Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg
A.G. Schulte
bron
A.G. Schulte, Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg. Waanders Uitgevers, Zwolle / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1999
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schu211land01_01/colofon.php
© 2011 dbnl / A.G. Schulte
i.s.m.
6
7
Voorwoord
Het Landgoed Sint-Gerlach in Houthem dankt zijn naam en betekenis aan een ridder-kluizenaar die al meer dan acht eeuwen als ‘genius loci’ tot de verbeelding spreekt. Hij was de inspiratiebron voor de bouw van een adellijk
Norbertinessenklooster dat in 1201 werd gesticht door de heer van Valkenburg. Als enclave in Staats gebied vormde het als klein contra-reformatorisch bolwerk een speerpunt in de staatkundige lappendeken van Zuid-Limburg.
Eeuwenlang was het een bloeiend klooster waar de adellijke stiftsdames geborgen hun geestelijk leven konden leiden en hun gasten ontvangen, bestuurd en bestierd door proost en priorin. Het was ook een plek waar pelgrims heil zochten bij het graf en de put van Gerlachus. Na de opheffing in 1786 kreeg het klooster de bestemming van Château en Kasteelhoeve.
De kerk met de barokke muur- en gewelfschilderingen van Johann Adam Schöpf kent in Nederland haar weerga niet. Kerkgebouw, Château en bijgebouwen, waaronder de opmerkelijke Pachthof, gingen ieder hun eigen weg. Ze bleven echter op elkaar aangewezen, dankzij het testament van de laatste kasteelheer. Nog altijd komen er pelgrims, sommigen vermomd als toerist, maar meer nog wandelaars en gasten. Al is het verhaal van het miraculeuze wijnwonder nog slechts aan een enkeling bekend, de band tussen kerk en kroeg heeft niet aan betekenis ingeboet.
Het heeft Sint-Gerlach feitelijk nooit aan belangstelling ontbroken. Hij had steeds weer zijn pleitbezorgers. Dat waren de kasteeleigenaars, de kerkbestuurders, de restauratie-architecten, niet te vergeten de eigen dorpsgenoten in Houthem èn de medewerkers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Het is een heel intensief contact - al ruim een halve eeuw - dat, hoewel soms gefrusteerd door het ontbreken van de financiële middelen, zijn vruchten heeft afgeworpen.
Restaureren spreekt tot de verbeelding. Maar niet minder essentieel is ‘weten wat men restaureert’, zijn de vragen naar het ‘hoe en waarom’. In deze monografie is letterlijk alles eens uit de kast getrokken wat aan documentatie door de Rijksdienst is verzameld en gearchiveerd. Gedurende de grote restauratie van de kerk
(1972-1978) en van de voormalige kloostergebouwen en de Pachthof (1995-1997) is het werk intensief gevolgd.
De neerslag van al die activeiten treft U aan in deze beschrijving, waarin de cultuurhistorische waarde van het complex, niet alleen in woord, maar vooral minutieus in opmetingstekeningen en prachtige historische en recente foto's is gevisualiseerd. De samenstellers hebben met grote gedrevenheid en een taaie volharding het werk dat voor ogen stond voorbeeldig vormgegeven.
Drs. A.G. Schulte ontwierp het boekconcept en nam het leeuwenaandeel van de tekst voor zijn rekening. Het bouwhistorische onderzoek werd verricht door A.A.M.
Warffemius die ook nagenoeg alle recente opmetingstekeningen vervaardigde. Voor vakkundige invulling van het visuele beeld zorgde P. van Galen, voor wie geen moeite te veel was om aan alle wensen te voldoen.
Daarnaast wisten zij zich gesteund door gastauteurs en de inbreng van veel geestdriftige vakmensen en ‘amateurs’, waarvoor een speciaal woord van dank.
Het ‘uitstekende particuliere initiatief’ is op 28 januari 1999 bekroond met een door Europa Nostra toegekend diploma.
Deze monografie is voor de Rijksdienst voor de Monumentenzorg zeker als een diepte-investering te beschouwen in tijd, aandacht en uitwerking. Onderzoek, Documentatie en Advies behoren tot de kernactiviteiten van de Rijksdienst als kennisinstituut. Dit boek is er de feitelijke neerslag van. In die zin heeft het begrip
‘voorbeeldig’ ook de betekenis van ‘tot voorbeeld strekkend’.
