• No results found

Het Verband tussen Hechtingsstijl en Copingtechniek bij Stress

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het Verband tussen Hechtingsstijl en Copingtechniek bij Stress"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Verband tussen Hechtingsstijl en Copingtechniek bij Stress

Marieke Smit

Studentnummer: 10001220 Begeleider: Hans van der Baan Datum: 22-05-2013

Aantal woorden: 6576

Aantal woorden abstract: 120

(2)

Inhoud

Abstract ... 3

Copingtechniek, Hechting en Stress ... 4

Het Verband tussen Hechtingsstijl en Stress ... 8

Het Verband tussen Copingtechniek en Stress ... 14

Het Verband tussen Copingtechniek en Hechtingsstijl bij Stress ... 18

Conclusies en Discussie ... 233

Literatuurlijst ... 266

2

(3)

Abstract

In dit literatuuronderzoek wordt het verband tussen hechtingsstijl en copingtechniek bij stress onderzocht. Onderzocht wordt of personen met verschillende hechtingsstijlen verschillende copingtechnieken bij stress hanteren. Allereerst blijkt er een verband te zijn tussen hechtingsstijl en stress. Het lijkt dat mensen met een onveilige hechting een ander cortisolsysteem hebben dan mensen met een veilige hechting. Daarnaast blijkt dat het gebruik van emotion focused coping gerelateerd is aan meer stressklachten. Tenslotte blijkt er een verband te zijn tussen het gebruik van emotion focused coping en een onveilige hechting.

Personen met een veilige hechting maken daarentegen meer gebruik van problem focused coping en het zoeken naar social support. In de toekomst zal bij hechtingsproblematiek aandacht kunnen worden besteed aan adequate copingtechnieken bij stress.

3

(4)

Copingtechniek, Hechting en Stress

Tussen de 10 en 15 procent van de kinderen en jeugdigen heeft een klinische stoornis.

Dit blijkt uit prevalentie-onderzoek uitgevoerd in verschillende landen (Verhulst & Koot, 1991; Hellinckx, De Munter & Grietens, 1993; aangehaald in Prins & Braet, 2008).

Onderzoek naar factoren die het risico op het ontwikkelen van een stoornis kunnen vergroten is van belang, zodat hier op kan worden ingespeeld ter preventie. De afgelopen decennia zijn tal van mogelijke risicofactoren voor het ontstaan van klinische stoornissen bij kinderen en jeugdigen onderzocht. Een moeilijk temperament, een lage intelligentie, armoede,

ondervoeding en genetische aanleg zijn enkele bekende aspecten die als risicofactor kunnen fungeren (Prins & Braet, 2008).

Een factor die bij veel stoornissen als risicofactor wordt gezien voor het ontwikkelen van psychopathologie, is een onveilige hechting. De hechtingstheorie van Bowlby (1982) stelt dat het kind in de eerste jaren van het leven een hechtingsrelatie met de primaire verzorgers vormt. Het kind vormt een intern werkmodel van gehechtheid dat gebaseerd is op ervaringen met gehechtheidsfiguren. Wanneer de ouders adequaat reageren op de behoeftes van het kind en gevoelig omgaan met angst van het kind, ontwikkelt het kind een veilige hechting. Deze kinderen ontwikkelen een beeld van de sociale wereld als consistent, betrouwbaar en veilig (Prins & Braet, 2008). Zij hebben een positief zelfbeeld, kunnen omgaan met stress, hebben de vaardigheid om hechte relaties te vormen en zoeken hulp bij anderen wanneer dat nodig is (Berry & Kingswell, 2012). Een veilige hechting vormt een beschermende factor voor het ontwikkelen van probleemgedrag (Prins & Braet, 2008).

Wanneer ouders er niet in slagen om passend te reageren op de behoeftes en angsten van het kind, ontwikkelt het kind een onveilige hechtingsrelatie. Onveilig gehechte kinderen zien hun verzorgers niet als ‘secure base’, zij zijn immers fysiek en/of emotioneel niet beschikbaar wanneer nodig (Howard & Medway 2004). Er wordt een intern werkmodel

4

(5)

gevormd waarin de sociale wereld onveilig en onbetrouwbaar is en zullen andere mensen eerder angstig, vijandig of onzeker tegemoet treden. Onveilig gehechte kinderen hebben meer kans om externaliserende en internaliserende problemen te ontwikkelen op latere leeftijd (Prins & Braet, 2008).

Een hechtingsstijl wordt gevormd in de eerste jaren van het leven van een kind. Echter wordt verondersteld dat de hechtingsrelatie tussen ouder en kind in grote mate voorspelt op welke manier het kind met toekomstige (romantische) relaties zal omgaan (Hazan & Shaver, 1987). Het grootste gedeelte van het onderzoek naar hechting is bij volwassenen uitgevoerd.

De hechtingsstijl wordt achterhaald door middel van vragenlijsten, zoals The Adult

Attachment Interview (George, Kaplan, & Main, 1984; aangehaald in Seiffge-Krenke, 2005).

Voor volwassenen worden vier hechtingsstijlen omschreven door Bartholomew (1990;1991, aangehaald in Howard & Medway, 2004). Veilig gehechte personen hebben doorgaans een positief beeld van zichzelf en anderen, voelen zich op hun gemak in hechte relaties en ervaren een gevoel van controle over hun eigen leven. Individuen met een preoccupied hechtingsstijl hebben een negatief beeld van zichzelf en een positief beeld van anderen. Ze zijn afhankelijk, hebben weinig zelfvertrouwen, richten zich naar de wensen van anderen en in relaties ervaren ze angst om verlaten te worden. De dismissive hechtingsstijl wordt gekenmerkt door een negatief beeld van anderen en een positief beeld van zichzelf. Zij voelen zich ongemakkelijk bij intimiteit en zijn erg onafhankelijk. Mensen met een fearful hechtingstijl hebben zowel een negatief beeld van zichzelf als van anderen. Relaties worden vermeden door angst om

afgewezen te worden. Verder zijn individuen met dit type hechtingsstijl vaak introvert en hebben weinig zelfvertrouwen (Howard & Medway 2004).

Afgezien van deze hechtingsstijl kenmerken is er ook een indeling gemaakt op mate van hechtings-anxiety en hechtings-avoidance. Personen met een hoge mate van hechtings- anxiety verlangen naar nabijheid van anderen, maar zijn te angstig om op de veiligheid in

5

(6)

relaties te vertrouwen. Een hoge mate van hechtings-avoidance kenmerkt zich door het hebben van weinig vertrouwen in anderen waardoor emotionele afstand bewaard wordt. Elke hechtingsstijl wordt gevormd door een combinatie van deze twee dimensies. Volwassenen met een preoccupied hechtingsstijl worden getypeerd door een hoge mate van hechtings- anxiety en een lage mate van hechtings-avoidance. Een fearful hechtingsstijl wordt gekarakteriseerd door zowel een hoge mate van hechtings-anxiety als van hechtings-

avoidance. Een lage mate van hechtings-anxiety en een hoge mate van hechtings-avoidance zijn kenmerkend voor een dismissive hechtingsstijl. Bij een veilige hechting zijn zowel de mate van hechtings-anxiety als hechtings-avoidance laag (Powers, Pietromonaco, Gunlicks en Sayer, 2006). In de onderstaande tabel 1 staan deze kenmerken per hechtingsstijl

weergegeven.

