• No results found

Kinderen in Tel Databoek 2007

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Kinderen in Tel Databoek 2007"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Kinderen in Tel Databoek 2007

Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid

Verwey-Jonker Instituut

Redactie:

Majone Steketee Jodi Mak

Bas Tierolf

Januari 2007

DEFENCE

for

CHILDREN

lnternational

ohanna K i n d e r Fo n d s

J

(3)
(4)

Voorwoord 5

Deel 1: Kinderen in Tel 7

Inleiding 7

A. Wat is Kinderen in Tel? 8

B. Reacties op Kinderen in Tel 2006 9

C. Resultaten van Kinderen in Tel 2007 11

D. Methodische verantwoording van de keuze van de indicatoren. 13

E. Definiëring en afbakening indicatoren 18

F. Betrokken organisaties en fondsen bij Kinderen In Tel 22

Deel 2: Het landelijk beeld 27

Deel 3: De resultaten per provincie en gemeente 89

Bijlage 1: Overzichtstabel rankings gemeenten 2005 340

Bijlage 2: Overzichtstabel scores indicatoren per gemeente 2005 353

Bijlage 3: Overzichtstabel verschilpercentage scores 2004-2005 365

INHOUDSOPGAVE

(5)
(6)

Verwey-Jonker Instituut

Voorwoord

Ieder kind telt!

In 2006 verscheen het eerste databoek Kinderen in Tel. Niet eerder werden gegevens over het welzijn van kinderen en jongeren in de Nederlandse gemeenten zo systematisch in beeld gebracht. Het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind vormde het uitgangspunt achter de twaalf indicatoren.

Het ‘Kinderen in Tel Databoek 2006’, de bijbehorende ‘draaischijf’

en de brochure ‘Kinderen in Tel, een handreiking voor gemeente- bestuurders’ maakten veel reacties los. Nagenoeg alle landelijke, regionale en lokale media, ook actualiteitenprogramma’s op radio en tv, besteedden uitgebreid aandacht aan de uitkomsten van het onderzoek. Lokale en landelijke bestuurders, jongerenorganisaties en belangenverenigingen gingen elk met de resultaten aan de slag.

De voornaamste conclusie van het onderzoek was immers dat er voor grote groepen kinderen in Nederland nog veel verbeterd kan en moet worden.

Dit alles heeft ertoe geleid dat de bij het project betrokken fondsen

besloten hebben om Kinderen in Tel jaarlijks te helpen realiseren.

We zijn verheugd dat de belangenbehartigende organisaties opnieuw hun krachten bundelen en met de gegevens in het databoek werken aan betere leefomstandigheden van jongeren. Door het periodiek uitbrengen van het databoek kunnen positieve en negatieve veran- deringen in de tijd zichtbaar worden. Kinderen in Tel is bedoeld om een dialoog op gang te brengen tussen belangenbehartigingsorga- nisaties en beleidsmakers. Het doel is het welzijn en de ontwikke- lingskansen van kinderen te verbeteren, in het bijzonder die van de meest kwetsbare groepen, op basis van gegevens uit onderzoek en monitoring.

Als fondsen willen wij een bijdrage leveren aan de realisering van dit belangrijke project en wij zien dit als onze maatschappelijke verantwoordelijkheid. Bestuurders, beleidsmakers en belangenorga- nisaties krijgen door middel van Kinderen in Tel de kans om te laten zien welke veranderingen ze aanbrengen, hoe ze hun beleid verbete- ren en vooral wat dit uiteindelijk oplevert. Want daar gaat het om:

Kinderen in Tel beoogt te laten zien dat er gewerkt wordt aan het

(7)

welzijn van kinderen in de Nederlandse gemeenten. Kinderen in Tel wil bovendien de discussie over het jeugdbeleid stimuleren om zo het welzijn van kinderen en jongeren in Nederland te verbeteren.

Dat vinden wij als financiers zo belangrijk dat we daar graag onze bijdrage aan leveren.

Stichting Kinderpostzegels Nederland, Ineke van Winden, directielid Unicef Nederland, Henk Franken, directeur

Nationaal Fonds Kinderhulp, Jan Wezendonk, directeur/bestuurder Jantje Beton, Henk Kasbergen, directeur

Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind, Rob van Gaal, directeur

Johanna Kinderfonds, Karin van den Oudenalder, directeur

(8)

Verwey-Jonker Instituut

Inleiding

Voor u ligt het databoek Kinderen in Tel 2007. Kinderen in Tel biedt een kwantitatief beeld van het welzijn van kinderen in Nederland.

Het laat - voor alle gemeenten en provincies in Nederland - zien hoe het is gesteld met het welzijn van kinderen en in welke omstandig- heden zij verkeren. Het doel van Kinderen in Tel is niet alleen het verzamelen van de data, maar vooral het tot stand brengen van een dialoog met verantwoordelijken voor jeugdbeleid op basis van data. Het databoek presenteert aan de hand van een aantal essen- tiële onderwerpen zoals onderwijs en gezondheid kerngetallen over kinderen. Het unieke aan Kinderen in Tel is dat vertegenwoordigers van organisaties die als pleitbezorgers voor kinderen optreden de on- derwerpen hebben geselecteerd. Dit zijn organisaties zoals bijvoor- beeld Jantje Beton, Stichting Kinderpostzegels Nederland, Unicef Nederland, Defence for Children International Nederland en het Landelijk Aktie Komitee Scholieren. Zij hebben in onderling overleg de onderwerpen en de daarbij behorende indicatoren verzameld.

Deze zijn gebaseerd op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Dat uitgangspunt maakt het mogelijk om tekorten in de situatie van de Nederlandse jeugd vast te stellen. De gegevens van het databoek vormen de basis waarop een dialoog tot stand kan komen over het lokaal, provinciaal en landelijk jeugdbeleid. Doordat de data verza- meld zijn op gemeentelijk en provinciaal niveau is het mogelijk om vergelijkingen te maken.

In dit deel beschrijven we nog even kort wat Kinderen in Tel is en welke organisaties betrokken zijn bij het realiseren van het project.

In 2006 is het eerste databoek Kinderen in Tel uitgekomen. Het doel was een kwantitatief beeld te geven van kinderen in Nederland. Het heeft veel reacties losgemaakt, van heel positief tot zeer negatief.

Allereerst volgt een weergave van enkele reacties en kritische vra- gen die gesteld zijn naar aanleiding van het verschijnen van Kinde- ren in Tel 2006. Daarna bespreken we de belangrijkste resultaten van Kinderen in Tel 2007. Tot slot beschrijven we in de paragraaf ‘verant- woording van de keuze van de methodische indicatoren’ de gekozen onderwerpen en bijbehorende indicatoren.

Deel 1: Kinderen in Tel

(9)

A. Wat is Kinderen in Tel?

‘Kinderen in Tel’ is de Nederlandse versie van ‘Kids Count’, een al langere tijd lopend project in de Verenigde Staten waarin een vergelijking plaatsvindt van Amerikaanse staten onderling aan de hand van een beperkt aantal onderwerpen. In Amerika is Kids Count zeer succesvol gebleken, vooral in de lobby naar politici en beleids- makers. De publiciteitscampagne slaagt erin kinderen en jongeren die het moeilijk(er) hebben onder de aandacht te brengen van een breed publiek.

In Nederland heeft het project navolging gekregen onder de naam Kinderen in Tel. Doelstelling van Kinderen in Tel is: Het realiseren van belangenbehartiging gebaseerd op cijfermatige gegevens, door gegevens, door het uitbrengen van een Nederlands databoek, waarin op basis van n op basis van een beperkt aantal indicatoren periodiek de situatie wordt weer- geven over het welzijn van de jeugd op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Zowel de ervaring in Amerika als die van het afgelopen jaar in Ne- derland heeft duidelijk gemaakt dat er een prikkel uitgaat van ver- gelijkende informatie op een beperkt aantal indicatoren. De verge- lijking vindt niet alleen plaats op van basis van cijfers, maar vooral door verschillen zichtbaar te maken op provinciaal en gemeentelijk niveau. Daartoe is een rangorde opgesteld van gemeenten en pro- vincies. Deze ordening laat zien welke gemeenten het relatief goed doen en welke gemeenten zich nog kunnen verbeteren ten aanzien van de gekozen thema’s. Het verschaffen van vergelijkbare informa- tie over het welzijn van kinderen en jongeren aan beleidsmakers en burgers kan een discussie op gang brengen over het gewenste lokale en landelijke jeugdbeleid.

In de Verenigde Staten is Kids Count en de ‘data based advocacy’

ontwikkeld door de Annie E. Casey Foundation. Volgens hen zijn er in de belangenbehartiging op basis van feiten en cijfers drie cruciale

componenten, te weten data, communicatie en actie:

data moeten accuraat, betrouwbaar en beschikbaar zijn, en re- gelmatig bekend gemaakt worden;

communicatie is nodig om de beleidsmakers en het publiek te be- reiken;

actie is het doel van de datagestuurde belangenbehartiging.