Weinig monumenten zijn archeologisch, bouwhistorisch en restauratie-technisch zo uitputtend onderzocht en gedocumenteerd. De boeiende geschiedenis van het landgoed en van de opeenvolgende restauraties verdienen en verplichten tot verantwoording en verslaglegging. In samenwerking met Waanders Uitgevers was het mogelijk om dit rijk geïllustreerde werk te maken onder het motto: kennis gepaard aan kijkplezier.
De Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg,
Drs. A.A.L.M. Asselbergs
8
Ten geleide
Op woensdag 25 augustus 1993 vond in de pastorie van Houthem-St. Gerlach een oriënterend gesprek plaats over de wenselijkheid van een gecoördineerd onderzoek bij de toekomstige restauratie van het voormalige kloostercomplex, waarvan de gebouwen sedert het begin van de 19de eeuw als Château met Kasteelhoeve en Pachthof fungeerden. Er gloorde eindelijk toekomst voor de kostbare erfenis. Met het herstel daarvan zou, na een lange periode van onzekerheid in 1993/'94 een begin worden gemaakt. Doel van de bijeenkomst was het samenbrengen van al degenen die op enigerlei wijze - direct of indirect - bij deze restauratie betrokken zouden zijn. Het initiatief ging uit van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, met name van de heer A.A.M. Warffemius, verbonden aan de afdeling
Cultuurwaardenonderzoek.
Niet alleen zakelijk, maar ook cultuurhistorisch waren grote belangen in het geding.
Voor de toekomst van het indrukwekkende, algemeen bewonderde ‘top 100 monument’ was het letterlijk vijf voor twaalf. De ensemblewaarde van Kerk, Kasteel en Pachthof stond op het spel. De verwaarloosde Châteauvleugel straalde alleen nog treurigheid uit. De bijbehorende Kasteelhoeve - eens een trotse woonvleugel van de stiftsdames - was materieel volledig op. Voor de al bijna tot ruïne verworden Pachthof was het een kwestie van erop of eronder.
De deelnemers aan het verkenningsgesprek waren unaniem van mening dat de restauratie van het complex een unieke kans bood tot samenwerking en
kennisuitwisseling. Hiervoor was groot enthousiasme. Van meet af aan speelde men met de gedachte om de resultaten zo mogelijk in de vorm van een monografie te publiceren. Besloten werd tot het instellen van een werkgroep die geregeld bijeen zou komen om gegevens en ervaringen uit te wisselen. De verwachtingen waren hoog gespannen.
Er volgden diverse bijeenkomsten waarbij pastoor J. Keulers namens het parochiebestuur van de Gerlachuskerk als gastheer optrad. Tot de vaste deelnemers behoorden de heer C. Oostwegel als ondernemer en toekomstig eigenaar-gebruiker van het Château en de Pachthof en de heren ir. P.A.M. Mertens en ing. J. Voorvelt, vertegenwoordigers van het architectenbureau. Namens de Historische Kring ‘Het Land van Valkenburg en Heuvelland’ (Stichting Historische en Heemkundige Studies in en rond het Geuldal) namen de heren G.M. de Heus en H. Kwakkernaat als plaatselijke deskundigen deel. De heer Kwakkernaat was als werkleider betrokken bij het in 1993 gestarte bodemonderzoek, dat met goedkeuring van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek was gedelegeerd aan de Technische Universiteit Delft. De leiding van dit archeologisch onderzoek lag in handen van ir.
H.C. Knook en ir. T. Bauer, beiden verbonden aan de Afdeling Restauratie van de TUDelft. Hun onderzoeks- en leeropdracht omvatte ook bouwhistorische expertise.
Vanuit de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werd met het oog op de toekomstige monumentenbeschrijving van het Geuldal grote waarde gehecht aan het project.
Als vertegenwoordigers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg namen A.A.M.
Warffemius, P. van Galen en A.G. Schulte aan de bijeenkomsten deel, waarbij laatstgenoemde als voorzitter fungeerde.