Tabel 1. Overzicht hechtingsstijlen.

Lage mate hechtings-avoidance Hoge mate hechtings-avoidance

Lage mate hechtings- anxiety

Veilig Dismissive

Hoge mate hechtings- anxiety

Preoccupied Fearful

Naast een onveilige hechting wordt stress ook gezien als een risicofactor voor het ontwikkelen van klinische stoornissen. Stress wordt zelfs gezien als noodzakelijke factor om kwetsbaarheid om te zetten in psychopathologie (Prins & Braet, 2008). Verondersteld wordt dat stress ontstaat wanneer een individu verschil ervaart tussen eisen vanuit de omgeving en de vaardigheid om met deze eisen om te gaan (Quine & Pahl, 1991). Copingtechnieken zijn methodes om met stress om te gaan. Door middel van copingtechnieken zullen er pogingen ondernomen worden om negatieve consequenties veroorzaakt door dreigende gebeurtenissen

6

(7)

te verminderen (Smith & Mackie, 2007). Wanneer zich een stressvolle situatie voordoet, bijvoorbeeld een ruzie met de partner, kunnen er verschillende copingtechnieken gehanteerd worden. Iemand kan ervoor kiezen om bijvoorbeeld de relatie te beëindigen, afleiding te zoeken, de ruzie uit te praten of de ruzie te bespreken met vrienden.

Uit onderzoek van Masten, Best en Garmezy (1991, aangehaald in Gore-Felton, Ginzburg, Chartier, Gardner, Agnew-Blais, McGarvey, Weiss, & Koopman, 2013) blijk dat ouders fungeren als modellen voor het aanleren van copingtechnieken. Deze technieken worden daarom vroeg in de ontwikkeling aangeleerd. Ervaringen die opgedaan zijn in de kindertijd worden verondersteld de keuze voor bepaalde copingtechnieken in de

volwassenheid te beïnvloeden (Crittenden, 1992; aangehaald in Gore-Felton et al., 2013). Het zou kunnen zijn dat veilig gehechte kinderen op een andere manier met stress om zullen gaan, met name in het zich openstellen voor social support. Zij hebben immers een interne

representatie van de wereld en de mensen om hen heen als veilig en betrouwbaar. Zij zullen zich bij stress wellicht sneller richten tot vertrouwde figuren in de omgeving zoals de ouders, en deze om hulp vragen of enkel hun ervaren stress met hen delen. Onveilig gehechte

kinderen zien de wereld als onbetrouwbaar en inconsistent en zullen zich wellicht minder snel richten tot de primaire verzorgers en openstellen tot de sociale omgeving. Hierdoor kan het zijn dat de hechtingsstijl van een individu invloed heeft op de manier waarmee omgegaan wordt met stress. Wellicht zorgt een inefficiënte copingtechniek bij stress bij een onveilige hechting ervoor dat er minder adequaat met stress om wordt gegaan. Dit zal op zijn beurt het verhoogde risico voor het ontwikkelen van psychopathologie kunnen verklaren bij personen met een onveilige hechting. In dit literatuuronderzoek zal worden onderzocht of individuen met verschillende hechtingsstijlen ook verschillende copingtechnieken hanteren.

Allereerst zal de relatie tussen hechtingsstijl en stress worden besproken. Daarna zal

7

(8)

worden ingegaan op de relatie tussen copingtechniek en stress. Ten slotte zal het verband tussen hechtingsstijl en copingtechniek bij stress worden behandeld.

Het Verband tussen Hechtingsstijl en Stress

In de eerste jaren van het leven vormt een kind een hechtingsrelatie met de primaire verzorgers. Op basis van ervaringen met de verzorgers wordt bij het kind een intern

werkmodel geconstrueerd (Bowlby, 1973; aangehaald in Smith & Mackie, 2007). Dit model bepaalt hoe het kind in de toekomst zal omgaan met en reageren op andermans gedrag (Schaffer, 1996). Het model wordt gevormd rond het tweede levensjaar, wanneer kinderen in staat zijn een representatie van zichzelf, belangrijke personen in hun leven en relaties met anderen te vormen. In relatie met een warme, accepterende en zorgende moeder zal het kind een gevoel van veiligheid en vertrouwen in de consistentie van de relatie ontwikkelen. Het kind ervaart de moeder als voorspelbaar en zal positieve emoties naar haar ontwikkelen.

Gesuggereerd wordt dat deze positieve houding generaliseert naar andere sociale situaties.

Het kind ontwikkelt een intern werkmodel dat de wereld als veilig, voorspelbaar en consistent weergeeft (Prins & Braet, 2008). Mogelijk zal het gevormde interne werkmodel een

belangrijke basis zijn voor de manier waarop het kind in de toekomst met stress of andere dreiging zal omgaan.

In onderzoek wordt stress veelal gemeten via het cortisolniveau. Het cortisolniveau wordt bepaald middels een speekselmonster van de proefpersonen. Cortisol wordt ook wel

‘het stresshormoon’ genoemd. Bij het ervaren van stress wordt de HPA-as (Hypothalamus, pituitary gland en adrenal cortex) geactiveerd. Activatie van de hypothalamus leidt ertoe dat de pituitary gland het andrenocorticotropic hormoon (ACTH) uitscheidt, wat op zijn beurt zorgt dat de adrenal cortex cortisol afgeeft. Cortisol zorgt ervoor dat de stofwisseling op gang komt en dat de concentratie suiker en andere voedingsstoffen in het bloed wordt verhoogd. Bij

8

(9)

het ervaren van stress wordt het cortisolniveau hoger (Kalat, 2009). Verondersteld wordt dat er een link bestaat tussen hechting en stress omdat beide een rol spelen bij dreiging (Powers, Pietromonaco, Gunlicks & Sayer, 2006). Ook is het reguleren van de fysiologie van het kind een van de centrale taken van een hechtingsrelatie. Een kind dat stress of dreiging ervaart, zal zich tot de verzorgers keren om dit gevoel te doen verminderen en om bescherming te zoeken.

De hechtingstheorie van Bowlby stelt dat deze vroege positieve ervaringen met de primaire verzorgers het vermogen tot zelfregulatie in de volwassenheid bij stress positief beïnvloeden (Bowlby, 1969; aangehaald in Brooks, Robles & Schetter, 2011). Wanneer een kind geen veiligheid ervaart bij de primaire verzorgers en er sprake is van een onveilige hechting, zal dit kind bij stress minder geneigd zijn om social support bij de verzorgers te zoeken. Het kind zal met een hoog stressniveau blijven zitten en daardoor de kans om zelfregulatie ontwikkelen missen. Hierdoor zal in de volwassenheid naar verwachting het cortisolniveau bij personen met een onveilige hechting afwijken van het cortisolniveau bij personen met een veilige hechting. Door gebrekkige zelfregulatie zullen mensen met een onveilige hechting wellicht langer hoge niveaus van cortisol produceren dan mensen met een veilige hechting.

Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen hechtingsstijl en stress. Er zal worden ingegaan op copingtechniek bij algemene stress, hechtingsgerelateerde stress en Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) klachten. PTSS is een psychische stoornis die zich na een traumatische gebeurtenis ontwikkelt. Kenmerken van deze stoornis zijn onder andere het mentaal herbeleven van de gebeurtenis, weinig interesse in activiteiten en het ervaren van opwinding, angst en schuldgevoel (Comer, 2011).

Kidd, Hamer en Steptoe (2011) onderzochten de relatie tussen cortisolniveau en hechtingsstijl bij algemene stress. Zij lieten de volwassen deelnemers verschillende computertaken doen om stress op te wekken en vergeleken het cortisolniveau met een baseline meting. Zij verwachtten dat mensen met een hoge mate van hechtings-anxiety het

9

(10)

hoogste cortisolniveau zouden laten zien. Uit de resultaten kwam naar voren dat het cortisolniveau het laagste was in de fearful groep, gevolgd door de preoccupied groep.

Mensen met een veilige of dismissive hechtingsstijl lieten de hoogste cortisolniveaus zien.

Deze resultaten zijn niet volgens verwachting. Echter bleek dat mensen met een fearful of preoccupied hechtingsstijl de hoogste mate van ervaren stress rapporteerden. De ervaren stress was hoger hoewel er minder cortisol werd geproduceerd. De onderzoekers

concludeerden hieruit dat mensen met een fearful of preoccupied hechtingsstijl wellicht een slecht gereguleerd cortisolsysteem hebben.

Het lijkt waarschijnlijk dat de relatie met de partner en de manier van omgaan met elkaar bij stress van invloed kan zijn op het stressniveau. Volgens Lazarus en Folkman (1984) wordt stress ervaren wanneer de eisen vanuit de omgeving zwaarder wegen dan de

beschikbare middelen van het individu. Een ondersteunende partner zal in tijden van stress het individu helpen met de boordeling van de stressor alsmede de aanwezigheid van beschikbare middelen voor het omgaan met stress verhogen. De stress zal met de aanwezigheid van een ondersteunende partner als minder dreigend worden beleefd en de beschikbare

copingtechnieken zullen worden uitgebreid (Cohen & Wills, 1985). Dyadic coping wordt beschreven als een interpersoonlijk proces waarbij de partner op een positieve en

ondersteunende manier reageert op het gestreste individu. Er wordt geprobeerd de stress van het gestreste individu te reguleren en te verminderen (Bodenmann, 2005; aangehaald in Meuwly, Bodenmann, Germann, Bradbury, Ditzen & Heinrichs, 2012). Bij een veilige hechtingsstijl vertrouwt de persoon erop steun te krijgen van de partner en zal social support zoeken bij stress. Wanneer er een onveilige hechting is gevormd en er weinig vertrouwen is in andere personen, zal verwacht worden dat de partner niet voldoende ondersteunend zal zijn in tijden van stress en zal er waarschijnlijk meer en langer stress worden ervaren dan wanneer er een veilige hechting is gevormd. Daarnaast wordt verwacht dat een individu met een lage

10

(11)

mate van hechtings-anxiety en hechtings-avoidance minder stress zal ervaren, omdat zij beter zijn in het reguleren van hun eigen stress (Brooks, Robles & Schetter, 2011).

Uit onderzoek naar hechtingsstijl en ‘positive dyadic coping’ van de partner bij het ervaren van algemene stress, blijkt dat hechting een modererende factor is voor stress herstel (Meuwly et al., 2012). Echter bleek dit alleen het geval te zijn bij vrouwen. In deze studie werden de volwassen deelnemers in een stressvolle situatie gebracht. Zij moesten een nep- sollicitatiegesprek houden met twee proefleiders. Na dit gesprek werd de deelnemer met zijn of haar partner alleen gelaten en werden zij gefilmd. De positive dyadic coping werd aan de hand van deze filmfragmenten gescoord. Uit de resultaten kwam naar voren dat vrouwen met hoge mate van hechtings-anxiety meer stress ervoeren en minder profiteerden van positive dyadic coping van de partner. Bij een gelijke mate van positive dyadic coping bleef het cortisolgehalte langer hoog in vergelijking met vrouwen met minder hechtings-anxiety.

Mannen met een hogere mate van hechtings-anxiety ontvingen meer positive dyadic coping van hun partners, hoewel bij vrouwen er geen verband was tussen hechtings-anxiety en de hoeveelheid ontvangen positive dyadic coping. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat is dat vrouwen wellicht beter zijn in social support geven aan hun partner dan mannen (Neff en Karney, 2005; aangehaald in Meuwly et al., 2012).

De studies van Kidd et al. (2011) en Meuwly et al. (2012) onderzochten het verband tussen hechtingsstijl en algemene stress. Het kan echter zijn dat er bij interpersoonlijke stress andere resultaten worden gevonden dan bij algemene stress. Het lijkt namelijk zo te zijn dat de HPA-as met name reageert bij het ervaren van bedreigingen in sociale context (Blascovich

& Tomaka, 1996; Dickerson & Kemeny, 2004; aangehaald in Kidd et al., 2011).

Powers, Pietromonaco, Gunlicks en Sayer (2006) lieten adolescenten samen met hun partner een recent onopgelost conflict bespreken. Zij vulden vragenlijsten in over

hechtingsstijl en de ervaren stress voor en na het bespreken van het conflict. Er werd gekeken 11

(12)

naar zowel de hechtingsstijl van de deelnemer als naar de hechtingsstijl van de partner. Uit de resultaten kwam naar voren dat vrouwen met een hoge mate van hechting-avoidance hogere cortisolniveaus hadden dan vrouwen met een lage mate van hechting-avoidance maar dat dit niveau snel herstelt wanneer de stress voorbij is. Mannen met een hoge mate van veilige hechting lieten minder hoge cortisolniveaus zien tijdens de taak dan mannen met een hoge mate van hechtings-anxiety of hechtings-avoidance. Ook steeg het cortisolniveau sneller, bleef het hoger en herstelde het langzamer bij mannen met een lage mate van hechtings- anxiety dan bij mannen met een hoge mate van hechtings-anxiety. Voor mannen voorspelde daarom zowel hechtings-anxiety als hechtings-avoidance de cortisolproductie, hoewel voor vrouwen dit alleen door hechtings-avoidance werd voorspeld. Verder bleek dat mannen met een veilig gehechte partner minder hoge cortisolniveaus hadden en dat deze sneller herstelde dan bij mannen met een onveilig gehechte partner. Dit resultaat is in lijn met de theorie dat veilig gehecht mensen hun partner succesvol kunnen ondersteunen bij stress (Cohen en Wills, 1985). Voor vrouwen werd er geen relatie gevonden tussen het cortisolgehalte en de

hechtingsstijl van de partner. De onderzoekers verklaren dit verschil doordat vrouwen zichzelf wellicht competenter voelen in discussie en oplossen van interpersoonlijke problemen.

