• No results found

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant) · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant) · dbnl"

Copied!
155
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

van Callant)

Jan L. de Boer

bron

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant). H. ten Brink, Arnhem 1923

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/boer123myst01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

I.

Dokter Winkelman en zijn vrouw.

Het was een Junimorgen van het jaar 1890, een zomersche morgen, warm en zonnig - een dag om naar buiten te gaan, vèr weg uit de stoffige steden naar de vrije natuur, die, vol jeugdig groen en vogelengerucht, daartoe op dezen dag na een regenachtige week dubbel scheen uit te lokken.

Bij het station Harderwijk stond een ouderwetsche Veluwsche wagen. Oud was het voertuig, oud ook het bruine paard ervoor, oud eveneens de grijze voerman, een Veluwsche boer in zijn Zondagsche pak. De man had hier reeds geruimen tijd gewacht, maar van ongeduld viel er in zijn houding niets te bespeuren. Hij rookte bedachtzaam zijn kort pijpje en keek belangstellend naar menschen en dingen bij het station. Hij kwam van zijn hoeve bij de Speulder bosschen, was gewoon aan stilte en rust, en de beweging in het stadje Harderwijk, waar hij eerst eenige zaken had geregeld, deed hem daarom vreemd aan. Hij peinsde over de

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(3)

tegenstelling tusschen het leven op zijn eenzame hoeve en dat in de steden. Zijn gedachten gingen rustig en traag; hij had al zoo veel gemijmerd in zijn lange leven bij den volhardingvergenden arbeid op zijn armelijke akkers. Bij dien arbeid had hij ook het geduld geleerd, dat hij nu toonde: hij arriveerde een half uur vóór den vereischten tijd reeds bij het station en de trein bleek bovendien nog te laat.

Eindelijk kondigde een verwijderd gedruisch en daarna een kort gefluit de komst aan van den trein van Amsterdam. De grijze voerman trok de teugels aan en reed tot vlak bij het hek, waardoor de aankomende reizigers het station zouden moeten verlaten. Een oogenblik nog en de trein stoof snuivend en rammelend binnen. De eerste reizigers liepen haastig door de contrôle en spoedden zich het oude stadje met zijn vele historische merkwaardigheden in, maar een deftig heer en een dame bleven weifelend staan, rondkijkend naar iemand of iets, dat zij blijkbaar verwacht hadden.

Een korte roep van den voerman in den ouderwetschen wagen deed hen naar dat voertuig gaan.

‘Bent u misschien dokter Winkelman, meneer?’ vroeg de oude.

‘Ja, ja!’

‘Uw huisknecht heeft mij opgedragen, u te gaan halen - ik woon daar in de buurt;

Jorissen heet ik. M'n hoeve ligt op een kwartiertjen van “Dennenoord”. Wilt u maar instappen.’

Dokter Winkelman keek zijn vrouw lachend aan.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(4)

‘Een primitieve reisgelegenheid,’ zei hij, ‘maar we mogen misschien nog blij zijn, dat wij deze rammelkast hier vinden.’

Hij hielp zijn vrouw om in het rijtuig te klimmen, wat gelukte door op één der voorwielen te gaan staan en daarna over de bank van den voerman heen, naar achteren te schuiven. De dokter volgde. Toen het hun gelukt was een zitplaats te vinden, zei hij:

‘Zoo, zoo, Jorissen; dus je bent onze buurman? Waar staat je hoeve?’

‘Dicht bij den weg van Drie naar Speulde. Veel huizen vindt je daar niet; een paar zomerhuisjes hier en daar. Meneer houdt zeker van de eenzaamheid? “Dennenoord”

heeft lang leeg gestaan.’

Het rijtuig rolde voort langs den straatweg naar Ermelo.

‘Ja, ik houd van de natuur,’ zei Winkelman na een korte stilte. ‘Maar ik heb

“Dennenoord” vooral gekocht met het oog op de gezondheid van mijn vrouw en mij beiden.’

‘Zoo? mevrouw niet sterk? Nou, rust en goede lucht vindt je bij ons zeker! Een jaar of tien geleden werd het huis ook eens ingericht voor herstellingsoord. Een mevrouw Peters met een paar dochters kwamen er wonen en ze hadden zomers nogal eens gasten, meest ziekelijke menschen. Vier jaar geleden stierf mevrouw en toen werd 't de juffers te eenzaam. Daarna hebben er nog een jaar een schilder en z'n vrouw gewoond; maar de laatste jaren staat 't huis leeg. Nou - als

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(5)

een huis zoo lang onbewoond is, krijgt 't wat sombers en vreemds.... Er zijn er wel in de hutten daar in de buurt en in Drie, die er niet graag 's avonds laat heen wilden.’

‘Hoe bedoel je dat, Jorissen?’ vroeg mevrouw Winkelman geïnteresseerd.

De oude voerman staarde eenigen tijd peinzend naar de ooren van zijn paard. Toen zei hij:

‘Er gaan nog oude verhalen door de dorpen hier op de Veluwe. Als je zoo alleen in het bosch bent, zie je wel eens wat en vooral op de plekken waar 't niet pluis is.

Er zijn er wel in Drie, en in Spriel en in Houtdorp en Speulde ook, die veurgezichten hebben. Dan zien ze, om maar eens wat te noemen, zoo opeens een begrafenis voorbij gaan en ze weten ook, wie er dan begraven wordt - en een dag of wat later sterft dan meestal de man, dien ze begraven zagen.... En er zijn er, die paarden door het bosch hooren draven of witte wieven voorbij zien jagen.... Nou, dat hadden onze ouders en grootouders ook al en ze vertellen er rare dingen van! Zoo is het ook met dien kleinen heuvel, waar “Dennenoord” later gebouwd is. Toen 't huis bewoond werd en er leven op den heuvel kwam, vergaten we het. Maar de laatste jaren hebben ze er Maaiken weer gezien....’

‘Maaiken? wat bedoel je, Jorissen?’

‘Ja, dat zit zoo, mevrouw. 't Moet dan een goeie zestig jaar geleden zijn, ('t was vóór “Dennenoord” gebouwd werd), dat er een jonge vrouw door de

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(6)

bosschen van Leuvenum, Staverden en Drie kwam zwerven. Maaiken noemden ze heur. Ik zelf heb haar nooit gezien, maar 't wordt verteld. De oude marskramer uit Putten, die onlangs overleden is, heeft haar gezien en hij sprak haar aan toen hij op een avond langs haar kwam. Ze zat bij den boschrand, dicht bij het heuveltje, waarop nu “Dennenoord” staat. “Goeien avond, juffer!” zei de koopman, maar ze antwoordde niet. “Goeien avond, juffer!” zei hij nog eens weer, maar ze hoorde hem zeker niet, want ze keek maar aldoor recht vooruit en bewoog zich niet. Ze was mooi gekleed, maar erg bleek en mager. Wie 't eigenlijk geweest is, heeft nooit iemand geweten.

Drie maal is de marskramer langs de plek geloopen toen ze er zat, maar nooit antwoordde ze als hij wat zei. Toen, na een week, kwam hij er nóg eens voorbij. Hij zag haar eerst niet, maar weldra vond hij haar toch in het kreupelhout. Ze was dood en zeker vermoord, want ze had een wond aan den hals. En nà dien tijd is 't niet pluis in dien hoek. 't Moet er spoken en er zijn er in Drie, die meer dan eens een witte gedaante op den heuvel gezien hebben....’

Al pratend, had Jorissen zijn paard dicht bij Ermelo een zijweg opgestuurd door het Leuvenumsche bosch. Zij reden nu voort in de richting van Drie. Slechts af en toe kwamen ze langs een eenzaam huis. Terwijl de dokter en zijn vrouw nadenken over het verhaal van hun voerman, wil ik de gelegenheid gebruiken om hun personen wat nader te beschrijven.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(7)

Dokter Winkelman stelle men zich voor als een man van vijf-en-vijftig jaar, forsch gebouwd, met gebruind gelaat, puntbaard en snor, donker hier en daar wat grijzend haar, een laag voorhoofd en kleine, levendige, grijze oogen. Hij lachte dikwijls en had iets onrustigs over zich. Zijn uiterlijk deed vriendelijk aan, maar hij had toch iets geslotens en achterdochtigs over zich, waardoor men niet licht tot

vertrouwelijkheid met hem kwam Hij had jarenlang in Britsch-Indië en daarna in de West vertoefd, bewees er aan de Engelsche en Nederlandsche Regeeringen eenige diensten en putte daar finantieel voordeelen uit. Hij gold als een hartstochtelijk jager, had veel studie gemaakt van de natuur, van zielsziekten, van magnetisme en

hypnotisme en in de laatste jaren ook van het spiritisme. De gezondheidstoestand van zijn vrouw en evenzeer zijn eigen toenemend lijden dreef hem eindelijk naar Nederland terug. Hij was gewoon geraakt aan eenzaam leven en zoo zocht hij, in het vaderland teruggekeerd, ook een eenzame woning. Na lang tevergeefs zoeken en weifelen, werd door een makelaarskantoor in Amsterdam zijn aandacht op

‘Dennenoord’ gevestigd. Een half jaar, vóór dit verhaal begint, had hij ‘Dennenoord’

met zijn vrouw een paar maal bezocht en daarna gekocht. Zij hadden de noodige aanwijzingen gegeven aan één der groote Amsterdamsche magazijnen voor de volledige inrichting van het huis; er waren een huisknecht en een meid-huishoudster gehuurd, en terwijl de dokter en zijn vrouw voor eenige

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(8)

maanden naar den Eifel gingen, werden de orders op ‘Dennenoord’, onder toezicht van den huisknecht en de huishoudster, door het Amsterdamsche winkelpersoneel uitgevoerd.