Zo werd het plan geboren om het complex uit de reguliere beschrijving van de reeks ‘De Monumenten van Geschiedenis en Kunst’ te lichten ten faveure van een monografische studie. De uitvoering werd ter hand genomen door het daartoe aangewezen beschrijvingsteam: drs. A.G. Schulte als kunst- en
architectuur-historicus, A.A.M. Warffemius als bouwhistoricus, samen met P. van
Galen als gespecialiseerd vakfotograaf.
9
Gedurende de restauratie van de voormalige kloostergebouwen werd uitvoerig archeologisch en bouwhistorisch onderzoek verricht wat veel nieuwe feiten aan het licht bracht. Regelmatig werden resultaten gepubliceerd, waarbij met name de Historische Kring via zijn Jaarboeken uitstekende bijdragen en tussentijdse
overzichten leverde. De samenstellers van de monografie streefden niet alleen naar een integraal overzicht van de huidige restauratie, maar ook de voorgaande campagnes dienden aan bod te komen. Weliswaar gebed in een historisch kader, diende de monografie primair een verslaglegging te bevatten van het
Sint-Gerlachus-complex als ‘monument van geschiedenis en kunst’, als tastbaar overblijfsel van historisch waardevolle ‘materiële cultuur’. Hier ligt het zwaartepunt van deze monografie, wat niet wegneemt dat aan de historie ruim aandacht wordt besteed.
Met succes werd een beroep gedaan op enige auteurs van buiten de Rijksdienst.
Mevrouw dr. A. Mulder-Bakker verbonden aan het Instituut voor Mediaevistiek van de Rijksuniversiteit Groningen, die in 1995 een publicatiebundel over de
Gerlachusverering het licht deed zien, werd bereid gevonden een hoofdstuk aan
‘de kluizenaar in de eik’ te wijden. Voor de jongere geschiedenis, de periode na de kloostertijd tot heden, schreef de regionaal zeer goed ingevoerde amateurhistoricus J.G.M. Notten een informatieve bijdrage. De kerkschat werd beschreven door drs.
P.J. te Poel, kunsthistorisch medewerker van het Bisdom Roermond. Alle overige hoofdstukken kwamen voor rekening van drs. A.G. Schulte. Hierbij moet worden aangetekend dat de informatieve rol van A.A.M Warffemius voor de hoofdstukken waarin het bodemonderzoek en het bouwhistorisch onderzoek aan de orde komen, cruciaal is geweest. Hij speelde verder een markante rol als trait d'union tussen opgravers, architect, aannemer Van de Ven en de uitvoerder.
Hoewel de namen van de deelnemers aan de opgravingscampagnes en hun respectievelijke bijdragen in de betreffende hoofdstukken nog uitvoerig aan bod komen, mogen H. Kwakkernaat, J. Diederen en D. Krikke op deze plaats alvast voor de hele werkgroep worden gememoreerd.
Speciaal voor dit boek maakte de heer Warffemius het merendeel van de opmetingstekeningen, die een exact beeld geven van de tijdens de restauratie opgedane waarnemingen en vondsten.
De overige tekeningen zijn welwillend ter beschikking gesteld door de Gemeente Valkenburg aan de Geul en de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek in Arnhem.
Vanaf 1942 - het jaar waarin te Houthem ‘de muur al viel’ - zijn Kerk, Château en Pachthof regelmatig fotografisch vastgelegd. In het foto- en tekeningenarchief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg nemen de Houthemse opnames en diapositieven een omvangrijke plaats in. Fotograaf P. van Galen nam numeriek het grootste deel voor zijn rekening. Zowel artistiek als documentair leverde hij prachtig materiaal.
Toch zouden we anderen te kort doen die in de voorgaande decennia naast het herstel van de kerk ook het toenemend verval van andere delen van het ensemble vastlegden. Dat moet men zien, want woorden wegen niet op tegen het beeldbewijs dat met name G.Th. Delemarre, G. Dukker en R. Tangel nalieten.