Hierdoor zijn zij minder vatbaar voor negatieve invloeden vanuit de onveilig gehechte partner.

De studie van Brooks, Robles en Schetter (2011) kijkt naar zowel interpersoonlijke stress als algemene stress, en zowel naar de hechtingsstijl van de deelnemer zelf als naar de hechtingsstijl van de partner. Zij lieten volwassenen en hun partners een discussie voeren over hetgeen wat ze aan zichzelf zouden willen veranderen en een discussie over

meningsverschillen in hun relatie. Zij vulden een vragenlijst in om de hechtingsstijl te achterhalen. De resultaten van deze studie kwamen echter maar gedeeltelijk overeen met de resultaten van de studie van Powers et al. (2006). Vrouwen wier partner een hoge mate van

12

(13)

hechtings-avoidance vertoonden lieten hogere cortisolniveaus zien in beide discussies. Er was geen relatie tussen de hechtingsstijl van de partner en cortisolniveau bij mannen. Dit is in tegenstelling tot de resultaten van de studie van Powers et al. (2006). Het verschil kan wellicht toegeschreven worden aan de kleine steekproefgrootte van de studie. Verder bleek uit

resultaten dat mannen met een hoge mate van hechtings-anxiety, hogere cortisolniveaus hadden bij de interpersoonlijke stresstaak. Dit is wel in lijn met de resultaten van de studie van Powers et al. (2006), echter werd er geen effect gevonden bij vrouwen.

Naast het ervaren van stress is er ook onderzoek gedaan naar het verband tussen PTSS klachten en hechtingsstijl. In deze studie werd onderzoek gedaan bij stellen die een kind hadden gekregen (Iles, Slade en Spiby, 2011). Zowel mannen als vrouwen met een onveilige hechting rapporteerden meer PTSS en depressieklachten in de eerste drie levensmaanden van het kind. Hechtings-anxiety voorspelde voor zowel mannen als vrouwen meer PTSS klachten.

Bij mannen voorspelde daarnaast hechtings-avoidance meer PTSS klachten. De onderzoekers denken dat mannen en vrouwen die bang zijn om verlaten te worden en bang zijn voor

intimiteit erg gevoelig zijn voor PTSS klachten. Voor mannen die intimiteit helemaal vermijden, is die gevoeligheid nog groter. Uit deze studie blijkt dat gevoeligheid voor PTSS bij belangrijke levensgebeurtenissen in samenhang staat met de hechtingsstijl. Wellicht dat op het moment van beginnend ouderschap het ontbreken van een innerlijke representatie voor veilige hechting verantwoordelijk is voor de PTSS klachten.

De resultaten uit de besproken studies zijn niet consistent en lastig te interpreteren.

Wel komt naar voren dat mensen met verschillende hechtingsstijlen in verschillende mate gevoelig zijn voor stress, gebaseerd op metingen van het cortisolniveau.

Bij het ervaren van algemene stress lijkt het zo te zijn dat een hoge mate van

hechtings-anxiety een slecht gereguleerd cortisol systeem voorspelt. In de studie van Meuwly et al. (2012) blijkt dat vrouwen met een hoge mate van hechtings-anxiety meer cortisol

13

(14)

produceren bij stress. Uit de studie van Kidd et al. (2012) komt echter naar voren dat mensen met een hoge mate van hechtings-anxiety minder cortisol produceren maar wel de meeste stress ervaren. Beide studies vonden daarom een afwijkende cortisolproductie bij mensen met veel hechtings-anxiety. Daarnaast lijkt het zo te zijn dat mannen baat hebben bij positive dyadic coping en vrouwen niet. Dit zou kunnen komen doordat vrouwen beter social support kunnen geven.

Bij interpersoonlijke stress zijn veel resultaten tegenstrijdig. Wat overeenkomt is dat onveilig gehechte mannen meer cortisol produceren dan veilig gehechte mannen. De

tegenstrijdige resultaten kunnen wellicht komen door verschil in steekproefgroottes, leeftijd van de deelnemers en verschil in populatie.

Als laatste blijkt dat een onveilige hechting een verband heeft met meer PTSS en depressieklachten. Voor mannen was hechtings-avoidance de grootste voorspeller voor gevoeligheid voor psychische trauma’s. De belangrijkste conclusie uit deze paragraaf is dat er een verschil is in cortisolniveaus bij stress tussen mensen met verschillende hechtingsstijlen.

Het is echter niet duidelijk op welke manier dit verschil zich precies uit.

Het Verband tussen Copingtechniek en Stress

De theorie van Lazarus en Folkman (1984) onderscheidt twee soorten

copingtechnieken, problem focused en emotion focused coping. Bij gebruik van problem focused coping probeert een individu de stressor actief aan te pakken. Voorbeelden van problem focused coping zijn het probleem definiëren, alternatieve oplossingen bedenken en een kosten-baten analyse maken van de eventuele acties (Berry & Kingswell, 2012).

Approach coping is een vorm van problem focused coping waarbij bijvoorbeeld actief informatie gezocht en onderhandeld wordt om met de stress om te gaan (Ducharme, 1994;

aangehaald in Moos, Brennan, Schutte en Moos, 2006).

14

(15)

Bij emotion focused coping zal er geprobeerd worden de negatieve gevolgen van stress te verminderen door de situatie te ontvluchten, door afleiding te zoeken, ontkenning,

middelengebruik of door social support te zoeken (Smith & Mackie, 2007). Bij avoidance coping wordt het probleem vermeden door bijvoorbeeld escapisme of het probleem te negeren (Aldwin & Revenson, 1987; aangehaald in Moos et al., 2006). Verondersteld wordt dat

problem focused coping meer gebruikt wordt als de bron van stress binnen de controle van de persoon ligt terwijl emotion focused coping meer zal worden gebruikt als de bron van stress niet binnen de controle van de persoon ligt (Gore-Felton, Ginzburg, Chartier, Gardner, Agnew-Blais, McGarvey, Weiss & Koopman, 2013).

Niet een van deze copingtechnieken is per definitie beter dan de andere. Vaak zijn stressoren zeer complex waardoor een adequate copingtechniek bestaat uit een combinatie van problem focused en emotion focused coping. Problemen ontstaan echter als een individu een bepaalde copingtechniek te veel of te weinig gebruikt, onafhankelijk van het type stressor (Gore-Felton et al., 2013).

Interessant is om te onderzoeken of het gebruik van een bepaalde copingtechniek een verband heeft met het ervaren van meer stress. Op deze manier kan er toch geprobeerd worden een onderscheid te maken tussen adequate en inadequate coping.