Mevrouw Winkelman voelde zich te zwak om zich veel met de voorbereidingen te bemoeien. In Duitschland ging zij echter zeer vooruit en de rust en de Veluwsche dennenlucht zouden, naar zij hoopte, nu haar herstel verder bevorderen. Wonen in het bosch was haar voorgeschreven en ook voor het zenuwgestel van haar man werd daarvan veel heil verwacht. Mevrouw Winkelman telde ongeveer veertig jaren. Zij leerde indertijd haar man in West-Indië kennen en ze waren nu tien jaar getrouwd.

Zij was een knappe vrouw, blond, forsch gebouwd, bijna even groot als haar man, opgewekt van aard, vroolijk en spraakzaam, maar zij voelde tevens veel voor studie, hechtte niet aan uitgaan, visites en wat verder tot het conventioneele stadsleven behoort, maar hield, evenals haar man, hartstochtelijk van wandelen. Haar liefste bezigheid was om het intieme leven der natuur gade te slaan. Haar zwak

lichaamsgestel had het de laatste jaren wel-is-waar onmogelijk gemaakt om veel aan die liefhebberijen te doen, maar zij hoopte op ‘Dennenoord’ weer geheel op krachten te zullen komen.

Haar huwelijk mocht gelukkig heeten, al hing er dan een schaduw over door haar eigen ziekte en den overspannen toestand van haar man. Dokter Winkelman werd dikwijls overvallen door buien van groote zwaar-

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(9)

moedigheid, gepaard gaande met angst en onrust, waarvoor zijn vrouw tevergeefs de verklaring zocht. Of van die stemmingen oorzaken vielen aan te wijzen in dokter Winkelmans verleden, kon zijn vrouw nooit ontdekken, hoeveel moeite zij zich ook gegeven had om haar man tot openhartigheid te bewegen: Er scheen hem iets te drukken, maar wat het was, kon zij zelfs niet vermoeden....

Het dichte bosch, waardoor zij reden, werd nu afgewisseld door kleine stukken heide en plotseling zagen de reizigers op een heuvel, waar de weg omheen boog,

‘Dennenoord’ liggen. Het bleek geen groot huis, maar aangezien nergens in de nabijheid andere huizen schenen te staan, trok het toch terstond de aandacht. Wat men, van dezen kant naderend, niet kon zien, was dat er aan den weg achter en onderaan den heuvel, achter ‘Dennenoord’ dus, nóg een kleine woning stond, gebouwd in denzelfden tijd als ‘Dennenoord’, welk huis ook lang had leeg gestaan.

‘Is die kleine woning, achter den heuvel, al weer bewoond?’ vroeg de heer Winkelman. ‘Ik heb haar gezien toen ik een half jaar geleden hier rondkeek. Het heette toen dat er navraag naar het aardige huisje werd gedaan’.

‘Ja’, zei Jorissen, ‘daar wonen nu weer menschen, een zekere meneer Verhoeven met zijn vrouw. Ook al om de gezondheid! - mevrouw is niet sterk zeggen ze. Ik heb ze nog nooit gezien; ze wandelen niet vaak, geloof ik, en we komen maar zelden in dezen hoek.’

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(10)

‘Dus jij bent onze naaste buurman, behalve de heer Verhoeven?’ vroeg mevrouw Winkelman.

‘Ja, mevrouw. Bij mij vandaan is 't nog een half uurtje naar Drie en op den weg daarheen staan maar een paar kleine huisjes. Van drukte zal mevrouw hier geen last hebben!’

De oude lachte even. Ze waren nu bij het heuveltje aangekomen, waar de weg onderlangs liep. Jorissen hield zijn paard in.

‘Zie zoo! als meneer en mevrouw nou maar uitstappen willen!’

‘Niet even binnenkomen, Jorissen?’ vroeg de dokter, terwijl hij uit den wagen klom en zijn vrouw de helpende hand toestak.

‘Dank maar, meneer! 'k Hoop maar, dat u hier met plezier mag wonen en als u weer eens een rijtuig noodig heeft, dan stuurt u uw knecht maar.’

De dokter betaalde den oude en terwijl deze verder reed en om den hoek van den heuvel verdween, volgde hij zijn vrouw door het hekje, het zandpad op, dat, langzaam stijgend, naar het huis voerde. Er scheen, zooals terstond opviel, veel moeite te zijn gedaan om hier een aardigen tuin aan te leggen, maar op den zandigen bodem wilden slechts weinig bloemen tieren. Daar gras hier terstond verdorde, had men de kleine perken met witte kiezelsteenen afgezet, wat wel een vroolijk effect maakte. Beter dan de bloemen deden het de heesters, waarvan dichte boschjes om het huis waren geplant. Overigens was de heuvel met dennen

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(11)

en sparren begroeid, die achter het huis daaraan dicht naderden. Tusschen de stammen der boomen door zag men aan die zijde het dak van de woning van den heer en mevrouw Verhoeven. Aan den voorkant en de zijkanten van het huis was heel wat hout weggekapt om zooveel mogelijk van de zon te kunnen genieten en een vrij uitzicht te hebben over de heide- en boschrijke omgeving. Men had er nu een prachtig vergezicht op de heuvels en de bosschen van Leuvenum en Staverden.

Terwijl de reizigers een oogenblik in stilte het schoone landschap gadesloegen, werd de voordeur van het huis geopend en kwamen de huisknecht Frans Verbeek en de meid-huishoudster Lena van Dam naar buiten om hen te begroeten. Lena was een stevig gebouwde Veluwsche uit Harderwijk van ruim dertig jaar, de huisknecht scheen iets ouder, had een intelligent voorkomen en over het algemeen iets in zijn optreden, dat verried, dat hij vaker bij voorname families had gediend. Men denke zich hem slank, bleek, met donkere oogen en zwart haar.

‘Welkom op “Dennenoord”, meneer en mevrouw!’ zei Lena, met vrijmoedigheid mevrouw Winkelman haar hand toestekend. De huisknecht maakte een buiging en uitte een soortgelijken groet.

‘Wel, Verbeek, ik zie nu al, dat ik je volkomen terecht mijn vertrouwen geschonken heb,’ zei de dokter op hartelijken toon. ‘Je hebt alles zeker zoo geregeld en ingericht als we het je toen in Amsterdam

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(12)

hebben opgedragen? De tuin doet goed met die lichte steenen. Is alles in huis al klaar?’

‘Nog niet alles, meneer. Er is nog één van de behangers aan het werk. Hij is ook wat langer gebleven om nog een en ander te kunnen veranderen als mevrouw het wenscht.’

‘Maar de meubels en alles wat we indertijd uitgezocht hebben, is er toch al?’ vroeg mevrouw Winkelman.

‘Zeker, mevrouw - alles is zoo gemaakt als u het wenschte.’

Even later waren de nieuwe bewoners van ‘Dennenoord’ hun huis doorgewandeld.

Mevrouw toonde zich opgetogen over de prompte uitvoering van haar orders en verklaarde maar steeds weer, dat alles precies aan haar wenschen beantwoordde, en ook Winkelman zag met voldoening in de smaakvol gemeubelde kamers rond.

‘En m'n boeken?’ vroeg hij nadat hij zich verzadigd had van den aanblik van al het nieuwe.

‘Alles goed overgekomen, meneer - ook de koffers met linnengoed en kleeren van mevrouw; die staan in de slaapkamer. De boeken heb ik echter in de bibliotheek al in de kasten gezet, maar u zult ze zèlf nog moeten ordenen.’

‘Best - best!’

De koffietafel werd gereed gemaakt en terwijl de aangekomenen daaraan alle eer bewijzen, wil ik het huis nog iets nader beschrijven. De voordeur stond in

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(13)

het midden van het front, links en rechts daarvan lag een kamer met twee ramen.

Een breede gang liep dwars door het huis. Rechts daarvan vond men twee groote, ineenloopende kamers, waarvan de voorste als salon, de achterste, uitziende op de denneboomen achter het huis, als zit- en eetkamer was ingericht. Links van de gang lag eerst een kleine kamer, als bibliotheek ingericht, met een zijdeur uitkomend in een grootere kamer, de slaapkamer van den heer en mevrouw Winkelman, die ook een deur in de gang had. Bibliotheek en slaapkamer hadden groote ramen aan den zijkant van het huis en de bibliotheek, zooals reeds gezegd is, bovendien aan den voorkant. In de gang volgde links op de deur van de slaapkamer die van de trap naar boven; daarnaast voerde nog een deur in de keuken, die eenigszins was uitgebouwd.

