• No results found

Willem de Mérode, De Levensgift · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willem de Mérode, De Levensgift · dbnl"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Willem de Mérode

bron

Willem de Mérode, De Levensgift. Bosch & Keuning, Baarn 1938

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/mero001leve01_01/colofon.php

© 2016 dbnl

(2)

Willem de Mérode, De Levensgift

(3)

Elisabeth Barrett aan

Robert Browning

Willem de Mérode, De Levensgift

(4)

Motto

Ik heb u lief van hoofd tot voeten, Zoete, zoete!

Ach, dat wij scheiden moeten.

Scheiden maakt mij den hemel rijk.

Hoe doe ik boete?:

'k Blijf liever bij u in dit aardsch slijk.

Willem de Mérode, De Levensgift

(5)

[Liefde kent geen barmhartigheid]

Liefde kent geen barmhartigheid.

Zij twist met ons om 't daaglijksch brood.

Zij is het die ons rauw verstoot En op de markt kastijdt.

Zij heerscht verbeten als de dood.

Wien zij gevangen heeft geleid, Wordt enkel tot het graf bevrijd En onsterflijke nood.

Onder banieren, blank en rood, Rukt ze op; o manneminnestrijd.

Den dappere dien haar kling doorsnijdt Huldigt ze in haren schoot.

Willem de Mérode, De Levensgift

(6)

[Liefde verdrukt in eenzaamheid]

Liefde verdrukt in eenzaamheid De zeer heldhaftigen van geest.

De heiligsten bekoort zij 't meest Door haar gekwetste majesteit.

Hoogen en lagen altezaâm, Zij ondergraaft hun eer en huis.

Zij nagelt naakt hen aan het kruis

En maakt een scheldwoord van hun naam.

Zij minacht wie haar gierig mint, Maar den verkwister geeft zij loon.

De bastaard wordt erkend voor zoon En zij verstoot het echte kind.

Die haar bekoring wederstaat, Ook als hij zinkt tot in de hel, Redt zij ten langen leste wel, En toont haar hemelsche gelaat.

Ze is strenger dan een geeselknecht.

- O touw dat ziel en lichaam schendt - Maar wordt ze als engel Gods herkend, Dan heelt zij door genade en recht.

Willem de Mérode, De Levensgift

(7)

[Het dondert, en Gods vuur slaat in]

Het dondert, en Gods vuur slaat in.

Nu is mijn hart voorgoed gezengd.

Geen regen die verkwikking brengt Aan dit dor land, uw strenge min Heeft het verheffend gekastijd.

Harts hoogland werd zoo dood en schoon Dat het alléén de zaligheid

Kan torschen van uw troon.

Willem de Mérode, De Levensgift

(8)

[Ik riep hem, en mijn engel kwam]

Ik riep hem, en mijn engel kwam.

Hij had op mijn geroep gewacht.

Hij stond gereed, en hij volbracht 't Bevel dat hij van God vernam:

‘Weer af, val aan, àl wat er schaadt En 't zingen dezer ziel verwart.

'K stel u tot heiland voor dit hart.

Wees sterk van arm en kloek van daad.

En hij, nog luistrend naar dien eisch, Zwoer trouw aan God en ons verbond.

Hij kuste reinigend mijn mond En sloeg de steel stuk van doods zeis.

Willem de Mérode, De Levensgift

(9)

[O wonder uit den ouden tijd]

O wonder uit den ouden tijd!

De adelaar, vorst van lucht en land, Werd duif, die zaad pikt uit de hand En in een kooi zijn dagen slijt.

Maar als zijn lot mijn liefde ontroert, Bedekt mij plots zijn breede vlerk En met een ruk ben 'k boven 't zwerk Naar zijn hoog eenzaam nest ontvoerd.

Willem de Mérode, De Levensgift

(10)

[Gij gaaft den gladden gouden ring]

Gij gaaft den gladden gouden ring Met den zeskantigen diamant.

