• No results found

TGMA 2013/10

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "TGMA 2013/10"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

JURISPRUDENTIE

langd worden dat deze elke dag op inter­

net naar nieuws snuffelt. Wat dat betreft zijn de opvattingen van het Hof en A­G Spier zeer wel te begrijpen.

mr. dr. E.H. Hulst

10. Rechtbank Den Haag

5 juni 2013, zaaknr. C­09­425950 / HA ZA 12­1022, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2166 (Hage, Bockwinkel, Brand)

Bescherming van het korhoen in Nederland.

Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

Korhoenpopulatie met uitsterven bedreigd.

Vergelijkbaar met uitspraak inzake bescher- ming van de otter tegen onveilige verkeers- situaties, Rb. Den Haag 22 mei 2013.

Stichting Das & Boom, eiseres,

tegen

de Staat der Nederlanden

(Ministerie van Economische Zaken, Land­

bouw en Innovatie), gedaagde

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

– de dagvaarding van 16 augustus 2012, met 13 producties,

– de conclusie van antwoord, met 3 pro­

ducties,

– het tussenvonnis van 31 oktober 2012, waarbij een comparitie van partijen is be­

volen,

– de brief van mr. Zwier (Das & Boom) van 8 maart 2013, met productie 14,

– de akte houdende wijziging / verminde­

ring van eis van 25 maart 2013 van de zij­

de van Das & Boom,

– het proces­verbaal van comparitie van 25 maart 2013, met de daarin vermelde stukken,

– de brieven van mr. P.P. Huurnink (de Staat) van 23 april 2013 en van mr. Zwier

(Das & Boom) van 25 april 2013 met op­

merkingen naar aanleiding van het pro­

ces­verbaal.

1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2. Het juridisch kader

De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn 2.1. De Vogelrichtlijn (79/409/EEG) heeft als doel om alle in het wild levende vogel­

soorten en hun leefgebieden te bescher­

men. Het korhoen is een vogelsoort in de zin van artikel 1 van de Vogelrichtlijn en opgenomen in Bijlage I bij deze richtlijn.

2.2. Op grond van artikel 4 van de Vogel­

richtlijn dienen voor de leefgebieden van de in Bijlage I vermelde soorten, waaron­

der het korhoen, speciale beschermings­

maatregelen getroffen te worden, opdat deze soorten daar waar zij nu voorkomen, kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten. De Sallandse Heuvelrug (provincie Overijssel) is op 24 maart 2000 aangewezen als speciale beschermings­

zone in de zin artikel 4, eerste lid en twee­

de lid, van de Vogelrichtlijn, in het bijzon­

der vanwege de nachtzwaluw en het korhoen.

2.3. De Habitatrichtlijn (92/43/EEG) heeft als doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het in­

standhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, eerste lid, Habitatrichtlijn). Het korhoen is opgenomen in Bijlage II bij de Habitat­

richtlijn als diersoort van communautair belang voor de instandhouding waarvan speciale beschermingszones moeten wor­

den aangewezen. Mede ten behoeve van het korhoen is de Sallandse Heuvelrug in 2003 bij de Europese Commissie aange­

meld als speciale beschermingszone. In de Habitatrichtlijn wordt deze zone nader aangeduid als Natura 2000­gebied.

2.4. De Habitatrichtlijn verplicht de Staat tot het nemen van maatregelen om ach­

teruitgang van de beschermde soorten en habitats in Natura 2000­gebieden te stop­

pen en om op den duur een gunstige staat van instandhouding voor deze soorten en habitats te bewerkstelligen. De “staat van instandhouding” van een natuurlijke habi­

tat wordt als “gunstig” beschouwd wan­

neer:

Artikel 1, onder e, Habitatrichtlijn:

– het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habi­

tat binnen dat gebied stabiel zijn of toene­

men, en

– de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en

– de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is als bedoeld in letter i);

De “staat van instandhouding” van een soort wordt als “gunstig” beschouwd wan­

neer:

Artikel 1, onder i, Habitatrichtlijn:

– uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een le­

vensvatbare component is van de natuur­

lijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en

– het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen af­

zienbare tijd lijkt te zullen worden, en – er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden.

2.5. Artikel 6 van de Habitatrichtlijn luidt voor zover in onderhavig geschil relevant aldus:

Artikel 6 1. (...)

2. De Lid­Staten treffen passende maatre­

gelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermings­

zones niet verslechtert en er geen storen­

de factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellin­

gen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.

(2)

overeenkomstig artikel 4, lid 1, van die richtlijn zijn aangewezen of bij analogie overeenkomstig artikel 4, lid 2, van die richtlijn zijn erkend. Het Natura 2000­ge­

bied Sallandse Heuvelrug omvat derhalve zowel Vogelrichtlijngebied als Habita­

trichtlijngebied met eenzelfde bescher­

mingsbepaling: artikel 6 lid 2 van de Habitat richtlijn.

Het nationale recht

2 7. Omzetting van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn heeft plaatsgevonden door de inwerkingtreding van de Flora­ en fau­

nawet (hierna: Ffw) op 1 april 2002 en de Natuurbeschermingswet 1998 op 1 okto­

ber 2005. Op grond van artikel 4, lid 1, on­

der a Ffw is het korhoen aangemerkt als beschermde inheemse diersoort. Ook is het korhoen opgenomen op de doelsoor­

tenlijst en daarmee aangeduid als een in­

dicator voor natuurkwaliteit. Voorts staat het korhoen op grond van artikel 7, eerste lid, Ffw op de Rode Lijst van vogels, inge­

deeld in de subcategorie “ernstig be­

dreigd”.

2.8. De Staat heeft uitvoering gegeven aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn met (onder meer) de artikelen 10a en 19c van de Na­

tuurbeschermingswet 1998. De artikelen luiden aldus:

Artikel 10a

1. Onze Minister wijst gebieden aan ter uit­

voering van richtlijn 79/409/EEG en richt­

lijn 92/43/EEG.

2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid bevat de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudings­

doelstelling behoren in ieder geval:

a. de doelstellingen ten aanzien van de in­

standhouding van de leefgebieden, voor­

zover vereist ingevolge richtlijn 79/409/

king hebben op doelstellingen ten aan­

zien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de richtlijnen, bedoeld in het tweede lid.

4. en 5. (...).

Artikel 19c

1. Het bevoegd gezag draagt ervoor zorg dat passende maatregelen worden geno­

men om te voorkomen dat bestaand ge­

bruik de kwaliteit van de natuurlijke habi­

tats en de habitats van soorten in een Natura 2000­gebied verslechtert en dat er door bestaand gebruik storende factoren optreden die gelet op de instandhou­

dingsdoelstellingen een significant effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

2. Ter uitvoering van het eerste lid kan het bevoegd gezag degene die bestaand ge­

bruik uitoefent waardoor de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000­gebied kan verslechteren of waardoor er storende fac­

toren optreden die gelet op de instand­

houdingsdoelstellingen een significant ef­

fect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen:

a. verplichten binnen een door het be­

voegd gezag te stellen termijn informatie te verstrekken over het gebruik;

b. verplichten binnen een door het be­

voegd gezag te stellen termijn en met in­

achtneming van door het bevoegd gezag te geven instructies de nodige preventieve of herstelmaatregelen te treffen; of c. verplichten dat gebruik binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn te staken of te beperken.

