• No results found

A.G. Schulte, Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "A.G. Schulte, Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg · dbnl"

Copied!
661
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg

A.G. Schulte

bron

A.G. Schulte, Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg. Waanders Uitgevers, Zwolle / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1999

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schu211land01_01/colofon.php

© 2011 dbnl / A.G. Schulte

i.s.m.

(2)

6

(3)

7

Voorwoord

Het Landgoed Sint-Gerlach in Houthem dankt zijn naam en betekenis aan een ridder-kluizenaar die al meer dan acht eeuwen als ‘genius loci’ tot de verbeelding spreekt. Hij was de inspiratiebron voor de bouw van een adellijk

Norbertinessenklooster dat in 1201 werd gesticht door de heer van Valkenburg. Als enclave in Staats gebied vormde het als klein contra-reformatorisch bolwerk een speerpunt in de staatkundige lappendeken van Zuid-Limburg.

Eeuwenlang was het een bloeiend klooster waar de adellijke stiftsdames geborgen hun geestelijk leven konden leiden en hun gasten ontvangen, bestuurd en bestierd door proost en priorin. Het was ook een plek waar pelgrims heil zochten bij het graf en de put van Gerlachus. Na de opheffing in 1786 kreeg het klooster de bestemming van Château en Kasteelhoeve.

De kerk met de barokke muur- en gewelfschilderingen van Johann Adam Schöpf kent in Nederland haar weerga niet. Kerkgebouw, Château en bijgebouwen, waaronder de opmerkelijke Pachthof, gingen ieder hun eigen weg. Ze bleven echter op elkaar aangewezen, dankzij het testament van de laatste kasteelheer. Nog altijd komen er pelgrims, sommigen vermomd als toerist, maar meer nog wandelaars en gasten. Al is het verhaal van het miraculeuze wijnwonder nog slechts aan een enkeling bekend, de band tussen kerk en kroeg heeft niet aan betekenis ingeboet.

Het heeft Sint-Gerlach feitelijk nooit aan belangstelling ontbroken. Hij had steeds weer zijn pleitbezorgers. Dat waren de kasteeleigenaars, de kerkbestuurders, de restauratie-architecten, niet te vergeten de eigen dorpsgenoten in Houthem èn de medewerkers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Het is een heel intensief contact - al ruim een halve eeuw - dat, hoewel soms gefrusteerd door het ontbreken van de financiële middelen, zijn vruchten heeft afgeworpen.

Restaureren spreekt tot de verbeelding. Maar niet minder essentieel is ‘weten wat men restaureert’, zijn de vragen naar het ‘hoe en waarom’. In deze monografie is letterlijk alles eens uit de kast getrokken wat aan documentatie door de Rijksdienst is verzameld en gearchiveerd. Gedurende de grote restauratie van de kerk

(1972-1978) en van de voormalige kloostergebouwen en de Pachthof (1995-1997) is het werk intensief gevolgd.

De neerslag van al die activeiten treft U aan in deze beschrijving, waarin de cultuurhistorische waarde van het complex, niet alleen in woord, maar vooral minutieus in opmetingstekeningen en prachtige historische en recente foto's is gevisualiseerd. De samenstellers hebben met grote gedrevenheid en een taaie volharding het werk dat voor ogen stond voorbeeldig vormgegeven.

Drs. A.G. Schulte ontwierp het boekconcept en nam het leeuwenaandeel van de tekst voor zijn rekening. Het bouwhistorische onderzoek werd verricht door A.A.M.

Warffemius die ook nagenoeg alle recente opmetingstekeningen vervaardigde. Voor vakkundige invulling van het visuele beeld zorgde P. van Galen, voor wie geen moeite te veel was om aan alle wensen te voldoen.

Daarnaast wisten zij zich gesteund door gastauteurs en de inbreng van veel geestdriftige vakmensen en ‘amateurs’, waarvoor een speciaal woord van dank.

Het ‘uitstekende particuliere initiatief’ is op 28 januari 1999 bekroond met een door Europa Nostra toegekend diploma.

Deze monografie is voor de Rijksdienst voor de Monumentenzorg zeker als een diepte-investering te beschouwen in tijd, aandacht en uitwerking. Onderzoek, Documentatie en Advies behoren tot de kernactiviteiten van de Rijksdienst als kennisinstituut. Dit boek is er de feitelijke neerslag van. In die zin heeft het begrip

‘voorbeeldig’ ook de betekenis van ‘tot voorbeeld strekkend’.

(4)

Weinig monumenten zijn archeologisch, bouwhistorisch en restauratie-technisch zo uitputtend onderzocht en gedocumenteerd. De boeiende geschiedenis van het landgoed en van de opeenvolgende restauraties verdienen en verplichten tot verantwoording en verslaglegging. In samenwerking met Waanders Uitgevers was het mogelijk om dit rijk geïllustreerde werk te maken onder het motto: kennis gepaard aan kijkplezier.

De Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg,

Drs. A.A.L.M. Asselbergs

(5)

8

Ten geleide

Op woensdag 25 augustus 1993 vond in de pastorie van Houthem-St. Gerlach een oriënterend gesprek plaats over de wenselijkheid van een gecoördineerd onderzoek bij de toekomstige restauratie van het voormalige kloostercomplex, waarvan de gebouwen sedert het begin van de 19de eeuw als Château met Kasteelhoeve en Pachthof fungeerden. Er gloorde eindelijk toekomst voor de kostbare erfenis. Met het herstel daarvan zou, na een lange periode van onzekerheid in 1993/'94 een begin worden gemaakt. Doel van de bijeenkomst was het samenbrengen van al degenen die op enigerlei wijze - direct of indirect - bij deze restauratie betrokken zouden zijn. Het initiatief ging uit van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, met name van de heer A.A.M. Warffemius, verbonden aan de afdeling

Cultuurwaardenonderzoek.

Niet alleen zakelijk, maar ook cultuurhistorisch waren grote belangen in het geding.

Voor de toekomst van het indrukwekkende, algemeen bewonderde ‘top 100 monument’ was het letterlijk vijf voor twaalf. De ensemblewaarde van Kerk, Kasteel en Pachthof stond op het spel. De verwaarloosde Châteauvleugel straalde alleen nog treurigheid uit. De bijbehorende Kasteelhoeve - eens een trotse woonvleugel van de stiftsdames - was materieel volledig op. Voor de al bijna tot ruïne verworden Pachthof was het een kwestie van erop of eronder.

De deelnemers aan het verkenningsgesprek waren unaniem van mening dat de restauratie van het complex een unieke kans bood tot samenwerking en

kennisuitwisseling. Hiervoor was groot enthousiasme. Van meet af aan speelde men met de gedachte om de resultaten zo mogelijk in de vorm van een monografie te publiceren. Besloten werd tot het instellen van een werkgroep die geregeld bijeen zou komen om gegevens en ervaringen uit te wisselen. De verwachtingen waren hoog gespannen.

Er volgden diverse bijeenkomsten waarbij pastoor J. Keulers namens het parochiebestuur van de Gerlachuskerk als gastheer optrad. Tot de vaste deelnemers behoorden de heer C. Oostwegel als ondernemer en toekomstig eigenaar-gebruiker van het Château en de Pachthof en de heren ir. P.A.M. Mertens en ing. J. Voorvelt, vertegenwoordigers van het architectenbureau. Namens de Historische Kring ‘Het Land van Valkenburg en Heuvelland’ (Stichting Historische en Heemkundige Studies in en rond het Geuldal) namen de heren G.M. de Heus en H. Kwakkernaat als plaatselijke deskundigen deel. De heer Kwakkernaat was als werkleider betrokken bij het in 1993 gestarte bodemonderzoek, dat met goedkeuring van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek was gedelegeerd aan de Technische Universiteit Delft. De leiding van dit archeologisch onderzoek lag in handen van ir.

H.C. Knook en ir. T. Bauer, beiden verbonden aan de Afdeling Restauratie van de TUDelft. Hun onderzoeks- en leeropdracht omvatte ook bouwhistorische expertise.

Vanuit de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werd met het oog op de toekomstige monumentenbeschrijving van het Geuldal grote waarde gehecht aan het project.

Als vertegenwoordigers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg namen A.A.M.

Warffemius, P. van Galen en A.G. Schulte aan de bijeenkomsten deel, waarbij laatstgenoemde als voorzitter fungeerde.

Zo werd het plan geboren om het complex uit de reguliere beschrijving van de reeks ‘De Monumenten van Geschiedenis en Kunst’ te lichten ten faveure van een monografische studie. De uitvoering werd ter hand genomen door het daartoe aangewezen beschrijvingsteam: drs. A.G. Schulte als kunst- en

architectuur-historicus, A.A.M. Warffemius als bouwhistoricus, samen met P. van

Galen als gespecialiseerd vakfotograaf.