Uiteindelijk moeten de resultaten van onderzoek leiden tot verbete- ring van de positie van kinderen en jongeren. Onderzoekers, be- leidsmakers en belangenbehartigingsgroepen zijn de onderscheiden actoren in het proces van datagestuurde belangenbehartiging.

‘Kinderen in Tel’ wil een datagestuurde belangenbehartiging reali- seren. In Kinderen in Tel onderscheiden we verschillende producten.

Om te beginnen is er het databoek met gegevens van alle gemeenten en provincies waar het Verwey-Jonker Instituut verantwoordelijk voor is. Daarnaast is er de campagne onder de verantwoordelijkheid van DCI. Hiertoe zijn producten ontwikkeld zoals een draaischijf met daarop de scores van de vijftig minst scorende gemeenten en een brochure. Deze brochure, met actiepunten voor een beter lokaal jeugdbeleid, is na de gemeenteraadsverkiezingen als hand- reiking verzonden aan de nieuw gekozen gemeenteraadsleden. De brochure bevatte allerlei tips voor de nieuwe gemeenteraadsleden en aanwijzingen voor wat de gemeenten de komende jaren kunnen ondernemen om de situatie van de jeugdigen in hun gemeente te verbeteren. De leden van Kinderen in Tel roepen in de brochure de gemeenteraadsleden op om binnen zes maanden een plan voor een actief jeugdbeleid te ontwikkelen, gebaseerd op het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Tevens adviseren zij de ge- meenteraadsleden om kinderen en jeugdigen actief te betrekken bij

(10)

het opstellen van dit plan. Om te zorgen dat jongeren daadwerkelijk betrokken worden bij het jeugdbeleid heeft Stichting Alexander, naar aanleiding van de eerste Kinderen in Tel, een workshop georga- niseerd voor jongerenraden in Nederland over hoe men kan lobbyen.

Tevens vond een debat plaats over de uitkomsten van het onderzoek.

Onder leiding van Peter Lankhorst (voorzitter Landelijk Cliëntenfo- rum Jeugdzorg) zijn jongeren zelf, (kandidaat)gemeenteraadsleden en deskundigen op het terrein van jeugdbeleid met elkaar in debat gegaan.

De betrokken organisaties bij Kinderen in Tel

‘Kinderen in Tel’ is een gezamenlijk project van verschillende be- langenbehartigingsorganisaties. Anders dan in de Verenigde Staten is Kinderen in Tel niet van een bepaalde belangenbehartigingsorganisa- tie, maar is steeds gestreefd naar een redelijk brede vertegenwoor- diging vanuit verschillende belangenbehartigingsorganisaties.

Alle vertegenwoordigers van de belangenorganisaties die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van Kinderen in Tel willen we bedanken voor hun inzet. Zij zijn degenen die de onderwerpen vast- stelden en actief meedachten over de campagnestrategie:

Defence for Children International Nederland: Stan Meuwese, Beata Stappers

Jantje Beton: Froukje Hajer

Jeugdwelzijnsberaad Collegio, Masja Schuyt

Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs, Louise Elffers Landelijk Aktie Komitee Scholieren, Marc Uiterwaal Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg, Peter Lankhorst

NUSO, Pauline van der Loo (ook namens Platform Ruimte voor Jeugd/Nationale Speelraad)

Scouting Nederland, Hennieta Dijkhuis Stichting Alexander, Ivet Pieper

Stichting Kinderpostzegels Nederland: Marjon Donkers,

Simone Bommeljé Unicef Nederland:

Maud Drooglever Fortuyn en Annick van Lookeren Campagne

Wij willen ook de financiers Stichting Kinderpostzegels Nederland, Unicef Nederland, Jantje Beton, de NSGK, het Nationaal Fonds Kinderhulp en het Johanna Kinderfonds bedanken, die het project hebben gefinancierd.

B. Reacties op Kinderen in Tel 2006

De realisering van Kinderen in Tel 2006 heeft veel in beweging gebracht. Op zaterdag 25 februari 2006 is het dagblad Trouw ver- schenen met een speciale bijlage gewijd aan de Kinderen in Tel-re- sultaten, kort daarna is er die ochtend een persbericht uitgegaan.

Vervolgens is er de gehele dag door het NOS op radio en tv aandacht besteed aan Kinderen in Tel, onder andere door een interview met een van de onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut. Ook het tv-nieuws van RTL heeft een item gewijd aan het onderzoek. Opval- lend is dat de Kinderen in Tel-resultaten tot vele vragen en reacties hebben geleid onder uiteenlopende doelgroepen als burgemeesters, wethouders, gemeenteraadsleden, jongerenorganisaties en burgers, en niet te vergeten de media. In totaal zijn honderden vragen be- handeld, per e-mail en per telefoon.

Diverse gemeenten hebben een toelichting gevraagd op de rangorde

en indicatoren. Deze vragen hadden betrekking op álle indicatoren,

hoewel de indicatoren rond zuigelingensterfte, jeugdcriminaliteit en

schoolverzuim toch de meeste vragen hebben opgeroepen. Daarnaast

hebben de resultaten van Kinderen in Tel er in sommige gemeenten

ertoe geleid dat er in de gemeenteraad discussies zijn gevoerd over

het huidige jeugdbeleid. Van gemeenten zoals Pekela, Valkenswaard

(11)

en Bolsward hebben wij een schriftelijke toelichting ontvangen op hun jeugdbeleid. Belangenorganisaties tonen zich dankbaar met het rapport. Een aantal van hen, zoals die in Heemstede en Zaanstad, geeft aan al jaren vergeefs initiatieven te hebben ondernomen om de gemeente alert te maken op jeugdbeleid. Met het databoek kun- nen ze jongerenthema’s (opnieuw) agenderen.

De respons van individuele burgers verschilt en hangt vaak samen met de in hun omgeving ervaren omstandigheden: wel of niet last hebben van jeugdcriminaliteit, wel of niet over voldoende speel- ruimte beschikken et cetera.

Opvallend is dat, ondanks de uitgebreide publiciteit in het vooraf- gaande weekeinde, landelijke dagbladen als NRC, AD en De Volks- krant op maandag alsnog een substantieel artikel aan Kinderen in Tel hebben gewijd. Ook regionale bladen hebben nog tot twee weken na het verschijnen van het onderzoek berichtgeving verzorgd. Andere media die aandacht besteedden aan Kinderen in Tel waren opinie- bladen, vakbladen en (regionale) radiostations. Kinderen in Tel leent zich vanwege de gemeentelijke rangordes en scores bij uitstek voor aandacht van de regionale pers.

Duidelijk is dat de vergelijkende informatie op gemeentelijk en pro- vinciaal niveau op basis van een beperkt aantal indicatoren reacties oproept.

Kritiek op Kinderen in Tel

Er is ook kritiek geweest op Kinderen in Tel en in het bijzonder op de betekenis van de indicatoren in relatie tot de rangorde. Want nu betekent het, dat als een gemeente bijvoorbeeld schoolverzuim goed registreert, deze slechter scoort dan een gemeente die minder goed de gegevens bijhoudt. Dit geldt ook voor kindermishandeling.

Sommige gemeenten geven aan dat zij de aanpak van jeugdcrimi- naliteit tot speerpunt van hun beleid hebben gemaakt, waardoor de cijfers ten aanzien van jeugdcriminaliteit gestegen zijn. Jo Her-

manns toont zich in zijn statement over kindermishandeling blij met Zandvoort en de provincie Zuid-Holland, die de meeste meldingen van kindermishandeling hebben. Hij hanteert het uitgangspunt dat hogere meldingscijfers van kindermishandeling een indicatie zijn dat de gemeente veel doet om het melden van kindermishandeling te stimuleren.

Betere registratie van schoolverzuim en kindermishandeling is zeer positief omdat deze het probleem zichtbaar maakt, of laat zien hoe groot het is. Maar hiermee is de kous niet af. Kindermishandeling moet voorkomen worden en dat begint met het zichtbaar maken van het kinderleed. Goed beleid ten aanzien van de registratie kan betekenen dat je minder goed scoort, maar het maakt wel zichtbaar waar het lokaal jeugdbeleid zich op zou moeten richten.

Een ander punt van kritiek is de keuze voor de indicatoren: zijn er geen gegevens over de jeugd in Nederland die veel meer zeggen over hun welzijn? De kracht van Kinderen in Tel is echter de eenvoud. Er is gekozen voor een selectie van een beperkt aantal onderwerpen en niet voor lange cijferreeksen, waarvan de omvang een goed begrip in de weg staat. Dit brengt een duidelijke beperking met zich mee want veel onderwerpen zijn relevant als het gaat om het welzijn van de jeugd.