Boven had men één groote en drie kleinere kamers. De grootste dezer, ingericht als logeerkamer, lag boven den salon; de drie kleinere kamers bevonden zich in de drie overblijvende hoeken, dus boven de eetkamer, boven de keuken en boven de bibliotheek. Twee daarvan waren in gebruik van de huishoudster en den huisknecht.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(14)

II.

Bezoek van den heer en mevrouw Verhoeven.

Den derden avond na hun aankomst kregen de Winkelmans bezoek van hun buren uit de woning onderaan den heuvel. De heer Verhoeven, een veertigjarig, lang, mager man, had veel gereisd en vertelde gaarne van zijn reiservaringen. Hij sprak langzaam en had een bijna ijzige kalmte over zich; hij was als ingenieur werkzaam geweest aan groote buitenlandsche ondernemingen en beschikte over een veelzijdige kennis op technisch gebied. Zijn vrouw was wat jonger dan hij, donker en gezond van uiterlijk, zoodat men oppervlakkig niet zou zeggen, dat zij tot de lijdenden behoorde.

Zij praatte veel en druk en vormde door haar groote beweeglijkheid een eigenaardige tegenstelling met haar man.

De Winkelmans ontvingen in hun salon, joviaal en opgewekt, al hielden zij in het algemeen niet veel van bezoek. Verhoeven leunde weldra behaaglijk in een grooten fauteuil achterover, rookte bedachtzaam zijn

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(15)

sigaar en sloeg op zijn kalme, eenígszins beklemmende wijze zijn gastheer gade. Het gesprek liep aanvankelijk over den Eifel, dien de heer en mevrouw Verhoeven ook hadden doorreisd; het kwam toen op de mooie omgeving van ‘Dennenoord’ en op de gezondheidsredenen, waarom men hier zijn woning gekozen had.

‘Hoe bevalt u het wonen hier?’ vroeg mevrouw Winkelman.

‘Uitstekend!’ zei de heer Verhoeven. ‘Juist wat wij wenschen! 't Is afgelegen - maar de leveranciers komen toch geregeld. En dan, die stilte hier, weet u! Het voorjaar vonden we heerlijk! - je verjongde zoo met de natuur mee! .... En als het waait, dat ruischen van de dennen! We zijn hier nu ruim vijf maanden en we huurden het huis, bij wijze van proef voorloopig voor een jaar - maar ik denk, dat we hier wel langer zullen blijven!’

‘Maar in den winter?’

‘Och, dat valt mee! - bij dennen en sparren is de winter altijd zoo geheel anders dan bij loofboomen. Altijd groen midden in den winter! En bij storm en sneeuw heb je je boeken....’

‘Studeert u veel?’

‘Och - je hebt zoo je liefhebberijen. Ik knutsel ook graag - allerlei dingen - en dan houd ik veel van het nemen van proeven, ook van fotografie. De theorieën van het licht interesseeren mij zeer - vooral die quaestie van de kleuren der geluiden en der tonen.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(16)

U weet toch, dat iedere trilling een kleur voortbrengt? - ik zoek nu naar een middel om die kleuren voor ieder zichbaar te doen worden.’

‘Interessant!’ stemde dokter Winkelman toe. ‘Ja, ik heb er veel van gelezen - op die wijze dóórredeneerend, zouden we tot de veronderstelling kunnen komen, dat de trillingen en bewegingen in ons lichaam óók kleuren moeten voortbrengen, en voor iemand, die zulke kleuren kon waarnemen, zou daaruit dan onze lichaams- en gemoedsgesteldheid zijn af te leiden. Ik heb mij de laatste zeven jaar nog al met magnetisme en spiritisme bezig gehouden. De lichtverschijnselen zijn daarbij ook zeer merkwaardig. Heeft u ze ooit waargenomen?’

‘Zeker - zeker! Het spiritisme trekt mij in het algemeen wel weinig aan; men moet uiterst voorzichtig zijn met conclusies. Maar ik heb toch vaak lichtverschijnselen gefotografeerd - uitstralingen van menschenhanden en van planten.’

‘Daar valt mij in’, zei de dokter, ‘dat toen wij hier heenreden, onze voerman een zonderling verhaal deed over dingen, die men bij dezen heuvel wel eens zou hebben gezien. U heeft hier zeker nooit iets bijzonders opgemerkt? Overigens moet het verschijnen van witte gestalten, van lichtvlekken op kerkhoven enz., dunkt mij, in verband gebracht kunnen worden met uw studie der lichtverschijnselen?’

De heer Verhoeven lachte, terwijl hij de schouders ophaalde.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(17)

‘U doelt zeker op dat oude verhaal van den moord op Maaiken de Zwerfster? Van haar verschijning hebben wij hier tot nu toe niets bemerkt. Ik ben op dat punt trouwens wat sceptisch gestemd! men ziet zoo iets misschien eerder als men er aan gelooft....’

‘En tóch moet er iets meer dan bijgeloof achter die vele geschiedenissen van spoken en witte wieven zitten’, meende de dokter. ‘In Indië heb ik op dit gebied gekke dingen gehoord en zelf ook wel meebeleefd - dat is dan ook de reden geweest, dat ik wat studie ben gaan maken van het spiritisme en de hypnotische en

somnambuleverschijnselen.’

De heer Verhoeven haalde nogmaals zijn schouders op.

‘Gelooft u eraan, mevrouw?’ vroeg hij, zich tot de gastvrouw wendende met een lachje van twijfel.

‘Er zal zeker wel veel zijn, dat wij nog niet weten - maar spiritisme lijkt me toch een gevaarlijk gebied. Voor mijn man was het beter, dat hij zich minder in die geheimzinnigheden verdiepte.’

‘Zoo denk ik er ook over’, zei mevrouw Verhoeven. ‘Wat nut doen die séances?

Maar wij hebben wel kennissen, die er veel aan doen. Mijn neef Tellegen bijvoorbeeld - die is er aan verslaafd! Hij komt misschien dezen zomer bij ons - dan kunt u uw hart nog eens ophalen, dokter!’

‘U spreekt er te licht over, mevrouw!’ zei Winkelman, zich een weinig opwindend.

‘Is dit niet de eenige weg om nog aanraking te krijgen met de dooden?’

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(18)

‘Wat zouden die ons kunnen vertellen? Veel goed doet die conversatie tenminste niet en het peil van de spiritische mededeelingen is laag....!’

Dokter Winkelman gaf een ontwijkend antwoord en bracht het gesprek op een ander thema.

Toen de bezoekers een uur later vertrokken waren, zei mevrouw Winkelman:

‘Een paar verstandige menschen. Ze hebben toch wel gelijk, Lodewijk. Is het niet beter voor je, om die spiritische proeven te laten rusten?’

De dokter schudde geërgerd het hoofd.

‘Onzin!’ zei hij. ‘Zoo praten allen, die de zaak niet ernstig onderzocht hebben. Ik begrijp niet, dat iemand, die lichtverschijnselen waarneemt, niet verder gaat met zijn onderzoek. Het is jammer! - we zouden hier anders een mooie gelegenheid hebben voor nauwkeurige proeven. Maar dien neef van hen, met dien moet ik eens kennis maken als hij komt!’

Als gevolg van deze gesprekken verdiepte dokter Winkelman zich in de eerstvolgende dagen weer geheel in zijn spiritische studies.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(19)

III.

Het begint te spoken op ‘Dennenoord’.

Op een avond, ongeveer drie weken nadat ‘Dennenoord’ door zijn nieuwe bewoners betrokken werd, vond mevrouw Winkelman, van een lange wandeling thuis komend, haar man niet in huiskamer of salon. Zij ging naar de bibliotheek, overtuigd dat de dokter daar bij zijn boeken zou zitten; ze had enkele merkwaardige bloemen gevonden, die ze hem wilde laten zien. Het was reeds schemerig en weifelend keek zij in het vertrek rond toen ze den dokter niet op zijn gewone plaats voor zijn schrijfbureau zag zitten. Zij opende de deur der slaapkamer en riep den naam van haar man, doch er volgde geen antwoord. Eerst toen viel haar blik op het lichaam van haar echtgenoot;

hij lag onbewegelijk op den grond voor het zijraam van de bibliotheek. Met een kreet van schrik sprong zij naar hem toe en boog zich, angstig en hevig ontsteld, over hem.

Hij ademde wel, maar scheen bewusteloos.

Mevrouw Winkelman snelde de kamer uit, de gang in en riep den huisknecht, hem gelastend ten spoedig-

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(20)

ste het licht in de bibliotheek op te steken. De huisknecht ontstelde toen hij hoorde wat er gebeurd was.

‘Heb je meneer niet hooren roepen?’

‘Neen, mevrouw. Een half uur geleden ben ik nog bij hem geweest. Hij zat te lezen en ik vroeg hem of het niet te donker werd om zonder licht te studeeren. Maar hij zei, dat hij nog een kwartiertje wilde schemeren.’

Toen het licht in de bibliotheek brandde, bogen mevrouw Winkelman en de huisknecht zich opnieuw over den dokter. Zijn gelaat was doodsbleek, eigenaardig verwrongen als door hevigen schrik of door een grooten angst.

