zij op te merken dat beiden hun staatkundige uit­ gangspunten die voor de uitkristallisering van latere politieke principes van groot belang zouden blijken, scherper formuleerden.

Intussen was het aantal deelnemers aan de openbare discussie groter aan het worden. Groen had in het voorwoord tot zijn beroemde bronnenuitgave, de

Archives, een stelling ingenomen die hem later nog heel wat kritiek zou op­

leveren, maar die hij nimmer heeft verlaten: de Revolutie gaat uit van de soevereiniteit van de mens, de Reformatie van de soevereiniteit van God.24 Terzelfder tijd wilde men, zoals de oude filosoof Kinker, de ‘tekenen des tijds’ goed leren duiden om de juiste lessen uit de geschiedenis te trek­ ken. Ongetwijfeld is het onjuist de omwentelingslust te normaliseren, maar het gaat te ver - vindt Kinker, verwijzend naar Da Costa - om in de geest der eeuw alleen maar kwaad te zien.25 In dat twistjaar 1837 kwam Roest van Lim burg met zijn brochure over het liberalisme en gaf De Bosch Kem per, anoniem, zijn studie uit over de partijen tijdens de Re­ publiek. De tijd van verhulling was definitief voorbij, zoals Hildebrand in zijn kritische artikel over ‘Vooruitgang’ in de eerste jaargang van De

Gids liet blijken.26 é

(10)

de rooms-katholieken en - nog vanuit de verte zoals we al zagen - de ar­ beiders zich aan.

Al vóór de grondwetsherziening van 1848 hadden zich politieke richtin­ gen gevormd. Groen van Prinsterer had in zijn Ongeloof en Revolutie de ‘revolutie-begrippen’ verworpen - zoals vrijheid en gelijkheid, volkssoe­ vereiniteit, maatschappelijk verdrag.27 In het revolutiejaar 1848 herhaal­ de hij zijn standpunt: ‘Aldus zal het steeds en overal zijn. Vrijheid; - om­ verwerping van het gezag. Gelijkheid; - vernietiging van hetgeen in dien natuurlijken loop der zamenleving tot stand gekomen is. Broederschap-, - verdrukking, en zoo noodig moord aan elk die geen medewerker der on- geregtigheid zijn w il.’28 Dergelijke uitspraken werden tot de kiezers ge­ richt. Er werden kiesverenigingen gesticht waarvan de statuten blijk ga­ ven van politieke voorkeuren. M et clubs als de Amstelsociëteit vormen zij de eerste aanzet tot de latere partijformatie.29 Groen van Prinsterer zelf was daarvan allerminst een tegenstander. Bij zijn intrede in de Tweede Kam er had hij op 15 mei 1849 openlijk gezegd: ‘Ik ben hier ge­ zonden door een godsdienstige partij.’30

De polarisatie werd scherper in de politiek - ook al wilden vele zoge­ naamde conservatieven daar niet van weten. De openbare discussie in 1848 over het ontwerp van een nieuwe grondwet legt daar ruimschoots getuigenis van af. Is. da Costa oordeelde er opmerkelijk mild over, maar een geestverwant van Groen als C .M . van der Kem p brak in 1850 de staf over de herziene grondwet.31

Ook de dichtkunst bleef intussen niet onberoerd. Ik noemde De Genes- tet al, maar diezelfde Da Costa van daareven verwierp in zijn dichtstuk

16 48 en 1848 opnieuw nadrukkelijk de ‘revolutie-beginselen’ . Samen met

eerdere stukken bundelde hij het in 1854 onder de programmatische titel

Politieke poëzy.32 Geen wonder dat zelfs de geschiedwetenschap in de ac­

tuele politieke discussie betrokken raakte. Het was misschien toeval dat G . W. Vreede in 1847 zijn Bijdragen tot de geschiedenis der omwenteling

van 1795 tot 17 9 8 gereed had. In zijn Voorwoord kon deze latere conser­

(11)

geoefend op de studie der middeleeuwsche geschiedenis’35, was het ene R. Fruin, een amper dertigjarige docent aan het Leidse gymnasium, die in 1853 Groen fel. aanpakte. In dat crisisjaar, met zijn Aprilbeweging en zijn angst voor een staatsgreep, barstte een grote polemiek los over de ge­ schiedopvatting én de staatsleer van de Anti-revolutionaire leider.36 Een echo daarvan viel nog omstreeks 1950 te horen toen P .C .A . Geyl - treffend gekarakteriseerd als ‘de laatste Loevesteiner’ - de toch al kriti­ sche geluiden van Christelijk-historici die Groens Ongeloof en Revolutie in 1947 hadden herdacht, niet ver genoeg vond gaan.37 Geyl stelde zich zozeer op het standpunt van Fruins liberale ‘gelijk’ dat hij daarmee diens ideaal van ‘de onpartijdigheid van de geschiedschrijver’ nóg eens illusoir maakte.38