Er is dus gekozen voor een beperkt aantal onderwerpen en ook om

gebruik te maken van al geregistreerde gegevens. De gegevens in het

databoek hebben betrekking op alle kinderen in Nederland. Hierdoor

is het mogelijk om voor alle gemeenten de staat van het kind weer

te geven. Dit betekent echter ook dat er beperkingen zijn in de keu-

ze van indicatoren. Veel informatie die interessant zou zijn over de

leefomgeving van kinderen is niet voorhanden, zoals gegevens over

jeugdparticipatie of vrijetijdsbesteding. Meer informatie en verfij-

ning van de indicatoren zijn nodig om de nu bestaande kloof tussen

cijfers en de gewenste informatie te dichten. We zijn daarom bezig

om met de Nederlandse Jeugdraad en de Vereniging van Nederlandse

(12)

Gemeenten (VNG) te kijken of het mogelijk is op gemeentelijk ni- veau gegevens te verzamelen over jeugdparticipatie. Tevens zijn we met de MO-groep in onderhandeling om de gegevens van kinderen die een indicatie hebben vanuit het Bureau Jeugdzorg te krijgen, aangezien deze cijfers een breder beeld en meer informatie geven dan alleen de cijfers van kinderen die in instituties verblijven.

Daarnaast zou het van een aantal groepen jongeren wenselijk zijn over meer feitelijke gegevens te beschikken, zoals het aantal kinderen dat geen vaste woon- en verblijfplaats heeft. Wat betreft het aantal zwerfjongeren of illegale minderjarige vluchtelingen zijn alleen maar schattingen mogelijk. Vanuit het Nederlandse Stichting Gehandicapte Kind (NSGK) is aandacht gevraagd voor de positie van de gehandicapte kinderen in onze samenleving. Kinderen met een handicap vormen een kwetsbare groep. Om normaal te kunnen leven zijn zij, veel meer dan de meeste leeftijdgenootjes, afhankelijk van de hulp van anderen: niet alleen van hun ouders, maar ook van hulp- verleners, zorginstellingen, fondsen, uitkeringsinstanties en overhe- den. Om die hulp goed te kunnen verlenen is veel informatie nodig.

Om hoeveel kinderen gaat het? Welke beperkingen hebben zij? Welke steun hebben ze nodig en waar kunnen ze daarvoor terecht? En is die dienstverlening adequaat? In Nederland ontbreekt die kennis nog vrijwel volledig. Veel kinderen krijgen daardoor niet de hulp die ze nodig hebben – en waar ze recht op hebben. Daarom ondersteunt de NSGK de publicatie Kinderen in Tel en wil daarmee een impuls geven aan structureel onderzoek naar de situatie van kinderen met een beperking. Alleen dan is een goede belangenbehartiging voor deze kwetsbare groep mogelijk.

Een laatste kritiekpunt op Kinderen in Tel is dat de gegevens wel iets zeggen over de ‘sociale staat van het kind’ maar niets over de effectiviteit van het jeugdbeleid. Wij willen hierbij benadrukken dat de gegevens van Kinderen in Tel niet de effectiviteit van het lokale jeugdbeleid meten, maar dat zij een stimulans kunnen zijn voor de

gemeentelijke en provinciale overheid om actie te ondernemen op die terreinen waar de kwantitatieve gegevens tekortkomingen laten zien. De data kunnen een legitimering bieden voor investeringen op bepaalde onderdelen van het jeugdbeleid.

Het is duidelijk dat vergelijkende informatie op een beperkt aantal indicatoren tot actie aanzet. De vergelijking levert echter pas profijt op door jaarlijkse herhaling. Deze maakt inzichtelijk waar verande- ringen zijn opgetreden. Het kan voor gemeenten en provincies een toets zijn of hun inspanningen het gewenste resultaat hebben gehad.

Daarom is dit jaar ervoor gekozen om de veranderingen per gemeen- te en provincie ten opzichte van het vorige jaar zichtbaar te maken.

In de grafieken van deel 2 wordt per provincie en per gemeente aangegeven of zij in 2005 beter of minder goed scoren ten aanzien van de twaalf geselecteerde indicatoren dan in 2004. Tevens staat in de grafiek de landelijke score vermeld, zodat per gemeente de ver- betering of verslechtering zichtbaar is ten opzichte van de landelijke trend. De ranking van de gemeenten is wel gebaseerd op de z-score ten aanzien van het landelijke gemiddelde. Dit betekent dat er voor een gemeente die laag scoort wat betreft de ranking, wel sprake kan zijn van een verbetering ten opzichte van het vorig jaar. Zo zien we in Emmen bij tien van de twaalf indicatoren een verbetering, terwijl de gemeente in de overall ranking nog altijd op plaats 13 staat, en zich daarmee maar iets verbetert ten opzichte van vorig jaar (plaats 9 in de overall ranking)

C. Resultaten van Kinderen in Tel 2007

Wat zijn de opvallendste resultaten van 2005?

Wat betreft een aantal onderwerpen zijn er weinig veranderingen

te constateren. Kinder- en zuigelingensterfte zijn van oudsher laag

in Nederland. Ook internationaal scoorde Nederland goed op deze

(13)

indicatoren. Toch is wat betreft de zuigelingensterfte Nederland in Europa niet meer het land met de laagste cijfers, we zitten nu onder het EU-gemiddelde. Een vergelijking met Kids Count in de Verenigde Staten laat zien dat, terwijl hier het aantal sterfgevallen op 18 kinderen per 100.000 ligt, in Amerika dit 21 kinderen per 100.000 is.

Wat betreft de zuigelingensterfte is een duidelijk verschil te zien:

4,4 per 1.000 kinderen in Nederland tegenover 6,9 in Amerika.

Ook wat betreft het aantal kinderen in armoede scoort Nederland aanzienlijk beter (7%) dan Amerika (19%). Hetzelfde is het geval voor jeugdwerkloosheid, die in Nederland op 3% ligt en in Amerika op 9%. Nederland als geheel scoort internationaal gezien niet zo slecht, maar in de Nederlandse cijfers valt de ongelijkheid tussen verschillende regio’s en steden op. Voor een aantal gegevens zijn de onderlinge verschillen zeer groot. Het aantal jongeren dat voor de rechter verschijnt is landelijk gezien nauwelijks gestegen. Toch zijn de verschillen groot bij een vergelijking tussen de regio’s. Jeugdcri- minaliteit is vooral in de grote steden een probleem en daardoor een probleem in de randstad. Flevoland, Noord- en Zuid-Holland kennen het hoogste percentage jongeren dat door een delict voor de rechter is verschenen.

Een ander voorbeeld is het aantal kinderen dat in een achterstands- wijk opgroeit. Landelijk gezien is er sprake van een stijging. In to- taal gaat het om 594.575 kinderen. In grote steden als Rotterdam en Amsterdam leeft meer dan 60% van de kinderen in een achterstands- wijk, terwijl het landelijke gemiddelde 17% is. Hoewel hier duidelijk sprake is van een grotestedenproblematiek valt het aantal kinderen dat in Amsterdam en Rotterdam in een achterstandswijk leeft echter in het niet vergeleken met de gemeenten in de noordelijke pro- vincies Friesland en Groningen. Sommige gemeenten zoals Pekela, Reiderland of Bolsward blijken één grote achterstandswijk te zijn, terwijl een groot aantal gemeenten (296) helemaal geen achter-

standswijken heeft. De kloof tussen aantrekkelijke en achtergeble- ven wijken wordt eerder groter dan kleiner, constateert minister van VROM, P. Winsemius: ‘In bepaalde wijken neemt de leefbaarheidpro- blematiek zienderogen toe. Juist in die wijken lopen huishoudens in een kwetsbare positie een grotere kans om de aansluiting bij de samenleving kwijt te raken. Het gevaar van segregatie is hier dan ook onverminderd aanwezig’(Brief aan de Tweede Kamer, 2006).

Een opvallend gegeven is dat de jeugdwerkloosheid is gestegen. Op dit moment kan het CBS alleen de cijfers leveren van 2004, en nog niet van 2005. De effecten van de inspanningen van de taskforce Jeugdwerkloosheid zijn in de cijfers jammer genoeg nog niet zicht- baar. Een van de belangrijkste opdrachten van de taksforce was te zorgen voor 40.000 extra banen voor jongeren tot 23 jaar. Deze doelstelling is naar eigen zeggen in 2005 wel gehaald. In de cijfers van 2004 is deze trend nog niet zichtbaar. Ook dit jaar blijkt weer uit deze cijfers dat hier niet alleen sprake is van grotestedenpro- blematiek, maar dat ook de noordelijke provincies en gemeenten te kampen hebben met jeugdwerkloosheid. Dit geeft een andere kijk op het beeld dat bestaat van werkloosheid. Vaak denkt men dat het een probleem is van de grote steden en dat het vooral gaat om risi- cojongeren en voortijdig schoolverlaters, die zonder startkwalificatie van school gaan. Als maatregel wordt vooral ingezet op het door- geleiden van jongeren naar een vervolgopleiding en het verhogen van de leerplichtige leeftijd tot 18 jaar en niet op het creëren van meer werkgelegenheid in de noordelijke provincies. De noordelijke provincies kampen al jaren met hogere werkloosheidscijfers, dus ook voor jongeren. Dit valt niet op te lossen met gedwongen interventies of ‘prep campen’ voor jongeren zonder startkwalificaties.