3. Het bevoegd gezag stelt belanghebben­

den in de gelegenheid hun zienswijze uit

5. Onder «bevoegd gezag» als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt ver­

staan:

a. Onze Minister, indien:

1°. voor het desbetreffende Natura 2000­gebied geen onherroepelijk gewor­

den beheerplan als bedoeld in de artikelen 19a of 19b is vastgesteld, of

2°. het gebruik een krachtens artikel 19d, vijfde lid, aangewezen project of andere handeling is, of het gebruik plaatsvindt in of gevolgen heeft voor categorieën van gebieden die krachtens dat lid zijn aange­

wezen;

b. gedeputeerde staten, in andere gevallen dan die, bedoeld in onderdeel a.

6. Het eerste tot en met het vijfde lid zijn niet van toepassing op bestaand gebruik dat overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in de artikelen 19a of 19b wordt uitgeoefend.

2.9. In 2006 heeft de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) op de voet van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 een ontwerpbesluit tot aanwijzing van de Sal­

landse Heuvelrug gepubliceerd. In de daarbij behorende Nota van toelichting is de instandhoudingsdoelstelling voor het korhoen als volgt geformuleerd:

“Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 40 ha­

nen.”

Met de toelichting:

“De Sallandse Heuvelrug is het laatste broedgebied van de korhoen in Neder­

land. De populatieomvang wordt bepaald aan de hand van het aantal hanen. On­

danks intensieve beheersmaatregelen neemt de stand niet toe: na 1997 (32 ha­

nen) is juist een duidelijke terugval opge­

(3)

JURISPRUDENTIE

treden resulterend in een dieptepunt in 2002 van slechts 8 hanen. In de periode 2003­2005 werden jaarlijks 13­15 hanen geteld. Gezien de landelijk zeer ongunsti­

ge staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie gewenst. Het gebied heeft in potentie voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.”

2.10. Zeer recent – na de comparitie van partijen – op 25 april 2013 heeft de Staats­

secretaris van Economische Zaken, Land­

bouw & Innovatie (hierna: EZL&I) het defi­

nitieve aanwijzingsbesluit met de daarbij behorende Nota van toelichting bekend gemaakt. De instandhoudingsdoelstelling voor het korhoen is daarin ongewijzigd gebleven. In de toelichting is opgemerkt:

“De landelijke staat van instandhouding van het korhoen is op de aspecten leefge­

bied en populatie beoordeeld als “zeer on­

gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbe­

tering kwaliteit leefgebied voor herstel van ten minste 1 sleutelpopulatie van ten minste 40 hanen op de Sallandse Heuvel­

rug”. De gebiedsdoelstelling hier sluit hier­

bij aan. De Sallandse Heuvelrug (042) is het enige gebied waar de soort voorkomt.

Op langere termijn dient er gestreefd te worden naar meerdere metapopulaties, maar voorlopig is alleen een doel gefor­

muleerd voor het gebied Sallandse Heu­

velrug.”

3. De feiten

3.1. De stichting Das & Boom is een stich­

ting die onder andere de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten­ en diersoorten in Nederland ten doel heeft, waaronder het korhoen (Tetrao tetrix tetrix).

3.2. De Nederlandse korhoenpopulatie is in de afgelopen eeuw sterk in aantal en verspreiding achteruitgegaan en sinds de jaren ‘90 komt het korhoen in Nederland alleen nog voor in de Sallandse Heuvelrug.

3.3. Om de teruggang van de populatie korhoenders tegen te gaan heeft de Staat diverse plannen ontwikkeld en maatrege­

len getroffen. Deze laten zich als volgt sa­

menvatten:

3.3.1. Het korhoen is (zoals hiervoor uit­

eengezet) zowel op internationaal als op nationaal niveau aangemerkt als een be­

schermde vogelsoort. Naast de hiervoor genoemde regelgeving is het korhoen als beschermde diersoort opgenomen in Bij­

lage III bij het Verdrag van Bern van 19 september 1979 inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieu (hierna: het Verdrag van Bern).

3.3.2. In 1991 heeft het toenmalige Minis­

terie van LNV een soortbeschermingplan opgesteld. Dit plan was gericht op het be­

houd van de populatie korhoenders op de Sallandse Heuvelrug en op de terugkeer van korhoenders in een aantal andere met name genoemde terreinen in Overijssel, Drenthe, Gelderland, Noord­Brabant en Limburg.

3.3.3. De Sallandse Heuvelrug is in 2000 aangewezen als speciale beschermings­

zone in de zin van de Vogelrichtlijn. Met het oog hierop en in verband met de op handen zijnde Flora­ en faunawetgeving werd aan Alterra (een kennisinstituut voor de Groene Ruimte, verbonden aan de uni­

versiteit van Wageningen) en Bureau Waardenburg (adviseurs voor ecologie en milieu) opdracht gegeven om een fauna­

beheerplan op te stellen voor de inrichting van de Sallandse Heuvelrug.

In dit in 2002 uitgebrachte faunabeheer­

plan (Alterra­rapport 502: “Faunabeheer­

plan Nationaal Park Sallandse Heuvelrug i.o.”) is vermeld dat hoewel vanaf 1991 gro­

te inspanningen zijn verricht om het areaal open heide door kap te vergroten en het korhoen daar aanvankelijk goed op leek te reageren, toch wederom een flinke terug­

gang plaats had gevonden. De onderzoe­

kers concluderen dat voor het behoud op lange termijn verbetering en vergroting van het kernleefgebied noodzakelijk zijn.

Als eerste optie voor uitbreiding wordt ge­

noemd het centrale bosgebied dat direct aansluit bij het kernleefgebied, als tweede optie het bosgebied tussen de Sprengen­

berg, de Holterheide en het Numendal en als derde optie uitbreiding van de open

ruimte naar de aangrenzende cultuurgron­

den die op relatief korte afstand liggen van een voormalig kwelgebied: de Zuna­

sche Heide [onderstreping toegevoegd door de rechtbank]. Over het toekomst­

perspectief concluderen de onderzoekers het volgende:

“Het is niet te verwachten dat er in de om­

geving (binnen 30 km) van de Sallandse Heuvelrug andere levensvatbare popula­

ties van korhoenders zullen ontstaan. Hier­

toe zouden op en rondom de overgeble­

ven heiden en hoogvenen, zoals de Lemeler­ en Archemerberg, de Borkeld, het Wierdense Veld en de Engbertsdijksve­

nen, zeer omvangrijke maatregelen die­

nen te worden genomen [onderstreping toegevoegd door de rechtbank]. Omdat op de cultuurgronden de kansen voor het korhoen steeds verder afnemen, moeten maatregelen ten behoeve van het korhoen vooral worden gezocht in verbetering en vergroting van het heideareaal binnen het huidige plangebied van het Nationaal Park De Sallandse Heuvelrug.