Vooralsnog had ‘partijvorming’ in het Nederlandse politieke leven de wind niet mee. M en herinnert zich hoe Groen van Prinsterer een kamer­ meerderheid trachtte te brengen tot een uitspraak over de zin van het woord ‘christelijk’ in de onderwijsparagraaf van de grondwet (art. 194). De conservatieven aarzelden, de liberalen waren ertegen. Groen kreeg zijn vrijheid van onderwijs voorlopig niet. De schoolstrijd verdeelde de geesten echter toch: partijvorming o f niet. Het proces van verzuiling was in gang gezet. In de termen die ook in de jaren zestig opgeld deden, zou men kunnen zeggen dat de ‘tijdgeest’ er nog niet rijp voor was.39 De Amsterdamse historicus Theod. Jorissen schreef in de behartens- waardige beschouwingen voorafgaand aan zijn studie over Charlötte de Corday, de moordenares van J.-P . M arat, dat tijdperken met een kriti­ sche geest plegen te worden gevolgd door een periode van dogmatiek. Wij - zegt hij in het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw - le­ ven in een tijd van ontevredenheid, maar ‘het volgend geslacht zal van onze onrust de vruchten plukken’ .40

(12)

Toch liet men zich niet voor lange duur van de wijs brengen. In 1870 was de doodstraf afgeschaft; in 1872 hief de volksvertegenwoordiging het uit de Franse ‘ Code pénal’ stammende ‘coalitieverbod’ op. Daarmee was de weg vrij voor het stichten van vakverenigingen.44 In hetzelfde jaar con­ stateerde een pamfletschrijver dat het moment voor vorming van een po­ litieke partij gunstig was, namelijk van een ‘partij, die werkelijk natio­ naal kan zijn, omdat zij gegrond is in de geschiedenis der natie, de werkelijk praktisch liberale partij’ . Merkwaardig genoeg achtte diezelf­ de auteur geen bestaansgronden aanwezig voor een antirevolutionaire o f een katholieke politieke partij. De tijd zou spoedig anders leren!45 De Franse Revolutie, waarvan dit jaar het tweede eeuwfeest wordt ge­ vierd,46 vond in Nederland negentig jaar na dato in de partijpolitiek offi­ ciële uitdrukking in de naam van de Anti-revolutionaire Partij en haar program.47 Pas in de jaren tachtig zou men aan een wat meer bezonken beoordeling van de Franse Revolutie als historisch verschijnsel toe kun­ nen komen.48

(13)

Noten en aantekeningen

De doorwerking van Revolutie-ideeën - Introductie op een thema, R.A. Koole

1. Menno ter Braak, Politicus zonder p a r t ij (Amsterdam, Van Oorschot, ed. 1986) 176.

2. CDA-krant (13 juni 1988) 8.

3. Vgl. W.Th.M. Frijhoff, ‘De triomf van burger en burgerdeugd? De Nederland­ se en Franse Revoluties in vergelijkend perspectief, in: S.W. Couwenberg (red.), O pstand der burgers (Kampen 1989) 67-82.

De Franse Revolutie in het Nederlandse politieke leven tijdens de 19de eeuw, A.H. Huussen jr.

Gaarne dank ik drs. G.Voerman van het d n p p te Groningen voor de vriendelij­ ke hulp mij bij de voorbereiding van deze bijdrage geboden.

1. L. Namier, 18 4& The revolution o f the intellectuals (Londen 1946; 19716) 73, vgl. 24: ‘The basic conflict of 1848 was between two principles - of dynastie proper- ty in countries, and of national sovereignty’; id. ‘1848: seed-plot of history’, in zijn: Vanished supremacies. E ssa ys on E u ropean history 18 12 - 19 18 (Londen 1958, repr. 1970; Collected Essays, vol. 1) 21-30; A.H. Huussen jr., ‘Lewis B. Namier (1888-1960)’, in: A.H. Huussen jr., E.H. Kossmann, H. Renner (red.), H istorici van de twintigste eeuw (Utrecht-Antwerpen 1981) 173-174.