Uit onderzoek blijkt dat het type stress van invloed is op het gebruik van een bepaalde copingtechniek (Moos et al., 2006). In deze studie werd onderzoek gedaan naar

copingtechnieken en stress bij oudere volwassenen door middel van vragenlijsten. Er werd gekeken naar gezondheid gerelateerde stress, financiële stress en interpersoonlijke stress. Uit de resultaten kwam naar voren dat stress omtrent gezondheid als het meest dreigend werd ervaren. Hierbij werd meer gebruikt gemaakt van avoidance coping in vergelijking met interpersoonlijke en financiële stress. Verder bleek dat financiële stress als het meest uitdagend werd ervaren, waarbij er meer approach coping gebruikt werd. Interpersoonlijke

15

(16)

stress werd gezien als het minst uitdagend en bedreigend. Bij dit type stress werd het meest gebruik gemaakt van problem focused coping. Uit deze studie lijkt het daarom zo te zijn dat wanneer het probleem meer binnen de controle van de persoon ligt, zoals het geval is bij financiële en interpersoonlijke stress, er meer gebruik wordt gemaakt van problem focused coping. Wanneer het probleem buiten de controle van de persoon ligt, zoals vaak het geval is bij gezondheid gerelateerde stress, wordt er meer gebruik gemaakt van avoidance coping.

De studie van Gore-Felton, Ginzburg, Chartier, Gardner, Agnew-Blais, McGarvey, Weiss, & Koopman (2013) keek naar een ander type stress, namelijk stress veroorzaakt door een ernstige ziekte. Zij deden onderzoek naar de relatie tussen copingtechniek, chronische stress en PTSS klachten bij mensen gediagnosticeerd met het humaan immunodeficiëntievirus (HIV) of Aids door middel van vragenlijsten. Het blijkt dat ongeveer een kwart van de

mensen met HIV of Aids last hebben van PTSS klachten (Gore-Felton & Koopman, 2002).

Wellicht dat het type copingtechniek van invloed is op het wel of niet ontwikkelen van PTSS klachten bij deze groep mensen. Uit dit onderzoek bleek dat deelnemers die meer emotion focused coping gebruikten, meer PTSS klachten rapporteerden dan deelnemers die minder gebruik maakten van emotion focused coping. Daarnaast lijkt het zo te zijn dat het zoeken van social support gerelateerd is aan minder PTSS klachten bij chronische stress.

Het blijkt dat het type copingtechniek ook een verband heeft met PTSS klachten bij het ervaren van een eenmalig heftige gebeurtenis. Pineles, Mostoufi, Ready, Street, Griffin en Resick (2010) keken naar PTSS klachten en copingtechniek bij vrouwen die eenmalig fysiek of seksueel geweld hadden meegemaakt. Zij lieten de deelnemers vragenlijsten invullen over PTSS klachten en copingtechniek bij stress. Uit de resultaten kwam naar voren dat vrouwen die meer avoidance coping gebruiken ergere PTSS symptomen lieten zien dan vrouwen die minder gebruik maakten van avoidance coping. Echter was dit alleen het geval als vouwen sterk reageerden op prikkels die verwezen naar de traumatische gebeurtenis. De onderzoekers

16

(17)

concludeerden hieruit dat avoidance coping schadelijk is voor mensen die sterkte reactiviteit laten zien bij herinnering aan de traumatische gebeurtenis. Avoidance coping lijkt een herstel van een psychisch trauma in de weg te staan bij deze mensen (Pineles et al., 2010).

De studie van Pineles et al. (2010) keek enkel naar avoidance coping. Echter zijn er nog andere vormen van emotion focused coping die ook onderzocht kunnen worden. Hassija, Luterek, Naragon-Gainey, Moore en Simpson (2011) deden in hun studie onderzoek bij veteranen. Zij maakten onderscheid tussen avoidance coping en emotion approach coping. Er zijn twee vormen van emotion approach coping; emotion expression en emotion processing.

Emotion expression is een copingtechniek waarbij emoties en gevoelens vrij worden geuit. Bij emotion processing probeert men de eigen emoties te begrijpen en te verwerken. Het bleek dat bij gebruik van avoidance coping meer PTSS klachten en depressie werden gerapporteerd dan bij gebruik van emotion approach coping. Emotion expression coping bleek negatief

gecorreleerd te zijn met PTSS klachten en depressie. Het kan goed zijn dat het uiten van emoties zorgt voor meer social support door mensen uit de omgeving wat op zijn beurt kan zorgen voor het beter verwerken van een psychisch trauma. Emotion processing had geen verband met PTSS klachten of depressie.

Uit de besproken studies komt naar voren dat er een verband is tussen stress en de gehanteerde copingtechniek. Het blijkt dat erge stress een positief verband heeft met emotion focused coping. Voornamelijk avoidance coping blijkt gerelateerd te zijn aan een hogere mate van stress en PTSS klachten. Emotion expression daarentegen heeft een negatief verband met PTSS klachten of depressie. Bij chronische stress of bij een ziekte, waarbij het probleem niet onder controle van de persoon staat, kan het wellicht helpen om emoties te uiten en social support in de omgeving te zoeken. Vermijden van het probleem helpt dan niet. Als het probleem wel binnen de controle van de persoon ligt, is approach coping, een vorm van

17

(18)

problem focused coping, een betere manier om met de stress om te gaan.

Het Verband tussen Copingtechniek en Hechtingsstijl bij Stress

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat er een verband is tussen hechtingsstijl en stress. Het cortisolsysteem van onveilig gehechte mensen, met name mensen met hechtings- anxiety, lijkt af te wijken van het cortisolsysteem van veilig gehechte mensen. Het kan zijn dat hun cortisolsysteem ontregeld is. Verder blijkt dat emotion focused coping, met name

avoidance coping, geassocieerd is met meer stress en PTSS klachten.

In deze paragraaf zal worden onderzocht of mensen met verschillende hechtingsstijlen ook verschillende copingtechnieken hanteren bij stress. Verwacht wordt dat mensen met een onveilige hechting meer inadequate copingtechnieken gebruiken. Zij zullen wellicht meer gebruik maken van emotion-focused coping en avoidance coping. In een aantal studies die worden besproken, wordt onderzoek gedaan naar active coping. Onder Active coping wordt verstaan dat men bij stress actief naar oplossingen zoekt, zoals social support zoeken, het veranderen van de stressvolle situatie en activiteiten plannen (Li, 2008).

Deniz en Erkan (2010) onderzochten copingtechniek bij algemene stress bij studenten door middel van vragenlijsten. Het bleek dat een dismissive hechtingsstijl een positief verband heeft met problem focused coping. Er was een negatief verband tussen zowel een fearful als een dismissive hechtingsstijl en het zoeken van social support. Een veilige hechting

voorspelde juist meer problem focused coping en coping middels zoeken naar social support.

Berry en Kingswell (2012) deden onderzoek naar copingtechniek in een stressvolle periode. Zij deden onderzoek bij examen-gerelateerde stress bij studenten door middel van online vragenlijsten. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers met een hoge mate van hechtings-avoidance minder problem focused coping gebruikten. Dit suggereert dat deze studenten niet actief hun examenstress zullen proberen te verminderen. Deelnemers met deze 18

(19)

hechtingsstijlen maakten meer gebruik van emotion focused coping. Hechtings-anxiety had een positief verband met dysfunctionele copingtechnieken, zoals drugsgebruik of ontkenning van het probleem. Er werd geen verband gevonden tussen hechtings-anxiety en emotion focused coping. Veilige hechting werd niet onderzocht.