(6)

9

Gedurende de restauratie van de voormalige kloostergebouwen werd uitvoerig archeologisch en bouwhistorisch onderzoek verricht wat veel nieuwe feiten aan het licht bracht. Regelmatig werden resultaten gepubliceerd, waarbij met name de Historische Kring via zijn Jaarboeken uitstekende bijdragen en tussentijdse

overzichten leverde. De samenstellers van de monografie streefden niet alleen naar een integraal overzicht van de huidige restauratie, maar ook de voorgaande campagnes dienden aan bod te komen. Weliswaar gebed in een historisch kader, diende de monografie primair een verslaglegging te bevatten van het

Sint-Gerlachus-complex als ‘monument van geschiedenis en kunst’, als tastbaar overblijfsel van historisch waardevolle ‘materiële cultuur’. Hier ligt het zwaartepunt van deze monografie, wat niet wegneemt dat aan de historie ruim aandacht wordt besteed.

Met succes werd een beroep gedaan op enige auteurs van buiten de Rijksdienst.

Mevrouw dr. A. Mulder-Bakker verbonden aan het Instituut voor Mediaevistiek van de Rijksuniversiteit Groningen, die in 1995 een publicatiebundel over de

Gerlachusverering het licht deed zien, werd bereid gevonden een hoofdstuk aan

‘de kluizenaar in de eik’ te wijden. Voor de jongere geschiedenis, de periode na de kloostertijd tot heden, schreef de regionaal zeer goed ingevoerde amateurhistoricus J.G.M. Notten een informatieve bijdrage. De kerkschat werd beschreven door drs.

P.J. te Poel, kunsthistorisch medewerker van het Bisdom Roermond. Alle overige hoofdstukken kwamen voor rekening van drs. A.G. Schulte. Hierbij moet worden aangetekend dat de informatieve rol van A.A.M Warffemius voor de hoofdstukken waarin het bodemonderzoek en het bouwhistorisch onderzoek aan de orde komen, cruciaal is geweest. Hij speelde verder een markante rol als trait d'union tussen opgravers, architect, aannemer Van de Ven en de uitvoerder.

Hoewel de namen van de deelnemers aan de opgravingscampagnes en hun respectievelijke bijdragen in de betreffende hoofdstukken nog uitvoerig aan bod komen, mogen H. Kwakkernaat, J. Diederen en D. Krikke op deze plaats alvast voor de hele werkgroep worden gememoreerd.

Speciaal voor dit boek maakte de heer Warffemius het merendeel van de opmetingstekeningen, die een exact beeld geven van de tijdens de restauratie opgedane waarnemingen en vondsten.

De overige tekeningen zijn welwillend ter beschikking gesteld door de Gemeente Valkenburg aan de Geul en de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek in Arnhem.

Vanaf 1942 - het jaar waarin te Houthem ‘de muur al viel’ - zijn Kerk, Château en Pachthof regelmatig fotografisch vastgelegd. In het foto- en tekeningenarchief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg nemen de Houthemse opnames en diapositieven een omvangrijke plaats in. Fotograaf P. van Galen nam numeriek het grootste deel voor zijn rekening. Zowel artistiek als documentair leverde hij prachtig materiaal.

Toch zouden we anderen te kort doen die in de voorgaande decennia naast het herstel van de kerk ook het toenemend verval van andere delen van het ensemble vastlegden. Dat moet men zien, want woorden wegen niet op tegen het beeldbewijs dat met name G.Th. Delemarre, G. Dukker en R. Tangel nalieten.

In deze uitgave zijn verder opnames te vinden van H. Mordang, verbonden aan het Rijksarchief in Limburg te Maastricht en van het Stadtarchiv en het

Suermondt-Ludwig-Museum in Aken. De heer Andreas Lechtape uit Münster gaf toestemming om een aantal kleuropnames van zijn hand op te nemen.

Onmisbare steun bij het kritisch beoordelen en het corrigeren van de tekst werd

belangeloos en met grote inzet verleend door mevrouw drs. C.J.M. Schulte-van

Wersch te Arnhem.

(7)

Waanders Uitgevers stond garant voor een fraai eindproduct dat tot stand kwam onder begeleiding van de heer R. Lodder. De bekwame vormgeving lag in handen van Roelof Koebrugge bNO.

Rest ons om al degenen van harte te bedanken die binnen en buiten de Rijksdienst met raad en daad, hetzij door het aanbieden van materiaal en diensten, hetzij door het tonen van warme belangstelling, een bijdrage hebben geleverd aan het tot stand komen van dit boek.

A.G. Schulte

(8)

10

1 Van stift tot stal. De in 1708 nieuw gebouwde kloostervleugel van het Norbertinessenklooster

kreeg aan het eind van de 18de eeuw de bestemming van kasteelhoeve. Foto Collectie

RDMZ (Van Agtmaal).

(9)

11

Inleiding

Een muur beschermt maar sluit ook buiten, zolang totdat zij omvalt of wordt gesloopt.

De val van een muur heeft doorgaans verregaande gevolgen. Dat was ook in Houthem het geval.

In 1942 wendde de Limburgsche Streekplannendienst zich tot de directeur van het Rijksbureau van de Monumentenzorg, met de vraag of de muur die in het dorp Sint-Gerlach langs de Onderstestraat het landgoed begrensde ‘van zoveel belang kan worden geacht, dat het Rijk genegen zou zijn eene bijdrage in de kosten van herstel te verleenen’.

1

Een gat met gevolgen

Het ophogen van de straat had in de loop der tijd de muur doen overhellen en nu - in mei 1942 - was er een gedeelte ingestort. Dit voorval gaf een mooie opening voor meer dan vijftig jaar vaak zeer intensief, dan weer verflauwd contact tussen Houthem en Den Haag, Voorburg en Zeist.

Terwijl de toenmalige kasteeleigenaar Robert baron de Selys de Fanson nog van de prins geen kwaad wist, overlegden de ambtenaren van de Streekplannendienst, van de Gemeente Valkenburg en het Rijksbureau over een oplossing.

2

‘De muur is tengevolge van de wegverharding of de vorst of door de samenwerking van beide sterk naar de erfzijde gaan overhellen en wel zoodanig dat gevaar voor instorting aanwezig is. Reeds een gedeelte is bezweken’. In een brief aan de burgemeester van Valkenburg stelden zij: ‘Het ware dan ook gewenscht dat op grond van artikel 88, tweede lid der Bouwverordening de eigenaar verplicht werd den muur volgens nader aanwijzing te sloopen, terwijl aan de hand van artikel 77 dier verordening ware te eischen dat de muur wederom werd opgebouwd volgens de

2 De poort en de deels ingestorte claustrale muur aan de Onderstestraat bij het toegangspad

naar de kasteelhoeve. Opname 1942.

(10)

12

3 Vier gevelaanzichten van de Sint-Gerlachuskerk, de kasteelvleugel en de boerderij. Situatie omstreeks 1975.

a De noordgevels van kerkgebouw, boerderij (voormalige kloostervleugel) en (afgebroken) kalverstal.

b Een gedeelte van de kerkhofmuur langs de Onderstestraat met de toegangen tot kerk, kerkhof en boerderij.

c De zuidgevel van de kalverstal, doorsnede over de boerderijvleugel, de zuidgevel van het kerkgebouw met de verbindingsgang en doorsnede over de proosdijvleugel.

d Het kerkcomplex gezien vanuit het zuiden. V.l.n.r. de kopgevels van de melk- en graanschuur, de langsgevel van de koestal, de zuidgevels van de boerderij in de stiftvleugel, de afsluitmuur met hek voor de pandhof-cour, zuidgevel van het château of proostenhuis met lage aanbouw.

e Aanzicht van de courafsluiting (noordgevels van de lage aanbouwen en het hekwerk), de noordgevel van de koestal en de kopse gevel van de graanschuur.

Tekening, schaal 1:600, door R. Kwee, juni 1976.

(11)

13

oorspronkelijke gedaante ten genoege van ondergeteekenden’. Voorgesteld werd om de eigenaar met een subsidie tegemoet te komen.

3

Met dit voorstel ging men met de baron praten die door de aannemer H. Smeets een begroting voor herstel liet maken. De totale kosten bedroegen f 1075,-.

4

Baron Robert de Selys vond het in elk geval de moeite waard om in een rekest aan het Departement van Onderwijs, Wetenschap en Cultuurbescherming een subsidie aan te vragen ter bestrijding van een gedeelte van de kosten.

5

De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg die om advies werd gevraagd door het departement, reageerde positief.

‘Met grote voldoening heeft onze Commissie kennis genomen van het voornemen van de Heer R.M.G.E. Baron de Selys de Fanson om in overleg met het Rijksbureau voor de Monumentenzorg over te gaan tot de noodige herstellingen aan het imposante gebouwencomplex, die vroeger aan het Stift St. Gerlach toebehoorden (sic!). Aanvankelijk immers ging de eigenaar van het kasteel van de goedbedoelde meening uit, de verschillende herstelwerkzaamheden op eigen kosten en derhalve zoo goedkoop mogelijk te laten uitvoeren’.