2. J.A. Bornewasser, ‘Ministeriële verantwoordelijkheid voor en na 1848’ (1962) herdrukt in: Vaderlands verleden in veelvoud, 3 1 opstellen over de N ederlandse ge­ schiedenis na 15 0 0 (Den Haag 1975) 453-480; J.C. Boogman, Rondom 1848. D e p o ­ litieke ontw ikkeling van N ed erla n d 18 4 0 -18 38 (Bussum 1978).

3. P.A. de Genestet, ‘Alarmisten’ (uit de bundel E erste gedichten, 1846-1851); D e dichtwerken van P .A . de Genestet, verz. en uitg. onder toezicht van C.P. Tiele (Amsterdam 18774) 81-83.

4. H.T. Colenbrander, ‘1848’ in zijn bundel: H istorie en leven, dl. 11 (Amsterdam 1915) 181-251 (194 en 225).

5. K. Marx en Fr. Engels, H et communistisch m anifest - vert. H. Gorter (Amster­ dam 1904) 23; J J . Giele, D e pen in de aanslag: revolutionairen rond 18 4 8 (B u ssu m

1968)77,91. ,

6. B ijd ra g e tot de geschiedenis van het radicalism us en com m unism us - vert. uit het Duits (1847) - met voorwoord van Ae. Mackay (’s-Gravenhage 1848) vi, xviii- xix; vgl. B. de Gaay Fortman, Figu ren uit het R éveil. Opstellen (Kampen 1980), 151-152.

(14)

8. A. Loosjes Pz., N ederlands volksverw achting. Dichtstuk, ter gelegenheid van de bij­ eenkomst der Groote Vergadering representerende de Vereenigde N ederlanden ter overweging van het ontwerp der G rondw et (Haarlem 1814) 5 en 13.

9. H. van der Hoeven, G ijsbert K a r e i van Hogendorp. C on servatief o f liberaal? (Gro­ ningen 1976), 60, 62.

10. R. Pieterman, ‘Gijsbert Karei van Hogendorp tussen realisme en idealisme’, in:

Tijdschrift voor Geschiedenis 101 (1988) 352-371; vgl. ook: J. Haak, ‘Nationaal be­ sef bij G.K. van Hogendorp’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 79 (1966) 407-417 (over diens begrip van ‘Revolutie’; 407, 414).

11. L. Blok, Stem m en en kiezen. H et kiesstelsel in N ed erla n d in de periode 18 14 -18 5 0

(Groningen 1987).

12. Is. da Costa, Bezw aren tegen de geest der eeuw (Leiden 1823) 81-82,12-13, 18. 13. J.C. van der Does, B ijd ra g e tot de geschiedenis der wording va n de anti-revolutio-

naire o f christelijk-historische staatspartij (Amsterdam 1925) 44-78; M. Elisabeth Kluit, H et protestantse R é v e il in N ed erla n d en daarbuiten 18 15 -18 6 5 (Amsterdam 1970), 145-160,191-192.

14. W.J. Formsma, ‘Groningen en 1848’ (1948), herdr. in zijn: Geschiedenis tussen E em s en Lauw ers. Opstellen over de Groningse geschiedenis (Assen 1988) 207-208; M.J.F. Robijns, R adicalen in N ed erla n d (18 4 0 -18 51) (Leiden 1967) 94 (voor de verwijzing in noot 57 naar M.F. van Lennep, H et leven van M r. Ja c o b van Len- nep, 1, leze men de editie Amsterdam 1909, 72-73).

15. Vgl. R. Reinsma, ‘Martinus Stuart (1765-1826). ‘Geschiedschrijver des Rijks’, in: D e Negentiende E eu w, 5 (1981) 31-41; en P.A.M. Geurts, ‘De dood van Marti­ nus Stuart en de geschiedenis-prijsvraag van december 1826’, in: D e Negentiende E e u w , 6 (1982) 21-23.