De populatie op de Sallandse Heuvelrug zal dus naar alle waarschijnlijkheid ook in de toekomst geheel geïsoleerd blijven.

Hooguit zullen er in de omgeving tijdelijke satellietpopulaties ontstaan. Ondanks een eventuele verdere verruiming van het leef­

gebied is het perspectief op de langere termijn voor de korhoenders derhalve on­

gunstig (...).”

3.3.4. In 2003 is de Sallandse Heuvelrug aangemeld als Natura 2000­gebied in de zin van de Habitatrichtlijn.

3.3.5. In het in 2004 door Alterra, in op­

dracht van het Ministerie van LNV, uitge­

brachte rapport, waarin verslag wordt ge­

daan van een onderzoek naar de

genetische verarming binnen de kleine en geïsoleerde populatie korhoenders op de Sallandse Heuvelrug (Alterra­rapport 1122:

“Korhoenders op de Sallandse Heuvelrug.

Een populatie­genetische analyse van het wel en wee van Nederlands laatste popu­

latie”), is onder meer geconcludeerd dat de Nederlandse korhoenders een lage ge­

netische variatie kennen en dat dit op ter­

(4)

Alterra noemt is toevoeging van korhoen­

ders uit wilde populaties of gefokte kor­

hoenders aan de Nederlandse populatie.

Doordat de Nederlandse populatie echter genetisch gedifferentieerd is geraakt, is er – naast praktische problemen van de vangst en het transport – een groot risico dat de bijplaatsing niet slaagt.

3 3.6. In 2006 heeft het Ministerie van LNV– naast het ontwerp­aanwijzingsbe­

sluit Sallandse Heuvelrug (zie hiervoor) – ook het Natura 2000 Doelendocument uit­

gebracht. Dit document geeft het beleidskader weer van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen en de daarbij gehanteerde systematiek. Ten aan­

zien van het (leefgebied van het) korhoen is het volgende vermeld:

“Vergroting areaal (…) droge heiden H4030 (…) én verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in stuctuur en ontwikkeling van geleidelijke overgan­

gen met bos, mede t.b.v. vogelsoorten als duinpieper A255, korhoen A107, nacht­

zwaluw A224, draaihals A233 en tapuit A277. (…) Herstel gevarieerd leefgebied voor de korhoen A107 met rijk gestructu­

reerde heiden, voldoende rust en geschik­

te foerageergebieden buiten de heidevel­

den.”

“De korhoen (A107) komt momenteel slechts in één gebied voor: de Sallandse Heuvelrug (42). Wil de soort duurzaam voor Nederland behouden blijven dan kan niet alleen volstaan worden met verbete­

ring van het leefgebied op de Sallandse Heuvelrug (42) (meer fijnmazige structuur in heidevelden, meer rust, meer adequaat voedselaanbod). Voor het duurzaam be­

houd zijn meerdere metapopulaties nodig.

Gezien het beperkte belang van Nederland voor de soort en de kansrijkheid van nood­

ken genetisch materiaal zijn te stellen.”

3.3.7. In 2008 heeft het Ministerie van LNV tevens het Natura 2000 profielendocu­

ment uitgevaardigd (“Profielen Vogels, ver­

sie 1 september 2008”) waarin de beschrij­

vingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld zijn op­

genomen. De staat van instandhouding van het korhoen wordt daarin als zeer on­

gunstig gekwalificeerd. In de toelichting is onder meer vermeld:

“Aan de directe verbetering van het leef­

gebied op de Sallandse Heuvelrug wordt veel gedaan. Het gebied is op grote schaal aangepakt en men is overgegaan tot gefa­

seerde kap van bos. Het beheer is in het belang van het korhoen gericht op het verkrijgen van een meer fijnmazige struc­

tuur in de heidevelden, meer rust en een meer adequaat voedselaanbod. Tot nu toe is het gelukt het korhoen in dit gebied te behouden en zijn de aantallen recentelijk min of meer stabiel. Op den duur is uitwis­

seling met een gezonder ‘laaglandkor­

hoen’ metapopulatie nodig met verschil­

lende sleutelpopulaties in ons land en daarbuiten. Het korhoen is achteruitge­

gaan door vermesting en verdroging van de heidegebieden en intensivering van de landbouw in de aangrenzende cultuurlan­

den waardoor het voedselaanbod voor de kleine jongen te klein is geworden. Ook is de populatie verkleind door versnippering van het leefgebied (enerzijds door verste­

delijking en anderzijds door bebossing), predatie en toegenomen onveiligheid (vooral havik en vos).”

De landelijke instandhoudingsdoelstelling in het profielendocument is dezelfde als die in het ontwerp­aanwijzingsbesluit.

Daarbij wordt ook het streefbeeld bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling

het leefgebied van de restpopulatie en van verbetering van potentiële leefgebie­

den gecombineerd met herintroductie in ten minste vier andere gebieden slagen.

Een duurzame populatie kan op termijn ontstaan wanneer de samenhang van de Noordwest Europese metapopulatie ver­

betert en uitwisseling mogelijk wordt. Een geschikt leefgebied vertoont veel afwisse­

ling in landgebruik (heide; landbouw­

grond; bos), biedt het korhoen rust en vei­

ligheid (t.o.v. predatoren en verkeer) en voldoende voedsel, zowel voor de jonge als de volwassen vogels.”

3.4. De plannen en beheermaatregelen ten spijt is de korhoenpopulatie alsnog in aan­

tal achteruitgegaan. In 2011 werden slechts vier hanen geteld. In februari 2012 nog slechts twee.

3.5. In een op 17 januari 2012 verschenen concept­rapport van Alterra heeft het in­

stituut aan de terreinbeherende organisa­

ties Staatsbosbeheer en Natuurmonumen­

ten advies uitgebracht over de mogelijkheden voor versterking van de korhoenpopulatie op de Sallandse Heuvel­

rug. Als hoofdoorzaak van de recente ach­

teruitgang worden genoemd de slechte voortplantingsresultaten. Alterra geeft als mogelijke verklaringen daarvoor vergrij­

zing van de populatie, het geringe aantal hanen, weersinvloed en inteeltdepressie.