De baron had zich bereid verklaard om het herstel van de claustrale muur bij de inrijpoort ‘volgens de normen van een goede monumentenzorg te doen uitvoeren, mits hem van overheidswege financieelen steun zou worden verleend’. De commissie meende nog een ander goed argument te moeten aandragen. ‘Daar de onderhavige claustrale muur voor het totaalaanzicht van het monument van wezenlijk belang is, meenen wij dat tegen het toekennen van een rijkssubsidie geen bezwaar behoeft te bestaan, temeer nu de eigenaar ruim 60% zal bijdragen en het Rijk derhalve voor weinig geld een claim op het complex verkrijgt, die uiterst heilzaam zal werken, wanneer een opvolger in den eigendom vroeger of later van gedachte zou veranderen’.

6

De gevraagde Rijksbijdrage bedroeg 20% van de totale kosten. Voor zegge en schrijven f 215,- kon de Rijksoverheid een stevige poot tussen de deur steken. Van de andere kant kon die overheidspoot in de poort ook niet meer worden

teruggetrokken.

Strijd om behoud

In 1946 overleed de oude baron op 85-jarige leeftijd en zijn opvolger, de ongehuwd

gebleven zoon Michel, inmiddels ook al van middelbare leeftijd, ontplooide geen

activiteiten op het gebied van restauratie, hoewel het kasteelcomplex er sterk aan

toe was.

7

Vijfien jaar gebeurde er weinig tot niets. Na zijn overlijden in 1961 nam

neef Robert, de zoon van zijn al in 1941 overleden broer Florent daartoe wel de

nodige intitiatieven. Toen de nasleep van de erfenis was afgehandeld, nam hij weer

contact op met het Departement en waren de ambtenaren van Monumentenzorg

welkom op het landgoed. In 1962-'64 werden huis en pachthof uitvoerig getekend

en gefotografeerd. Baron Robert zal mede zijn geïnspireerd door het succes dat

het kerkbestuur in die dagen had. Er kon namelijk een begin worden gemaakt met

het

(12)

4 Een kijkje op de kerk vanaf de toegangsweg naar de kasteelhoeve. In de hoek tussen de

westgevel van de kerk en de stiftvleugel sluiten twee lage stalgebouwen aan. Opname circa

1950.

(13)

14

5 De pronkgevel van het château in de witgekalkte gedaante, zoals het werd bewoond door het geslacht De Selys de Fanson. Opname 1950.

6 De kasteelhoeve in het voormalige stiftgebouw omstreeks 1950. In de muren van de als stal- en tasruimte gebruikte kloostervleugel zijn nog de sporen van de oorspronkelijke vensters zichtbaar.

hoognodige constructieve herstel van het dak van de kerk. In de jaren zeventig zouden ook de muur- en gewelfschilderingen een volledige restauratie ondergaan.

Ondanks zijn inspanningen en toezeggingen voor de lange termijn lukte het niet om het château en de bijbehorende hoeve in het voormalige stiftgebouw te herstellen.

De toestand van de pachthof ging zienderogen achteruit. Iedereen betreurde het, maar de middelen bleven uit. In 1976 werd er een nieuwe impuls gegeven. Er werd een prachtige serie geveltekeningen gemaakt van alle gebouwen in opdracht van de gemeente Valkenburg door N. Fox en R. Kwee (afb. 12, 13). Ook de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek toonde grote belangstelling voor de hoeves en schuren. De ontplooide activiteiten beperkten zich vooralsnog vooral tot het bedrijven van ‘papieren monumentenzorg’. De subsidiekraan bleef voor kasteel en hoeves dicht, druppelde hooguit af en toe.

Toen de teleurgestelde Robert de Selys in 1979 vrij plotseling overleed, moest hij ongewild kasteel en hoeves in een deplorabele toestand achterlaten. Bij uiterste wilsbeschikking werd het R.K. Kerkbestuur van de parochie Houthem-St. Gerlach aangewezen als erfgenaam van het complex en de gronden ten zuiden van de weg Meerssen-Valkenburg. Het landgoed werd als het ware aan de Houthemse

gemeenschap geschonken.

(14)

15

7 Vier gevelwanden van het proostenhuis en de boerderij in de stiftvleugel.

a Aanzicht van de oostgevel van het proostenhuis en de driezijdige koorsluiting van de kerk. Daarnaast de sacristie en een deel van de kerkhofmuur.

b Aanzicht van de westgevel van de sacristie, dwarsdoorsnede over het kerkgebouw en gevelaanzicht van de proosdijvleugel aan de courzijde.

c Aanzicht van de westgevels van het kerkgebouw en van de boerderij in de stiftvleugel, waartegen links en rechts de varkensstal en de koestal aansluiten;

rechts muur met hekposten.

d Aanzicht van de oostgevels van de koestal, de boerderij in de kloostervleugel en een doorsnede van de kerk; rechts daarvan zijaanzicht van het aangebouwde mausoleum en een gedeelte van de kerkhofmuur.

Tekening, schaal 1:600, door Nol Fox, juni 1976.

(15)

16

8 Luchtfoto van het landgoed Sint-Gerlach. Links de tot hotel verbouwde pachthof en rechts het 18de-eeuwse kloostercomplex, bestaande uit het kerkgebouw, het proostenhuis en de stiftvleugel. Opname 1998.

Had Robert de Selys als laatste eigenaar zeventien jaar van alles in het werk gesteld om Sint-Gerlach overeind te houden, in de periode van zeventien jaar die daarop volgde, vrat de tand des tijds het monumentale complex alleen maar verder op.

Sint-Gerlach was hard op weg een even indrukwekkende als aanfluitende ruïne te worden. De pachthof vormde een levensgevaarlijk terrein, het château en de hoeve hadden slechts de patine als schoonheidsmiddel om hun schaamte te verbergen in de schaduw van de kerk met haar luisterrijke barokke feesttooi, waarvan inmiddels zelfs het orgel een restauratie had ondergaan.

Zouden de kansen nog keren? En zo ja, hoe en wanneer?

In 1995 was het eindelijk zover. Er kwam definitief een oplossing waarbij het château en de overige gebouwen van het landgoed via een uitgekiende formule uiteindelijk recht werd gedaan. Het particulier initiatief was hierbij bepalend. De vestiging van het ChâteauHotel & Restaurant van de uit Houthem afkomstige Camille Oostwegel betekende de redding van een uniek complex dat steeds meer ten dode leek opgeschreven.

Op de plek waar kerk en samenleving letterlijk met elkaar in verbinding staan, in de gang van het tot château geworden proostenhuis, onder aan de trap naar de schatkamer, heeft men terecht een eenvoudige gedenksteen aangebracht met de tekst:

IN HONOREM ROBERT BARON DE SELYS DE FANSON

1925-1979

GAAT OPEN ALOUDE DEUREN ps. 24-7

HIJ KOOS DIT ERFDEEL VOOR ONS UIT ps. 47-5

MCMXCVII

Een steen ter ere van de erflater. Tevreden met de afloop zou hij waarschijnlijk

bescheiden verwijzen naar de eerste versregel uit die tweede psalm: een uitnodiging

tot daverend applaus.

8

(16)

17

9 Plattegrond van het voormalig adellijk vrouwenstift, schaal circa 1:500, getekend in 1978

door H. van der Wal RDMZ, mede gebaseerd op deelplattegronden van de kerk door

architectenbureau P.A.M. Mertens en van het herenhuis door J.P Staal RDMZ.

(17)

18

10 De grote schuur van de pachthof in schijnbare welstand. Opname 1950.

11 Idyllisch plaatje van de woning in de oostvleugel van de pachthof, gezien aan de veldzijde.

Opname 1962.

(18)

19

12 De gevels van de pachthof of het economiegebouw naar de toestand in 1976. Tekening schaal 1:600, door Nol Fox, juli 1976.

a Vooraanzicht van de pachthof. Weergave van de hoekpaviljoens en de muur met hekposten die de cour afsluit.

b Aanzicht courzijde met de voorgevel van de grote schuur en doorsnede over de zijvleugels

c De achtergevels van de grote schuur, de flankerende lagere vleugels en de zuidelijke hoekpaviljoens.

d Gevelaanzicht van de hoekpaviljoens, gezien vanaf de cour en doorsnedes over de zijvleugels.

e Gevelaanzichten van de westvleugel en de aansluitende hoekpaviljoens aan de veldzijde.

f Idem, gezien vanaf de cour.

g Gevelaanzichten van de oostvleugel met doorrijpoort aan de veldzijde.

h Idem, gezien vanaf de cour.

(19)

20

Papieren Monumentenzorg

13 Aanzicht van de gevels van het stallen- en schurencomplex (doorrijschuur, afgebroken graanschuur). Met situatietekening kerkcomplex en boerderijgebouwen.

a De oostgevels gezien vanaf het veld tot aan de Onderstestraat.

b De westgevels vanaf de muur aan de Onderstestraat tot aan de hekposten in het veld.

Tekening, schaal 1:600, door R. Kwee, mei 1976.