‘We zullen hem in de slaapkamer op het ledikant leggen’, zei mevrouw Winkelman, en een oogenblik later was het met eenige inspanning gelukt den zwaren man daarheen te dragen. Toen de huisknecht daarop de schoenen van den bewustelooze losmaakte en uittrok, bewoog deze zich en sloeg hij zijn oogen op. Hij staarde eenigen tijd met verwilderde blikken naar boven, prevelde onsamenhangende woorden en sloot de oogen toen weer. Mevrouw Winkelman trachtte te verstaan wat hij zei, maar zij ving slechts deze woorden op: ‘Hij is het! .... Ja, hij is het!’ Eenige oogenblikken later bewoog de dokter zich opnieuw, richtte zich op en keek verbaasd en angstig om zich heen. Toen herkende hij zijn vrouw, streek met de hand over het voorhoofd en vroeg:

‘Wat is er gebeurd, Marie?’

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(21)

‘Wij vonden je in de bibliotheek, op den grond - voelde je je niet wel?’

‘Zoo?’ zei hij weifelend. ‘Was ik gevallen? Ja - een duizeling, een plotselinge suizing in mijn hoofd toen ik voor het raam stond naar de dennen te kijken. Vondt je me toen je thuis kwam?’

‘Ja.’

‘Nu - het beteekent niets, niets van belang! Ik voel me nu weer goed. Geef me een glas water, Frans. En.... er is toch niemand voor me geweest, hé?’

‘Neen, meneer, niemand.’

‘Zoo - ik meende, dat er iemand op den zandweg aankwam toen ik voor het raam stond....’

De dokter had zich spoedig weer hersteld en begaf zich met zijn vrouw naar de huiskamer. Hij bleef den geheelen avond onrustig, liep herhaaldelijk door de kamer op en neer en stond voor de ramen, schijnbaar naar iets luisterend. Zijn vrouw was te zeer in haar lectuur verdiept om er veel op te letten. Om tien uur kwamen Frans en Lena als gewoonlijk goeden nacht wenschen en een uur later maakten de dokter en zijn vrouw ook aanstalten om naar bed te gaan. Winkelman ging naar de keuken en keek of de deur goed gesloten was; hetzelfde deed hij ook bij de voor- en achterdeur in de gang. Gewoonlijk werden deze deuren slechts met een sleutel gesloten en werd er geen gebruik gemaakt van de grendels, maar ditmaal schoof de dokter deze dicht, nadat hij de sleutels had

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(22)

omgedraaid. Zijn vrouw zag het en kwam achter hem staan.

‘Waarom doe je de grendels erop, Lodewijk?’ vroeg ze.

‘Men kan niet weten’, zei hij, ‘het is toch eigenlijk veiliger.’

Toen ze zich daarna in de slaapkamer ontkleedden, vroeg ze nog:

‘Wie meende je, dat hierheen kwam, toen je die duizeling kreeg?’

‘Och, onzin!’ zei hij geërgerd. ‘Het was een dwaze waan. Ik dacht aan iemand, die reeds lang geleden is gestorven en toen meende ik hem plotseling op het zandpad te zien. Dwaasheid! Zoo iets gebeurt een enkelen keer wel meer....’

‘Je overspant je te veel met die studies over al die geheimzinnigheden. Lodewijk!

Je moet eens wat meer uitgaan. 't Is nu zoo heerlijk in de bosschen met dat zonnige weer.’

‘Ja - dat zal beter zijn’, zei hij, maar aan den toon, waarop hij sprak, kon zij wel hooren, dat hij niet in ernst aan een verandering in zijn levenswijze dacht.

Toen zij op bed lagen, viel mevrouw Winkelman spoedig in slaap, maar de dokter wentelde zich om en om zonder rust te kunnen vinden. Hij zag steeds weer het beeld, dat straks plotseling voor zijn oogen opdoemde toen hij door het raam van de bibliotheek naar buiten keek. Hij had het niet gezien op den zandweg, zooals hij zich had laten ontvallen, maar

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(23)

tusschen de dennenstammen op nog geen vijf meter van het raam: een witte gedaante met een baard; een man leek het, maar het moest een geest zijn geweest. Roerloos had de gedaante daar gestaan, en dat gelaat.... dat gelaat....

De overspannen man wentelde zich nogmaals om en kreunde zacht. Maar plotseling richtte hij zich op en luisterde scherp, met ingehouden adem. Het ledikant stond tegen den wand tegenover de deur naar de bibliotheek; achter dien wand liep de trap naar boven. Wat klonk daar voor een zonderling geluid?

Tip, tip, tip! ....

Het scheen of er iemand de trap opklom. Maar een mensch kon het niet zijn;

minstens vier der treden kraakten luid als men er over liep. Wat hij hoorde, geleek niet op dat kraken, dat de dokter menigmaal gehoord had als Lena of Frans zich 's morgens vroeg naar beneden begaven.

Tip, tip, tip....

Het klonk als lichte voetstappen, als de tred van bloote voeten.

Tip, tip, tip....

Trap op, trap af scheen het te schuifelen, maar geen der treden kraakte. Wat licht wezen liep daar op en neer? De dokter zat met opgetrokken knieën in het ledikant.

In de kamer vernam hij slechts het rappe tikken van een klein klokje op den schoorsteenmantel in den hoek bij het raam en de rustige, regelmatige ademhaling van zijn vrouw. Maar plotseling meende

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(24)

Winkelman, dat het in één der hoeken van de kamer lichter werd.... Hij sloeg de handen voor de oogen, want hij vreesde daar wéér de gestalte te zullen zien, het lange gelaat.... dien verwijtenden blik....

Tip, tip, tip....

Daar was het al wéér! Dat kon geen menschenstap zijn; zoo liepen slechts geesten over de trappen.... De groote klok in de huiskamer sloeg één uur; zwaar dreunde de slag door de nachtelijke stilte van het huis, en terstond daarop drong een ander huiveringwekkend geluid tot het oor van den angstig-luisterende door. Het kwam nu niet meer van de zijde van de trap, maar van den kant van de bibliotheek, uit den hoek waar het klokje tikte. Het leek een zacht kreunen, een kermen.... het had iets van een menschelijke stem, maar, zonderling, er viel niet met zekerheid aan te geven waar het geluid precies vandaan kwam. Uit den hoek bij den schoorsteen? uit de bibliotheek? .... maar het had er dan weer veel van, dat de zuchten en het kreunen langs de zoldering golfden.

De door angst gefolterde man beefde over al zijn leden. Wat moest dit beteekenen?

Zou er dan tóch iets waar zijn van de beweerde spokerij op ‘Dennenoord’ en op den heuvel? .... Wéér begon het gekreun en toen klonk plotseling een lang gerekt gegil, overgaande in een schaterlach; geen menschelijke lach, maar een duivelsche, spottende lach. Het schaterde buiten het huis, gelijktijdig met een tikken in de kamer.

Het angstzweet parelde den dokter op het voor-

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(25)

hoofd: hij kón het niet langer verdragen, hij móest een ander geluid hooren, een menschelijke stem, en hij schudde zijn vrouw wakker.

‘Marie, Marie!’

Terwijl hij de woorden luid riep, vernam hij buiten nogmaals dien helschen, gillenden lach. De stem van een geest of van een waanzinnige?

De doktersvrouw schrok wakker en vroeg verward wat haar man deerde.

‘Hoor je dan niets? - een gillende stem daarbuiten, een kreunen en tikken daar in dien hoek, een gestommel op de trap!’

Zij luisterde, maar het bleef nu stil. Als het geesten geweest waren, dan was hun macht blijkbaar gebroken door den klank der luid gesproken woorden.

‘Je hebt zeker gedroomd,’ meende mevrouw Winkelman. ‘We hebben hier immers nog nooit iets ongewoons gehoord. Je verbeelding heeft je parten gespeeld, Lodewijk.

- Kom, laten we maar weer gaan slapen!’

De rustige stem van zijn vrouw kalmeerde hem een weinig. Hij viel vermoeid achterover in zijn kussens. Kon het werkelijk slechts verbeelding zijn geweest? niets dan het werk van zijn overspannen fantasie?

De dokter luisterde nog langen tijd naar de nachtgeruchten in en om het huis, maar toen er niets ongewoons meer volgde, viel hij eindelijk in slaap.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(26)

IV.

De geheimzinnigheden nemen toe.

Drie dagen later toen dokter Winkelman nog laat in de bibliotheek zat te lezen, hoorde hij plotseling een eigenaardig tikken. Het scheen hem eerst toe, dat het geluid kwam uit den hoek bij den schoorsteen, maar even later vernam hij het uit een geheel anderen hoek van de kamer.

De inrichting van de bibliotheek was de volgende. De deur naar de gang, lag - gelijk reeds eerder werd aangegeven - tegenover het zijraam van de kamer, en de zijdeur, die toegang gaf tot de slaapkamer, tegenover de ramen aan den voorkant van het huis. Het schrijfbureau van den dokter stond schuin tusschen de zij- en voorramen;

de schoorsteen bevond zich in den hoek tusschen het zijraam en de deur naar de slaapkamer; boekenkasten waren geplaatst tegen de muren van slaapkamer en gang, terwijl in den vóórmuur in den hoek bij de voordeur een kast was aangebracht, die inwendig tot het plafond reikte. De kamer zag er dus zóó uit:

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(27)

Terwijl de dokter met aandacht luisterde, veronderstelde hij, dat het geklop óf uit de slaapkamer moest komen, óf uit de gang bij de voordeur. Hij nam de kleine lamp van zijn schrijfbureau en ging er snel mee naar de slaapkamer. Maar toen hij hier met ingehouden adem bleef staan speuren, meende hij toch weer, dat er in de bibliotheek werd geklopt. Hij begaf zich daarna naar de gang en wachtte of het geluid zich ook zou herhalen. Het duurde niet lang of hij hoorde het weer. Het klonk nu zonder eenigen twijfel in de bibliotheek, een eigenaardig dof geluid; het deed veel aan het kloppen met een vinger denken.