16. J.G. van Nes, ‘Over den Publieken geest’, in: B ijd ra gen tot Regtsgeleerdheid en Wetgeving, 2 (1827) 549-577 (i-h-b. 5 4 9= 5 5 2= 567, 575; citaat op 576-577). 17. O ver volksgeest en burgerzin (Leiden 1829), herdr. in G. Groen van Prinsterer,

Verspreide geschriften, dl. I (Amsterdam 1859) 42-69 (citaten 43, 47, 64, 65). 18. ‘(...) dat wij... in droomerige en apathieke tevredenheid... voortgesluimerd heb­

ben; totdat wij, ofschoon wakker geschud door de Belgen, in het drietal jaren dat aan den opstand voorafging, eene lijdelijkheid en vadzigheid, eene onderge­ schiktheid hebben getoond, deels uit toegenomen slapheid van den volksgeest, maar grotendeels ook uit matheid en meêgaandheid en het hier te lande heer- schend liberalisme verklaarbaar.’ (uit: G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en R e ­ volutie. E en e reeks van historische voorlezingen, 2e uitg., Amsterdam 1868, 423). Vgl. E.H. Kossmann, ‘Is het Nederlandse volk door de scheiding van 1830 “wakker geschud” ?’, in: D e Negentiende E e u w , 5 (1981) 179-188. Het is trouwens een merkwaardige zaak met die beeldspraak van het slapende Nederlandse volk dat wakker geschud wordt: in een recensie van Thorbeckes ‘Aanteekening op de Grondwet’ (zie in de tekst verderop) schrijft G ids-redacteur Mr. C.J. Fortuijn in 1840: ‘De natie is begonnen te ontwaken. De vertegenwoordiging is begonnen zich te doen gelden. De publieke geest begint zich weder te ontwikkelen.’ En vijfjaar later schreef Gerrit de Clerq in D e G id s: ‘Zonder staatkundige ontwikkeling is voor een volk geene enkele ontwikkeling op den duur mogelijk. (...) Dat mijn va­ derland ontwaakte, eer zijn slaap doodslaap geworden zij!’ (geciteerd in: D e Gids. D e geschiedenis van een algemeen cultureel en litera ir tijdschrift, ’s-Gravenha- ge-Amsterdam 1987, 22 en 30.)

(15)

20. Briefw isselin g tussen W illem de Clercq en Isaac da Costa - samenst. M. Elisabeth Kluit (Baarn 1938) 22-23 (9 augustus 1830).

21. J.R. Thorbecke, O ver de verandering van het algemeen staten-stelsel van E u rop a sedert de Fransche omwenteling. Eerste afdeling: 1789-1793 (Leiden 1831) voor­ woord vi-vii en xi (citaat). Over de evolutie van Thorbeckes denken tussen de tekst van de handleiding zelf en het voorwoord: zie J.B. Manger jr., Thorbecke en de historie. B ijd ra gen tot de kennis van het Nederlandsch liberalism e (Amster­ dam 1938) 65-66. Verder: F.L. van Holthoon, ‘De genese van Thorbeckes orga­ nische staatsleer’, in: B ijd ra gen en M ededelingen betreffende de Geschiedenis der N ederlanden, 101 (1986) 177-201.

22. G.J. Hooykaas (ed.), D e briefwisseling va n J . R . Thorbecke, dl. I 1830-1833 (’s- Gravenhage 1975) 481 (uit 1833); dl. 111833-1836 (1979) 706 (uit 1833?);en dl- 111 1836-1840 (1988) 451 (uit 1836).

23. Manger, Thorbecke en de historie, 78-119.

24. A rchives ou correspondance inédite de la M aison d ’ O range-N assau, dl. I (Leiden 1835), geciteerd door H. Algra, in: E en staatsm an ter navolging. Groen van P rin - sterer herdacht (’s-Gravenhage 1976) 70.