De tekeningen van Kwee en Fox geven een prachtig overzicht van de toestand in

het midden van de jaren zeventig. Ze zijn in dit hoofdstuk afgebeeld, omdat zij samen

een cruciale fase in de ontwikkeling van het Sint-Gerlachcomplex illustreren. De

status quo van 1976 vormt namelijk een uitstekend vertrekpunt, niet alleen voor een

terugblik maar ook voor een beter begrip inzake de latere ontwikkelingen. Bijna al

het oude staat nog, zij het zonder glorie! De kerk met de kloostergebouwen (afb. 3

en 7), de pachthof ten zuidoosten van de proosdij (afb. 12), en de hoeve die zich

ten westen van de kloostergebouwen heeft ontwikkeld (afb. 13). Maar twee grote

schuren van de boerderij waren in 1976 al grotendeels verdwenen. Aangevuld met

wat foto's uit de jaren zestig en zeventig krijgt men een mooi overzicht van wat er

toen in wankel evenwicht stond en wachtte op restauratie. De driedeling: 1. vroeg

18de-eeuwse kerk met klooster (later: château-stift), 2. midden 18de-eeuwse

(20)

pachthof en 3. 19de-eeuwse hoeve wordt bij de behandeling van de gebouwen in deze monografie over de hele linie zoveel mogelijk aangehouden, met name bij de hoofdstukken waarin de archeologische en bouwhistorische analyses worden beschreven.

Toen in 1992 een voorzichtig begin werd gemaakt met bouwhistorisch onderzoek, dat al snel door een beperkt bodemonderzoek werd gevolgd, leefde de verwachting dat ook de voorganger(s) van de bestaande kloostergebouwen - het middeleeuwse klooster - zou(den) worden aangetroffen. Voor die hoop waren goede gronden, omdat het kloosterarchief over de vroege periode vanaf de stichting tot aan de 18de eeuw veel materiaal bevat.

Naar verhouding is over het klooster vrij veel geschreven en niet te vergeten...

overgeschreven.

Archivalisch zit de historicus voor wat betreft de oudste perioden beter te paard dan voor de jongere tijd het geval is, maar is er materieel weinig bewaard. Voor de periode na 1700 is het omgekeerde het geval, weinig archiefmateriaal maar wel veel tastbare bouwsubstantie. De oude en nieuwe tijd schijnen zich in dit opzicht omgekeerd evenredig te verhouden.

In de achter in dit boek afgedrukte bibliografie, een pagina's lange lijst van auteurs, excelleren - niet altijd in frequentie, maar wel qua bagage - een paar namen. Het zijn auteurs bij wie iedereen altijd weer te rade moet gaan. Namen van

bronnenboorders als J. Habets en G.D. Franquinet, J.A.K. Haas en W. van Mulken, maar ook van lokale amateurhistorici als H.J.J. Philippens en J.G.M. Notten die met ere moeten worden vermeld. Bovendien verkeert Houthem in de gelukkige

omstandigheid dat F. Heijnens in 1993 een geannoteerde bibliografie samenstelde, getiteld ‘Houthem en St. Gerlach in de literatuur’, een ware Fundgrube. Er kan maar een de winnaar zijn en dat is Jos Habets, die gedreven historicus, archivaris en onderzoeker, die in 1869 als pastoor van Berg en Terblijt de schrijfstof letterlijk aan zijn voeten zag liggen.

Deze publicatie is gemaakt als beschrijving van een complex met uitzonderlijke monumentale kwaliteiten. Hij is bedoeld als een ‘Monumenten-Beschrijving’. De materiële relicten vormen zelf de bron. Ze zijn alleen te duiden binnen het display van de historische context. In die zin moet deze monografie over het landgoed Sint-Gerlach worden beoordeeld. De kleine enclave aan de Geul is een van die markante plekken waar de ‘genius loci’ de eeuwen trotseert:

Sint-Gerlach,

een kruispunt van culturen in het Land zonder Grenzen

MCMIC

(21)

21

14 Het noordwestelijk hoekpaviljoen van de pachthof, de op de binnenhof uitziende woning van de pachtboer. Opname 1962.

15 Overzicht van het complex vanuit het zuiden. Rechts de verlaten en dichtgetimmerde kasteelvleugel ten zuiden van de kerk. Links de grote koestal en andere bijgebouwen van de kasteelhoeve. Opname 1990.

Eindnoten:

1 Postarchief Rijksdienst voor de Monumentenzorg, pandsdossier Houthem (Limburg),

Onderstestraat 13, Kasteel St. Gerlach 1942-1969 Brief van J.L.A. Brouwers, afd. Bouwtoezicht aan dir. Rijksbureau d.d. 15-5-1942.

2 Baron Robert M.G.E. de Selys de Fanson (1861-1946). Zie over hem p. 83.

3 Pandsdossier RDMZ (noot 1): Brief d.d. 10-9-1943 van de Limburgsche Streekplannendienst aan de burgemeester van Valkenburg. De muur omvatte twee delen: westelijk van de

toegangspoort naar de hoeve een muur van 64 m en oostelijk van de poort een muur van 30 m lengte.

4 Prijsopgave door H. Smeets en Zonen, Kookstraat 29, Meerssen, d.d. 3 october 1942.

5 Rekest d.d. 22-10-1942, waarvan afschrift in pandsdossier RDMZ (noot 1).

6 Pandsdossier RDMZ (noot 1): Brief d.d. 13 februari 1943 van Rijkscommissie aan Staatssecretaris OWenC.

7 Michel baron de Selys de Fanson (1883-1961). Zie over hem p. 83-84.

(22)

8 De vermeende uitnodiging is in Psalm 47.1 als volgt verwoord: Omnes gentes plaudite manibus.

De toepasselijke versregels op de gedenksteen werden gekozen door pastoor J.M. Keulers uit het boek der psalmen.

De eerste versregel Psalm 24.7 komt uit de Psalm van Koning David over de Opgang naar het Heiligdom: Attollite portas, principes, vestras (Poorten, heft Uw kroonlijsten op).

Psalm 47.5 luidt: Elegit nobis heriditaten suam (Hij koos zijn erfdeel voor ons uit).

(23)

22

*

De jaartallen met een asterisk hebben betrekking op de gebouwen.

Kroniek

*

16 Mozes met de wetstafelen en Noach met de ark samen met de Driekoningen op het

gewelf van de Sint-Gerlachuskerk, geschilderd door Johann Adam Schöpf in 1751. Het

Mozes- en Noach-motief dat teruggaat op de koepelschildering in de Sant' Agnese in Rome,

is door de schilder meer dan eens toegepast.

(24)

23

- Gerlachus geboren in de omgeving van Maastricht.

circa 1100

- Gosewijn II, heer van Heinsberg en Valkenburg sticht in Heinsberg een 1140

Norbertijns dubbelklooster, vanwaaruit zestig jaar later het klooster in

Sint-Gerlach wordt bevolkt.

- Bekering van Gerlachus.

circa 1149/51

- Gerlachus sterft te Houthem.

1164/65

- Gosewijn IV van Valkenburg, kleinzoon van de stichter, besluit een

1201

dubbelklooster te stichten bij Gerlachus' graf.

- Fiat van de pauselijk legaat Guido van Preneste voor de voorgenomen stichting.

- Recht van begraving in en buiten de kerk.

- Stichting vanuit Heinsberg van een dubbelklooster te Houthem.

- Oorkonde met vermelding van de kluizenaar als ‘Sanctus’ Gerlachus.

1202

- Aartsbisschop Engelbert van Keulen spreekt in een oorkonde lovend over de kloosters in Houthem en Heinsberg.

1218

- Overgang van dubbelklooster naar nonnenklooster.

1218-1232

- ‘Vita Gerlaci’ geschreven door een Norbertijnse koorheer uit klooster Sint-Gerlach.

circa 1225

- Einde aan personele unie van

Heinsberg en Houthem onder een proost.

1225

(25)

- Akte over Houthem.

1236

- Walram, heer van Valkenburg schenkt aan het klooster de weg door het dorp Sint-Gerlach met het recht van tolheffing.

1270

- Walram I schenkt het patronaatsrecht van de kerk in Oirsbeek aan het klooster van Sint-Gerlach (vidimus 1376).

1273

- 6 september - Muur om klooster (accoord met St.-Servaaskapittel.

1279

- Schenking van een stenen huis aan de Stokstraat in Maastricht, de oude Refugie van Sint-Gerlach.

- Invoering van een ‘numerus clausus’

voor intrede.

1293

- Verwoesting door brand.

1505

- Tachtigjarige Oorlog.

1568-1648

- Kloostergebouwen door troepen van Lodewijk van Nassau in brand gestoken en verwoest

1574*

- Na inname van Maastricht door Parma breekt een rustiger periode aan; herstel van de schade.

1579

- Inkwartiering in het klooster. Noodzaak tot verkoop van het goed Dollenberg bij Klimmen.

1581

- Klooster opnieuw getroffen door brand en verwoesting door de troepen van Willem van Oranje.

1588*

- Incorporatie van de vier vicarieën van

de kerk van Sint-Gerlach bij het klooster

ter verlichting van de materiële nood van

de nonnen en voor de herbouw van het

klooster.

(26)

- Het klooster telt 37 ‘virgines primae’.

1597

- Schenking van relieken aan het klooster van Sint-Gerlach door Henricus

1599 en 1606

Costerius, deken van Bergen op Zoom, in 1599 en opnieuw in 1606.