De dokter ging terug in de kamer en luisterde nog langen tijd met spanning of het tikken zich niet zou

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(28)

herhalen. Het bleef echter stil. Hij wist niet wat hij ervan moest denken. Was het ook nu slechts verbeelding, zooals al het andere, dat hij tot-nu-toe had waargenomen: de witte gedaante met het lijkengezicht onder de dennen, de zachte voetstappen op de trap, het gillend geluid buiten en het kermen en kreunen en tikken in de slaapkamer?

Hij herinnerde zich het verhaal van de geheimzinnige gebeurtenissen in 1848 te Hydesville in Amerika, waaruit een geestelijke beweging ontstond, die zich in weinig jaren over de geheele wereld verbreidde. In een huis in genoemde plaats werden kloppingen gehoord, waarvan men de oorzaak niet kon vinden. Eindelijk ging men er toe over om vragen te stellen; men nam voor zekere woorden of letters een bepaald aantal kloppingen aan en kon op die wijze antwoorden vormen. Uit het onderzoek, dat toen volgde, werd een verschrikkelijke geschiedenis aan het licht gebracht. Want in dat huis, zoo bleek het, was een moord gepleegd en door vele vragen en antwoorden in kloppingen, werd de plaats ontdekt, waar het geraamte van den vermoorde lag:

onder de steenen van den kelder. En men concludeerde, dat de vermoorde een marskramer was en dat zijn geest de kloppingen had veroorzaakt, die zooveel angst verwekten bij de familie, die dat huis bewoonde, de familie Fox. - Dokter Winkelman had dat verhaal menigmaal gelezen en de gedachte rees nu in hem op of de kloppingen, die hij vernomen had, óók van een geest afkomstig

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(29)

waren. Hij had sinds lang naar zoo iets verlangd. Als men werkelijk met geesten kon spreken, dan lag hier een weg om aangedaan kwaad voor een klein deel goed te maken. Goed te maken? Neen, maar toch om dingen te zeggen, waarvoor het in het verleden te laat was geweest, en ook om wenschen van de dooden te hooren om die zoo mogelijk nog te vervullen.

Hoe vaak gleden zulke gedachten niet door dokter Winkelmans hoofd en thans kwamen ze wéér in hem op, nu hij gejaagd door zijn kamer op-en-neer liep. Doch plotseling bleef hij staan. Wat was dat? .... Het begon buiten een weinig te waaien;

de dennen ruischten luider dan daar straks, maar daar boven uit klonk nu een schorre kreet, een krijschende lach.... wéér datzelfde gillen en lachen, dat hem reeds eerder in den nacht verontrustte. Het kon geen verbeelding zijn, ditmaal had hij zekerheid, dat daar buiten iemand dien kreet geuit had. Maar geen menschelijke stem kon het zijn; het leek meer op het langaangehouden gehuil van een wild dier.

Bijna terstond daarna klonk weer het zuchten en klagelijk kermen in de slaapkamer naast de bibliotheek.

Dokter Winkelman verbleekte - deze spanning kon hij niet langer uithouden. Hij moest zekerheid krijgen of hij hier met geesten dan wel met kwaadwilligen te doen had. Hij wilde naar buiten gaan en onderzoeken van welken kant dit verschrikkelijk geluid kwam. Maar op dit oogenblik werd de deur van de bibliotheek

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(30)

geopend en snelde zijn vrouw, die in de huiskamer had zitten lezen, ontsteld naar binnen.

‘Heb je dat gegil gehoord?’ riep zij met ontzetting.

‘Ik heb het al vaker vernomen.’

‘Maar wat is dat voor een geluid? Het zal hier toch niet spoken?’

‘Laten we naar buiten gaan! - misschien komt het terug. Het zou dwaasheid zijn terstond aan geesten en bovennatuurlijke dingen te denken. Er kon eens iemand zijn, die er aardigheid in had, ons bang te maken.’

Hij lachte gedwongen.

‘Maar het was toch geen menschelijke stem? Hoorde je dit nu laatst nachts ook?’

‘Ja - hetzelfde, maar bovendien nog geluiden in huis.’

Mevrouw Winkelman huiverde. Zij stonden nu in de gang voor de voordeur en de dokter legde zijn hand op den deurknop om naar buiten te gaan. Zij hield hem tegen.

‘Zou je Frans niet roepen om met je mee te gaan?’

‘Frans en Lena zijn al meer dan een uur boven. Als ze nog wakker zijn, moeten ze het ook wel gehoord hebben. Roep eens zacht aan de trap. Als Frans nog niet slaapt, zal hij wel antwoorden.’

Mevrouw Winkelman deed wat hij vroeg, maar er volgde geen antwoord van boven. De huishoudster en de huisknecht waren reeds te diep in slaap om zich aan spookachtige geluiden in en om het huis te storen.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(31)

‘Ik laat je niet alleen gaan’, zei mevrouw Winkelman, vastberaden. Zij volgde haar man naar buiten. Gearmd liepen zij om het huis, dicht bijeen als om elkaar moed te geven. Het is wel zonderling, dat men juist tegenover het onzichtbare zoo spoedig met vrees vervuld wordt.

Het was een heldere maanavond en zóó licht, dat zij alles in den omtrek, tot op grooten afstand, duidelijk konden zien. Ook onder de dennen op den heuvel hing het zilveren licht. Wanneer hier iemand gestaan had, zouden de dokter en zijn vrouw hem hebben moeten zien. Zij liepen ook langs de heestergroepen, keken achter, vóór en aan de beide zijden van het huis; nergens viel echter iets verdachts te ontdekken.

Tusschen de dennenstammen door ontwaarden zij het huis van de Verhoevens. De lichten waren daar reeds uit; het was bij twaalven. De nachtwind speelde door de dennenkronen. Het ruischen golfde van ver reeds aan; het had veel van het bruisen van de branding langs de zeekust; het zwol aan, werd hooger en dieper van toon, tot het eindelijk bij den heuvel op kwam zuchten, er overheen schoof en als een ademtocht wegstierf naar beneden.

De groote klok in den salon sloeg twaalf uur. Bijna terstond daarna steeg een kermend gillen op van onder de dennen. Het duurde langer dan een halve minuut, schor, klagend, wild als de doodskreet van een dier, dat krankzinnig is van angst. En tóch trilde er iets menschelijks in het geluid, iets dat aan een

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(32)

woord deed denken, dat in waanzinnige smart werd uitgegild.

Mevrouw Winkelman klemde zich, bevend, vaster aan den arm van haar man. De dokter stond een oogenblik als versteend van schrik; hij staarde met verwilderden blik naar de zijde, waar het geluid had geklonken. Maar plotseling schudde hij zijn vrouw van zich af:

‘Ik moet het weten; ik wil het weten!’ zei hij op vastberaden toon.

Hij snelde den heuvel af, onder de dennen door aan den zijkant van het huis. Op de halve hoogte van den heuvel was een hek van ijzerdraad aangebracht. Met vier sprongen bereikte de dokter het hek - hij keek scherp naar alle zijden en onderscheidde alles duidelijk in het rond, maar nergens viel er iets verdachts op te merken, ook geen voetstappen van iemand, die zich snel verwijderde - slechts ruischten de dennen hun oude, weemoedige melodieën. Maar plotseling herhaalde zich het gillen en jammeren, nu aan een geheel anderen kant dan den vorigen keer, namelijk aan den voorkant van het huis. Het hield nog langer aan dan de eerste maal - meer schor, bijna rochelend, als van iemand, die gesmoord wordt.

De dokter draafde naar boven en vóór een halve minuut verstreek, stond hij met zijn vrouw op de plek, waar zij het geluid vernomen hadden, n.l. op een paar meter links van het tuinhekje. Er verhieven zich hier geen heesters en dennen, niets waarachter misdadigers

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(33)

zich konden verbergen; er groeiden slechts wat groote planten met breede bladeren, die omgeven werden door een lagen rand van witte steenen afgewisseld met

boomschors.

‘Raadselachtig!’ zei de dokter met trillende stem. ‘Ik weet niet wat ik er van moet denken - het is niet goed om zonder scherp onderzoek een conclusie te trekken, maar dit heeft toch veel van het werk van geesten.’

‘Laten we maar in huis gaan’, zei zijn vrouw klappertandend. ‘We moeten morgen de Verhoevens maar eens raadplegen - als ze nog wakker zijn, moeten ze het ook wel gehoord hebben.’