In deze uitgave zijn verder opnames te vinden van H. Mordang, verbonden aan het Rijksarchief in Limburg te Maastricht en van het Stadtarchiv en het
Suermondt-Ludwig-Museum in Aken. De heer Andreas Lechtape uit Münster gaf toestemming om een aantal kleuropnames van zijn hand op te nemen.
Onmisbare steun bij het kritisch beoordelen en het corrigeren van de tekst werd
belangeloos en met grote inzet verleend door mevrouw drs. C.J.M. Schulte-van
Wersch te Arnhem.
Waanders Uitgevers stond garant voor een fraai eindproduct dat tot stand kwam onder begeleiding van de heer R. Lodder. De bekwame vormgeving lag in handen van Roelof Koebrugge bNO.
Rest ons om al degenen van harte te bedanken die binnen en buiten de Rijksdienst met raad en daad, hetzij door het aanbieden van materiaal en diensten, hetzij door het tonen van warme belangstelling, een bijdrage hebben geleverd aan het tot stand komen van dit boek.
A.G. Schulte
10
1 Van stift tot stal. De in 1708 nieuw gebouwde kloostervleugel van het Norbertinessenklooster
kreeg aan het eind van de 18de eeuw de bestemming van kasteelhoeve. Foto Collectie
RDMZ (Van Agtmaal).
11
Inleiding
Een muur beschermt maar sluit ook buiten, zolang totdat zij omvalt of wordt gesloopt.
De val van een muur heeft doorgaans verregaande gevolgen. Dat was ook in Houthem het geval.
In 1942 wendde de Limburgsche Streekplannendienst zich tot de directeur van het Rijksbureau van de Monumentenzorg, met de vraag of de muur die in het dorp Sint-Gerlach langs de Onderstestraat het landgoed begrensde ‘van zoveel belang kan worden geacht, dat het Rijk genegen zou zijn eene bijdrage in de kosten van herstel te verleenen’.
1Een gat met gevolgen
Het ophogen van de straat had in de loop der tijd de muur doen overhellen en nu - in mei 1942 - was er een gedeelte ingestort. Dit voorval gaf een mooie opening voor meer dan vijftig jaar vaak zeer intensief, dan weer verflauwd contact tussen Houthem en Den Haag, Voorburg en Zeist.
Terwijl de toenmalige kasteeleigenaar Robert baron de Selys de Fanson nog van de prins geen kwaad wist, overlegden de ambtenaren van de Streekplannendienst, van de Gemeente Valkenburg en het Rijksbureau over een oplossing.
2‘De muur is tengevolge van de wegverharding of de vorst of door de samenwerking van beide sterk naar de erfzijde gaan overhellen en wel zoodanig dat gevaar voor instorting aanwezig is. Reeds een gedeelte is bezweken’. In een brief aan de burgemeester van Valkenburg stelden zij: ‘Het ware dan ook gewenscht dat op grond van artikel 88, tweede lid der Bouwverordening de eigenaar verplicht werd den muur volgens nader aanwijzing te sloopen, terwijl aan de hand van artikel 77 dier verordening ware te eischen dat de muur wederom werd opgebouwd volgens de
2 De poort en de deels ingestorte claustrale muur aan de Onderstestraat bij het toegangspad
naar de kasteelhoeve. Opname 1942.
12
3 Vier gevelaanzichten van de Sint-Gerlachuskerk, de kasteelvleugel en de boerderij. Situatie omstreeks 1975.
a De noordgevels van kerkgebouw, boerderij (voormalige kloostervleugel) en (afgebroken) kalverstal.
b Een gedeelte van de kerkhofmuur langs de Onderstestraat met de toegangen tot kerk, kerkhof en boerderij.
c De zuidgevel van de kalverstal, doorsnede over de boerderijvleugel, de zuidgevel van het kerkgebouw met de verbindingsgang en doorsnede over de proosdijvleugel.
d Het kerkcomplex gezien vanuit het zuiden. V.l.n.r. de kopgevels van de melk- en graanschuur, de langsgevel van de koestal, de zuidgevels van de boerderij in de stiftvleugel, de afsluitmuur met hek voor de pandhof-cour, zuidgevel van het château of proostenhuis met lage aanbouw.
e Aanzicht van de courafsluiting (noordgevels van de lage aanbouwen en het hekwerk), de noordgevel van de koestal en de kopse gevel van de graanschuur.