Dit laat echter onverlet dat voortijdig schoolverlaten een probleem

is als het gaat om het vinden van een baan. Twee op de vijf leer-

lingen in het mbo verlaten de school zonder diploma. Op het laag-

ste niveau is de uitval nog veel hoger (MBO Raad, 2006). Van alle

(14)

mbo’ers haalt 61% een diploma, voor het laagste niveau is het 37%.

Het is daarom verontrustend dat er gemeenten zijn die geen gege- vens hebben aangeleverd als het gaat om relatief schoolverzuim. Dit is immers een belangrijke indicator als gaat om voortijdig school- verlaten. Op deze manier komt de problematische groep in beeld van leerlingen die veelvuldig spijbelt. Volgens de leerplichtwet zijn gemeenten verplicht deze gegevens aan het Cfi te leveren.

Toch zijn er in beide jaren nog gemeenten geweest die dit niet heb- ben gedaan: in 2004 betrof dit elf gemeenten, in 2005 36 gemeen- ten. Het blijft een vreemde zaak dat gemeenten zich aan deze wet kunnen blijven onttrekken. Het Cfi meldt dat zij zeer dringend rap- pelleert indien gemeenten deze gegevens niet tijdig leveren, maar dat zij niet sanctioneert indien gemeenten dit uiteindelijk niet doen.

Nog vreemder is het wanneer gemeenten in hun jaarverslag wel melding maken van de verzuimgegevens terwijl ze deze niet bij het Cfi hebben gemeld. Bij navraag bij een aantal gemeenten bleek dat men niet wist waarom de gegevens uiteindelijk niet waren geleverd.

Men had de gegevens wel ter beschikking. Ook al hebben er minder gemeenten gegevens aangeleverd, er is een stijgende lijn als het gaat om het aantal leerlingen dat regelmatig verzuimt.

Willen landelijke maatregelen zoals het verhogen van de leerplich- tige leeftijd invloed hebben, dan zal zichtbaar moeten worden welke leerlingen zich onttrekken aan het onderwijssysteem. Zolang de registratie niet op orde is, is het moeilijk dit probleem goed aan te pakken.

Een volgend punt is dat er grote verschillen zijn in de hoeveelheid

‘georganiseerde speelruimte’, zoals speeltuinen, sportvelden en parken waarover kinderen van 0 tot en met 17 jaar kunnen beschik- ken. In de ene plaats moeten 211 kinderen, en in de andere plaats 8 kinderen dezelfde hoeveelheid speelruimte delen. Er is wel een verbetering te constateren als het gaat om de speelruimte: in 2004 moesten 55 kinderen per hectare de speelruimte delen, in 2005 zijn

dat 52 kinderen.

Verdere resultaten zijn:

Het aantal tienermoeders is behoorlijk gedaald.

Ook blijkt dat we alerter zijn geworden op kindermishandeling: het aantal meldingen kindermishandeling is in 2005 gestegen.

Al met al is de conclusie dat in 2005 de algehele situatie niet echt verbeterd is in Nederland. Er is iets meer speelruimte, er leven iets minder kinderen in instituties en iets minder kinderen leven in ar- moede. Daarentegen zijn er meer werkloze jongeren, is het relatief schoolverzuim gestegen en is het aantal kinderen in achterstands- wijken toegenomen. Het is duidelijk dat er een groot verschil is in de omstandigheden waarin kinderen opgroeien. Wil men voorkomen dat er een tweedeling ontstaat, waarbij sommige kinderen in veel gunstigere omstandigheden opgroeien dan andere, zullen we moeten investeren in de jeugd op die plekken waar het nodig is.

D. Methodische verantwoording van de keuze van de indicatoren.

De keuze voor de indicatoren is tot stand gekomen op basis van discussiebijeenkomsten met de leden van Kinderen in Tel in samen- werking met vertegenwoordigers van SCP, NIZW, GGD Nederland en beleidsmakers. Over de voorwaarden waaraan de geselecteerde onderwerpen en daarbij behorende indicatoren moesten voldoen is veel nagedacht. Bij de uiteindelijke keuze voor de indicatoren speelde een aantal criteria een rol.

De data moeten iets zeggen over de brede groep jeugdigen van 0 tot en met 24 jaar: De indicatoren zijn gelijkmatig verdeeld over de gehele doelpopulatie, waarbij de nadruk overigens ligt op de 0- tot 18-jarigen. Bij de oudste groep (21 tot en met 24 jaar)

(15)

komt maar een indicator aan bod, de jeugdwerkloosheid. Alle an- dere groepen komen bij meerdere indicatoren aan de orde.

De data moeten afkomstig zijn van een betrouwbare bron: Alle data zijn afkomstig van door de overheid gefinancierde organisa- ties die met deze data zelf statistische overzichten betreffende het werkveld genereren, met uitzondering van de gegevens over kindermishandeling. De bron (het AMK) is weliswaar door de over- heid gefinancierd, maar met deze data worden standaard geen andere statistische bewerkingen uitgevoerd dan tellingen vanwe- ge de jaarrapportage.

De indicator moet beschikbaar en consistent zijn gedurende lan- gere tijd: Sommige indicatoren veranderen in de loop der tijd omdat de berekeningswijze wordt aangepast aan de dan beschik- bare meetmethoden. Werkloosheid is daarvan een goed voor- beeld. De wijze waarop we deze nu weergeven loopt vooruit op de wijze waarop het CBS dit cijfer in de toekomst wil gaan ge- bruiken. Of dit precies zo gebeurt als hier gepresenteerd, is ech- ter nog de vraag. De huidige weergave is echter wel longitudinaal beschikbaar.

De indicator moet beschikbaar en consistent zijn voor alle ge- meenten in Nederland: Een landelijke gegevensverzameling biedt zekerheid omtrent de betekenis van de data voor alle provincies en gemeenten. Wanneer verzameling van de data op provinciaal of zelfs gemeentelijk niveau moet plaatsvinden, komt de verge- lijkbaarheid van de resultaten ernstig in het geding, vanwege on- getwijfeld optredende verschillen in reproductie en verzameling.

De indicator moet gerelateerd zijn aan het welzijn van kinderen:

We richten ons op uitkomstvariabelen in plaats van op program- ma- of dienstendata die lang niet altijd direct aan het welzijn

van kinderen zijn gerelateerd (zoals geld en formatie, gespen- deerd aan jeugdbeleid, jeugdhulpverlening of onderwijs).

De indicator moet voor het publiek begrijpelijk zijn: We proberen een ‘lekenpubliek’ te bereiken, geen academici of onderzoekers.

De indicator moet met hoge waarschijnlijkheid ook in de toe- komst beschikbaar zijn: We proberen een serie indicatoren vast te stellen die jaar na jaar gereproduceerd kunnen worden, om zo ook veranderingen in het welzijn van kinderen te kunnen monito- ren. Eenmalige data voldoen niet aan deze eis.

De data moeten een veranderingspotentie in zich hebben. Het is niet zinnig een indicator op te nemen waarvan je nu al weet dat die de komende jaren toch niet zal veranderen.

Met deze voorwaarden zijn de onderzoekers nagegaan over welke indicatoren er betrouwbare, meetbare en geschikte informatie voorhanden was. Gegevens van het CBS blijken doorgaans het meest betrouwbaar, daar is dan ook het meeste gebruik van gemaakt. Na afweging bleven er uiteindelijk per onderwerp een of twee meetba- re, betrouwbare indicatoren over. Soms is een thema aangepast aan voorhanden zijnde indicatoren door het onderwerp meer te speci- ficeren en af te bakenen. Voor jeugdparticipatie bleek echter geen geschikte indicator aanwezig. Besloten is om hier een aandachtspunt over op te nemen in het databoek. Ditzelfde geldt voor vrijetijds- besteding. Gekozen is voor de volgende onderwerpen en de daarbij behorende indicatoren.