Zij liepen het pad naar de voordeur op. Maar toen zij op de stoep even wachtten, herhaalde zich het gillen en lachen nog eens. Ditmaal scheen het uit de lucht te komen, van boven de dennen of van boven het huis, weer een ander geluid dan de beide vorige keeren, scherper en hooger van toon en ook korter van duur.

Huiverend gingen de beide ontstelde menschen naar binnen. De doktersvrouw stond het huilen nader dan het lachen. Zij sloten de deuren met groote zorgvuldigheid en zagen de sluiting van alle ramen na. Van slapen kwam de eerste uren niet veel - het bleef echter verder stil en niets ongewoons stoorde den slaap van den dokter en zijn vrouw toen zij eindelijk, na een lang en ingespannen beluisteren van de

nachtgeruchten, insluimerden.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(34)

V.

Een griezelige vondst.

Den volgenden morgen bracht mevrouw Winkelman een bezoek aan de Verhoevens.

Hun kleine woning deed schilderachtig tegen den heuvel met dennen. Zij bevatte in 't geheel een viertal kamers en een keuken. Het huis was ruim vijftig jaar oud, onsolied gebouwd evenals ‘Dennenoord’, slecht onderhouden en had (als ‘Dennenoord’ ook) veel van weersinvloeden geleden. Mevrouw Verhoeven deed de huishouding met de hulp van een achttienjarig dienstmeisje, dat met hen uit Den Haag was meegekomen.

De Verhoevens gebruikten de koffie toen mevrouw Winkelman binnentrad. Zij vertelde van de zonderlinge geluiden, die er den vorigen avond op den heuvel hadden geklonken.

‘Hebben jelui er niets van gehoord?’

‘Neen. Wij lagen om half elf al op bed.’

De heer Verhoeven schudde ongeloovig het hoofd.

‘Was het geen verbeelding? De wind kan hier zoo zonderling door de boomen jagen. Een tijd geleden,

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(35)

kort nadat wij dit huis betrokken, meende ik 's avonds laat ook wel eens dergelijke geluiden te hooren. Maar dat zijn geruchten in het bosch - men weet niet precies wat het is, vermoedelijk de wind of rondzwervende dieren. Je went er echter spoedig aan en nu merk ik het nooit meer op. We gaan bovendien den laatsten tijd nogal vroeg naar bed.’

Mevrouw Verhoeven vroeg nadere bijzonderheden. Zij nam het geval minder sceptisch op als haar man, vond het zeer griezelig, maar zei dat zij het toch ook wel eens had willen hooren.

‘Komt u dan samen vanavond bij ons.’

‘Komt ú hier - wij zijn nog pas bij u geweest en als het werkelijk zulke duidelijke geluiden zijn, moeten we ze hier toch ook wel kunnen vernemen.’

Mevrouw Winkelman vond dat goed en dien avond kwam zij met haar man.

Het gesprek liep weldra over de geheimzinnigheden op den heuvel en het verhaal van Maaiken de Zwerfster werd ook nogmaals opgehaald.

‘Ik was eergisteren in Drie,’ zei de heer Verhoeven, ‘en vroeg er toen nog eens naar. Men weet er niet veel meer van - alleen een paar ouden van dagen verzekeren, dat er hier werkelijk indertijd zoo iets moet zijn geschied. Wat er van de vermoorde geworden is, weet echter niemand.’

De dokter vertelde de geschiedenis van de familie Fox te Hydesville en stelde de vraag of hier op ‘Dennenoord’ mogelijk aan een soortgelijke spokerij

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(36)

gedacht moest worden. De heer Verhoeven betwijfelde het en veronderstelde veel eerder kwaadwilligheid.

‘Maar wie zou er lust hebben ons hier in onze eenzaamheid te verontrusten?’ vroeg mevrouw Verhoeven, lachend en ongeloovig.

‘Wij dachten ook natuurlijk eerst aan kwaadwilligheid,’ zei de dokter. ‘Maar ik twijfel er aan na hetgeen wij gisteravond hebben waargenomen.’ Hij sprak niet over hetgeen hij daarvóór reeds binnenshuis had opgemerkt.

Mevrouw Verhoeven vertelde op haar drukke en levendige wijze eenige

geschiedenissen, die in families, die zij kende, waren voorgevallen. Eén dier families miste op zekeren dag haar keukenmeid. Het bleek later, dat zij vermoord in een kast bij de trap hing. Verschillende familieleden hadden nog lang daarna, als zij langs die kast liepen, het gevoel, dat er een slap lichaam tegen hen aanbotste.

1)

Een andere geschiedenis sprak van een paar jongens, die in hun kosthuis, nacht op nacht iemand met een kaars in de hand de trap zagen afdalen, welke gestalte dan weer plotseling verdween.

2)

Toen de heer Verhoeven daarna opstond om eenige van zijn interessante fotografieën te halen, die een kennis van hem op een kerkhof opnam -

lichtverschijnselen boven graven - werd het gezelschap plotseling opgeschrikt door

1) Dit moet in een familie te Santpoort gebeurd zijn.

2) Dit wordt verteld als een gebeurtenis in één der groote huizen aan de Groote Markt te Groningen.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(37)

gegil en gekrijsch op den heuvel.... Weer hetzelfde geluid, dat den vorigen avond zooveel emotie had gewekt bij den dokter en zijn vrouw. Het klonk hier, onder aan den heuvel, minder duidelijk, maar allen hoorden het toch. Dat zij zich niet vergisten, bleek wel toen terstond daarop de kamerdeur werd opengeworpen en het dienstmeisje in groote ontsteltenis naar binnen snelde. Ook haar had het wondere geluid

opgeschrikt.

‘Dat wordt ernst’, zei de heer Verhoeven, ondanks alles nog steeds eenigszins weifelend. ‘Het beste zal zijn, dat we gezamenlijk naar buiten gaan en een klopjacht op den heuvel organiseeren. Het moeten bengels zijn, die ons willen beet nemen!’

Nauwelijks buiten of zij vernamen de kreten weer. De dokter en de heer Verhoeven draafden om den heuvel, maar ook ditmaal leverde het onderzoek niets op. Het gezelschap wachtte even later op de stoep van ‘Dennenoord’ af wat volgen zou. Het was omstreeks elf uur.

‘Ik heb Frans last gegeven om op te blijven tot wij thuis kwamen’, zei de dokter.

‘Hij moet het nu óók wel opgemerkt hebben.’

De huisknecht had blijkbaar stemmen en voetstappen gehoord, want op het oogenblik, dat de dokter zijn sleutel in het slot wilde steken, opende Frans de voordeur. Hij zag er ontdaan uit.

‘Om Gods wil, dokter, wat zijn dat voor kreten!’ riep hij met onvaste stem. ‘Het is voor het eerst van

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(38)

mijn leven, dat ik zooiets hoor - maar als men alleen is, is dat niet uit te houden! Ik geloof niet aan geesten, maar dit!’

‘Dus je hebt nu óók gillen en lachen gehoord?’

‘Of alle duivels uit de hel waren losgebroken, zoo klonk het. Ik was op het punt, de huishoudster te wekken of naar u toe te gaan. Het is wel kinderachtig en laf, maar zulke dingen....’

Hij sprak gejaagd en had blijkbaar zijn kalmte geheel verloren. Het gezelschap trad in de gang en de deur werd gesloten.

‘Wij zullen wachten of het zich herhaalt’, zei Winkelman, zich met moeite beheerschend, hoewel zijn lippen van zenuwachtigheid beefden. ‘En dan nogmaals....’

Hij kon niet uitspreken, want opnieuw steeg het helsche gerucht op, klagend, bijna jankend, alsof er honden gelijktijdig huilden. Mannen en vrouwen keken elkaar eerst verbijsterd aan, maar de heer Verhoeven rukte terstond daarop de deur open en stormde, gevolgd door den dokter en den huisknecht, naar buiten. Nóg hield het wilde gerucht aan - het kwam weer uit den hoek bij het tuinhekje, waar de groote planten groeiden. Zij renden er heen, den heuvel af - en even nadat het gillen had opgehouden, stonden zij reeds op de plek. Er was echter niemand te zien; alles bleef stil, nergens kraakte het of bewoog zich iets.... Zacht ruischten de dennen hun eeuwige

nachtpsalmen en geheimzinnig fluisterde het daarboven in de groene

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(39)

kruinen; maar slechts maanlicht en avondbries schenen elkaar te ontmoeten; geen menschelijk of dierlijk wezen vertoonde zich.

‘Het wordt waarachtig ernst’, herhaalde de heer Verhoeven met ergernis in zijn stem. ‘Ik begin nu toch ook te gelooven, dat wij hier met iets bovennatuurlijks te doen hebben.’

Zij wandelden terug naar het huis, wachtten nog eenigen tijd, maar scheidden toen het verder stil bleef.

Er verliepen drie dagen, zonder dat er iets bijzonders voorviel.

De dokter gedroeg zich zeer zenuwachtig. Hij had in de bibliotheek op de deur van de slaapkamer eenige groote vellen wit papier bevestigd. Op de vraag van zijn vrouw wat hij daarmee wilde, had hij ontwijkend geantwoord dat hij eens een proef ging nemen; van zijn eigenlijk plan wist zij niets.