Tekening, schaal 1:600, door R. Kwee, juni 1976.
13
oorspronkelijke gedaante ten genoege van ondergeteekenden’. Voorgesteld werd om de eigenaar met een subsidie tegemoet te komen.
3Met dit voorstel ging men met de baron praten die door de aannemer H. Smeets een begroting voor herstel liet maken. De totale kosten bedroegen f 1075,-.
4Baron Robert de Selys vond het in elk geval de moeite waard om in een rekest aan het Departement van Onderwijs, Wetenschap en Cultuurbescherming een subsidie aan te vragen ter bestrijding van een gedeelte van de kosten.
5De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg die om advies werd gevraagd door het departement, reageerde positief.
‘Met grote voldoening heeft onze Commissie kennis genomen van het voornemen van de Heer R.M.G.E. Baron de Selys de Fanson om in overleg met het Rijksbureau voor de Monumentenzorg over te gaan tot de noodige herstellingen aan het imposante gebouwencomplex, die vroeger aan het Stift St. Gerlach toebehoorden (sic!). Aanvankelijk immers ging de eigenaar van het kasteel van de goedbedoelde meening uit, de verschillende herstelwerkzaamheden op eigen kosten en derhalve zoo goedkoop mogelijk te laten uitvoeren’.
De baron had zich bereid verklaard om het herstel van de claustrale muur bij de inrijpoort ‘volgens de normen van een goede monumentenzorg te doen uitvoeren, mits hem van overheidswege financieelen steun zou worden verleend’. De commissie meende nog een ander goed argument te moeten aandragen. ‘Daar de onderhavige claustrale muur voor het totaalaanzicht van het monument van wezenlijk belang is, meenen wij dat tegen het toekennen van een rijkssubsidie geen bezwaar behoeft te bestaan, temeer nu de eigenaar ruim 60% zal bijdragen en het Rijk derhalve voor weinig geld een claim op het complex verkrijgt, die uiterst heilzaam zal werken, wanneer een opvolger in den eigendom vroeger of later van gedachte zou veranderen’.
6De gevraagde Rijksbijdrage bedroeg 20% van de totale kosten. Voor zegge en schrijven f 215,- kon de Rijksoverheid een stevige poot tussen de deur steken. Van de andere kant kon die overheidspoot in de poort ook niet meer worden
teruggetrokken.
Strijd om behoud
In 1946 overleed de oude baron op 85-jarige leeftijd en zijn opvolger, de ongehuwd
gebleven zoon Michel, inmiddels ook al van middelbare leeftijd, ontplooide geen
activiteiten op het gebied van restauratie, hoewel het kasteelcomplex er sterk aan
toe was.
7Vijfien jaar gebeurde er weinig tot niets. Na zijn overlijden in 1961 nam
neef Robert, de zoon van zijn al in 1941 overleden broer Florent daartoe wel de
nodige intitiatieven. Toen de nasleep van de erfenis was afgehandeld, nam hij weer
contact op met het Departement en waren de ambtenaren van Monumentenzorg
welkom op het landgoed. In 1962-'64 werden huis en pachthof uitvoerig getekend
en gefotografeerd. Baron Robert zal mede zijn geïnspireerd door het succes dat
het kerkbestuur in die dagen had. Er kon namelijk een begin worden gemaakt met
het
4 Een kijkje op de kerk vanaf de toegangsweg naar de kasteelhoeve. In de hoek tussen de
westgevel van de kerk en de stiftvleugel sluiten twee lage stalgebouwen aan. Opname circa
1950.
14
5 De pronkgevel van het château in de witgekalkte gedaante, zoals het werd bewoond door het geslacht De Selys de Fanson. Opname 1950.
6 De kasteelhoeve in het voormalige stiftgebouw omstreeks 1950. In de muren van de als stal- en tasruimte gebruikte kloostervleugel zijn nog de sporen van de oorspronkelijke vensters zichtbaar.
hoognodige constructieve herstel van het dak van de kerk. In de jaren zeventig zouden ook de muur- en gewelfschilderingen een volledige restauratie ondergaan.