De aanwas is daardoor gering, terwijl er daarnaast een hoge kuikensterfte is, waar­

schijnlijk voedselgerelateerd, en voorts predatiedruk (van voornamelijk de havik) en menselijke verstoring. In het rapport wordt ook vermeld:

“Op de Sallandse Heuvelrug zijn vele maatregelen verricht die de heidefauna met het korhoen in het bijzonder ten goe­

de zouden moeten komen. Deze maatre­

(5)

JURISPRUDENTIE

gelen betreffen het kappen van 300ha bos waardoor het areaal heide is toegenomen van 700 naar 1000 ha; het globaal weer geschikt en bereikbaar maken van aan­

grenzende cultuurgronden, het zoneren van wandelpaden, het ‘s nachts afsluiten van de doorgaande toeristenweg, het kleinschalig maaien en plaggen, het ver­

wijderen van opslag, bosrandbeheer, be­

perken predatiedruk, beëindigen van in­

tensieve begrazing van schapen, het tegengaan van de verdroging en het ver­

beteren van het toezicht. De uitvoer van deze maatregelen heeft er waarschijnlijk toe geleid dat de vrije val van het korhoen is gestopt en de soort zich stabiliseerde rond de 10­15 hanen. Vooral de voorma­

lige kapvlaktes blijken door de korhoen­

ders bezocht te worden. Het habitat op de Sallandse Heuvelrug is geschikt voor kor­

hoenders getuige het standhouden van de soort op dit terrein terwijl op andere terreinen de soort al langdurig is verdwe­

nen (...). In de periode 2008­2011 zijn we­

derom enkele percelen bos gekapt om het heideleefgebied te vergroten en voor de korhoenders te verbeteren. Het nog vast te stellen Natura 2000 beheerplan voorziet in een verdere vergroting van het leefge­

bied. Vanaf 2009 zijn er op de Sallandse Heuvelrug meerdere beheermaatregelen uitgevoerd. Zo zijn er weer ca. 14 akkers op de heide ontgonnen. Daarnaast is ook begonnen met het kleinschalig branden van delen heide en het consequent maai­

en, plaggen en bekalken van delen heide.

De begrazing met schapen is weer op kleinschalig extensief niveau toepgepast op enkele percelen van 70 ha en vanaf 2012 zal ook op enkele delen begrazing met ingeschaarde runderen plaatsvinden (...).”

“Aangezien er vooralsnog geen eendui­

dige oorzaak is aan te wijzen die eenvou­

dig kan worden verholpen is ook niet in te schatten of de populatie duurzaam in stand kan worden gehouden. De trend van het korhoen in West­Europa is niet hoopgevend. Aan de andere kant doet het korhoen het op de Luneburgerheide wel

goed en lijkt die populatie van 100 hanen veilig (...). Onder gunstige omstandighe­

den kan het korhoen dus blijkbaar overle­

ven (...).”

“Hoe nu verder?

Realisatie van de Natura 2000 doelstelling van 40 hanen lijkt ver weg. Kunstmatig in­

grijpen in een populatie door bijplaatsen is altijd een laatste redmiddel en niet ge­

heel zonder risico’s van verstoring en toe­

name van de sterfte. Vandaar dat het van belang is of de mogelijke risico’s van der­

gelijke maatregelen opwegen tegen de verwachte winst. Gesteld kan worden dat de populatie niet levensvatbaar is en dus dat de risico’s daar weinig aan toevoegen, hooguit het proces van uitsterven versnel­

len. De verwachte winst kan in gunstige omstandigheden er toe leiden dat de po­

pulatie een positieve impuls ontvangt en daarmee uit de directe kritieke fase komt.

Het bijplaatsen van dieren vanuit de eigen populatie of met dieren van externe popu­

laties is dan ook een belangrijk laatste red­

middel.”

Uit het concept­rapport van Alterra volgt kort samengevat dat ondanks de vele maatregelen die ten behoeve van de kor­

hoenpopulatie zijn genomen, het korhoen thans acuut met uitsterven wordt be­

dreigd. De oorzaak voor deze achteruit­

gang is niet eenduidig. Er zijn meerdere verklaringen mogelijk. Om uitsterven te voorkomen, beveelt Alterra aan over te gaan tot bijplaatsing van wilde korhoen­

ders uit andere Europese gebieden.

3.6. Bij brief van 20 april 2012 heeft de Staatssecretaris van EZL&I toestemming verleend aan Staatsbosbeheer voor het bijplaatsen van wilde korhoenders uit Zweden. Gedurende de periode van 20 april 2012 tot 20 april 2017 mogen jaarlijks maximaal 25 korhoenders op de Sallandse Heuvelrug worden bijgeplaatst. Het pro­

ject moet worden stopgezet, ofwel wan­

neer er meer dan veertig hanen in het ge­

bied aanwezig zijn, ofwel wanneer er geen hanen meer in het gebied aanwezig zijn.

De Staatssecretaris overweegt daartoe on­

der meer:

“Gezien de staat van de populatie is de kans op spontaan herstel of immigratie vanuit andere populaties nihil (…). Het leefgebied op de Sallandse Heuvelrug is geschikt voor korhoenders en heeft de po­

tentie om een groot aantal korhoenders te herbergen. Het bijplaatsen van korhoen­

ders op de Sallandse Heuvelrug mag ge­

zien worden als de juiste oplossing.”

3.7. Op 24 april 2012 hebben de Gedepu­

teerde Staten van Overijssel vergunning verleend aan Staatsbosbeheer voor het bijplaatsen van korhoenders in de periode vanaf april 2012 tot december 2013. Sinds­

dien zijn (tenminste) vijf korhoenders bij­

geplaatst.

4. Het geschil

4.1. Das & Boom vordert bij vonnis, uit­

voerbaar bij voorraad, de Staat te gebie­

den om:

I. vanaf het moment van betekening van het in dezen te wijzen vonnis, ervoor te zorgen dat het reeds bestaande leefge­

bied van het korhoen op de Sallandse Heuvelrug beheerd kan (blijven) worden op een dusdanige wijze dat het geschikt leefgebied blijft, en waar nodig geschikt wordt gemaakt, voor het korhoen;

II. ervoor te zorgen:

i. dat de 115 hectare grond die door de provincie Overijssel is vrijgemaakt in het landinrichtingsproject Rijssen (Zunasche Heide) wordt ingericht als geschikt leefge­

bied voor het korhoen (volgens de meest recente kennis en inzichten) en dat dit door middel van een ecologische verbin­

dingszone wordt verbonden met het reeds bestaande leefgebied op de Sallandse Heuvelrug;

ii. dat de heide terreinen Lemel­

&Archemerberg, Borkeld en Wierdense­

veld worden ingericht als geschikt leefge­

bied voor het korhoen (volgens de meest recente kennis en inzichten) en dat deze door middel van ecologische verbindings­

zones worden verbonden met het reeds bestaande leefgebied op de Sallandse Heuvelrug;

iii. dat 3 andere gebieden, althans een

(6)

met het reeds bestaande leefgebied op de Sallandse Heuvelrug worden verbonden;

iv. dat met de inrichting van de onder II.i en II.ii bedoelde leefgebieden en verbin­

dingszones wordt gestart in het eerstvol­

gende beheerseizoen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans bin­

nen een door de rechtbank in goede justi­

tie te bepalen termijn;

v. dat de onder II.i en II.ii bedoelde gebie­

den en verbindingszones zo spoedig mo­

gelijk, doch uiterlijk binnen 5 jaar na bete­

kening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, zijn in­

gericht voor het korhoen;

vi. dat met de inrichting van de onder II.iii bedoelde nieuwe leefgebieden voor meta­

populaties korhoenders wordt gestart in het eerstvolgende beheerseizoen nadat het korhoen zich voor het eerst succesvol heeft voortgeplant in het onder II.i of II.ii bedoelde leefgebied voor een meta­popu­

latie en dat deze gebieden uiterlijk 5 jaar later, althans binnen een door de recht­

bank in goede justitie te bepalen termijn, zijn ingericht voor het korhoen en door middel van ecologische verbindingszones onderling zijn verbonden;

vii. dat de onder II.i en II.iii bedoelde gebie­

den beheerd kunnen (blijven) worden op een dusdanige wijze dat deze na inrichting geschikt leefgebied blijven, en waar nodig weer geschikt worden gemaakt, voor het korhoen;