- Rekest van het klooster Sint-Gerlach aan de Raad van Financiën voor het 1605

kappen van bomen voor herstel van het klooster.

- Tweede schenking van relieken door Henricus Costerius (zie ook 1599).

1606

- Verklaring van de abt van Prémontré, Pierre Gosset over het recht ‘ab 1619

immemorabile tempore’ van proostkeuze uit een klooster naar keuze.

- Johannes Renckens, proost van Sint-Gerlach benoemt Joannes Broccart tot pastoor van Oirsbeek.

1623

- Maastricht valt in handen van Frederik Hendrik.

1632

- Oorlogshandelingen in Maasvallei voortdurend tot aan Partagetractaat in 1661

1632-1661

- Vrede van Munster.

1648

- Breve van paus Innocentius X over volle aflaat op feest van de H. Norbertus.

1651

- Groot gedeelte van de kloostergebouwen afgebrand.

1655

- Partagetractaat gesloten tussen de

Republiek en de Spaanse koning. Op 26

1661

(27)

december wordt het klooster Sint-Gerlach aan de Koning van Spanje toegewezen.

- Joseph Bartholomeus van den Stein, gedurende 30 jaar proost van het klooster, overleden op 27 oktober 1704.

1674-1704

(28)

24

- De Martinuskerk in Houthem wordt simultaankerk.

1680

- Opmeting van de klooster-enclave: 4 bunder, enige roeden.

1686

- Twee luidklokken aangeschaft: de Gerlachus- en Mariaklok (20 en 18 duim in doorsnee).

1688

- Franciscus van Cauwenbergh, als coadjutor aangesteld naast proost Van den Stein die op 27-10-1704 overlijdt.

1700-1704

- Franciscus van Cauwenberg uit Tienen, proost († 28 febr. 1718). Onder zijn 1704-1718

bestuur wordt het klooster volledig herbouwd en een plan ontworpen voor een nieuwe kerk.

- Bouw van het stift, dendrochronologisch gedateerd op het jaar 1705.

1705*

- Akte door N. van Cauwenberg aan proost Franciscus van Cauwenberg van 1707

overdracht kapitaal van 1025 gulden ten behoeve van twee wekelijkse missen.

- Bouw nieuwe vleugel aan het klooster, kwartier van de proost, nieuwe stiftskerk.

1708-1730

- Bouw van de westvleugel, het eigenlijke stift.

1708*

- Bouw van de proostvleugel blijkens jaartal op het noordelijke timpaan.

1713*

- Vrede van Utrecht maakt einde aan de Spaanse Successie-oorlog; Spaanse 1713

Habsburgers worden opgevolgd door de

Oostenrijkse tak.

(29)

- Proost Franciscus van Pelt uit Maastricht, bouwheer van de kloosterkerk.

1718-1728

- Bouw van de kloosterkerk.

1720-1727*

- Verkoop van de Refugie of ‘Toren van Sint-Gerlach’ aan de Stokstraat (nr 55).

1727

- Priorin Isabella van Raveschot.

1721-1733

- Herman Jacob Christophorie proost; hij overlijdt in 1737.

1728-1735

- Inwijding van het kerkgebouw door Leonard Jansen, abt van Knechtsteden.

1735

- Henricus Casteel proost.

1735-1745

- Het klooster telt acht ‘virgines nobiles’.

1737

- Nieuwe uitgave van ‘Leven van de H.

Gerlachus’ door Henricus Casteel.

1745

- Overzicht van proosten en religieuzen over deze periode.

1744-1755

- Proost Matthias de la Haye (begraven in Sint-Gerlach).

1745-1747

- Proost Abraham Lindelauff uit Eupen.

1747-1757

- Johann Adam Schöpf beschildert de kerk met fresco's: ‘a Dornante

eCCLesIaM’.

1751*

- Vergroting van het kloosterterrein;

gehele grondgebied is door muur

omgeven.

(30)

- Grondruil ter vergroting kloosterterrein tussen keizerin Maria Theresia en de 1755*

Staten-Generaal der Verenigde Provinciën.

- Bouw van de Pachthoeve naar ontwerp van de Akense architect Johann Joseph Couven.

1759*

- Proost Maximiliaan Joseph Silmen.

1765-1793

- Verkoop van het Refugiehuis aan de Brusselsestraat (nr. 77); verkoopakte gepasseerd op 10 augustus 1771.

1771

- Uitgave van ‘Historia nobilis parthenonis Heinsbergensis’, door Friedrich Kreetz, 1772

proost van het Norbertinessenklooster te Heinsberg.

- Keizerin Maria Theresia overlijdt.

1780

- Josef II, de ‘roi sacristain’ heft de kloosters op.

- Plattegrond van het Adellijk

Vrouwenstift Sint-Gerlach vervaardigd 1781*

door de architect Matthias Soiron uit Maastricht.

- Praalgraf van Sint-Gerlachus in de kerk geplaatst.

1783*

- 17 maart - Decreet tot opheffing van het Norbertinessenklooster in Houthem.

1783

- Kloosterenclave aan de Republiek. Als gevolg van het Verdrag van

1785

Fontainebleau, 8 november 1785, staan de Staten hun bezittingen in het Land van Daelhem af met uitzondering van Cadier en Oost.

- 5 september - Vervoer van de relieken door proost Silmen.

1786

(31)

- 6 september - Vertrek van 5 adellijke monialen, 3 koorzusters, 5 werkzusters, proost en kapelaan naar de gebouwen van het opgeheven Kartuizerklooster

‘Bethlehem’ aan de Swalmerstraat in Roermond.

- 22 april - De kloosterkerk in Roermond voor publiek geopend.

1787

- 9 mei - Reliekenkist geopend in

tegenwoordigheid van getuigen. De

(32)

25

kloostergemeenschap bestaat uit 9 kanunnikessen, 3 koorjuffrouwen, 5 werkzusters, proost Silmen en kapelaan Fr. Pieter Maurer.

- Het klooster in Roermond door Generaal Lamarlier bezet en gebruikt voor het onderbrengen van gijzelaars.

1792

- Maastricht in handen van de Franse bezetters.

1794

- Kloostergebouwen in Houthem door de Hollanders gebruikt als hospitaal.

- 26 september - Zusters ontvluchten het klooster in Roermond i.v.m. de inval van de Fransen.

- Annexatie van Oostenrijkse Nederlanden door Frankrijk.

1795

- 28 september - Bekendmaking van de opheffing van het klooster. De Franse wetgeving wordt van kracht.

1796

- Lijst van debiteuren van het klooster opgemaakt.

- Einde van de communiteit door

opheffing van de geestelijke instellingen en confiscatie van de goederen.

1797

- 23 januari - De zusters accepteren de hen door de overheid aangeboden ‘bons de retraite’.

- 16 februari - Zusters verlaten de Kartuize; de freules trekken te Roermond in bij de heer Reuten op de Markt en de overigen bij Sijben op de Leuf.

- 12 april - Verkoop domeingoederen.

- 26 juli - Meubelen en klokken door de Fransen weggehaald.

- Het geslacht Schoenmaeckers eigenaars van de proosdijgebouwen.

1797

(33)

- Martin Jean Schoenmaeckers en zijn vrouw Maria Sleypen schenken de 1808

leegstaande kloosterkerk aan de Gemeente Houthem.

- Parochiegemeenschap van Houthem verhuist naar de Stiftskerk.

- Reparatie en invulling van het uitgevallen gewelf door de schilder Hermans.

circa 1808

- Terugkoop van het in 1771 gebouwde Binvignat-orgel.

1809*

- De tot hoeve omgevormde stiftvleugel wordt uitgebreid met stallen.

1830*

- Relieken van Sint-Gerlach overgebracht van Roermond naar Houthem.

1841

- Het landgoed komt in volle eigendom van het geslacht Corneli.

1851

- Bouw van een kleine sacristie.

1860*

- Wijding van twee nieuwe klokken.

1872*

- Overschildering van de kerkmuren en het gewelf door Stroucken en Van den Dijck.

- Drie scènes uit het leven van Gerlach vervangen door taferelen op doek door H. Bröcker.

1897*

- Kerk door de burgergemeente van Houthem in eigendom overgedragen aan de R.K. parochie Houthem.

1903

- Het landgoed komt door vererving in bezit van het geslacht De Selys de Fanson.

- Vergroting van het kerkinterieur met de ruimte onder het oksaal.

1916*

(34)

- Restauratie van de schilderingen door de Gebroeders Morreau uit Maastricht.

- Deel van de kroonlijst in de kerk stort neer.

1961/1962*

- Restauratie van de kapconstructie en ophanging van het gewelf.

- Restauratie van de muur- en gewelfschilderingen.

1970/71-1978*

- 23 juli - Robert baron de Selys de Fanson, overleden te Brussel. Hij 1979

legateert het landgoed aan de R.K.

Parochie van Sint-Gerlach in Houthem.

- 3 mei - Brand in de schuur van boerderij Erens.

1981

- Diverse ontwikkelingsplannen voor beheer en restauratie van het landgoed lopen op niets uit.

- Restauratie van het Binvignat-orgel.