Ondanks zijn inspanningen en toezeggingen voor de lange termijn lukte het niet om het château en de bijbehorende hoeve in het voormalige stiftgebouw te herstellen.
De toestand van de pachthof ging zienderogen achteruit. Iedereen betreurde het, maar de middelen bleven uit. In 1976 werd er een nieuwe impuls gegeven. Er werd een prachtige serie geveltekeningen gemaakt van alle gebouwen in opdracht van de gemeente Valkenburg door N. Fox en R. Kwee (afb. 12, 13). Ook de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek toonde grote belangstelling voor de hoeves en schuren. De ontplooide activiteiten beperkten zich vooralsnog vooral tot het bedrijven van ‘papieren monumentenzorg’. De subsidiekraan bleef voor kasteel en hoeves dicht, druppelde hooguit af en toe.
Toen de teleurgestelde Robert de Selys in 1979 vrij plotseling overleed, moest hij ongewild kasteel en hoeves in een deplorabele toestand achterlaten. Bij uiterste wilsbeschikking werd het R.K. Kerkbestuur van de parochie Houthem-St. Gerlach aangewezen als erfgenaam van het complex en de gronden ten zuiden van de weg Meerssen-Valkenburg. Het landgoed werd als het ware aan de Houthemse
gemeenschap geschonken.
15
7 Vier gevelwanden van het proostenhuis en de boerderij in de stiftvleugel.
a Aanzicht van de oostgevel van het proostenhuis en de driezijdige koorsluiting van de kerk. Daarnaast de sacristie en een deel van de kerkhofmuur.
b Aanzicht van de westgevel van de sacristie, dwarsdoorsnede over het kerkgebouw en gevelaanzicht van de proosdijvleugel aan de courzijde.
c Aanzicht van de westgevels van het kerkgebouw en van de boerderij in de stiftvleugel, waartegen links en rechts de varkensstal en de koestal aansluiten;
rechts muur met hekposten.
d Aanzicht van de oostgevels van de koestal, de boerderij in de kloostervleugel en een doorsnede van de kerk; rechts daarvan zijaanzicht van het aangebouwde mausoleum en een gedeelte van de kerkhofmuur.
Tekening, schaal 1:600, door Nol Fox, juni 1976.
16
8 Luchtfoto van het landgoed Sint-Gerlach. Links de tot hotel verbouwde pachthof en rechts het 18de-eeuwse kloostercomplex, bestaande uit het kerkgebouw, het proostenhuis en de stiftvleugel. Opname 1998.
Had Robert de Selys als laatste eigenaar zeventien jaar van alles in het werk gesteld om Sint-Gerlach overeind te houden, in de periode van zeventien jaar die daarop volgde, vrat de tand des tijds het monumentale complex alleen maar verder op.
Sint-Gerlach was hard op weg een even indrukwekkende als aanfluitende ruïne te worden. De pachthof vormde een levensgevaarlijk terrein, het château en de hoeve hadden slechts de patine als schoonheidsmiddel om hun schaamte te verbergen in de schaduw van de kerk met haar luisterrijke barokke feesttooi, waarvan inmiddels zelfs het orgel een restauratie had ondergaan.
Zouden de kansen nog keren? En zo ja, hoe en wanneer?
In 1995 was het eindelijk zover. Er kwam definitief een oplossing waarbij het château en de overige gebouwen van het landgoed via een uitgekiende formule uiteindelijk recht werd gedaan. Het particulier initiatief was hierbij bepalend. De vestiging van het ChâteauHotel & Restaurant van de uit Houthem afkomstige Camille Oostwegel betekende de redding van een uniek complex dat steeds meer ten dode leek opgeschreven.
Op de plek waar kerk en samenleving letterlijk met elkaar in verbinding staan, in de gang van het tot château geworden proostenhuis, onder aan de trap naar de schatkamer, heeft men terecht een eenvoudige gedenksteen aangebracht met de tekst:
IN HONOREM ROBERT BARON DE SELYS DE FANSON
1925-1979
GAAT OPEN ALOUDE DEUREN ps. 24-7
HIJ KOOS DIT ERFDEEL VOOR ONS UIT ps. 47-5
MCMXCVII
Een steen ter ere van de erflater. Tevreden met de afloop zou hij waarschijnlijk
bescheiden verwijzen naar de eerste versregel uit die tweede psalm: een uitnodiging
tot daverend applaus.