De studie van Berry en Kingswell (2012) onderzocht niet de copingtechnieken van studenten met een veilige hechting. Li (2008) onderzocht het verband tussen hechtingsstijl en active coping bij stress bij studenten middels vragenlijsten Een veilige hechting bleek

geassocieerd te zijn met meer active coping. Dit komt deels overeen met de resultaten uit de studies van Deniz en Erkan (2010) en Berry en Kingswell (2012). Het lijkt zo te zijn dat mensen met een veilige hechting meer problem focused coping gebruiken, zij proberen actief wat aan het probleem te doen bijvoorbeeld door het zoeken van social support. Een onveilige hechting voorspelt meer dysfunctionele emotion focused coping, zoals vermijding en

drugsgebruik.

Onderzoek van Holmberg, Lomore, Takacs en Price (2011) laat zien dat de mate van stress van invloed is op het al dan niet vinden van een verschil in copingtechniek bij mensen met een verschillende hechtingsstijl. In hun onderzoek lieten ze volwassen deelnemers een kleine en grote stressfactor beschrijven. De deelnemers ontvingen kaarten waarop

verschillende copingtechnieken beschreven stonden. Er werd aan de deelnemers gevraagd om een stapel te maken met copingtechnieken die gebruikt waren als reactie op de stressor en een stapel van copingtechnieken die niet waren gebruikt. Daarna sorteerden de deelnemers de gebruikte copingtechnieken op volgorde van gebruik. Deze procedure doorliepen de

deelnemers voor beide stressoren. Het bleek dat er alleen een verschil in copingtechniek was tussen de verschillende hechtingsstijlen bij het verhaal met de grote stressfactor. Een

dismissive hechtingsstijl was geassocieerd met meer avoidance coping en minder social support zoeken. Deelnemers met een preoccupied hechtingsstijl lieten veel emotion focused

19

(20)

coping zien. Deelnemers met een fearful hechtingsstijl gebruikten ook meer emotion focused coping, voornamelijk avoidance coping.

Naast het onderzoeken van algemene of examengerelateerde stress, is het interessant om te kijken of er bij interpersoonlijke stress wellicht andere copingtechnieken gehanteerd worden. Zoals eerder is besproken wordt verondersteld dat de HPA-as met name reageert bij ervaren bedreigingen in sociale context (Blascovich & Tomaka, 1996; Dickerson & Kemeny, 2004; aangehaald in Kidd, Hamer & Steptoe, 2011).

Seiffge-Krenke (2006) deed in een longitudinale studie onderzoek bij adolescenten naar hechtingsstijl en copingtechniek bij stress. Zij vulden in 7 jaar tijd vijf keer vragenlijsten in over copingtechnieken, stress en hechtingsstijl. Adolescenten met een preoccupied

hechtingsstijl ervoeren consistent hoge niveaus van stress in relatie met hun ouders en gebruikten veel avoidance coping. Adolescenten met veilige of dismissive hechtingsstijlen ervoeren ook stress in relatie met hun ouders, maar veel minder dan adolescenten met een preoccupied hechtingsstijl. Waarschijnlijk dienen ouders bij deze adolescenten, ondanks conflict situaties zo nu en dan, als een secure base (Harvey & Byrd, 2000; aangehaald in Seiffge-Krenke, 2006). Veilig gehechte adolescenten maakten meer gebruik van active coping bij stress dan adolescenten met een onveilige hechting, en trokken zich minder snel terug van het conflict dan adolescenten met een preoccupied hechtingsstijl.

Dit is deels in lijn met de studie van Liu en Huang (2012). Zij keken echter ook naar de fearful hechtingsstijl. In hun studie werd copingtechniek onderzocht bij adolescenten in reactie op een conflict met de moeder middels vragenlijsten. Veilige gehechte adolescenten maakten vooral gebruik van active coping, zoals social support zoeken. Adolescenten met een dismissive hechtingsstijl maakten ook vooral gebruik van active coping. Er was een negatieve relatie tussen active coping en een fearful hechtingsstijl. Preoccupied gehechte adolescenten ervoeren veel dreiging bij het conflict met de moeder.

20

(21)

De reeds besproken studies onderzochten verschillende soorten stress.

Achtereenvolgens zijn studies naar algemene stress, examenstress en interpersoonlijke stress besproken. De volgende studie gaat in op de samenhang tussen copingtechnieken en

chronische stress veroorzaakt door een ernstige ziekte.

Gore-Felton, Ginzburg, Chartier, Gardner, Agnew-Blais, McGarvey, Weiss, &

Koopman (2013) onderzochten in hun studie PTSS klachten bij mensen met HIV of Aids.

Zoals in de vorige paragraaf al is besproken, bleek uit deze studie dat emotion-focused coping een positief verband heeft met PTSS klachten. Uit de studie blijkt dat een onveilige hechting, met name een avoidant hechtingsstijl, gerelateerd is aan meer PTSS symptomen. Er was echter geen diversiteit in de ernst van de PTSS klachten voor mensen met een hogere mate van een avoidant hechtingsstijl ongeacht het niveau van emotion focused coping. Dit suggereert dat PTSS klachten hoog blijven bij personen met een hoge mate van hechtings- avoidance, ongeacht het type copingtechniek. Personen met een lage mate van hechtings- avoidance gebruikten minder emotion focused coping en rapporteerden minder PTSS

klachten. De onderzoekers concludeerden uit de resultaten dat een onveilige hechting opzich niet PTSS klachten voorspelt, maar alleen wanneer dit gepaard gaat met gebruik van emotion focused coping.

De reeds besproken studies moesten de deelnemers zich inleven in een stressvolle situatie en aangeven wat voor copingtechnieken ze zouden gebruiken. Onderzoek van Alexander, Feeney, Hohaus en Noller (2001) keken naar copingtechnieken wanneer de deelnemers en hun partners zich in een stressvolle situatie bevonden, namelijk na de geboorte van hun eerste kind. Het bleek dat wanneer de echtgenoot zich niet op zijn gemak voelde bij intimiteit (hechtings-anxiety), hun vrouw minder social support zocht. Vrouwen met

hechtings-anxiety gebruikten meer emotion focused coping, hun echtgenoten ook.

Uit deze paragraaf blijkt dat er een verschil te zien is tussen copingtechniek bij mensen

21

(22)

met verschillende soorten hechtingsstijlen. Echter is het lastig om een conclusie te trekken over het verband tussen hechtingsstijl en copingtechnieken bij verschillende soorten stress. De resultaten uit de studies zijn niet geheel consistent, maar er valt een algemene lijn te trekken tussen de hechtingsstijl en de gehanteerde copingtechnieken. Zo blijkt over het algemeen dat een onveilige hechting gerelateerd is aan het gebruik van meer emotion focused coping. Er lijkt wel een verschil te zijn tussen de onveilige hechtingsstijlen. Een fearful hechtingsstijl heeft een verband met meer avoidance coping. Daarnaast maken zij weinig gebruik van active coping bij stress. Deze hechtingsstijl wordt gekarakteriseerd door een hoge mate van

hechtings-anxiety en hechtings-avoidance. Veelal zijn deze mensen op sociaal vlak

geïnhibeerd en zijn ze weinig assertief (Bartholomew & Horowitz, 1991; aangehaald in Smith

& Mackie, 2007). Deze persoonlijke karakteristieken kunnen wellicht verklaren waarom mensen met en fearful hechtingsstijl vaak kiezen voor avoidance coping bij stress.