25. J. Kinker, ‘Iets over de meest kenschetsende teekenen des tijds, uit den tegen- woordigen toestand van Europa opgemaakt. Eene voorlezing’, in: D e Recensent, ook der Recensenten, 25 (1832) 11 Mengelwerk, 241-264; ‘In hoeverre is de ge­ schiedenis eene leerschool voor vorsten en volken. Eene voorlezing’, ibidem, 26 (1833) 11, 185-206; ‘Frankrijk tegenover Europa. Eene voorlezing’, ibidem, 27 (1834) 11, 182-207. Vgl. A.J. Hanou, Slu iers va n Isis. Jo h a n n es K in k e r als voor­ vechter van de Verlichting, in de vrijm etselarij en andere N ederlandse genootschap­ pen 17 9 0 -18 4 5, dl. 1 (Deventer 1988) 112-119, 500-505,160-162 (zie ook het ano­ nieme artikel: ‘De teekenen des tijds in het gebied der Duitsche godgeleerdheid en letterkunde, bij den aanvang van het jaar 1836’, in: N ederlandsche Stem m en voor Godsdienst, Staat-, Geschied- en Letterkunde, 4 (1836) 130-132 (verband tus­ sen de Franse Juli-revolutie en Strauss’ godslasterlijke ‘Leben Jesu’).

26. T.M. Roest van Limburg, L iberalism u s (Leiden 1837); (deze ziet in de geest van de Franse Revolutie minder liberalisme dan wel een uitbarsting van afbraak: p. 22); J. de Bosch Kemper, D e staatkundige pa rtijen in N oord-N ederland, geschetst in een historisch overzigt v a n deszelfs binnenlandsche staatsgesteldheid van het einde der grafelijk e regering tot op het ja a r 18 13 (Amsterdam 1837); Hildebrand ‘Voor­ uitgang’, in: D e G ids, 1 (1837) Mengelwerk, 345-351.

27. O ngeloof en R evolu tie, 5.

28. Vrijheid, gelijkheid, broederschap. Toelichting va n de spreuk der R evo lu tie (’s-Gra­ venhage 1848), herdrukt in G. Groen van Prinsterer, Verspreide G eschriften, dl. 1, (Amsterdam 1859) 254-326 (citaat 270).

29. G. Abma, G elo o f en politiek. Confessionele p a rtijvo rm in g in Friesland. Ontstaan en eerste ja ren (18 52-18 71) (Leeuwarden 1980). 1

30. Van der Does, B ijd ra g e tot de geschiedenis der wording van de A nti-revolutionaire o f Christelijk-historische staatspartij, 327 (vgl. het latere gezegde van Groen over de situatie in 1850: ‘Het groote bezwaar was dat men geen partijen wil’, ibidem,

m)-31. Is. da Costa, Plet oogenblik. E en w oord over het ontwerp van grondwetsherziening

(Amsterdam 1848); C.M. van der Kemp, D e onbestaanbaarheid der grondwet van 18 4 8 en de noodzakelykheid harer verandering (Rotterdam 1850); (vgl. J.P. Moet,

M r. C .M . van der K e m p (1799-186 2), inzonderheid als R éveil-figu u r (Vlaardingen 1948) 103,106 w .

(16)

‘Hollandsche Politieke Poëzij’ - het betrof precies een recensie van Is. da Cos- ta’s dichtstuk ‘1648 en 1848’ - in: D e G ids 12 (1848) 1, 739-763.

33. Het ‘eerste stuk’ verscheen in Amsterdam (1847); vgl. voorrede p. iii.

34. D rie voorlezingen over de voorm alige staatspartijen in de N ederlandsche R epubliek

(Leiden 1849) waarvan de eerste over ‘De democratie’ in 1830 als ondertitel mee­ kreeg: ‘Proeve van verdediging van de staatsgebeurtenis van 22 Januari) 1798) en in het algemeen van de democratische of zogenaamde revolutionaire partij van 1795 tot 1798’.

35. Leiden 1850; vgl. W.G.C. Byvanck, ‘Robert Fruin’ (1899/1902) herdr. in zijn:

L iterarische en historische studiën (Zutphen 1918) 215-401 (236: zo fris en ondeu­ gend ‘dat men zich afvraagt of de oratie wel waarlijk in het groot auditorium der hoogeschool is uitgesproken’).

36. H et A nti-revolutionaire staatsregt va n M r. Groen van Prin sterer ontvouw d en beoordeeld (Amsterdam 1853) gevolgd door: D e A nti-revolutionaire bezwaren van M r. Groen v a n P rinsterer tegen onzen staat en m aatschappij overwogen (Amster­ dam 1854); (beide herdr. in: R. Fruin, Verspreide geschriften, dl. x (’s-Gravenha- ge 1905) 76-167 en 168-238.