817
9 Plattegrond van het voormalig adellijk vrouwenstift, schaal circa 1:500, getekend in 1978
door H. van der Wal RDMZ, mede gebaseerd op deelplattegronden van de kerk door
architectenbureau P.A.M. Mertens en van het herenhuis door J.P Staal RDMZ.
18
10 De grote schuur van de pachthof in schijnbare welstand. Opname 1950.
11 Idyllisch plaatje van de woning in de oostvleugel van de pachthof, gezien aan de veldzijde.
Opname 1962.
19
12 De gevels van de pachthof of het economiegebouw naar de toestand in 1976. Tekening schaal 1:600, door Nol Fox, juli 1976.
a Vooraanzicht van de pachthof. Weergave van de hoekpaviljoens en de muur met hekposten die de cour afsluit.
b Aanzicht courzijde met de voorgevel van de grote schuur en doorsnede over de zijvleugels
c De achtergevels van de grote schuur, de flankerende lagere vleugels en de zuidelijke hoekpaviljoens.
d Gevelaanzicht van de hoekpaviljoens, gezien vanaf de cour en doorsnedes over de zijvleugels.
e Gevelaanzichten van de westvleugel en de aansluitende hoekpaviljoens aan de veldzijde.
f Idem, gezien vanaf de cour.
g Gevelaanzichten van de oostvleugel met doorrijpoort aan de veldzijde.
h Idem, gezien vanaf de cour.
20
Papieren Monumentenzorg
13 Aanzicht van de gevels van het stallen- en schurencomplex (doorrijschuur, afgebroken graanschuur). Met situatietekening kerkcomplex en boerderijgebouwen.
a De oostgevels gezien vanaf het veld tot aan de Onderstestraat.
b De westgevels vanaf de muur aan de Onderstestraat tot aan de hekposten in het veld.
Tekening, schaal 1:600, door R. Kwee, mei 1976.
De tekeningen van Kwee en Fox geven een prachtig overzicht van de toestand in
het midden van de jaren zeventig. Ze zijn in dit hoofdstuk afgebeeld, omdat zij samen
een cruciale fase in de ontwikkeling van het Sint-Gerlachcomplex illustreren. De
status quo van 1976 vormt namelijk een uitstekend vertrekpunt, niet alleen voor een
terugblik maar ook voor een beter begrip inzake de latere ontwikkelingen. Bijna al
het oude staat nog, zij het zonder glorie! De kerk met de kloostergebouwen (afb. 3
en 7), de pachthof ten zuidoosten van de proosdij (afb. 12), en de hoeve die zich
ten westen van de kloostergebouwen heeft ontwikkeld (afb. 13). Maar twee grote
schuren van de boerderij waren in 1976 al grotendeels verdwenen. Aangevuld met
wat foto's uit de jaren zestig en zeventig krijgt men een mooi overzicht van wat er
toen in wankel evenwicht stond en wachtte op restauratie. De driedeling: 1. vroeg
18de-eeuwse kerk met klooster (later: château-stift), 2. midden 18de-eeuwse
pachthof en 3. 19de-eeuwse hoeve wordt bij de behandeling van de gebouwen in deze monografie over de hele linie zoveel mogelijk aangehouden, met name bij de hoofdstukken waarin de archeologische en bouwhistorische analyses worden beschreven.
Toen in 1992 een voorzichtig begin werd gemaakt met bouwhistorisch onderzoek, dat al snel door een beperkt bodemonderzoek werd gevolgd, leefde de verwachting dat ook de voorganger(s) van de bestaande kloostergebouwen - het middeleeuwse klooster - zou(den) worden aangetroffen. Voor die hoop waren goede gronden, omdat het kloosterarchief over de vroege periode vanaf de stichting tot aan de 18de eeuw veel materiaal bevat.
Naar verhouding is over het klooster vrij veel geschreven en niet te vergeten...
overgeschreven.