(16)

Tabel 1: Thema’s, indicatoren en bronnen

Thema Indicator Bron

Gezondheid Kindersterfte: aantal 1- t/m 14-jarigen dat sterft

Zuigelingensterfte: promillage zuigelingen van 0 tot 1 jaar dat sterft CBS

Jeugdcriminaliteit Percentage van 12- t/m 21-jarigen die een delict hebben gepleegd waardoor ze voor de

rechter zijn verschenen OMDATA van het WODC

Jeugdwerkloosheid Percentage werkzoekende werkloze jongeren van 16 t/m 24 jaar

CBS, aangevuld met CWI belastingdienst en UWV

Kinderen die niet in een gezin

opgroeien Percentage 0-t/m 17-jarigen dat in instituties leeft GBA en CBS

Kinderen in achterstandswijken Percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een achterstandswijk woont SCP en CBS

Kinderen in armoede Percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een uitkeringsgezin leeft CBS

Kindermishandeling Percentage gemelde mishandelde 0 t/m 17-jarigen AMK

Onderwijs

Aantal leerlingen dat jaarlijks relatief verzuimt als percentage van het totale aantal 4- tot en met 17-jarige leerplichtige scholieren

Percentage 4- t/m 12-jarigen in het primair onderwijs met een leerlinggewicht hoger dan 0

Cfi Cfi

Tienermoeders Percentage tienermoeders (15- t/m 19 jaar) CBS

(17)

Koppeling aan het Verdrag inzake de Rechten van het Kind Nagegaan is of de gekozen thema’s en indicatoren aansluiten bij het normatieve kader van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind conform de wens van de belangenbehartigingsorganisaties.

Het Amerikaanse Kids Count is geordend naar leeftijdscategorieën, het verdrag hanteert een indeling naar probleemgebieden. Wij heb- ben deze laatste overgenomen. Het VN Comité inzake de Rechten van het Kind in Genève gaat voor een aantal onderwerpen na hoe- veel de overheid uitgeeft aan deze terreinen, zoals voor onderwijs of gezondheidszorg. Voor alle indicatoren is nagegaan of een verbin- ding van de indicator met een artikel van het Verdrag mogelijk is.

We hebben een voorstel gedaan tot koppeling van de thema’s met

indicatoren aan de Rechten van het Kind. Dit voorstel hebben we

voorgelegd aan het Kinderrechtencollectief. Na enige bijstelling is

een koppeling zoals in schema B tot stand gekomen. Elke indicator

blijkt te verbinden aan een Kinderrecht, behalve de indicator ‘aantal

werkzoekende werkloze jongeren’. De Kinderrechten richten zich op

het gebied van arbeid namelijk vooral op het voorkomen van kinder-

arbeid. Bij ons gaat het bij deze indicator echter niet om kinderen,

maar om jongeren. Het Kinderrechtencollectief onderschrijft dat de

andere negen thema’s met bijbehorende indicatoren goed aansluiten

bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De artikelen zijn in

schema B in volgorde van leeftijd weergegeven met daarbij het pas-

sende thema waar een indicator onder valt.

(18)

Schema B KOPPELING INDICATOREN AAN VERDRAG RECHTEN VAN HET KIND KOPPELING INDICATOREN AAN VERDRAG RECHTEN VAN HET KIND

Gezondheid: Artikel 24

Ieder kind heeft recht op de best mogelijke gezondheid en gezondheidszorg. De nadruk ligt op vermindering van baby- en kindersterfte, op eerstelijnsgezond- heidszorg, op voldoende voedsel en zuiver drinkwater, op pre- en postnatale zorg voor moeders, op voorlichting over gezondheid, over voeding, over de voor- delen van borstvoeding en over hygiëne. Traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid moeten afgeschaft worden.

Jeugdcriminaliteit: Artikel 40

Kinderen die de strafwet hebben overtreden of daarvan verdacht worden hebben recht op een eerlijk proces en juridische bijstand. Er wordt naar gestreefd om kinderen zo mogelijk buiten de strafrechtelijke procedures te houden en met respect voor de mensenrechten van het kind naar mogelijkheden te zoeken.

Kinderen die niet in een gezin opgroeien: Artikel 20

Een kind dat tijdelijk of blijvend niet in het eigen gezin kan leven heeft recht op bijzondere bescherming, in de vorm van plaatsing in een pleeggezin, kafalah (volgens islamitisch recht), adoptie of plaatsing in een kindertehuis.

Kinderen in achterstandswijken: Artikel 6 De staat erkent het recht op leven en ontwikkeling.

Kinderen in Armoede: Artikel 27

Kinderen hebben recht op een passende levensstandaard. Ouders moeten daarvoor zorgen binnen hun mogelijkheden en de staat ondersteunt hen daarbij.

Kindermishandeling: Artikel 19

Kinderen moeten beschermd worden tegen alle vormen van mishandeling, lichamelijk, psychisch en seksueel, binnen en buiten gezinsverband. De staat draagt zorg voor preventie en behandeling.

Onderwijs: Artikel 28

Een kind heeft recht op verplicht en gratis basisonderwijs. De staat bevordert dat voortgezet onderwijs beschikbaar en toegankelijk is voor ieder kind, dat hoger onderwijs toegankelijk is naar gelang de capaciteiten, dat school- en beroepskeuzevoorlichting beschikbaar is en dat schooluitval aangepakt wordt. De handhaving van de schooldiscipline moet in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid en met dit Verdrag. Internationale samenwerking op onder- wijsgebied is van groot belang.

Openbare speelruimte: Artikel 31

Een kind heeft recht op vrije tijd, spel, kunst en cultuur.

Tienermoeders: Artikel 24

Recht op voorlichting over gezondheidszorg en gezinsplanning, preventieve gezondheidszorg

(19)

Definiëring en afbakening indicatoren

Gezondheid: aantal 1- t/m 14-jarigen dat sterft

Het aantal kinderen in de leeftijd van 1 tot en met 14 jaar, dat sterft als gevolg van alle oorzaken, per 100.000 kinderen in die leeftijd.

Het absolute aantal kinderen in de leeftijd van 1 t/m 14 jaar dat sterft is in Nederland zeer gering. Vandaar dat dit cijfer per 100.000 kinderen in die leeftijd wordt weergegeven. Echter, er zijn maar weinig gemeenten in Nederland met meer dan 100.000 kinderen. Dit betekent dat elk sterfgeval zwaar aantelt in deze indicator. In een gemeente met 1000 kinderen zal één extra sterfgeval de waarde op deze indicator met een factor 100 doen stijgen. De provincies geven wat deze indicator betreft een iets beter inzicht. De gemeentelijke cijfers dienen hier voornamelijk ter illustratie; optredende verande- ringen in kleine tot middelgrote gemeenten hebben weinig beteke- nis.

Gezondheid: promillage zuigelingen van 0 tot 1 jaar dat sterft Het gaat om het aantal sterfgevallen onder zuigelingen onder 1 jaar dat in hetzelfde jaar is geboren, per 1000 levend geboren kinderen in dat jaar. Ook bij deze variabele geldt min of meer hetzelfde als bij de kindersterfte. Er zijn maar weinig gemeenten met 1000 ge- boortes per jaar, zodat ook hier de score door incidenten en toeval- ligheden sterk uiteen kan lopen over de jaren. En ook hier geldt dat een provinciaal overzicht van groter belang is dan het gemeentelijke overzicht, dat toch meer illustratieve waarde heeft.

Jeugdcriminaliteit: percentage van 12- t/m 21-jarigen die een delict hebben gepleegd waardoor ze voor de rechter zijn ver- schenen

Dit betreft het percentage 12- tot en met 21-jarigen dat een delict gepleegd heeft waarmee de jeugdige voor de rechter is verschenen.

Voor dit gegeven zijn feitelijk twee lopende registraties beschikbaar.

De meest gebruikte tot nu toe is de ‘verdachtenregistratie’ van de politie. Een andere mogelijkheid betreft de ‘zakenregistratie’ van het Openbaar Ministerie (verzameld door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) van het ministerie van Justitie). Aan elke zaak is altijd een persoon of bedrijf gekop- peld die het delict heeft begaan (dit kunnen ook meerdere personen zijn, maar die worden elk als unieke zaak geregistreerd). Bij elke zaak worden achtergrondvariabelen van de gedaagde persoon gere- gistreerd, maar ook kenmerken van het delict en de afdoening van de zaak. Aangezien de rechtsgang formeler en beter geregistreerd verloopt dan een politieonderzoek, is gekozen voor de OM-data als bron voor de indicator over jeugdcriminaliteit.

Jeugdwerkloosheid: percentage werkzoekende werkloze jongeren (16 t/m 24 jaar)

Het werkloosheidscijfer van het CBS is gebaseerd op de registratie

van het CWI. Hierin zitten echter wel enige hiaten en vervuilingen

die het werkloosheidscijfer beïnvloeden. Zo is er een redelijk grote

groep mensen die niet staat ingeschreven bij het CWI, maar die toch

beschikbaar is voor de arbeidsmarkt voor ten minste twaalf uur (dit

is vooral de groep die niet afhankelijk is van een uitkering omdat de

partner of iemand anders in het huishouden in voldoende mate in

inkomen voorziet). Daarnaast staan er mensen bij het CWI als niet-

werkend werkzoekend ingeschreven die al werk hebben, of die een

uitkering krijgen op basis waarvan ze niet voor ten minste twaalf uur

beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Het CBS heeft ten behoeve

van deze publicatie deze laatste twee groepen uit het CWI bestand

geschoond, door matching met gegevens van de Belastingdienst en

het UWV. Dit houdt in dat in het uiteindelijke bestand alleen nog

een onderschatting van het aantal werkloze jongeren zit, vanwege

het niet ingeschreven staan bij het CWI. Verder kon het aantal

(20)

werklozen uiteraard niet gedeeld worden op de beroepsbevolking, aangezien deze berekening ook niet mogelijk is voor deze subgroep op gemeentelijk niveau (uitzonderingen daargelaten). Vandaar dat is gedeeld door de totale groep jongeren van 16 tot en met 24 jaar.