37. ‘Fruin contra Groen, 1853-1854’ (1951) herdr. in: P. Geyl, Verzam elde opstellen

(ed. P. van Hees) dl. 111 (Utrecht-Antwerpen 1978) 135-180; Groens ‘O ngeloof en ‘R evo lu tie’. E en bundel studiën (Wageningen 1949), waarin met name de artike­ len van Smitskamp, De Pater en Sneller; J.W. Smit, F ru in en de partijen tijdens de R epubliek (Groningen 1958); I.J.H. Worst, ‘De laatste Loevesteiner. Libera­ lisme en nationalisme bij Pieter Geyl (1887-1966)’, in: B ijd ra gen en M ededelingen betreffende de Geschiedenis der N ederlanden, 99 (1984) 201-218.

Over O ngeloof en R evo lu tie verder: de artikelen van Van Dijk, Diepenhorst en Visser ’t Hooft, in: E en staatsm an ter navolging... (1976), en B. de Gaay Fort­ man, Figuren uit het R é v e il, 436-454.

Voor de latere botsing met Fruin (diens open brief‘Politieke moraliteit’, 1864) zie: G.J. Laman, E n k ele aspecten v a n Groen van P rin sterer’s optreden als volksver­ tegenwoordiger (1862-1865) (Franeker 1949) 111-156.

38. R. Fruin, D e onpartijdigheid van den geschiedschrijver (Amsterdam 1860) - Inau­ gurele rede Leiden.

39. Zelfs de Koning liet in 1856 bij Groen van Prinsterer informeren naar de ‘volks­ geest’: ‘Zijne Majesteit wenscht Uw oordeel te vernemen, of de verkiezingen en het verkiezingsstelsel aan de verwachtingen, die men daarvan koesterde, beant­ woord hebben, en of zij de uitdrukking van den volksgeest zijn?’ geciteerd door G.J. Schutte, in: M r. G . Groen van P rin sterer (Goes 19772) 160.

40. Theod. Jorissen, Charlotte de Corday. E en e historische studie (Groningen 1864) v. 41. G.W. Vreede, Onze volksgeest vóór en na de Grondwetsherziening va n 184& Teeke-

nen des tijds. Eischen van het oogenblik. E en Verhandeling. M et een’ b rie f ter inlei­ d ing aan M r. J . M . de K em pen aer (Utrecht 1870).

42. Bij voorbeeld ‘De Commune’, in: D e Tijdspiegel, 11 (1871) 23-27; P.L. Muller, ‘Frankrijk en de Revolutie’ (1871) herdr. (zonder Naschrift), in: U it P .L . M u l- le r ’s Verspreide Geschriften (Leiden 1906) 529-546. Zie ook: A. Doedens, N ed er­ la n d en de Frans-D uitse oorlog (Zeist 1973).

43. A.H. Huussen jr., ‘Claude Monet in Nederland’, in: M onet in H o lla n d (Zwolle- Amsterdam 1986) 36-46.

(17)

45- D e staatkundige partijen in N ederland. E en b rie f aan M r. G . C . J . v a n Reenen, L id der Tweede K a m e r van de Staten-G enera al (’s-Gravenhage 1872) 12 en 33-36. Drie jaar later zag een politicus de nieuwe partijen (ook christelijke) reeds vorm aan­ nemen: J.P.J.A. graaf van Zuylen van Nijevelt, D e staatkundige partijen in de

Tweede K a m e r der Staten-G enera al (Utrecht 1875) 28, 30.

46. Zie alvast: S. W. Couwenberg (red.), O pstand der burgers. D e Franse R evo lu tie na 2 0 0 ja a r (Kampen 1988).

47. H. de Wilde, D e A nti-revolutionaire P a r t ij en h aar Program van beginselen (Wa- geningen 19032); H. de Wilde, N ie t afgeweken. M r. G . Groen va n Prinsterer en de A n ti-revolutionaire P a r t ij (Amsterdam 1899); D.P.D. Fabius, ‘Groen van Prin­ sterer over staatkundige partijen’, in: Sch rift en historie. Gedenkboek b ij het v ijf­ tig ja rig bestaan der georganiseerde A nti-revolutionaire P a r t ij l8 y 8 -ip 2 8 (Amster­ dam 1928) 257-280.