Archivalisch zit de historicus voor wat betreft de oudste perioden beter te paard dan voor de jongere tijd het geval is, maar is er materieel weinig bewaard. Voor de periode na 1700 is het omgekeerde het geval, weinig archiefmateriaal maar wel veel tastbare bouwsubstantie. De oude en nieuwe tijd schijnen zich in dit opzicht omgekeerd evenredig te verhouden.
In de achter in dit boek afgedrukte bibliografie, een pagina's lange lijst van auteurs, excelleren - niet altijd in frequentie, maar wel qua bagage - een paar namen. Het zijn auteurs bij wie iedereen altijd weer te rade moet gaan. Namen van
bronnenboorders als J. Habets en G.D. Franquinet, J.A.K. Haas en W. van Mulken, maar ook van lokale amateurhistorici als H.J.J. Philippens en J.G.M. Notten die met ere moeten worden vermeld. Bovendien verkeert Houthem in de gelukkige
omstandigheid dat F. Heijnens in 1993 een geannoteerde bibliografie samenstelde, getiteld ‘Houthem en St. Gerlach in de literatuur’, een ware Fundgrube. Er kan maar een de winnaar zijn en dat is Jos Habets, die gedreven historicus, archivaris en onderzoeker, die in 1869 als pastoor van Berg en Terblijt de schrijfstof letterlijk aan zijn voeten zag liggen.
Deze publicatie is gemaakt als beschrijving van een complex met uitzonderlijke monumentale kwaliteiten. Hij is bedoeld als een ‘Monumenten-Beschrijving’. De materiële relicten vormen zelf de bron. Ze zijn alleen te duiden binnen het display van de historische context. In die zin moet deze monografie over het landgoed Sint-Gerlach worden beoordeeld. De kleine enclave aan de Geul is een van die markante plekken waar de ‘genius loci’ de eeuwen trotseert:
Sint-Gerlach,
een kruispunt van culturen in het Land zonder Grenzen
MCMIC
21
14 Het noordwestelijk hoekpaviljoen van de pachthof, de op de binnenhof uitziende woning van de pachtboer. Opname 1962.
15 Overzicht van het complex vanuit het zuiden. Rechts de verlaten en dichtgetimmerde kasteelvleugel ten zuiden van de kerk. Links de grote koestal en andere bijgebouwen van de kasteelhoeve. Opname 1990.
Eindnoten:
1 Postarchief Rijksdienst voor de Monumentenzorg, pandsdossier Houthem (Limburg),
Onderstestraat 13, Kasteel St. Gerlach 1942-1969 Brief van J.L.A. Brouwers, afd. Bouwtoezicht aan dir. Rijksbureau d.d. 15-5-1942.
2 Baron Robert M.G.E. de Selys de Fanson (1861-1946). Zie over hem p. 83.
3 Pandsdossier RDMZ (noot 1): Brief d.d. 10-9-1943 van de Limburgsche Streekplannendienst aan de burgemeester van Valkenburg. De muur omvatte twee delen: westelijk van de
toegangspoort naar de hoeve een muur van 64 m en oostelijk van de poort een muur van 30 m lengte.
4 Prijsopgave door H. Smeets en Zonen, Kookstraat 29, Meerssen, d.d. 3 october 1942.
5 Rekest d.d. 22-10-1942, waarvan afschrift in pandsdossier RDMZ (noot 1).
6 Pandsdossier RDMZ (noot 1): Brief d.d. 13 februari 1943 van Rijkscommissie aan Staatssecretaris OWenC.
7 Michel baron de Selys de Fanson (1883-1961). Zie over hem p. 83-84.
8 De vermeende uitnodiging is in Psalm 47.1 als volgt verwoord: Omnes gentes plaudite manibus.
De toepasselijke versregels op de gedenksteen werden gekozen door pastoor J.M. Keulers uit het boek der psalmen.
De eerste versregel Psalm 24.7 komt uit de Psalm van Koning David over de Opgang naar het Heiligdom: Attollite portas, principes, vestras (Poorten, heft Uw kroonlijsten op).
Psalm 47.5 luidt: Elegit nobis heriditaten suam (Hij koos zijn erfdeel voor ons uit).
22
*