Mevrouw Winkelman zocht door allerlei arbeid haar gedachten eenige afleiding te geven. De lucht in deze streek deed haar goed. Zij had enkele plannen ontworpen voor verfraaiingen in den tuin. Zij wilde van boomstronken eenige versieringen aanbrengen en de huisknecht toonde een groote handigheid bij de uitvoering van deze plannen.

Op den derden dag na de hiervoor beschreven gebeurtenissen hield Frans zich bezig met het timmeren van een rustieke bank, bij den rechterhoek van het huis tegen eenige dennen aan. Om de palen in den grond

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(40)

te krijgen, moest hij een paar gaten graven. Daarbij stiet hij op iets hards. Hij woelde den grond verder om.... en deed een verschrikkelijke ontdekking. Wat hij vond, bracht hem zoo zeer van streek, dat hij het huis insnelde en den dokter riep. Eerst toen deze zich bij hem had gevoegd, durfde hij verder gaan met graven. Er kwamen beenderen bloot, toen een doodshoofd.... het geheel bleek een klein geraamte, volgens den dokter het geraamte van een vrouw.

De lugubere vondst werd naar het schuurtje achter het huis gebracht en mevrouw Winkelman, zoowel als de heer en mevrouw Verhoeven kwamen er naar kijken.

‘Wat zegt ge nu?’ vroeg de dokter, den heer Verhoeven met zekere

triomfantelijkheid aanziende. ‘Krijgt het nu niet wonder veel van die geschiedenis met de familie Fox?’

‘Zoekt ge dus verband tusschen den geest, die eens de eigenaar of eigenares van dit karkas mocht heeten, en de spokerij hier?’ vroeg de heer Verhoeven, altijd nog op zijn twijfelenden toon.

‘Ik neig er werkelijk toe over om zoo iets aan te nemen,’ zei Winkelman ernstig.

‘Het is mogelijk, dat die geest ons iets te zeggen heeft....’

‘Misschien is het wel het geraamte van Maaiken de Zwerfster,’ zei mevrouw Winkelman huiverend. ‘Niemand weet immers, waar die ongelukkige begraven is.’

‘De veldwachter te Drie of van een andere plaats

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(41)

hier in de buurt zal hiervan in kennis moeten worden gesteld,’ meende de heer Verhoeven.

Zijn vrouw deed het voorstel om nog eens nader te zoeken in den kuil, waar Frans het geraamte vond. ‘Misschien kon er nog wel iets van de kleeding worden ontdekt’, zoo veronderstelde zij.

Frans toog met groote nauwkeurigheid opnieuw aan het zoeken. Hij groef iets op, dat op verteerde lompen geleek, voorts wat lange haren, een paar knoopen, een groote, verroeste speld en een drietal bijna geheel vergane stukjes leer. Een en ander bevestigde dokter Winkelmans vermoeden, dat het geraamte, dat van een vrouw moest zijn. Misschien Maaikens overblijfsel, waarvoor haar geest een betere rustplaats vroeg?

Allerlei veronderstellingen werden door mevrouw Winkelman, de Verhoevens en het personeel gemaakt, maar de dokter hernieuwde zijn pogingen in de bibliotheek om met de geestenwereld in verbinding te komen. Hij praatte er echter weinig over met zijn vrouw.

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(42)

VI.

Mevrouw Winkelman neemt een gewichtig besluit.

In de dagen, die volgden, viel er in het gedrag van den dokter een toenemende zenuwachtigheid en overspanning waar te nemen. Nog een paar maal werden er 's avonds gillende geluiden op den heuvel gehoord, zoowel door de Winkelmans als door de Verhoevens. De klopgeluiden in de bibliotheek hadden zich ook herhaald.

Mevrouw Winkelman en de heer Verhoeven hadden beiden geconstateerd, dat het hier iets meer betrof dan het spel van de geprikkelde fantasie van den dokter. De kloppingen klonken in den hoek bij den schoorsteen en in den hoek bij de hooge muurkast. De dokter beweerde eindelijk, dat het hem gelukt was uit het tikken het woord ‘schrijven’ te vormen. Hij zat nu uren-lang bij zijn schrijftafel voor eenige vellen papier, een potlood in de hand, in de stellige verwachting, dat een onzichtbare macht zijn hand en het potlood zou bewegen en dat er dan allengs woorden gevormd zouden worden. Zijn hoop werd echter niet

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(43)

vervuld. Hij trachtte ook op andere wijze schrift te krijgen, n.l. volgens de

stokschrift-methode. Aan een rechten stok had hij een gemakkelijk schrijvend potlood bevestigd. Hij plaatste zich op een stoel voor de deur van de slaapkamer (waarop hij met punaises papier had vastgemaakt), met het gezicht naar den schoorsteen en den stok licht in de beide handen, zoo, dat de punt van het potlood het papier raakte. Zijn verwachting, dat de stok nu door geesten bewogen zou worden, zag hij evenwel niet vervuld. Maar het bleef niet onopgemerkt, dat sinds hij deze ernstige pogingen begon, de gillende stemmen op den heuvel zwegen en het kloppen in bibliotheek en slaapkamer zich maar zelden liet hooren.

Mevrouw Winkelman maakte zich ernstig ongerust over den toestand van haar man. Hij waande allerlei dingen te zien, die zij echter nooit waarnam en die dus vermoedelijk alleen in zijn overspannen verbeelding bestonden. Nu eens meende hij, dat een oog van ongewone grootte hem uit den wand aanstaarde. Dan weer zag hij, naar hij verzekerde, een hand uit zijn schrijftafel steken, op dezelfde wijze als dit verschijnsel indertijd door den Engelschen professor Crookes beschreven werd. Deze greep dan, gelijk men weet, naar die hand, voelde haar in de zijne, eerst warm, dan koud en eindelijk wegsmeltend zooals sneeuw versmelt in onze warme hand. Dan weer had de dokter, als hij voor zijn schrijftafel zat, de gewaarwording, dat er een hooge gedaante achter hem stond, die de

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(44)

handen op zijn schouders legde, of zich over hem boog om te zien wat hij uitvoerde.

De Verhoevens deden, op verzoek van mevrouw Winkelman, met haar pogingen, den dokter over te halen om met zijn proeven op te houden - maar tevergeefs. Men moest geduld hebben in zulke dingen, zei de heer Winkelman; men moest er rekening mee houden, dat het voor geesten zeer moeilijk is om zich op ons grofstoffelijk gebied te manifesteeren, vooral als er geen mediums van groote geschiktheid aanwezig zijn.

Hij deed aan zijn vrouw en de buren herhaaldelijk het voorstel, dat zij met zijn vieren gezamenlijk de proeven zouden voortzetten, maar de Verhoevens weigerden en mevrouw Winkelman wilde haar man niet steunen bij bezigheden, die allengs een hartstocht voor hem werden en zijn zenuwgestel geheel dreigden te verwoesten.

Zoo stonden de zaken toen de heer Verhoeven op een middag mededeelde, dat zijn neef, notaris Tellegen, uit Amsterdam, geschreven had, dat hij het plan had een week te komen logeeren. ‘Misschien wil Tellegen wel enkele zittingen met u houden, dokter’, zei hij, altijd op zijn ietwat spottend-ongeloovigen toon. ‘Ik zei u vroeger al eens, dat mijn neef nog al wat aan spiritisme doet. Ik geloof zelfs, dat hij beweert eenigszins mediamiek te zijn!’

De dokter was al gewend aan den laatdunkenden toon van zijn buurman. Hij gaf er weinig meer om, dat Verhoeven het spiritisme voor zelfbedrog ver-

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(45)

klaarde. Hij had geen vertrouwen in de pogingen van den heer Verhoeven om een

‘dader’ van de spokerij bij den heuvel te zoeken. Hij dacht er slechts aan, dat het door de komst van den heer Tellegen misschien mogelijk zou zijn belangrijker resultaten te krijgen, dan die hij tot nu toe bereikte.

De notaris arriveerde drie dagen later. Op den middag na zijn komst ging de dokter hem een bezoek brengen. Hij werd voorgesteld aan een lang, mager man, met bleek gelaat, donkere oogen en zwart haar, wiens uiterlijk inderdaad het vermoeden wekte, dat hij over mediamieke gaven beschikte. Hij had iets ongedurigs over zich en sprak gaarne over het geheimzinnige.

‘Er is mij reeds een en ander verteld van de verschijnselen, die u hebt

waargenomen’, zei hij na de voorstelling. ‘Door plotselinge drukte kan ik helaas maar een dag of vier blijven, doch als u er prijs op stelt, zouden wij samen wel een paar zittingen kunnen houden. U bent al geruimen tijd bezig met proeven in uw bibliotheek, hoor ik? - dat zal vermoedelijk ons gezamenlijk onderzoek

vergemakkelijken. Het is of men, als er vaak in eenzelfde kamer spiritische en occulte onderzoekingen worden gedaan, in dat vertrek gemakkelijker slaagt. De omgeving, en de atmosfeer vooral, worden er dan als 't ware voor geprepareerd. De

waarnemingen, die u gedaan hebt, interesseeren mij in hooge mate!’

De dokter voelde zich aangenaam verrast, eindelijk

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(46)

eens iemand te ontmoeten, die zijn meening niet bestreed.