III. ervoor te zorgen:

i. dat, vanaf het moment van betekening van het in dezen te wijzen vonnis, bij de reeds bestaande populatie op de Salland­

se Heuvelrug jaarlijks tijdig voor de balts­

periode van het korhoen, en in ieder geval tot het moment waarop het korhoen duur­

bieden, voor het eerst tijdig voor de eerste baltsperiode van het korhoen, nadat de gebieden zijn ingericht voor het korhoen en vervolgens jaarlijks tot het moment waarop het korhoen duurzaam kan voort­

bestaan in Nederland, wilde en genetisch niet verwante korhoenders worden uitge­

zet, in een dusdanig aantal en op een dus­

danige wijze dat een levensvatbare popu­

latie korhoenders kan ontstaan;

iii. dat in de onder II.vi bedoelde nieuwe leefgebieden voor meta­populaties kor­

hoenders, voor het eerst tijdig voor de eer­

ste baltsperiode van het korhoen, nadat deze gebieden zijn ingericht voor het kor­

hoen en vervolgens jaarlijks tot het mo­

ment waarop het korhoen duurzaam kan voortbestaan in Nederland, wilde en gene­

tisch niet verwante korhoenders worden uitgezet, in een dusdanig aantal en op een dusdanige wijze dat er levensvatbare me­

ta­populaties korhoenders kunnen ont­

staan;

IV. alles te doen en niets na te laten om er­

voor te zorgen dat het leefgebied van het korhoen in Nederland wordt uitgebreid tot een omvang die, volgens de meest recente kennis en inzichten, groot genoeg is om het korhoen duurzaam te laten voortbe­

staan in Nederland, alsmede dit leefgebied door middel van het realiseren van ecolo­

gische verbindingszones onderling te ver­

binden c.q. verbonden te houden, een en ander op een dusdanige wijze dat het kor­

hoen effectief kan worden beschermd in Nederland;

V. alles te doen en niets na te laten om het korhoen in Nederland in een gunstige staat van instandhouding te brengen en te houden, waaronder begrepen het achter­

wege laten van het (laten) schrappen van (potentiële) leefgebieden en (potentiële)

De Staat handelt onrechtmatig wegens schending van het Biodiversiteitsverdrag (artikelen 5 en 8, onder f), het Verdrag van Bern (artikelen 2, 4, 9 en 11, eerste lid), de Vogelrichtlijn (artikelen 2, 3, 4, 5 en 9), de Habitatrichtlijn (artikelen 6 en 12), de Ffw (artikelen 2, 7, 9 en 75), alsmede de Na­

tuurbeschermingswet 1998 (artikel 10a e.v.). De Staat is op grond van deze (inter) nationale regelgeving gehouden om spe­

ciale beschermingszones voor het kor­

hoen aan te wijzen en daarin de instand­

houdingsmaatregelen te nemen die nodig zijn om het korhoen in staat te stellen om in zijn verspreidingsgebied voort te be­

staan en zich voort te planten. De Staat is voorts gehouden om maatregelen te ne­

men om achteruitgang van de kwaliteit van de korhoen­habitat en het optreden van storende factoren te voorkomen. De Staat laat na de nodige maatregelen te ne­

men om het korhoen in staat te stellen te overleven in Nederland. De Staat verzuimt (tijdig) uitvoering te geven aan de volgens wetenschappelijke inzichten – overgeno­

men in diverse beleidsdocumenten – voor een gunstige staat van instandhouding vereiste uitbreiding van het leefgebied van het korhoen, zodanig dat zich daarin meerdere meta­populaties kunnen vesti­

gen, althans verzuimt om (tijdig) de daar­

voor benodigde financiën beschikbaar te stellen.

4.3. De Staat voert gemotiveerd verweer.

De Staat betwist niet dat hij op grond van inter(nationale) regelgeving gehouden is tot bescherming van het korhoen. De Staat betoogt echter dat hij op grond van deze regelgeving niet gedwongen kan worden tot het treffen van specifieke maatregelen, omdat de Staat een ruime beoordelingsvrijheid toekomt om vast te

(7)

JURISPRUDENTIE

stellen welke maatregelen passend en noodzakelijk zijn om het korhoen in Ne­

derland in een gunstige staat van instand­

houding te brengen en te houden. Subsi­

diair stelt de Staat zich op het standpunt dat hij met de door hem getroffen beheer­

maatregelen en onderzoeken aan zijn be­

schermingsplicht heeft voldaan en ook thans voldoet.

4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader inge­

gaan.

5. De beoordeling

5.1. De maatregelen die Das & Boom vor­

deren komen er in essentie op neer dat het bestaande leefgebied van het korhoen binnen nu en vijf jaar wordt uitgebreid met (a) het naastgelegen gebied (Zuna­

sche heide), (b) drie andere heideterreinen (Lemele­&Archemerberg, Borkeld en Wier­

denseveld en (c) met nog drie andere ge­

bieden voor de vestiging van andere me­

ta­populaties. Daarnaast vordert Das &

Boom als maatregel dat in het bestaande gebied en in de nieuw in te richten leefge­

bieden korhoenders worden bijgeplaatst danwel uitgezet.

5.2. De door Das & Boom gevorderde maatregelen vallen onder het bereik van artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn, waaruit voor de Staat de verplichting voortvloeit om in een Natura 2000­gebied, in dit geval: de Sallandse Heuvelrug, pas­

sende maatregelen te nemen ter voorko­

ming van (verdere) achteruitgang van de (gunstige) staat van instandhouding van het korhoen en zijn habitat. De rechtbank zal het geschil in het licht van deze richt­

lijnbepaling beoordelen en de door Das &

Boom aan haar vorderingen mede ten grondslag gelegde verdragsbepalingen verder buiten beschouwing laten, nu de door Das & Boom ingeroepen verdragsbe­

palingen, voor zover daarop al een recht­

streeks beroep kan worden gedaan, met betrekking tot de gevorderde maatregelen niet meer of andere rechten toekennen dan artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn.