1988-1989*

- Overeenkomst tussen kerkbestuur en Camille Oostwegel, directeur van 1994

Château Hotels & Restaurants en Maarten Cuppen, directeur van projectontwikkelingsmaatschappij ‘De Vegtse Slag’ inzake restauratie en toekomstig gebruik.

- Begin van de restauratie van de châteauvleugel.

- 12 januari - Eerste steenlegging door de gouverneur van Limburg, mr. B.J.M.

1995

baron van Voorst tot Voorst bij

gelegenheid van de officiële start van de restauratie van château, stift en pachthof.

- Restauratie en herbouw van de Pachthof.

1996-1997

- Voorjaar - Restauratie voltooid.

1997

(35)

- 15 september - Officiële opening verricht door mr. Pieter van Vollenhove.

- 28 januari - Diploma voor de restauratie door Europa Nostra uitgereikt.

1999

(36)

26

17 Sint-Gerlach voor de holle eik als beschermer van het vee. Op de achtergrond het

bronhuisje op de Putbeemd en de kloosterkerk. Op doek geschilderde vierpas op een

processievaandel van de parochiekerk. Opname 1999.

(37)

27

‘Bij de Eik’

De kluizenaar en het stift

‘Château Sint-Gerlach’, een luxe hotel-restaurant met appartementencomplex bij Valkenburg aan de Geul.

Het ‘Stift Sint-Gerlach’, een prachtige barokkerk met kloostercomplex van premonstratenser jofferen in Houthem-St. Gerlach.

‘Bij de Eik’, een simpel eikenhouten kapelletje met kluisje waar in de twaalfde eeuw de ridder-kluizenaar Gerlach zijn dagen sleet in nederigheid en boetedoening.

Zo laat zich in het kort de geschiedenis afpellen van het machtige monumentencomplex in Houthem St.-Gerlach.

In dit hoofdstuk zal het allereerste begin van dit complex beschreven worden: de voorgeschiedenis en het leven van de ridder-kluizenaar, de eerste fase van het kloostercomplex, de opkomst van de Gerlachusverering en de wonderen bij de Gerlachusput. Centrale vraag is hoe het kon gebeuren dat er bij Houthem aan de Geul zo'n belangrijk bedevaartscentrum onstond. Hoe er een Gerlachuscultus opbloeide die tot in onze eeuw de gelovigen naar Sint-Gerlach lokte, en welke invloed die cultus had op de stichting en latere bloei van het stift. Daarbij zullen vooral de middeleeuwse verhalen aan bod komen en de religieuze overblijfselen uit die tijd, zoals de relieken en de tuniek van Gerlachus.

1

De kerk en de stiftgebouwen zoals wij die kennen, dateren grotendeels uit de achttiende eeuw. De fraaie barokke kloosterkapel werd omstreeks 1723 deels op de grondslagen van de middeleeuwse stiftskerk gebouwd met daarin de statige tombe voor Gerlachus, de patroonheilige van de streek. In diezelfde eeuw werden de wonderschone fresco's geschilderd door de Zuid-Duitse schilder Johann Adam Schöpf. Deze nieuwbouw was nodig, omdat het kloostercomplex in de tijd die daaraan voorafging zwaar had geleden. In het begin van de Tachtigjarige Oorlog hadden de legerbendes van Willem van Oranje en van de Spanjaarden in Limburg huisgehouden en onder meer het stift gebrandschat. De Reformatie had het katholieke geloof aan het wankelen gebracht, de Gerlach-devotie was in versukkeling geraakt en de Gerlachusbron was zelfs dichtgegooid.

2

Toen de ergste troebelen voorbij waren, was de wederopleving ingezet met de publicatie van een heiligenleven van Gerlach en de wederopbouw van de bron. In het jaar 1595 werd namelijk een jongeman, Hendrik Cuyck - in het Latijn Henricus Cuyckius - belast met de uitgave van een heiligenkalender, een boekje met korte levensbeschrijvingen van alle heiligen uit de Nederlanden. Zijn leermeester, de hoogleraar Johannes Molanus uit Leuven, had dit werk bij zijn dood onvoltooid achtergelaten. Molanus had de oude verhalen over de heiligen van de streek willen verzamelen om daarmee de gelovigen een hart onder de riem te steken en de oude devoties te herstellen. Na zijn voortijdige dood had Cuyckius deze taak

overgenomen.

3

Omdat hij onder andere op verhalen over de heilige Gerlach was gestuit, was hij in 1595 naar Houthem gekomen om nader informatie in te winnen.

Hij noteerde in zijn kalender dat Gerlachs gebeente bij de nonnen rust, dat er veel wonderen geschieden en dat er een oud handschrift in het stift bewaard wordt waarin het levensverhaal van de heilige staat opgetekend. De belangrijkste feiten daaruit noteerde hij eveneens in zijn kalender.

4

Het jaar daarop werd deze Cuyckius de nieuwe bisschop van Roermond. In 1599

kwam hij opnieuw naar Houthem, nu bekleed met de bisschoppelijke waardigheid,

om de verering van Gerlach nieuw leven in te blazen, het putje (de bron) te herstellen,

en het handschrift in druk te doen geven, de Latijnse vita die wij nu nog kennen.

5

(38)

Deze vormt het begin van het herstel dat met de bouw van de achttiendeeeuwse

barokkerk zijn bekroning vond. Dankzij dit boekje kennen wij de

(39)

28

gebeurtenissen uit Gerlachs leven en kon ook Schöpf die afbeelden op de kerkmuren (afb. 19-22). Sedertdien hoeven de gelovigen in de kerk maar om zich heen te kijken om het levensverhaal van hun heilige af te lezen: Gerlach de ridder, die op een toernooi hoort dat zijn vrouw is overleden - Gerlach de pelgrim, die naar Rome en het Heilige Land trekt om boete te doen en die de paus vraagt om als asceet op zijn eigen landgoed te mogen wonen - Gerlach, de kluizenaar in de holle eik, die de mensen om hem heen tot boetvaardigheid oproept, zelf vastend en biddend, maar vrijgevig voor zijn gasten (afb. 17 en 23). Maar ook Gerlach de heilige, die wordt opgenomen onder de heiligen in de hemel.

De historische achtergronden

Gerlach heeft geleefd in de twaalfde eeuw. Hij moet omstreeks 1120 zijn geboren en in 1164 of 1165 zijn overleden. In het Zuid-Limburgse land resideerden toen de graven van Valkenburg en Heinsberg. Zij vielen onder het gezag van de bisschoppen van Luik en Keulen, in die tijd grote vorsten in het Maas- en Rijnland. De

prins-bisschoppen op hun beurt stonden weer onder het gezag van de Duitse keizers, Koenraad en Frederik Barbarossa, die zowel het Duitse Rijk waarvan ook de Nederlanden deel uitmaakten, als Italië onder hun bewind verenigd hadden. Houthem en omstreken behoorden tot het gebied van deze graven van Heinsberg-Valkenburg, vermoedelijk was het allodiaal (dames?) goed en in leen gegeven aan de familie van Gerlach en andere ridderlijke geslachten. De Heinsbergs waren een aanzienlijke familie, hun heren behoorden tot de grote prinsen in het Duitse Rijk. Gozewijn III bijvoorbeeld, een tijdgenoot van Gerlach, trok met keizer Frederik Barbarossa naar Italië en was daar één van 's keizers vertrouwelingen. Als dank voor bewezen diensten benoemde Barbarossa Gozewijns broer Philips tot aartsbisschop van Keulen. Philips van Heinsberg-Valkenburg was aldus de belangrijkste prins in Duitsland.

6

Over Gerlach en zijn familie hebben wij géén historische gegevens. Alleen wordt in de twaalfde-eeuwse pelgrimsboeken van de Sint-Matthiasabdij in Trier een zekere Gerlach genoemd die in het gezelschap van Gozwin een pelgrimage ondernam.

Hoewel niet echt bewijsbaar, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat dit onze ridder Gerlach is die met zijn heer Gozewijn naar Trier was getrokken.

7

Voor de verdere levensloop en betekenis van Gerlach zijn we aangewezen op het

heiligenleven, de vita die hierboven al is genoemd. Ze werd rond 1227 geschreven

door een priester uit Houthem, die kanunnik was in het pas gestichte convent. Het

is tegelijk een rijke en een karige bron van informatie. Rijk, omdat de kanunnik

schreef in een tijd dat de herinneringen aan Gerlach nog levend waren. Er waren

(40)

18 Afbeelding van Sint-Gerlach bij de put naast het titelblad van Het leven van den H.

Gerlacus eremyt, door C. Thilmans, 1745. Met een opdracht aan priorin Maria de Petersem

de Printhagen.

(41)

29

19 De bekering van ridder Gerlach op het toernooiveld in Gulik. Muurschildering door J.A.

Schöpf uit 1751 in de Gerlachuskerk te Houthem. Opname 1994.

20 Ridder Gerlach verlaat de wereld en heeft zijn paard verruild voor een ezel.

Muurschildering door J.A. Schöpf uit 1751 in de Gerlachuskerk te Houthem. Opname 1994.