48. ‘Voorganger’ was onder andere Jan ten Brink met zijn populaire Slachtoffers en helden der Fransche R evolu tie (Amsterdam 1875); gevolgd door: D e opstand der proletariërs. Geschiedenis der om wenteling van 1 8 M a a rt i8j i (Amsterdam 1876). 49. A. Kuyper, N ie t de vrijheidsboom m aar het K ru is. Toespraak ter opening van de

tiende D eputatenvergadering in het eeuw jaar der Fransche R evo lu tie (Amsterdam 1889); anon., ‘Anti-revolutionaire revolutiebeschouwing’, in: D e Nederlandsche Spectator (1889) 146-147. (Kuypers collega D.P.D. Fabius had eerder een wat rustiger boekje erover gepubliceerd: D e Fransche R evolutie. E en e studie (Amster­ dam 1881).) Salverda de Grave publiceerde in D e N ederlandsche Spectator een be­ schouwing over: ‘De Revolutie-tentoonstelling te Parijs’ (1889) 141-143. Vgl. ook: Noorman, ‘Frankrijk en zijn feest’, in: D e Tijdspiegel (1889) 11,150-175. 50. ‘Zeventien honderd negen en tachtig’, in: D e N ieu w e G id s, 4 (1889) 11, 409-423

(citaat 420).

51. W.M.H. Boers, H et rationalistisch-idealism e. E e n historische beschouwing over den invloed va n de R evolu tie v a n 1789 (Delft 1889). Een historisch vakblad, het jonge Tijdschrift voor Geschiedenis, publiceerde in 1889 behalve een recensie van het boek van Boers (pp. 314-315) ook: F.A. Buis, ‘Lodewijk Napoleon en de laat­ ste dagen van het Koninkrijk Holland’, 4 (1889) 257-281, en P.C. Margadant, ‘Independenten en Jacobijnen’, ibidem, 281-292. In de volgende jaargang, 5 (1890) 88-108,147 en 232-253, liet de redactie een door W.G. Brill verzorgde ver­ taling verschijnen van een eerder in de R evu e des D eu x M ondes (15 juni 1889) uit­ gekomen essay, ‘Het oordeel der volken over de Fransche Revolutie door Ana- tole Leroy-Beaulieu’ .

De bezwering van een afwezig spook - Nederlandse opinies over de Franse Revolutie 1848-1900, S. Stuurman

1. Geciteerd in: E. Weber, ‘The nineteenth-century Fallout’, in: G. Best (red.),

The Perm anent R evolu tion : the French R evolu tion a n d its Legacy 1789-1989 (Lon­ den 1988) 159. Deze typering van Frankrijk als het thuisland van oproeren en re­ voluties was aan de 19de eeuw gebonden; in de 18de eeuw had juist Engeland de naam gehad van ‘the home of insurrection’; E. Halévy, E n g la n d in i8 iy (Lon- den-New York 1970) 148-149.

2. Algem een H andelsblad (1 januari 1889).

3. A. Prévost-Paradol, L a France N ou velle (Parijs 1981) 255.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En gaat er dan van deze manier van denken nog steeds een zekere invloed uit op het hedendaagse denken over recht en staat of moeten we erkennen dat het conservatisme als

Hij roemt Voltaire en Montesquieu, en benadrukt ‘hoe de Fransche re­ volutie voor de oude wereld de aanvang is geweest eener nieuwe orde van zaken, hoe met al het

Deze partij koos niet alleen als grondslag de beginselen vrijheid, gelijkheid en broederschap; zij noemde zich ook ‘een revolutionaire partij’ , al wees zij

M en zoekt aanslui­ ting bij allerlei ideeën die cultuurhistorisch naar voren zijn gekomen in de reactie op de Verlichting en de Franse Revolutie, maar het wordt dui­ delijk niet

Dit boek over hoe de ideeën van de Franse Revolutie op verschillende momenten gedurende de laatste eeuw hebben doorgewerkt in het gedachtengoed van de

kingstheorie opgesteld, die wij in ons vorige artikel hebben aange- duid, en die in de vorige eeuw bijna algemeen werd aanvaard. Deze theorie was echter niet in

1789 Boeren komen in opstand 1789 Adel doet afstand van voor 1789 (mislukte) vlucht van de koning. 1789 Volk dwingt de koning in Parijs te gaan wonen 1789 Derde stand roept

First, we surveyed the various structural results that are known for stochastic Petri nets with a product form equilibrium distribution over the number of tokens at the places