Voor mensen met een dismissive hechtingsstijl zijn de resultaten verschillend. Over het algemeen lijken deze mensen veel avoidance coping te gebruiken, maar wordt er ook veel active coping gebruikt. Deze mensen worden gekarakteriseerd door een lage mate van

hechtings-anxiety maar een hoge mate van hechtings-avoidance. Het zou kunnen dat zij vooral active coping technieken gebruiken waar geen andere mensen aan te pas komen, wat bij het zoeken van social support wel het geval is. Zij zullen wellicht meer active coping gebruiken door bijvoorbeeld de stressvolle situatie proberen te veranderen. Zij hebben geen angst om iets aan het probleem te doen wat waarschijnlijk wel het geval is bij mensen met een fearful hechtingsstijl.

Het blijkt dat personen met een preoccupied hechtingsstijl de meeste stress en dreiging in relatie met hun ouders ervaren. Zij hebben een lage mate van hechtings-avoidance en zijn erg afhankelijk in relaties met anderen. Het zou kunnen zijn dat deze mensen steeds weer bevestiging en steun zoeken bij hechtingspersonen die dat niet kunnen leveren. Dit zou de

22

(23)

hoge mate van aan stress kunnen verklaren. Over het algemeen gebruikt deze groep veel emotion focused coping.

Een veilige hechting werd veelal gekenmerkt door veel problem focused coping en active coping. Daarnaast zoekt deze groep bij stress ook vaak social support. Door hun lage mate van hechtings-avoidance en hechtings-anxiety, zijn zij niet bang om het probleem aan te pakken en social support te zoeken wanneer nodig.

Tot slot lijkt het zo te zijn dat een hogere mate van hechtings-avoidance een verband heeft met meer PTSS klachten wanneer er veel emotion focused coping wordt gebruikt.

Mensen met een lage mate van hechtings-avoidance zullen zich wellichter sneller richten tot anderen om de stress te verlichten wat resulteert in minder PTSS klachten. Uit onderzoek blijkt ook dat social support als een buffer werkt voor algemene stress en PTSS gerelateerde stress (Turner-Cobb, J. Gore-Felton, Marouf, Koopman, Kim, Israelski et al., 2002; Martinez, Israelski, Walker & Koopman, 2002; aangehaald in Gore-Felton et al., 2013).

Conclusies en Discussie

In dit literatuuronderzoek is het verband tussen hechtingsstijl en copingtechniek bij stress onderzocht. In de eerste paragraaf is het verband onderzocht tussen hechtingsstijl en stress. De resultaten uit de besproken studies waren veelal tegenstrijdig. Echter kan er wel geconcludeerd worden er een verschil is in cortisolniveaus bij stress tussen mensen met verschillende hechtingsstijlen. Op welke manier dit verschil zich precies uit is niet duidelijk.

Verder lijkt het zo te zijn dat het gebruik van emotion focused coping positief gerelateerd is aan stress. Voornamelijk het gebruik van avoidance coping heeft een positief verband met een hogere mate van stress en PTSS klachten. Emotion expression daarentegen heeft een negatief verband met PTSS klachten of depressie. Al met al lijkt het erop neer te komen, dat het uiten van emoties bij stress en het zoeken van social support de meest adequate copingtechnieken

23

(24)

zijn. Uit de laatste paragraaf is gebleken dat mensen met een onveilige hechting over het algemeen meer gebruik maken van emotion focused coping. Er was met name een positief verband tussen het gebruik van avoidance coping en een onveilige hechting. Opvallend is het negatieve verband tussen een onveilige hechting en het zoeken van social support. Mensen met een veilige hechting gebruiken daarentegen meer problem focused en active coping, met name door middel van het zoeken naar social support. Deze mensen worden gekarakteriseerd door een lage mate van hechtings-anxiety en hechtings-avoidance. Zij zijn waarschijnlijk niet bang om actief iets aan het probleem te doen en zullen zich daarom ook sneller richten tot anderen met een vraag om hulp. Onveilig gehechte mensen worden misschien tegengehouden door hun hechtings-anxiety en hechtings-avoidance om adequaat met stress om te gaan. Zoals Bowlby suggereerde, hebben mensen met een veilige hechting vertrouwen in de sociale wereld en zullen toenadering zoeken in de omgeving bij het ervaren van stress. Wellicht is social support wel de belangrijkste factor om adequaat om te gaan met stress. Tenslotte is er geen eenduidig verschil gevonden tussen verschillende soorten en mate van stress en

copingtechniek bij verschillende hechtingsstijlen.

Er is echter een aantal punten op te merken over dit literatuuronderzoek. Alle studies die zijn besproken hebben onderzoek gedaan bij adolescenten of volwassenen. Het is de vraag of de hechtingsstijl van volwassenen overeenkomt met de hechtingsstijl van kinderen. In het vervolg zal wellicht gekeken kunnen worden of soortgelijk onderzoek ook bij kinderen gedaan kan worden. Mogelijk dat onderzoek bij kinderen, bij wie de hechtingsstijl recent gevormd is, betrouwbaarder zal zijn. Bij volwassenen kan alleen retrospectief de

hechtingsrelatie achterhaald worden. Anderzijds, en ook volgens Hazan & Shaver (1987), zijn de kenmerken van een veilige en onveilige hechtingsstijl zo duidelijk dat deze ook bij

volwassenen goed identificeerbaar lijken.

Daarnaast is er weinig experimenteel onderzoek gedaan omtrent dit onderwerp. Veelal

24

(25)

worden door middel van vragenlijsten de hechtingsstijl en copingtechniek achterhaald, in plaats van op een experimentele manier. Door op een experimentele wijze stress te induceren en de gebruikte copingtechnieken te observeren zijn de resultaten wellicht betrouwbaarder.

Het is voorstelbaar dat mensen zich niet goed in de stressvolle situaties kunnen inleven bij vragenlijsten en dat het lastig te achterhalen is wat voor copingtechniek er toen gebruikt is.

Zoals eerder is genoemd lijkt uit dit literatuuronderzoek dat social support de belangrijkste copingtechniek is bij stress. In vervolgonderzoek zal dit verband nog verder onderzocht kunnen worden. Daarnaast kan vervolgonderzoek zich richten op het verband tussen copingtechniek en het ontwikkelen van psychopathologie. Dit zou het mogelijke verband tussen hechting en het ontwikkelen van psychopathologie meer bloot kunnen leggen.

Het blijkt dat de hechtingsstijl van invloed is op de gebruikte copingtechnieken bij stress. Door in de kindertijd aandacht te besteden aan adequate copingtechnieken, zoals het gebruik maken van social support, zullen kinderen leren effectief met stress om te gaan. Ook bij volwassenen met hechtingsproblemen zou het nuttig kunnen zijn om aandacht te besteden aan het aanleren van effectieve copingtechnieken.