De Verhoevens hadden plannen gemaakt voor een wandeling in de omgeving om hun neef wat van de schoone natuur te laten genieten en noodigden den dokter uit, zich met zijn vrouw bij hen te voegen. Het aanbod werd aangenomen en gedurende den wandeltocht had Winkelman gelegenheid nader met notaris Tellegen kennis te maken. De notaris had een ernstige manier van praten en redeneeren. Hij beschikte over een uitgebreide kennis op spiritistisch gebied. Terwijl hij met den dokter een weinig achter bleef, wierp hij verschillende theorieën op om de gebeurtenissen op

‘Dennenoord’ te verklaren.

‘Het zou interessant zijn’, meende hij, ‘eens een onderzoek in te stellen naar de ervaringen van vroegere bewoners van “Dennenoord” voor zoover zij nog leven.

Maar ook als die nooit iets bijzonders hebben waargenomen, is er nog wel een veronderstelling te maken over het feit, dat de kloppingen en geluiden zich eerst nu voordoen. U bent vermoedelijk eenigszins mediamiek aangelegd - in elk geval bent u sympathiek gestemd voor de geestenwereld. U gelooft aan die wereld evenals ik en dit brengt natuurlijk mee, dat de geesten gemakkelijker met ons in contact komen, dan met verstokte, hen tegenwerkende, materialisten. Wij maken de voorwaarden zóó, dat het voor geesten minder bezwaarlijk wordt zich te manifesteeren. Dat is het natuurlijk ook waarom materialistische weten-

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(47)

schapsmannen geen of zeer weinig resultaat krijgen bij hun spiritisch en occult onderzoek - als ze er al eens iets aan gaan doen! - Ze staan er a priori vijandig, ongeloovig, ja tegenwerkend tegenover! En wat zou men dàn kunnen verwachten!

Iedere professor, die een physische proef in zijn laboratorium neemt, maakt de voorwaarden zoo gunstig mogelijk om die proef te laten slagen. Nu, zoo moet het dan met wetenschappelijke spiritualistische proeven óók gaan. Het ligt gewoonlijk aan den proefnemer als een proef mislukt.’

‘Volkomen juist!’ gaf de dokter toe, die zich meer en meer op zijn gemak met den notaris begon te gevoelen. ‘Ik begrijp de houding der physici dan ook niet. De wetenschap is op zielkundig gebied nog weinig gevorderd. Wat weten wij eigenlijk!

Tal van ziekten kan de tegenwoordige wetenschap niet genezen - ze kent er de oorzaken niet van. Zenuwziekten bijvoorbeeld! Men kan veel doen met rust, versterking, gezonde lucht, gemoedelijk praten, zielkundig analyseeren enz. - maar in tal van gevallen is men machteloos. Verslapping is een alledaagsch verschijnsel tegenwoordig. Moest nu niet de wetenschap alles probeeren wat zij kan om nieuwe kennis op te doen, nieuwe wegen voor de genezing te zoeken, waar de oude niet naar het beoogde doel blijken te leiden? Magnetisme, somnambulisme en spiritisme moesten streng wetenschappelijk onderzocht worden! Maar wetenschappelijk onderzoek moet onbevooroordeeld geschieden: aprioristisch onder-

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(48)

zoek is geen wetenschappelijk onderzoek. Wat zal men ontdekken als men van te voren zoo gestemd is, dat men eigenlijk liever niets ontdekt, omdat het oude theorieën, waaraan men hecht, misschien kan omver werpen!’

‘Eenige vooruitgang is er toch wél - hypnotische behandeling neemt toe en 't magnetisme wordt allengs een vraagstuk, waar men zich niet langer met een dom en hoogmoedig schouderophalen kan afmaken. Als men trouwens eerst maar eens ernstig tot de lectuur op dit gebied komt! Maar is het niet ongelooflijk, dat vele physici en natuurkundigen nog nooit van die lectuur door diepe studie hebben kennis genomen?!

Ik heb er wel gesproken, die zelfs nog nooit hadden gehoord van de materialisaties, die de oude Thomas Hazard heeft waargenomen, noch van de geesten van Yolande en John King, die met de hulp van madame d'Espérance gefotografeerd werden, of van de bekende materialisaties van Katie King, met wie de Engelsche professor Crookes zulke bijzondere ervaringen had. Het is wel raadselachtig, dat de wetenschap, die toch zooveel voortgang neemt in onze dagen, zóó onverschillig of bevooroordeeld staat tegenover de voor haar zoo belangrijke vraagstukken van het spiritualisme!’

‘Zeker eigenaardig’, stemde de dokter toe. ‘Maar vergeet niet hoe materialistisch nog altijd de opleiding van natuurkundigen aan de Academies is! Ik denk wel dikwijls, dat de komende eeuw rijker zal zijn aan geestelijke vorderingen dan de onze was aan physische

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(49)

en technische ontdekkingen en uitvindingen. Het kan ook niet anders als het wijsgeerig denken zich wat meer gaat ontwikkelen!’

De wandeling, onder zulke gesprekken voortgezet, werd een verkwikking voor den dokter. Bij de thuiskomst voelde hij zich dan ook kalmer en opgewekter dan in langen tijd.

Nog dienzelfden avond hielden de dokter en de notaris een séance. Het kloppen begon omstreeks half tien, tamelijk krachtig. De heer Tellegen, die meer dan eens een dergelijk tikken op séances had gehoord, verklaarde, dat hij er niet aan twijfelde of het werd veroorzaakt door een geest, die een bijzondere mededeeling had te doen.

Hij was er voor, de séance met behulp van een kleine, ronde tafel te houden, maar toen de dokter hem op het papier op de slaapkamerdeur wees en hem meedeelde, dat hij reeds begonnen was met oefeningen met stokschrift, vond de notaris, hoewel hij die methode niet hoog stelde, ook goed daarmee voort te gaan. Zij namen plaats op stoelen, vóór de deur, de dokter met het gezicht naar den schoorsteenmantel, de notaris met het gelaat naar de gangdeur. Zij zaten vlak tegenover elkaar en hielden gezamenlijk den stok licht vast. Zwijgend wachtten zij, aandachtig met het gevoel speurend naar trillingen in den stok of mogelijke bewegingen daarvan. Na een half uur namen beiden een eigenaardige trekking in den stok waar, aanvankelijk zoo zwak, dat er nog geen

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

(50)

beweging van het voorwerp mee gepaard ging, maar allengs krachtiger. En eindelijk, ongeveer een uur nadat zij de séance hadden geopend, begon de stok te bewegen en het potlood op het papier te krassen. Na een korte rust hernieuwden zij de oefening.

De beweging herhaalde zich spoedig en de potloodkrabbels werden regelmatiger.

Langzamerhand konden op-en-neer gaande halen worden onderscheiden, ten slotte gebrekkige letters.

De notaris achtte het nu noodig een nieuw vel papier te nemen.

‘Wij kunnen thans woorden verwachten’, zei hij zacht.

In de kamer hing de benauwende séancestemming en een drukkende stilte, die beklemde en het ademen belemmerde. De beide mannen keken elkaar met spanning aan. Een zekere koortsachtige verwachting sprak uit beider oogen.

Een oogenblik later kraste het potlood weer over het papier. Het waren eerst nog losse letters, onvast en onduidelijk; het scheen of iemand beproefde te leeren schrijven.

Maar de vormen werden beter en eindelijk, na weer meer dan een kwartier van geduldig oefenen, afgewisseld met rusten, kwam het eerste woord. De dokter spelde letter na letter terwijl het potlood voortkroop over het papier. Hij uitte een lichten kreet toen het woord af was en de stok rustte. Op het papier stond de naam: ‘Maayken’.

‘Zullen we het hier niet bij laten voor vanavond?’ vroeg de notaris. ‘Mijn armen en polsen doen mij, om

Jan L. de Boer, Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit deze test moet de conclusie worden getrokken dat de waargenomen symptomen zeer waarschijnlijk niet van parasitaire oorsprong zijn en zeker niet door een schimmel

     Is mede ondertekend door zijn echtgenote en zoon. Kerssies heet Erik van zijn voornaam en niet Johan..  4) Piet Smits is van de HBD en niet van de

Heerlijkheid Doorwerth op haar zoon Frederick van Rechteren, genaamd Voorst, en deze weer op zijn oudsten zoon Johan, gesproten uit zijn huwelijk met Walravia van Haeften. Toen

Tegelijkertijd geeft ons college, conform het geldende 15%-beleid, onttrekkingsvergunningen af in de wijk, waardoor onder andere eengezinswoningen aan de woningvoorraad worden

Voor het werk Street Ghosts print Cirio afbeeldingen van mensen uit Google Street View uit op werkelijke grootte en plakt die op exact dezelfde plek als waar de foto’s door Google

Op basis van de resultaten van de focusgroep bijeenkomst schatten we in dat op een revalidatieafdeling 30% van de cliënten met Mobiliteitsklasse C nu met een

~eelen staat geen daad verrichten zonder Haren verantwoordelijken Minister, en zal nu die Minister, juist wegens die verantwoorde- lijkheid, wel altijd het objectieve

Begrotings­ Mutaties Saldi ná begroting investeringen progr.begr.. nieuw beleid