5.3. Artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn

legt aan de Staat een resultaatsverplich­

ting op. Dat betekent dat de Staat posi­

tieve beheermaatregelen moet treffen, zo­

lang de kwaliteit van het gebied of de soort achteruit dreigt te gaan, ongeacht de oorzaak van deze achteruitgang (dus ook bij bijvoorbeeld natuurlijke ontwikke­

lingen als klimaatverandering). Daarmee zijn de grenzen van de aan de Staat gela­

ten beoordelingsvrijheid onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig omschreven en kan – nu tussen partijen niet in geschil is dat onder de gegeven omstandigheden de Staat gehouden is om maatregelen ten behoeve van het korhoen en zijn habitat te treffen – Das & Boom hetzij via de Na­

tuurbeschermingswet 1998, meer in het bijzonder artikel 19c waarin artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn is geïmplemen­

teerd, en de Ffw, hetzij via de directe wer­

king van de richtlijnbepaling, een beroep doen op het in deze bepaling neergelegde beschermingsregime.

5.4. De vraag rijst vervolgens of Das &

Boom de Staat kan verplichten tot het tref­

fen van bepaalde concrete maatregelen.

De Staat heeft immers aangevoerd dat voor zover Das & Boom een beroep toe­

komt op enig artikel uit de Vogel­ en Habi­

tatrichtlijn, de door haar gevorderde, in het petitum omschreven, maatregelen niet kunnen worden afgedwongen, omdat voor de vraag welke maatregelen de Staat moet treffen ter uitoefening van de in de artikelen omschreven verplichting, hem discretionaire ruimte is gegeven.

5.5. Dat aan de Staat discretionaire ruimte is gelaten om te beoordelen welke maatre­

gelen in het gegeven geval als passend moeten worden beschouwd, is juist. Deze discretionaire ruimte is echter niet onbe­

perkt. Uitgangspunt is dat de Staat bij­

draagt aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Habitatrichtlijn: het be­

houd en herstel van de gunstige staat van instandhouding van de natuurlijke habi­

tats en de wilde flora en fauna in Europa.

De discretionaire ruimte vindt daarin zijn begrenzing. Het staat de Staat daarbij vrij om te bepalen welke maatregelen hij kiest

voor de uitvoering van de onder de richt­

lijn bestaande verplichtingen, maar die vrijheid mag er niet toe leiden dat de staat van instandhouding van de soort zodanig verslechtert dat er gevaar ontstaat voor de gunstige staat van instandhouding van de soort. Naarmate de staat van instandhou­

ding ongunstiger wordt, neemt de discre­

tionaire ruimte af. Een achteruitgang van de instandhouding verhoogt immers de urgentie tot het treffen van herstelmaatre­

gelen. Uit de verplichting om bij te dragen aan de gunstige staat van instandhouding, vloeit daarnaast voort dat de te treffen maatregelen effectief moeten zijn. De ver­

plichting van de Staat vindt ten slotte zijn begrenzing in de proportionaliteit van de te treffen maatregelen. Het onmogelijke kan niet worden geëist. Tegen deze achter­

grond moet worden beoordeeld of de door Das & Boom gevorderde maatrege­

len, gegeven de discretionaire ruimte van de Staat, voor toewijzing in aanmerking komen.

5.6. Het door de Staat na te streven doel is de gunstige staat van instandhouding van het korhoen. De Staat heeft zich voorals­

nog toegelegd op het behoud en uitbrei­

ding van de aanwezige sleutelpopulatie op de Sallandse Heuvelrug. De Staat heeft zich ten doel gesteld om deze habitat ge­

schikt te maken voor een groep van 40 ha­

nen. Wetenschappelijk onderzoek beves­

tigt dat het leefgebied op de Sallandse Heuvelrug groot genoeg is voor een der­

gelijke groep. De door de Staat genomen beheermaatregelen zijn gericht geweest op verbetering van het bestaande leefge­

bied, opdat het gestelde doel van 40 ha­

nen zou kunnen worden bereikt. Door ver­

schillende oorzaken hebben de getroffen maatregelen echter niet het gewenste ef­

fect gesorteerd. De staat van instandhou­

ding van de bestaande populatie is kritiek daar deze acuut met uitsterven wordt be­

dreigd. Om dit tegen te gaan heeft de Staat thans besloten tot de maatregel van bijplaatsing. Daarnaast wordt onderzoek gedaan en worden binnen het bestaande leefgebied maatregelen getroffen om mo­

(8)

achteruitgang van de staat van instand­

houding van het korhoen binnen het be­

staande leefgebied tegen te gaan.

5.8. Uit wetenschappelijk onderzoek en het profieldocument volgt echter dat een gunstige staat van instandhouding van het korhoen eerst kan worden bereikt wanneer er binnen Nederland minimaal vijf sleutelpopulaties bestaan van ieder tenminste 50 hanen. De vraag is of het de Staat onder de gegeven omstandigheden vrij staat om zich – zoals hierboven om­

schreven – een beperkt doel te stellen. De rechtbank beantwoordt deze vraag beves­

tigend. Hoewel het op de lange termijn aangewezen is om het bestaande leefge­

bied van het korhoen uit te breiden om voor deze een gunstige staat van instand­

houding te bereiken, kan het treffen van deze maatregel op dit moment in redelijk­

heid niet van de Staat worden gevergd, omdat uitbreiding van het bestaande leef­

gebied niet een effectieve maatregel is om het korhoen onder de huidige omstandig­

heden voor uitsterven te behoeden. Dat effect kan alleen worden verwacht van de maatregel van bijplaatsing. Pas wanneer de korhoenpopulatie werkelijk zal groeien, doet zich de vraag voor op welke moment – mede voor het behoud en herstel van de populatie – een start moet worden ge­

maakt met de uitbreiding en inrichting van nieuw leefgebied, al dan niet gepaard gaande met uitzetting van korhoenders in die gebieden. De vorderingen van Das &

Boom zijn dan ook prematuur.

5 7. Het voorgaande leidt derhalve tot de conclusie dat de wijze waarop de Staat thans uitvoering geeft aan de hem opge­

legde verplichting tot het voorkomen van achteruitgang van de stand van instand­

houding van het korhoen, niet onrechtma­

– griffierecht € 575,00

– salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × ta­

rief € 384,00) Totaal € 1.343,00

6. De beslissing De rechtbank

6.1. wijst de vorderingen af,

6.2. veroordeelt Das & Boom in de proces­

kosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1 343,00, te vermeer­

deren met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met in­

gang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling, 6.3. veroordeelt Das & Boom in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerde­

ren, onder de voorwaarde dat indien Das &

Boom niet binnen 14 dagen na aanschrij­

ving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de ex­

plootkosten van betekening van de uit­

spraak,

6.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kos­

tenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J.

Hage, mr. J.W. Bockwinkel en mr. I. Brand en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2013.

NOOT

1. Dit is een gecombineerde noot onder de vonnissen van de Rechtbank Den Haag van 22 mei 2013 en 5 juni 2013 over de be­

scherming van respectievelijk de otter en het korhoen. In beide vonnissen is de vraag aan de orde in hoeverre aan de Staat een verplichting (gebod) kan worden op­

volgens worden de overeenkomsten (on­

der 3) en verschillen (onder 4) tussen beide zaken op een rij gezet.

De vonnissen zijn tevens gepubliceerd in:

J.M.I.J. Zijlmans, ‘Das & Boom neemt het deze keer op voor de korhoen en de otter’,

«JM» 2013/902, «JM» 2013/103 en «JM»

2013/104, alsmede MenR 2013/113, m.nt.