Dit is de regenbogenbrand Gebonden in wit licht; 'k ontving 't Symbool van kemels heiliging, Die aardsch beminnen witter maakt Dan sneeuw, hoe fel en rood zij blaakt.

En 'k draag als een beveiliging Zeer fier voortaan uw liefdesspreuk.

Toen zwoert gij, en ik zwoer: ‘zoo groot En zoo doorlichtend tot den dood Blijve ons verbond, en zonder breuk.’

Willem de Mérode, De Levensgift

(11)

[Deze mildheid, dit bewogen]

Deze mildheid, dit bewogen wezen en toch zoo gerust, Dat de deernis uwer oogen Alle opstandigheid en lust Van mijn hart heeft uitgewezen.

Deze onwrikbaar ware mond, Die geen aarzeling of vreezen Kent, heeft ziels en bloeds verbond Uitgesproken en bezegeld.

Niets verbreekt het, vreugd noch nood.

Liefdes hof is sterk verregeld, En zijn wachter is de dood.

Willem de Mérode, De Levensgift

(12)

[Zijn wil heeft over mij gestormd]

Zijn wil heeft over mij gestormd.

Dit waardelooze klompje klei, Hij kneedde 't naar zijn makelij, En heeft mij tot een mensch gevormd.

Is het dan wonder dat ik denk Als hij, en in dit kort seizoen, - Ach minder schoon en minder koen Als hij - leef naar zijns harten wensch?

God zag, en sprak: 't is goed geweest Het onbarmhartig vuurverbond, Dat deze lichamen verslond.

Zij beiden werden één van geest.

Willem de Mérode, De Levensgift

(13)

[Zeus schiep zich om tot stier en zwaan]

Zeus schiep zich om tot stier en zwaan En koningsadelaar, in fel

Godlijk blind laaiend minnespel.

Gij zijt als hemeling ontstaan.

Gij zijt mijn engel, en beschermt Mij met en tegen uw natuur.

Ik ben uw zuster en gebuur, Ik ben - de vrouw die naar u kermt.

Beheersch mij, wees zoo hoog en stil Boven mijn menschelijke nood, Alsof de hemel u ontbood Tot de volvoering van zijn wil.

Willem de Mérode, De Levensgift

(14)

[Ik kus uw lippen en uw oogen]

Ik kus uw lippen en uw oogen, Ik kus uw haren en uw mond, Ik kus mij moede en gezond;

Kussende ben ik rondgetogen.

Gij glimlacht en gij wilt gedoogen Dat ik uw hand kus en uw voet.

Ik eet uw vleesch en drink uw bloed Ik kus uw lippen en uw oogen.

Ik kus u in den vroegen morgen, Ik kus u 's avonds en des nachts.

Ik kus u stil en onverwachts, Ik kus u heftig en verborgen.

Uw liefde is zoo wijd en vrij, Zoo vol van deernis en ontferming, Dat ik nooit buiten uw bescherming Verdwalen kan; ik kus u blij.

Willem de Mérode, De Levensgift

(15)

[Ik hield mijn moe gezicht verborgen]

Ik hield mijn moe gezicht verborgen Tusschen uw wang en schouder; ‘morgen Mis ik uw zachtheid en uw moed, Uw koele mond, uw hart vol gloed.’

Toen, in een sterk en stil erbarmen, Sloten zich vast om mij uw armen.

Gij liet, o grondelooze lust, Mij deelen in uw wezens rust.

Uw handen streelen langs mijn oogen.

Alle schrikbeelden zijn vervlogen.

Ik drink uw adem, kus uw mond Die glimlacht, en ik ben gezond.

Toen spraakt gij: ‘waarom na te speuren Wat misschien morgen zal gebeuren?

Is dan ons samenzijn niet goed?

Deze kleine eeuwigheid niet zoet?’

Willem de Mérode, De Levensgift

(16)

[Ik weet nu, wat ik had vermoed]

Ik weet nu, wat ik had vermoed, Dat ieder hunkert naar zijn droom.

Wij zijn niet wijs, wij zijn niet vroom, Wij leven buiten slecht en goed.