25

(26)

Literatuurlijst

Alexander, R., Feeney, J., Hohaus, L., & Noller, P. (2001). Attachment style and coping resources as predictors of coping strategies in the transition to parenthood. Personal Relationships, 8, 137-152.

Berry, K., & Kingswell, S. (2012). An investigation of adult attachment and coping with exam-related stress. British Journal of Guidance & Counselling, 40, 315-325.

Bowlby, J. (1982). Attachment and loss. Vol 1: Attachment. New York: Basic Books.

Brooks, K. P., Robles, T. F., & Schetter, C. D. (2011). Adult attachment and cortisol

responses to discussions with a romantic partner. Personal Relationships, 18, 302-320.

Carnelley, K. B., Pietromonaco, P. R., & Jaffe, K. (1994). Depression, working models of others, and relationship functioning. Journal of Personality and Social Psychology, 66, 127-140.

Cohen, S., & Wills, T. A. (1985). Stress, social support, and the buffering hypothesis.

Psychological Bulletin, 98, 310-357.

Comer, R. J. (2011). Fundamentals of Abnormal Psychology (6th ed.). New York: Worth Publishers.

Deniz, M., & Erkan, I. (2010). Positive and negative affect, life satisfaction, and coping with stress by attachment styles in Turkisch students. Psychological Reports, 107, 480-490.

Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal, and coping. Springer Publishing Company.

Gore-Felton, C., & Koopman, C. (2002). Traumatic experiences: Harbinger of risk behavior among HIV-positive adults. Journal of Trauma & Dissociation, 3, 121-135.

Gore-Felton, C., Ginzburg, K., Chartier, M., Gardner, W., Agnew-Blais, J., McGarvey, E., Weiss, E., & Koopman, C. (2013). Attachment style and coping in relation to

posttraumatic stress disorder symptoms among adults living with HIV/AIDS. Journal of Behavioral Medicine, 36, 51-60.

Hassija, C. M., Luterek, J. A., Naragon-Gainey, K., Moore, S. A., & Simpson, T. (2011).

26

(27)

Impact of emotional approach coping and hope on PTSD and depression symptoms in a trauma exposed sample of veterans receiving outpatient VA mental health care services. Anxiety, Stress & Coping: An International Journal, 25, 559-573.

Hazan, C. & Shaver, P. (1987). Romantic love conceptualized as an attachment process.

Journal of Personality and Social Psychology, 52, 511-524.

Holmberg, D., Lomore, C. D., Takacs, T. A., & Price, E. L. (2011). Adult attachment and stressor severity as moderators of the coping sequence. Personal Relationships, 18, 502-517.

Howard, M. S. & Medway, F. J. (2004). Adolescents' attachment and coping with stress.

Psychology in the Schools, 41, 391-402.

Iles, J., Slade, P., & Spiby, H. (2011). Posttraumatic stress symptoms and postpartum depression in couples after childbirth: The role of partner support and attachment.

Journal of Anxiety Disorders, 25, 520-530.

Kalat, J. W. (2009). Biological psychology. Belmont: Wadsworth Publishing Company.

Kidd, T., Hamer, M., & Steptoe, A. (2011). Examining the association between adult attachment style and cortisol responses to acute stress.

Psychoneuroendocrinology.36,771-779.

Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal, and coping. Springer Publishing Company.Masten,

Li, M. (2008). Relationships among stress coping, secure attachment, and the trait of

resilience among Taiwanese college students. College Student Journal, 42, 312-325.

Liu, Y., & Huang, F. (2012). Mother-adolescent conflict in Taiwan: Links between

attachment style and psychological distress. Social Behavior and Personality, 40, 919 932.

Moos, R. H., Brennan, P. L., Schutte, K. K., & Moos, B. S.(2006). Older adults’ coping with negative life events: common processes of managing health, interpersonal, and financial/work stressors. The International Journal of Aging and Human

27

(28)

Development, 62, 39-59.

Meuwly, N., Bodenmann, G., Germann, J., Bradbury, T. N., Ditzen, B., & Heinrichs, M.

(2012). Dyadic coping, insecure attachment, and cortisol stress recovery following experimentally induced stress. Journal of Family Psychology, 26, 937-947.

Pietromonaco, P. R., DeBuse, C. J., & Powers, S. I. (2013). Does attachment get under the skin? Adult romantic attachment and cortisol responses to stress. Current Directions in Psychological Science, 22, 63-68.

Pineles, S. L., Mostoufi, S. M., Ready, C. B., Street, A. E., Griffin, M. G., & Resick, P. A.

(2010). Trauma reactivity, avoidant coping, and PTSD symptoms: A moderating relationship? Journal of Abnormal Psychology, 120, 240-246.

Powers, S. I., Pietromonaco, P. R., Gunlicks, M., & Sayer, A. (2006). Dating couples’

attachment styles and patterns of cortisol reactivity and recovery in response to a relationhip conflict. Journal of Personality and Social Psychology, 90, 613-628.

Prins, P. & Braet, C. (2008). Handboek Klinische Ontwikkelingspsychologie: Over Aanleg, Omgeving, en Verandering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Quine, L. & Pahl, J. (1991). Stress and coping in mothers caring for a child with severe learning difficulties: A test of Lazarus’ transactional model of coping. Journal of Community & Applied Social Psychology, 1, 57-70.

Schaffer, H.R. (1996). Social Development. Oxford: Blackwell

Seiffge-Krenke, I. (2006). Coping With Relationship Stressors: The Impact of Different Working Models of Attachment and Links to Adaptation. Journal of Youth and Adolescence, 35, 25-39.

Smith, E. R. & Mackie, D. M. (2007). Social psychology (3rd ed.). New York: Psychology Press.

28

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het ontwikkelen, verspreiden en toepassen van kennis om de kwaliteit van zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, meervoudige beperking of niet-aangeboren hersenletsel

De gemeente zal haar financiële positie goed op orde houden, dit betekent sluitende begrotingen, voldoende weerstandsvermogen, afstoten van gebouwen die niet meer voor

Gaudreau and Blondin 2004) or the most stressful problem experienced in the workplace during the previous 3 months (Shimazu and Kosugi 2003), we ask employees how they usually deal

In plaats van deze overkoepelende definitie introduce- ren zij twee definities: één voor het kennis- en handelingsgebied van de social worker, namelijk: ‘social work als kennis-

Wanneer er wordt gekeken naar de relatie tussen attitude ten opzichte van alcohol/cannabis en intentie, dan blijkt dat de attitude een significante positieve relatie laat zien

Learners living in challenging socio-economic circumstances face limited opportunities for further education and employment. In this context, formal career guidance which

Vilans heeft een databank met erkende interventies voor mensen met een beperking of ouderen op de website.. Het doel van de databank is om meer inzicht te geven in

De reactietijden bleken significant hoger te zijn als beide taken moeilijk waren, maar niet in de variant met ´ e´ en kolom met signaal.. Ook maakten proefpersonen significant