F.C.S. Warendorf en A. Trouwborst.

2. In de vonnissen doet Das & Boom een beroep op diverse internationale verdra­

gen en Europese richtlijnen, maar centraal in de beoordeling van de rechtbank staat de Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn heeft zowel betrekking op gebieds­ als soortenbescherming.

Art. 6 Habitatrichtlijn betreft de gebieds­

bescherming. Op grond van dit artikel moeten lidstaten passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de kwali­

teit van de natuurlijke habitats en de habi­

tats van soorten in de speciale bescher­

mingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soor­

ten waarvoor de zones zijn aangewezen, voor zover die factoren, gelet op de doel­

stellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben. Deze ge­

biedsbeschermingsverplichting heeft Ne­

derland geïmplementeerd in de Natuurbe­

schermingswet 1998 (Nbw). In de Nbw worden de speciale beschermingszones aangeduid als ‘Natura 2000­gebieden’.

Art. 12 Habitatrichtlijn betreft de soorten­

bescherming. Op grond van dit artikel moeten (kort samengevat) lidstaten de nodige maatregelen treffen voor de instel­

ling van een systeem van strikte bescher­

ming van de zogenaamde Bijlage IV­dier­

soorten. Deze

soorten beschermings verplichting is in Ne­

derland geïmplementeerd in de Flora­ en

(9)

JURISPRUDENTIE

faunawet (Ffw).

Het korhoen is een vogel die uitsluitend voorkomt op de Sallandse Heuvelrug. De Sallandse Heuvelrug is in 2000 aangewe­

zen als speciale beschermingszone voor onder meer het korhoen. De Sallandse Heuvelrug is in 2003 ook aangemeld als Natura 2000­gebied voor het korhoen.

Daarvoor is in 2006 een ontwerp­aanwij­

zingsbesluit gepubliceerd. Op 25 april 2013 is het definitieve aanwijzingsbesluit bekend gemaakt. In het besluit is de vol­

gende instandhoudingsdoelstelling voor het korhoen opgenomen: “uitbreiding om­

vang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van ten minste 1 sleutelpopu­

latie van ten minste 40 hanen op de Sal­

landse Heuvelrug.” In 2012 leefden er ech­

ter nog slechts twee korhoenders op de Sallandse Heuvelrug. Daarom is besloten tot bijplaatsing van wilde korhoenders. In deze procedure is dan ook met name het hiervoor genoemde art. 6 Habitatrichtlijn (gebiedsbescherming) van belang.

De otter is een strikt beschermde diersoort (Bijlage IV Habitatrichtlijn). De Weerribben, De Wieden en De Rottige Meente vormen op dit moment het leefgebied van de ot­

ter. Deze gebieden zijn weliswaar aange­

meld als Natura 2000­gebied, maar niet ten behoeve van de otter. In de procedure ten behoeve van de otter vormt dan ook niet art. 6 (gebiedsbescherming), maar art.

12 (soortenbescherming) van de Habita­

trichtlijn het relevante toetsingskader.

Om te achterhalen of een bepaalde locatie is aangewezen als Natura 2000­gebied dan wel of en zo ja, in hoeverre een bepaalde dier­of plantensoort beschermd is, heeft het ministerie van ELenI als hulpmiddel een gebieden­ respectievelijk soortenda­

tabase gemaakt. Deze databases zijn vin­

den op http://www.synbiosys.alterra.nl/

natura2000/ en http://mineleni.neder­

landsesoorten.nl/.

3. Beide procedures zijn aangespannen door Stichting Das & Boom, omdat de Staat onrechtmatig zou handelen wegens schending van de Habitatrichtlijn. De Staat betwist niet dat hij op grond van deze re­

gelgeving gehouden is tot bescherming van de Nederlandse otter­ en korhoender­

populatie. Als verweer betoogt de Staat dat hij niet gedwongen kan worden tot het treffen van specifieke maatregelen, omdat de Staat een ruime beoordelings­

vrijheid toekomt om vast te stellen welke maatregelen passend en noodzakelijk zijn om de otter en het korhoen in Nederland in een gunstige staat van instandhouding te brengen en te houden.

De rechtbank buigt zich in beide zaken eerst over de vraag of aan de aan de orde zijnde artikelen van de Habitatrichtlijn rechtstreekse werking toekomt. De recht­

bank overweegt (kort samengevat) dat met de omzetting van de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is beoogd volledig toepassing te geven aan de in de Habitatrichtlijn opgenomen bepalingen.

De Ffw en Nbw moeten daarom zoveel als mogelijk in het licht van deze richtlijn wor­

den geïnterpreteerd. Voor zover deze wet­

ten daarvoor onvoldoende ruimte zouden bieden, moet worden teruggevallen op de eventuele directe werking van de Habitat­

richtlijn. Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie kunnen particulieren (zo­

als Das & Boom) zich voor de nationale rechter tegenover de Staat beroepen op bepalingen van een richtlijn die inhoude­

lijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende precies zijn. De rechtbank oordeelt dat daar in dit geval sprake van is. De grenzen van de aan de Staat gegeven beoorde­

lingsvrijheid zijn duidelijk gesteld. De Staat is daarom gebonden aan de verplichtin­

gen op grond van de Habitatrichtlijn en de naleving daarvan kan in rechte worden afgedwongen.

Aan de Staat is weliswaar discretionaire ruimte gegeven, maar deze discretionaire ruimte is volgens de rechtbank niet onbe­

perkt. Uitgangspunt is dat de Staat bij­

draagt aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Habitatrichtlijn: het be­

houd en herstel van de gunstige staat van instandhouding van de natuurlijke habi­

tats en de wilde flora en fauna in Europa.

Het staat de Staat vrij om te bepalen welke

maatregelen hij kiest voor de uitvoering van de onder de richtlijn bestaande ver­

plichtingen, maar die vrijheid mag er niet toe leiden dat hij daarmee de grenzen van de hem gegeven beoordelingsbevoegd­

heid overschrijdt. De discretionaire ruimte kan – marginaal toetsend – onder druk ko­

men te staan door bijvoorbeeld factoren als: de slechte staat van instandhouding van de soort (wat de urgentie van het tref­

fen van maatregelen vergroot) en de pro­

portionaliteit en de effectiviteit van de mogelijke maatregelen.

4. De verschillen tussen beide procedures worden veroorzaakt door de beoordeling van de vorderingen van Das & Boom aan bovenstaande factoren. Bij een eerste le­

zing van de feiten ligt wellicht de conclu­

sie voor de hand dat de vorderingen ten behoeve van het korhoen eerder voor toe­

wijzing in aanmerking komen dan die ten behoeve van de otter: feit is immers dat er nog maar twee korhoenders in Nederland zijn en de soort dus acuut met uitsterven wordt bedreigd. Het omgekeerde is echter het geval, want juist deze vordering wordt afgewezen. Dit wordt veroorzaakt door wat Das & Boom vordert.