Het nadeel hiervan is dat een groot gedeelte van deze groep in een aantal gemeenten niet tot de beroepsbevolking kan horen omdat ze voltijd dagonderwijs volgen. Vooral in de gemeenten met een univer- siteit en/of een hbo-opleiding is de beroepsbevolking in de genoem- de leeftijdsgroep veel lager. Een voordeel is dat de gebruikte deler wel voor elk moment en elke gemeente, hoe klein ook, beschikbaar is. In de toekomst biedt de IB-Groep misschien uitkomst om deze populatie verder te verkleinen tot de groep die waarschijnlijk voor de arbeidsmarkt beschikbaar is. Dit moet mogelijk zijn omdat de IB-Groep registreert welke personen ingeschreven staan in het mbo, hbo en w.o., zolang er recht bestaat op studiefinanciering. De groep die dat recht niet meer heeft is in de betreffende leeftijdscategorie vrij klein. Het is dus met behulp van lopende registraties mogelijk de beroepsbevolking voor deze leeftijdscategorie redelijk betrouwbaar te onderscheiden.

Kinderen die niet in een gezin opgroeien: percentage 0- t/m 17–jarigen dat in instituties leeft

Het gaat hier om het percentage kinderen dat verblijft in een inrich- ting van volgende aard: instelling voor verstandelijk of lichamelijk gehandicapte jeugdigen, psychiatrisch kinderziekenhuis, instelling voor jeugddetentie, residentiële instelling voor jeugdhulpverlening.

Hierbij gaat het erom zicht te krijgen op het percentage kinderen dat niet opgroeit in een ‘standaard’ gezinssituatie. Vanzelfsprekend komt niet in elke gemeente in Nederland een dergelijk instituut voor. Dit betekent dat uiteindelijk voor veel gemeenten deze indi- cator 0 zal scoren. Vorig jaar is in de berekening deze waarde 0 wel meegeteld. Echter, doordat het Rijk vrijwel altijd instellingen en in-

stituties ergens plant, is de invloed hierop van gemeenten minimaal.

Vandaar dat dit jaar is gekozen om de waarde 0 niet mee te nemen in de totale standaardscore. Feitelijk betekent dit dat gemeenten met dergelijke voorzieningen een lagere score krijgen die meetelt voor de totale standaardscore (ze doen het dus relatief ‘beter’).

Bij gemeenten zonder voorzieningen had de waarde 0 een positief effect op de totale standaardscore. Deze telt nu niet meer mee.

Alle gegevens van vorig jaar zijn ook op deze wijze herberekend.

Dit betekent dat een aantal gemeenten een paar plaatsen is gezakt of gestegen in de ranking van vorig jaar. Ook is een groot aantal van dergelijke instituten gecentreerd in Gelderland. Het mag duidelijk zijn dat er meestal geen vrije keuze is voor kinderen of ouders waar het betreffende kind wordt geplaatst, hoewel de jeugdzorg wel ‘zo dicht mogelijk bij huis’ probeert te plaatsen. De verdeling over de provincies laat echter wel goed zien hoe de spreiding van dergelijke kinderen over Nederland plaatsvindt.

Kinderen in achterstandswijken: percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een achterstandswijk woont

Hierbij gaat het om het aantal kinderen dat woont in een gebied met een lage sociale status. Daarbij is sociale status een uitdrukking van het opleidingsniveau van de bewoners van een wijk (postco- degebied), van het inkomensniveau en van de mate van werkloos- heid in het gebied. De variabele ‘sociale status’ is vastgesteld met behulp van een principale-componentenanalyse, waarbij de factor

‘sociale status’ 54% van de variantie verklaart. De samenhang van

de afzonderlijke variabelen met deze factor bedraagt -0,88 (gemid-

deld inkomen), 0,82 (laag inkomen), 0,67 (zonder baan) en 0,46

(lage opleiding). De (woon)gebieden met de laagste status worden

achterstandswijken genoemd. Achterstandsgebieden hebben een

achterstandsscore van meer dan eenmaal de standaarddeviatie

boven het gemiddelde (SCP, Sociale staat van Nederland 2005, pag.

(21)

284 e.v. 2005). Dit suggereert dat de afwijking van het landelijke gemiddelde bepaalt of een gebied wordt betiteld als achterstands- wijk, en niet de feitelijke constatering. Zou de situatie in heel Nederland zeer sterk verbeteren over de loop van vier jaar, dan zou met deze benadering toch nog ongeveer hetzelfde aantal gebieden als achterstandswijk te betitelen zijn. Het percentage kinderen in een achterstandswijk bepaalt uiteindelijk hoe goed of slecht een gemeente scoort. Op grond van de indeling zijn er ook veel gemeen- ten die geen achterstandswijken hebben. Het percentage kinderen dat woont in een achterstandswijk is in die gemeenten dan ook 0;

dit cijfer is als zodanig meegenomen in de berekening van de totale standaardscore.

Kinderen in armoede: percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een uitkeringsgezin leeft

Deze gegevens zijn afkomstig van de sociale diensten van alle ge- meenten in Nederland. Het gaat hier dus om personen met een bij- standsuitkering, eventueel aangevuld met bijzondere bijstand. Deze gegevens worden landelijk verzameld en gecorrigeerd door het CBS.

Een gedeelte van de personen met een uitkering vormt een huishou- den met ten laste komende kinderen van 0 tot 18 jaar. Deze kin- deren worden in de registratie meegenomen. Het totale aantal ten laste komende kinderen per gemeente als percentage van het totale aantal kinderen van 0 tot 18 jaar, is in deze indicator meegenomen.

Uitgangspunt hierbij is dat de huishoudens met een bijstandsuit- kering, volledig of aanvullend, in zijn algemeenheid de onderkant vormen wat betreft inkomensniveau in Nederland.

Kindermishandeling: percentage gemelde mishandelde 0- t/m 17- jarige kinderen

De meldingen van kindermishandeling zijn afkomstig van de bureaus AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling). Elke provincie en

grootstedelijke regio heeft een eigen Advies- en Meldpunt Kinder- mishandeling, alle bereikbaar via het landelijke telefoonnummer. De registratie vindt plaats in een speciaal programma (KITS), waarbij de postcode en de geboortedatum van het mishandelde kind wor- den vastgelegd, alsmede de aard van de mishandeling en het aantal kinderen in het gezin. Er wordt dus niet alleen door mishandelde kinderen gebeld maar ook over mishandelde kinderen. De registra- ties van alle meldpunten zijn samengebracht en er is een uitdraai gemaakt op driecijferig postcodeniveau van alle meldingen met daarbij het geboortejaar van het betreffende kind. Aangezien de driecijferige postcodes niet allemaal zijn terug te voeren naar één gemeente, heeft er voor de gemeenten die driecijferige postcodes delen een herberekening plaatsgevonden. Hierbij zijn alle meldingen uit die overlappende gemeentes opgeteld, evenals alle jeugdigen (de deelfactor). Voor de berekening van het percentage is het aantal meldingen gedeeld door het aantal jeugdigen. Dit jaar zijn alleen de meldingen van kinderen tot en met 17 jaar meegenomen, omdat meldingen van jongeren van 18 en 19 jaar nog geen half procent van het totale aantal gemelde kinderen uitmaken. De gegevens van vorig jaar en twee jaar geleden zijn eveneens herberekend voor deze groep (0 t/m 17 jaar). Het belangrijkste verschil is nu dat het percentage meldingen aanzienlijk hoger is dan voor de groep tot en met 19 jaar. De verhoudingen tussen gemeenten zijn hierdoor niet veranderd.