21 Op pelgrimstocht in Rome legt paus Adrianus IV aan Gerlach een zware penitentie op, waarna hij naar het H. Land vertrekt. Muurschildering door J.A. Schöpf uit 1751 in de Gerlachuskerk te Houthem. Opname 1994.

zelfs nog mensen die de oude asceet hadden gekend. Zij vertelden de kanunnik

smakelijke anecdoten. Toch is de vita tegelijk karig, omdat het nu eenmaal een

heiligenleven is, niet bedoeld om een historische schets te geven, maar om de

vroomheid en voorbeeldige kwaliteiten van de heilige aan te prijzen. De auteur houdt

de lezers in tamelijk algemene bewoordingen een stichtend voorbeeld voor en slaat

(42)

zonder scrupules hele levensfasen en belangrijke historische gebeurtenissen over.

De tekst bestaat uit twee delen: de vita in eigenlijke zin, dat wil zeggen het levensverhaal van de heilige, en het Boek der wonderen: Miracula, over de gebeurtenissen die na zijn dood op en rond zijn graf plaatsvonden. In dit tweede deel is tussen de regels door ook iets over de stichtingsgeschiedenis van het klooster lezen.

8

De kluizenaar in de eik

Over de jonge jaren van Gerlach lezen we vrijwel niets. Als ridder moet hij zijn opgeleid voor de krijgsdienst. Hij muntte daarin zelfs uit en klom op tot de rang van magister militum (L. 2,1), een functie die in ridderromans garant zou staan voor heldendaden en schone avonturen.

Toch zal het christelijke geloof hem, als hij inderdaad in het Luikse land is opgegroeid, niet geheel onberoerd hebben gelaten. Ook al stelde het geloofsleven in de twaalfde eeuw in de Nederlanden nog niet zo veel voor - daarvoor waren de parochies veel te groot en de pastoors veel te weinig op hun taak berekend - juist in deze tijd begonnen gewone gelovigen serieus werk te maken van het christen zijn, vooral gelovigen in de bovenste lagen van de samenleving.

9

Er werd een krachtig beroep op hun geweten gedaan door rondtrekkende predikers en vrome monniken. Deze hadden zelf radicaal afstand genomen van het gewone leven en hielden als boeteprediker of asceet anderen een spiegel voor. Zeker in Zuid-Limburg werden edelen en ridders geconfronteerd met kompanen die de wereld vaarwel hadden gezegd en die hen opriepen hetzelfde te doen. Norbert van Gennep, of van Xanten, was zo'n adellijk asceet. Vooral ridders die hun hart verpand hadden aan het krijgsbedrijf werden door hem aangesproken. In 1121-1123 preekte Norbert in Maastricht en viel de gangbare praktijken onder de adel aan, met name de sexuele moraal en de voortdurende onderlinge vetes.

10

In de periode rond de tweede kruistocht (1147-1149) kwam Bernard van Clairvaux, een andere bekeerde ridder, naar deze streken.

11

Zou de jonge Gerlach naar hem hebben staan luisteren en zou de oproep in zijn hart zijn blijven knagen?

Op een tournooi dat de graaf van Gulik uitschreef - zo vervolgt de vita (L. 2,2-3)

- overviel Gerlach een plotselinge bekering. Op het moment dat hij het tournooiveld

wilde betreden, bereikte hem de jobstijding van de dood van zijn echtgenote. Dat

(43)

30

22 Gerlachus als zwijnenhoeder in Jeruzalem. Muurschildering door J.A. Schöpf. Opname 1994.

was de prikkel die hem tot een ander leven dreef. Volgens zijn biograaf legde Gerlach de tekenen van zijn adellijke status af, net zoals Norbert van Xanten dat had gedaan.

Hij gaf zijn paard over aan de omstanders en besteeg een ezeltje, waarop hij naar huis terugkeerde. Hij zwoer nooit meer de voorrechten van zijn stand te willen genieten, nooit meer vlees te eten of wijn te drinken, nooit meer een paard te bestijgen en te vechten. Hij legde zichzelf de status van penitent op, van boeteling en vertrok op peregrinatio, een zwerftocht langs de grote bedevaartsoorden, blootsvoets en in schamele kledij, geketend in zijn maliënkolder met daaronder een haren boetekleed. Hij werd een dolende ridder, een vreemdeling op aarde (L. 3).

Het is een roerende geschiedenis, overigens wel gebaseerd op een literair thema dat we her en der in epiek en heiligenlegendes tegenkomen. Datzelfde geldt voor het vervolg, waar de auteur over Gerlachs omzwervingen vertelt. De hagiograaf is hier zelf al niet geheel zeker van zijn zaak en uit zijn twijfels. Er vanuit gaande dat Gerlach een Valkenburgse ridder was, kunnen we de hypothese wagen dat hij in het gevolg van Gozewijn III naar Italië is getrokken en daar in aanraking is gekomen met het Italiaanse eremitisme. Volgens de vita (L. 4) meldde hij zich immers in Rome bij de paus en liet zich een zware penitentie opleggen. Zoals bij zijn status paste, vertrok hij vervolgens naar het Heilige Land om zeven jaar nederig werk te verrichten ten dienste van de kruisvaarders en de Christenheid. Als de Verloren Zoon hoedde hij er de zwijnen. Hij voegde zich aldus in het patroon van heilige ridder-kluizenaars, zoals men die vooral in Italië kende. Willem van Malavalle, de stichter van de kluizenaarsorde der Wilhelmieten, hoedde bijvoorbeeld volgens de traditie eveneens zwijnen in Palestina, eer hij zijn kluizenaarskolonie in Malavalle stichtte.

Teruggekeerd in Rome ontsloeg de paus Gerlach van zijn penitentie en verleende hem het voorrecht om als asceet op zijn eigen (leen)goed de rest van zijn leven te slijten. Dit alles gebeurde tijdens het pontificaat van paus Hadrianus IV, aldus de hagiograaf, en dat moet dus tussen 1153 en 1159 zijn geweest. Frederik Barbarossa was toen al tot keizer gekroond - dus na 1155 - en Gozewijn III van Valkenburg, zijn eigen heer, verbleef toen inderdaad in Rome en Italië. Net als Norbert en andere vromen in de Nederlanden had Gerlach overwogen een Regel voor monniken of kanunniken te gaan volgen, maar uiteindelijk besloten dat niet te doen. Hij wilde als solitarius leven en de onthechting aan den lijve voelen. Formeel afstand doen van eigendom zei hem niets zolang dat geen feitelijke armoede en onthechting

betekende. Hij kreeg een bul mee van de paus ten bewijze van diens goedkeuring,

(44)

een bul die ‘nog heden’, zegt de auteur van 1227/1228, in de kerk bewaard wordt.

Zoals Grundmann aantoonde, gaat het hier om een vrij

23 Gerlach spreekt zijn gasten of vereerders toe. Olieverf op doek, 19de-eeuws werk.

Parochiekerk Houthem-St.Gerlach. Opname 1999.

uitzonderlijke, maar in de twaalfde eeuw wel vaker verleende pauselijke bewilliging.

12

Temeer omdat de dertiende-eeuwse Houthemse auteur ‘voor eigen parochie’ schreef en hij zo'n pauselijke document toch niet zomaar uit de lucht kon grijpen, komt zijn mededeling betrouwbaar over.

Eenmaal teruggekeerd in Houthem koos Gerlach een oude eik als woonstee (L.

5). Zo'n eik was in die wereld van oppervlakkig christendom nog steeds een plaats die mensen vermoedelijk niet zonder schroom naderden, een plek waar men bovenaardse krachten en machten vermoedde. Deze eik stond bovendien vlakbij een bron, waarvan al evenzeer een numineuze werking uitging. Door zich hier als christelijk asceet te vestigen, heiligde Gerlach als het ware de plaats en veranderde de heidense huiver in een christelijke devotie. Tegelijkertijd kerstende hij oude cultische gebruiken, voorzover zij nog in ere waren. We weten uit boeteboeken, bijvoorbeeld van Burchard van Worms uit de elfde eeuw, dat mensen gaven brachten naar bomen en bronnen en daar cultische maaltijden hielden.

13

We lezen in Gerlachs vita, dat hij bezoekers gastvrij op maaltijden onthaalde en dat de monniken van Meerssen hem ervan beschuldigden dat hij geschenken vergaarde onder in zijn eikenboom - wat in het geval van Gerlach uiteraard niet waar bleek te zijn.

Bij het gewone volk, niet verwend met toegewijde pastoors, stond Gerlach hoog in aanzien. De mensen raakten niet uitgepraat over zijn ascese en zelfkastijding.