In de procedure over het korhoen hadden de vorderingen van Das & Boom met name betrekking op het uitbreiden van leefgebied van het korhoen. De Staat be­

toogde dat omdat de korhoenpopulatie acuut met uitsterven werd bedreigd, in 2012 is besloten tot bijplaatsing van wilde korhoenders. Daarnaast wordt onderzoek gedaan en worden binnen het bestaande leefgebied maatregelen getroffen om mo­

gelijke oorzaken, zoals hoge kuikensterfte, predatiedruk en menselijke verstoring te­

gen te gaan. De rechtbank concludeert dat de Staat hiermee voldoende doet om ach­

teruitgang van de staat van instandhou­

ding tegen te gaan. Voor een gunstige staat van instandhouding zijn echter vijf sleutelpopulaties van ieder tenminste 50 hanen nodig. Om deze gunstige staat van instandhouding te bereiken is het volgens de rechtbank op de lange termijn aange­

wezen om het bestaande leefgebied van

(10)

sloten. Pas wanneer de korhoenpopulatie werkelijk zal groeien, doet zich de vraag voor op welke moment een start moet worden gemaakt met de uitbreiding en inrichting van nieuw leefgebied. De vorde­

ringen van Das & Boom zijn dan ook vol­

gens de rechtbank prematuur en worden daarom afgewezen.

In de procedure ten behoeve van de otter had de Staat erkend dat in 2012 het popu­

latieonderzoek enige tijd gestaakt is ge­

weest. Dit was al afdoende om de vorde­

ring over de monitoring van en het genetisch onderzoek naar de otterpopula­

tie toe te wijzen. De andere toegewezen vordering betreft het aantal ‘roadkills’. De rechtbank oordeelt dat de Staat gehouden is tot het treffen van effectieve maatrege­

len, zoveel mogelijk specifiek afgestemd op de omstandigheden die de ongunstige staat van instandhouding van de otter mede hebben veroorzaakt, in dit geval verkeersomstandigheden. Gelet op de staat van instandhouding van de otter en de hoogte van het aantal verkeersslachtof­

fers was de urgentie gegeven. De recht­

bank is van oordeel dat gelet op de ernst van het aantal verkeersdoden op de otter­

populatie als geheel en de wetenschappe­

lijk onderbouwde – en door de Staat geac­

cordeerde – aanbevelingen van Alterra die aan het oplossen van de hotspots kenne­

lijk prioriteit geven, er geen beoordelings­

vrijheid of beleidsvrijheid bestaat ten aan­

zien van de door Alterra genoemde aanbeveling dat de Staat de vijf hotspots dient aan te pakken.

Kortom, uit deze vonnissen blijkt dat een procedure waarin gevorderd wordt dat de Staat verplicht is om maatregelen te tref­

fen om de gunstige staat van instandhou­

ding van een diersoort te verbeteren we­

11. Rechtbank Oost-Brabant, zp

’s-Hertogenbosch

3 oktober 2013, zaaknr. SHE 13/727, ECLI:NL:RBOBR:2013:5539

(Venekamp, Wijnen, Schoemaker)

Verordening 261/2004. Sturgeon-arrest. Ver- zoek om handhavend op te treden. Gezag van gewijsde arbitraal vonnis. Geen recht op compensatie dus geen overtreding.

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), te [woonplaats], eisers

tegen

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

verweerder.

Als derde­partij heeft aan het geding deel­

genomen:

Martinair Holland N.V. (Martinair), te Lucht­

haven Schiphol

beroep ingesteld.

Bij brief van 5 september 2013 heeft Martin air gereageerd op het beroep van eiser.

Op 6 september 2013 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsge­

vonden op 17 september 2013. Eiser is ver­

schenen, bijgestaan door zijn gemachtig­

de. Verweerder heeft zich laten

vertegenwoordigen door zijn gemachtig­

den. Martinair is, zoals vooraf aangekon­

digd, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan.

Martinair is een luchtvaartmaatschappij die ten tijde van belang passagiers ver­

voerde.

Eisers hebben bij Martinair een recht­

streekse vlucht geboekt van Curaçao naar Amsterdam (Schiphol), geplande vertrek­

tijd op 20 februari 2011 om 21.35 uur en geplande aankomsttijd op 21 februari 2011 om 11.45 uur met vluchtnummer MP667. De vlucht is met een vertraging van 23 uur en 33 minuten op 22 februari 2011 in Amsterdam aangekomen.

Bij brief van 24 februari 2011 heeft eiser ten behoeve van hem en eiseres een klacht ingediend bij Martinair en verzocht om een financiële vergoeding in verband met de vertraging van de vlucht.

Bij brief van 14 april 2011 hebben eisers in verband met de vertraging van de vlucht bij verweerder ingediend een klacht en een verzoek om handhaving inzake de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Eu­

ropees Parlement en de Raad van de Euro­

pese Unie van 11 februari 2004 tot vast­

stelling van gemeenschappelijke regels ten behoeve van de otter had Das & Boom

voldoende aangetoond dat de staat van instandhouding van de otter slecht was en dat dit mede werd veroorzaakt door het aantal roadkills en dat het treffen van de maatregelen proportioneel en effectief zou zijn. In de procedure ten behoeve van het korhoen was weliswaar sprake van een slechte staat van instandhouding van de soort, maar had Das & Boom onvoldoende aangetoond dat het treffen van de gevor­

derde maatregelen (het uitbreiden van het leefgebied) op dit moment proportioneel en effectief zou zijn.

mr. A. Drahmann

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Geen enkel begrip kan men opbrengen voor het argument dat ontduiking en misbruik gepleegd worden omdat de belastingen hoog zijn of uitkeringen laag ("Ik kan het niet begrijpen,

– De latende Telco zal de klant (zowel voor klantreacties als klachten) door verwijzen naar de nieuwe Telco (WLR partij) en verschaft het.. telefoonnummer van

De maatregelen gericht op het voorkomen van herhaald slachtofferschap hebben echter tot doel (kwetsbare) slachtoffers te ondersteunen zodat de kans op herhaling van slachtofferschap

Maak van de collecties geen onoplosbare speurtocht in de toe- komst: voeg de kaartcoördinaten van de vindplaatsen toe aan uw etiketten, dat hoeft met de moderne middelen zoals pc’s

 Zijn er maatregelen genomen om besmetting via materialen te voorkomen (reiniging van werkstukken en arbeidsmiddelen die door meerdere werknemers gebruikt worden)?. ☐ Ja

Tijdens de eerste vergadering op 9 no- vember met de stad Brugge, het bestuur, de po- litie en de hoofdaannemer werden de proble- men naar bereikbaarheid voor hulpdiensten en

Ervan uitgaande dat de problemen van starters op de woningmarkt niet van voorbijgaande aard zijn en de gemeente financieel de mogelijkheid heeft om het beschikbaar te stellen

De staatssecretaris en ik hebben onze verbazing daarover uitgesproken en gesteld dat OCW verwacht dat alle instellingen hun jaarcijfers voor iedereen toegankelijk maken, ook