Onderwijs: aantal 4- t/m 17-jarige leerplichtige scholieren dat relatief verzuimt

Percentage leerlingen dat relatief verzuimt (een periode van drie

aangesloten dagen, of in een periode van een maand minimaal

twaalf uren verzuim), als percentage van het totale aantal leer-

plichtige leerlingen. Een school moet, indien een leerling verzuimt,

volgens de leerplichtwet de gemeente inlichten, waarna de gemeen-

(22)

te actie kan ondernemen. De gemeente meldt deze gegevens ver- volgens jaarlijks aan het Cfi, dat alle gegevens van alle gemeenten rubriceert. De registratie van de leerplicht bij gemeenten is jaren- lang een voortdurend probleem geweest. De beschikbare software liet weliswaar toe alle verplichte onderdelen te registreren maar de kwaliteit varieerde in grote mate tussen gemeenten. Hierdoor bleef een adequate verzuimregistratie bij gemeenten meestal achterwe- ge. Met alle nieuwe software voor de leerplichtadministratie zien wij een geleidelijke verbetering van de kwaliteit van de registratie. Dit zal zich de komende jaren hoofdzakelijk uiten in een verhoging van het relatieve verzuim, aangezien voor deze wettelijke taak nu een adequate registratie, monitoring en ook uitvoering mogelijk zijn. Dit betekent een betere vastlegging van de meldingen in de registratie- systemen.

De gemeenten met ontbrekende gegevens zijn in de kaarten weer- gegeven; in de overzichtstabellen staan hier missende waarden voor deze indicator. De ontbrekende gegevens zijn voor de betreffende gemeenten niet meegeteld in de bepaling van de uiteindelijke totale standaardscore.

Onderwijs: percentage 4- t/m 12-jarigen in het primair onderwijs met een leerlinggewicht hoger dan 0

Het gaat om het percentage leerlingen in het basisonderwijs (4 t/m 12 jaar) waarbij sprake is van een gewichtsscore hoger dan 0.

Leerlingen krijgen op grond van bepaalde criteria een gewicht; de zogenaamde gewichtenregeling De huidige criteria zijn:

Gewicht 0,25 voor Nederlandse leerlingen van ouders met een laag opleidingsniveau.

Gewicht 0,90 voor allochtone leerlingen van ouders met een laag opleidings- en beroepsniveau.

De scholen ontvangen door deze regeling extra personele en mate- riële faciliteiten. Het uitgangspunt is dat leerlingen met een hoger gewicht meer voorzieningen nodig hebben, omdat er een hoger risico op achterstand bestaat. Alle scholen melden de aantallen gewicht- leerlingen per klas aan de gemeente. De gemeente meldt dit ver- volgens jaarlijks aan het Cfi, dat alle gegevens van alle gemeenten rubriceert.

Openbare speelruimte: aantal 0- t/m 17-jarigen per hectare speelruimte

Ruimte voor kinderen is een onderwerp dat eigenlijk zelden in een cijfermatige vertaling optreedt. Vanwege het belang dat de stuur- groep hieraan hecht is toch gepoogd om aan de vraag naar gegevens over ruimte voor kinderen te voldoen. De registratie van de bestem- ming van ruimtes binnen een gemeente is echter nog niet zodanig, dat deze zich leent voor precieze analyses. Echter, het CBS verza- melt periodiek wel informatie over de verdeling van ruimte binnen alle gemeenten in Nederland. Op basis van de door het CBS gehan- teerde indeling is de keuze gemaakt voor die ruimtes die kinderen met de hoogste waarschijnlijkheid als speel- of sportruimte zullen gebruiken. Het gaat hierbij om zogenaamde ‘georganiseerde’ ruim- te. Dit is ruimte die speciaal voor het betreffende doel is aangelegd in een gemeente. Deze ruimtes omvatten parken, sportterreinen en ruimte voor vrije recreatie. De indicator definieert het aantal 0- t/m 17-jarigen per hectare georganiseerde speelruimte.

Tienermoeders: percentage tienermoeders (15 t/m 19 jaar)

Het percentage moeders in de leeftijd van 15 t/m 19 jaar als per-

centage van het totale aantal vrouwen in de leeftijd van 15 t/m 19

jaar. Over het algemeen beschouwt men het als problematisch dat

tienermeisjes moeder worden. Toch is het in sommige gemeenschap-

pen in Nederland heel geaccepteerd en normaal om al op zeer jonge

(23)

leeftijd moeder te worden. Dit reflecteert zich in de cijfers van som- mige gemeenten in Nederland. Desondanks komt tienermoederschap in Nederland (nog) maar heel weinig voor. Hier geldt dan dat kleine absolute verschillen tussen jaren, in percentueel opzicht leiden tot zeer grote verschillen.

Verantwoording Overall Ranking

De uiteindelijke overall rangorde van gemeenten (zie index) is tot stand gekomen op de hieronder beschreven wijze. Als eerste zijn alle numerieke waarden van de twaalf indicatoren omgezet naar standaardscores. Vervolgens zijn alle standaardscores van de twaalf indicatoren per gemeente bij elkaar opgeteld om te komen tot een totale standaardscore voor elk van de 458 gemeenten. Als laatste is de rangorde van de gemeenten bepaald op basis van deze totale standaardscore, van de slechtste waarde 1, tot de beste waarde 458.

De standaardscore geeft aan in hoeverre een score afwijkt van het landelijk gemiddelde. Dit betekent dat wanneer een gemeente het beter doet dan het landelijk gemiddelde, de gemeente een nega- tieve standaardscore krijgt. Doet een gemeente het slechter dan het landelijk gemiddelde krijgt deze een positieve standaardscore.

De standaardscore op een indicator ontstaat door de gemiddelde waarde op een indicator over alle gemeenten af te trekken van de gevonden waarde van een gemeente, en dit getal te delen door de standaardafwijking van de verdeling van alle waardes op deze indicator. De standaardscore bepaalt dus de relatieve afstand tot de gemiddelde waarde over alle gemeenten, waarbij het gemiddelde van alle standaardscores van één indicator (ongeacht welke), 0 is.

De mate van afwijking van het gemiddelde is dus gestandaardiseerd, dit betekent dat de standaardscore voor elke indicator hetzelfde betekent.

Alle indicatoren hebben hetzelfde gewicht gekregen bij de bepa- ling van de totale standaardscore. Er is, met andere woorden, geen

poging gedaan het relatieve belang van de indicatoren mee te laten wegen in de eindscore.

Voor deze publicatie zijn alle resultaten van vorig jaar herberekend, aangezien er dit jaar negen gemeenten minder zijn vanwege sa- menvoegingen, en vanwege de kleine wijzigingen in de methodiek.

Aangezien een aantal gemeenten niet meer bestaat, verandert het totale gemiddelde en dus ook de afwijking van het gemiddelde van alle overgebleven gemeenten. Dit betekent feitelijk dat alle ge- meenten in 2006 ten aanzien van de gegevens van 2004 een nieuwe totale standaardscore hebben gekregen. In de meeste gevallen wijkt deze nauwelijks af van de versie van vorig jaar, echter voor een gemeente als Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen vijf gemeenten van vorig jaar zijn samengevoegd, zien we wel een ander beeld.

E. Betrokken organisaties en fondsen bij Kinderen In Tel

Defence for Children International Nederland is onderdeel van een internationale onafhankelijke organisatie met 42 internationale secties in alle werelddelen die wereldwijd opkomt voor rechten van kinderen. Door onderzoek, voorlichting, belangenbehartiging, actie en rechtshulp verdedigt Defence for Children International Neder- land de rechten van kinderen en stelt schendingen daarvan aan de kaak. Leidraad van het werk van Defence for Children International Nederland is het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Defence for Children International Nederland houdt zich in het bijzonder be- zig met de volgende kernthema’s: voorlichting over kinderrechten in het algemeen, vreemdelingenbeleid en kinderrechten, mishandeling en uitbuiting van kinderen en kinderen in conflict met de wet (kin- derstrafrecht, kinderen in gevangenissen, herstelrecht, rechtshulp).

www.defenceforchildren.nl

(24)

Jantje Beton komt op voor de speelkansen van alle kinderen in Nederland. Als kinderen spelen hebben ze niet alleen plezier, ze doen ook allerlei ervaringen op die goed zijn voor hun ontwikkeling.

Vooral voor kinderen die door omstandigheden in de verdrukking dreigen te komen, is dat extra belangrijk. Daarom bedenkt, finan- ciert en organiseert Jantje Beton projecten om juist deze kinderen spelenderwijs voor te bereiden op een actieve deelname aan onze samenleving. Maar Jantje Beton doet meer. De organisatie maakt zich hard voor een wet die gemeenten voorschrijft hoeveel ruimte zij minimaal moeten bestemmen voor speelruimte, door overleg met andere organisaties, bedrijven en de politiek. Jantje Beton maakt onderzoek mogelijk, brengt partijen samen en stimuleert beter jeugdbeleid, en is zo de belangenbehartiger van kinderen en hun recht op spelen. Want als kinderen samen spelen, leren ze samen- leven! kinderen en hun recht op spelen. Want als kinderen samen spelen, leren ze samenleven! Kijk voor meer informatie op: www.

jantjebeton.nl

JeugdWelzijnsBeraad is een adviesorgaan voor provinciale en landelijke politiek. In het JeugdWelzijnsBeraad zitten jongeren die uit eigen ervaring kunnen praten over de jeugdzorg. In het Jeugd- WelzijnsBeraad brengen zij deze ervaringen bij elkaar. Het Jeugd- WelzijnsBeraad heeft daarom een belangrijke signaalfunctie voor de politiek. Ook zijn de jongeren door middel van het JeugdWelzijnsBe- raad getraind om voor hun eigen mening uit te komen, naar oplossin- gen voor problemen te zoeken en adviezen te geven. Op dit moment zijn er 26 jongerenraden die meedoen met het JeugdWelzijnsBeraad.