Zoodra wij minnen, en bemind Zijn, laat de liefde haar gordijn Neêr tusschen ons en onzen schijn, En voor de wereld ziende blind Beleven wij het paradijs.

O wanhoop, nauwelijks ontstaan, Moet het door ons tegronde gaan.

Wij zijn niet vroom, wij zijn niet wijs.

Willem de Mérode, De Levensgift

(17)

[Ik heb geen eigendommen meer]

Ik heb geen eigendommen meer.

Hij roofde lijf en ziel en geest.

De toekomst en wat is geweest Gaf 'k in de handen van mijn heer, Ik, broze flesch in stroo gehuld, Kostbaar, maar ledig weggezet, Nutteloos, tot hij op mij let En mij met nieuwe vreugd vervult:

Dat is: zijn heimwee en zijn nood, Zijn hemelsche hartstochtelijkheid, De waanzin die zijn lijf bevrijdt En mij uitlevert aan den dood.

Willem de Mérode, De Levensgift

(18)

[Beangstigend jaagt de tijd voorbij]

Beangstigend jaagt de tijd voorbij.

Reeds oversteeg ik levens top.

Hoe moeizaam was de klim bergop, Hoe rèn ik neêr naar doods vallei.

En nu, op deze groene wei, Vergunt Gij rust en oponthoud.

Vergeef mij al wat Gij niet woudt, O God, wat zijt Gij goed voor mij.

Uw liefste engel heeft mij lief.

Als hij zijn armen om mij windt, En als een storm mij breekt, verzwindt Hemel en aarde; hij verhief

Mij tot beminde; zijn gezicht,

Vlammende als bliksem van den Heer, Is over mij als lenteweer,

Zoo zacht, zoo vredig, en zoo licht.

Willem de Mérode, De Levensgift

(19)

[Mag men bekennen dat men mint]

Mag men bekennen dat men mint En zijn gevoelen, denken, daden, Uitstrooien als bevliesde zaden, En hopen, dat een gunstige wind Hen naar het veilig hart zal vlagen Dat open ligt en toebereid?

En na een koesterende tijd

Hen groeiend zien en bloemen dragen?

Ik heb 't gewaagd; aanvaard mijn schrift.

Neem, lees, en wees als ik gelukkig En handel liefdrijk met mijn nukkig Hart en mijn ongebroken drift.

Willem de Mérode, De Levensgift

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Is 't zoet te toeven voor den droomer, Die van het leven niets meer beidt, Maar voelt zijn wezen rijpe' als heel De wereld in den milden zomer.. Willem de Mérode, Het

Hij reist alleen door onbekende streken En weet niet wat het vreemde volk bedoelt, En leert veel zwijgen, en hij wikt zijn woord En laat langdurig zijn doordringende oogen Beproeven

Hij schikt heel streng mijn leven naar zijn lot, En glimlacht met zijn groote grijze oogen En krult, vraagteeken van een wijze spot, Zijn schoone staart en geeuwt (maar ingetogen)

De hemelheeren in het stille midden Kennen geen lust, en telen zich niet voort In liefdesspel dat eensklaps dood en leven Wegslingert in 't oerdonker van den chaos Voorbij de

maar zij horen niet en verstaan niet om het antwoord dat dan zou volgen zij zijn niet bereid te denken ja ik ken mijn ogen.. en zie ze

‘Ja’ – zei me vrouw nog – ‘en dan dien je zeker wel te knielen, hè, vent; – ik hoop nou maar niet, dat je zoo'n mooie hand zal moeten kussen ....’ En even beschaamd keek

Het kan, zoo als ik zulks beschouw, niet genoeg zijn, indien Da Costa slechts eene kopy van Bilderdijk wordt; hij moet meer zijn, en zoo hij nog weinige weken in deze lijn

Tegelijk vreest zij dat Bilderdijk te goed van vertrouwen is: ‘Wees toch voorzichtig met lieden waar jij mee omgaat vertrouw geen mens van degene die je omringen - ik weet niet