Een vrome huiver beving hen bij het zien van de zichtbare tekenen ervan. Nog lang vertelden ze elkaar hoe hij grote stenen had verzameld om die als slaapplaats onder in zijn eik te leggen. Later zouden deze gebruikt zijn als fundament van de

kloosterkerk. Zijn nicht die hem verzorgde, vertelde dat hij altijd brood at vermengd

met as, onmenselijk eigenlijk en daarom een bewijs van zijn heiligheid. Toch was

Gerlach maar een gewone leek, niet opgeleid voor kerkelijke functies. De

(45)

31

mensen herkenden zich daarom in hem en voelden zich gesterkt door de verhalen over zijn simpele devotie. Net als het gewone volk bad Gerlach Wees-Gegroetjes, omdat hij het Latijn niet machtig was en niet mee kon zingen met de getijden in de kerk. Net als zij streed hij een voortdurende strijd tegen de nog steeds rondwarende geesten, maar hij had er ook een simpele remedie voor: een kruisje en een gebed tot Onze-Lieve-Vrouw. Met vrome instemming vertelden zij rond dat het Gerlach, net als vele andere heiligen, was overkomen dat water uit de bron smaakte als wijn.

Van heinde en ver kwamen zij de asceet bezoeken om van zijn gastvrijheid te genieten of naar zijn vermanend woord te luisteren. Vanuit zijn kluis bedreef Gerlach een actief pastoraat.

Toch bleef Gerlach ook als asceet een echte ridder. Imposant van gestalte, altijd in maliënkolder; ondanks zijn uitgeteerde lichaam moed, volharding en trouw uitstralend. Stilzitten kon hij niet. Hij trok er elke dag op uit, doordeweeks liep hij voor dag en dauw naar Maastricht om bij het graf van Servaas te bidden en 's zaterdags ging hij naar Aken naar de kapel van Onze-Lieve-Vrouw. Daarnaast trok hij als een soort boeteprediker rond. Een familielid vertelde dat, als hij bij hen overnachtte, hij niet ín, maar vóór het bed op de grond ging slapen. Het gebeente dat in Houthem bewaard wordt, bevestigt de beschrijving van de vita. Het zijn de beenderen van een rijzige man die stevige arm- en beenspieren gehad moet hebben.

14

Vrijgevig was Gerlach ook, daarbij onversaagd en strijdlustig, een vrome devotie voor de heiligen tonend, een gepaste eerbied voor de eigen familie. Strijd leverde hij nu niet meer tegen mede-ridders, maar tegen kwade geesten en kwaadwillende buurtbewoners. Vooral tegen de conservatieve monniken van de proosdij Meerssen.

De gelovigen van Houthem en wijde omgeving ressorteerden onder de parochie Meerssen, waarvan de inkomsten aan de proosdij in Meerssen ten goede kwamen;

de proosdij was op haar beurt weer afhankelijk van de Benedictijner abdij van Saint-Rémi in Reims. De proost van Meerssen had het recht de pastoor te benoemen en zijn werkzaamheden te regelen. Omdat de proosdij in die tijd werd omgevormd van een kapittel van kanunniken - dus van priesters die eventueel zelf de zielzorg ter hand konden nemen - tot een Benedictijner priorij met contemplatieve monniken, was de proost weinig geïnteresseerd in een goede bediening van de parochie. De gelovigen van Houthem hadden hieronder in toenemende mate te lijden.

15

Het is dan ook geen wonder dat zij hun heil bij Gerlach zochten die zich hierdoor de jaloezie van de monniken van Meerssen op de hals haalde (L. 7 en 11). Ze beschuldigden hem bij de bisschop van Luik en kregen gedaan dat deze een onderzoek instelde.

Hun aanklacht hield in dat Gerlach geld verborgen hield in zijn eik, een beschuldiging

die geloof vond. Gezien de vertrouwenspositie die Gerlach genoot, zou het best zo

kunnen zijn dat hij, net als sommige andere kluizenaars, kostbaarheden in bewaring

kreeg: die werden in de kluis geborgen, zou men kunnen zeggen.

16

Gerlach laadde

extra verdenking op zich, omdat verhalen over duivels die hun schatten in holle

bomen verborgen vermoedelijk ook in Zuid-Limburg de ronde deden. De bisschop

(46)

24 Afbeelding van de H. Gerlachus die bij de abt van het klooster Rolduc te biecht gaat.

Glas-in-loodraam in de Abdijkerk van Rolduc.

hechtte volgens de vita zozeer geloof aan de verdenking dat hij de eik om liet hakken.

Wellicht achtte hij het raadzaam alle associaties die de eik nog wekte met heidendom en oude cultusgebruiken teniet te doen.

Van het eikenhout liet de bisschop twee hutjes bouwen, één ter grootte van een flinke doodskist om in te wonen, de tweede van behoorlijk formaat om dienst te doen als kapel. Gerlach zelf zorgde voor misbenodigdheden - zou de tunicella, het liturgische kleed dat met de relieken bewaard wordt, daartoe hebben kunnen behoren?

17

- en de bisschop gaf kanunniken uit Kloosterrade (Rolduc) opdracht regelmatig de mis te lezen. Uit de vita krijgen we de indruk dat Gerlach doorgaans over een vaste priester kon beschikken. Gerlach én de geloofsgemeenschap van Houthem beschikten daarmee over een vaste voorziening (afb. 24).

Toen hij oud was geworden en afgeleefd, kreeg Gerlach een teken van zijn naderend einde: het water dat de priester voor hem putte uit de bron, smaakte als wijn (L. 17). Men mocht daarin een toespeling zien dat hij zou sterven rond het feest van Epifanie: in die tijd van het kerkelijk jaar wordt immers het bijbelverhaal gelezen van de bruiloft in Kana, met het wijnwonder van Jezus.

18

Het gelovige volk stond hem bij in zijn laatste uren. Wanhopig moest het toezien dat juist op dat moment de vaste priester afwezig was. Maar getroost door Gerlachs onverschrokken vertrouwen op Christus, begrepen zij dat Servaas zelf zijn trouwe pelgrim bijstond en hem het viaticum aanreikte (afb. 25).

Conform Gerlachs laatste wens droegen de omstanders hem gekleed in zijn

(47)

32

25 Het sterfbed van Gerlach. Sint-Servaas dient hem het viaticum of de ziekenzalving toe.

Muurschildering door J.A. Schöpf uit 1751 in de Gerlachuskerk te Houthem. Opname 1994.

boetekleed en zijn maliënkolder - hoewel wij daarvan bij de translatie niets meer lezen - ten grave, met het uit Jeruzalem afkomstige kruisje op zijn borst. Hij werd opgebaard in de kleine kluis die van de omgehakte eik was vervaardigd en hem nu als grafkist diende. Zij begroeven hem bij de wortels van de eik. Zoals hierna zal blijken, moet dit in 1165 zijn geweest. Gerlach had toen, volgens de vita, een jaar of zeven als kluizenaar in het Geuldal geleefd.

Het onderzoek van zijn gebeente leert overigens dat de heilige naar onze begrippen niet echt oud is geworden, slechts zo'n veertig jaar. De jaren van rusteloos rondzwerven en strenge ascese kunnen hem echter het aanzien van een afgeleefde, oude man hebben gegeven.

De stichting van het klooster

In 1165 schonk de oude graaf Gozewijn anderhalve hoeve land Ad Quercum geheten,

‘Bij de Eik’ dus, aan het Mariastift te Heinsberg, het huisklooster van de familie.

19

Een onbeduidende bezitsoverdracht - als we niet beter zouden weten. Nu we echter het verhaal kennen van Gerlach en de oude eik waarin hij had gewoond, vermoeden we dat het om deze plek moet gaan. Kennelijk draagt de plaats ondanks het feit dat de eik sinds jaren is verdwenen, nog steeds die naam. We mogen uit de oorkonde concluderen dat de kluizenaar kort voordien gestorven moet zijn, anders zou de graaf die plek niet wegschenken zonder de vermelding van de kluizenaar.

20

Een ook dat de plaats nog steeds als een heilige plaats gold, een plek die in de herinnering bewaard moet blijven.

Maar wat moest ‘Bij de Eik’ in het bezit van het Mariastift in Heinsberg? We moeten dit als volgt begrijpen. Grote adellijke families in het Duitse Rijk hadden in de middeleeuwen graag een eigen huisklooster. Daar konden ze overleden familieleden begraven, maar ook ongetrouwde dochters onderbrengen. Een jongere zoon konden ze er tot proost of abt maken en zo zelf als hoofd van de familie de voogdij in eigen hand houden; eigenlijk bleven bestuur en inkomsten dan gewoon aan de familie zonder dat het bezit uiteenviel bij vererving.

Daarenboven konden de goedopgeleide monniken de administratie van de familie

voeren, de charters schrijven, het archief bewaren of zelfs de familiegeschiedenis

optekenen. Zo'n familieklooster fungeerde met andere woorden als het religieuze

en bestuurlijke centrum van een vorstendom. Het Mariastift in Heinsberg was zo'n

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lage bewerkingskosten, aandacht voor installaties Door de gestegen lonen zijn de arbeidskosten iets hoger in 2001.. De arbeidskosten zijn met ruim 10 cent wel 4,5 cent lager dan

Als kind werd mij door m’n vader, Jacobus Janse een éch- te onderwijzer, liefde, kennis en bewondering voor de na- tuur bijgebracht.. Speciale aandacht ging uit naar het ma-

[r]

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

- Vertrekken vanuit een gedeelde visie over het perinatale met alle partners Verbinding tussen eerste en tweede lijn:... - 98% van de eerstelijnszorg rond het perinatale