Het JeugdWelzijnsBeraad wordt vormgegeven vanuit Collegio, ken- nispraktijk voor de Jeugdzorg. www.collegio.nl

Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) is de vakbond voor alle mbo’ers in Nederland, waarvan mbo’ers ook het bestuur uit-

maken. Naast het informeren en adviseren van mbo-studenten via het eigen klachten- en informatiecentrum, zet JOB zich samen met mbo’ers uit heel Nederland in voor beter onderwijs. De visie van de studenten staat daarbij centraal. Voor Kinderen in Tel richt JOB zich op de indicator jeugdwerkloosheid. JOB vindt dat het bestrijden van jeugdwerkloosheid al in de school moet beginnen en niet pas op het moment dat jongeren zijn uitgevallen. De expertise van JOB ligt dan ook vooral bij het meedenken over het inrichten van onderwijs dat werkelijk aansluit bij de wensen en behoeften van studenten. Luis- teren naar de mening van studenten en les en begeleiding op maat staan daarbij centraal. Kijk voor meer informatie op: www.job-site.

nl / info@job-site.nl

Johanna Kinderfonds zet zich van oudsher in om de kwaliteit van leven van kinderen en jongeren tot 30 jaar met (lichamelijke) beperkingen te verbeteren door het financieel ondersteunen van onderzoek en projecten. Het is de wens van veel kinderen en jon- geren met beperkingen om ’gewoon mee te kunnen doen’ en eigen keuzes te kunnen maken. In de praktijk blijkt dat zij dat niet in alle gevallen kunnen. Daarom ondersteunt het Johanna Kinderfonds vele initiatieven die dit ‘gewone meedoen’ bevorderen. Bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, doorstroom naar betaalde arbeid, sport- beoefening, culturele activiteiten, vakanties en andere vormen van vrijetijdsbesteding. Daarnaast ondersteunt het Johanna Kinderfonds ook wetenschappelijke onderzoeksprojecten. www.johannakinder- fonds.nl

Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) vertegenwoordigt al meer dan twintig jaar scholieren uit het voorgezet onderwijs en is de enige landelijke organisatie van, voor en door scholieren. Het LAKS organiseert activiteiten, informeert en vertegenwoordigt scholieren.

Voor meer informatie: www.laks.nl

(25)

Het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg behartigt op landelijk niveau de belangen van de cliënten in de jeugdzorg. Dat gebeurt door de signalen van cliënten, cliëntenraden en jongerenraden, van provinciale en landelijke kinderorganisaties en van cliëntenplatforms op te pakken en te bundelen. Het forum is er voor jongeren en hun ouders. Het forum is van jongeren en hun ouders. Het doel is om de kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren. www.lcfj.nl

Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind (NSGK) helpt kinderen en jongeren met een handicap om, met hun beperking, gewoon kind te kunnen zijn. De NSGK ontwikkelt en ondersteunt jaarlijks honderden initiatieven op het gebied van wonen, werken, opleiding en vrije tijd, al die dingen die belangrijk zijn voor een volwaardige ontwikkeling. www.nsgk.nl

NUSO Speelruimte Nederland zet zich door het uitdragen van ken- nis en advies al meer dan 75 jaar in voor meer en betere buiten- speelmogelijkheden voor kinderen en jongeren. De NUSO maakt zich sterk voor speelruimtebeleid dat zowel wettelijk gegarandeerd is (normen) als inhoudelijk kwaliteit heeft. Dat verbetert de fysieke en mentale gezondheid van kinderen en jongeren én bevordert de leef- baarheid in de wijken. Speeltuinen hebben daarin een belangrijke functie. Vergelijkbare gegevens zijn nodig voor de belangenbehar- tiging van meer en betere speelmogelijkheden. Daarom doet NUSO mee aan Kinderen in Tel! Bij de NUSO zijn 800 speeltuinverenigin- gen en kindervakantiewerkorganisaties aangesloten. Zo’n 40.000 vrijwilligers zijn actief en zetten zich jaarlijks in om ruim 2 miljoen kinderen een veilige en uitdagende speelplek te geven. NUSO onder- steunt deze organisaties en geeft daarnaast advies aan onder andere gemeenten op het gebied van speelruimte. www.nuso.nl

Het Platform Ruimte voor de Jeugd / Speelraad is een netwerk dat zich inzet voor de verbetering van de zelfstandige bewegingsvrijheid van de jeugd in de openbare ruimte. Het Platform biedt deskundi- gen op het gebied van jeugd, spelen, gezondheid, welzijn, sport, verkeer en stedenbouw de gelegenheid om informatie uit te wisse- len en ideeën uit te werken. Deelnemers aan het Platform zijn o.a.

Jantje Beton, VerkeersveiligheidNl, NISB, NUSO, GGD Rotterdam, Nederlandse Jeugdraad, NIZWjeugd, CMOnet, Netwerk Springzaad en diverse speelruimte-architecten en deskundigen op terrein van spelen en speelgelegenheid. www.ruimtevoordejeugd.nl

Scouting Nederland is de grootste jeugd- en jongerenorganisatie van het land met 90.000 jeugdleden en 30.000 kaderleden. Er zijn in Nederland 1300 lokale Scoutinggroepen. Scouting biedt kinderen en jongeren een plezierige vrijetijdsbesteding. Samenwerken, avontuur, respect voor elkaar en de leefomgeving, zelfredzaamheid en ont- plooiing zijn hierbij centrale thema’s. www.scouting.nl

Stichting Alexander is een niet-commercieel landelijk bureau voor jongerenparticipatie en voert projecten uit om jongerenparticipatie te stimuleren. Sinds 1993 verricht Stichting Alexander participatief jongerenonderzoek en verzorgt trainingen en coachingstrajecten voor jongeren, professionals, ambtenaren en bestuurders. Hierbij worden diverse participatieve methoden ingezet. De stichting werkt voor uiteenlopende opdrachtgevers binnen de sectoren zorg, wel- zijn, gezondheid, onderwijs, arbeid en kunst & cultuur.

Jongeren staan in het werk centraal. Ze doen mee aan alle onder-

delen van onze projecten, als medeonderzoeker, als co-trainer,

als adviseur en als presentator van de resultaten. Zij gaan zelf de

dialoog aan over hun aanbevelingen en voeren verbetertrajecten uit

in samenspraak met volwassenen. Met de projecten realiseert de

stichting een blijvend resultaat. www.st-alexander.nl

(26)

Stichting Fonds Kinderhulp. Voor Kinderhulp is ‘Kinderen in tehui- zen’ het belangrijkste thema. ‘Het Nationaal Fonds Kinderhulp zorgt al bijna vijftig jaar voor een beetje gewoon geluk voor kinderen in Nederland die met jeugdzorg te maken krijgen. Het gaat om kinde- ren die professionele hulp nodig hebben, meestal als gevolg van een verstoorde thuissituatie. Kinderhulp zorgt ervoor dat deze kinderen ook gewoon kind kunnen zijn, door ervoor te zorgen dat er geld is voor bijvoorbeeld een weekje kamperen, een dagje uit, speel- en spelmateriaal, het lidmaatschap van een voetbalclub of een cadeau- tje met Sinterklaas. www.kinderhulp.nl

Stichting Kinderpostzegels Nederland is een kinderhulporganisatie met als motto: ‘voor kinderen door kinderen’. De jaarlijkse Kinder- postzegelactie is hiervan het sprekende voorbeeld en vormt het vi- sitekaartje van de organisatie. Kinderen helpen met de actie andere kinderen. Met het ingezamelde geld steunt Kinderpostzegels ieder jaar honderden projecten in binnen- en buitenland waarin kinderen voorop staan. Het gaat om kinderen die slachtoffer zijn van geweld, discriminatie of armoede en kinderen die ernstig ziek of gehandicapt zijn. Door Kinderen in Tel komen de leefsituatie en rechten van kin- deren hopelijk meer dan ooit bovenaan de politieke agenda te staan.

Zie www.kinderpostzegels.nl.

UNICEF komt op voor de rechten van kinderen wereldwijd, dus ook in Nederland In Nederland ziet UNICEF toe op de implementatie van het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Hoewel Nederland bekend staat om zijn kindvriendelijkheid, werd het door het VN-Comité in- zake de Rechten van het Kind zowel in 1999 als in 2004 op de vingers getikt. Met het verdrag in de hand kunnen organisaties Nederland op zijn verantwoordelijkheden wijzen. Dat is nodig, want de armoede onder kinderen groeit. Ook het vreemdelingenbeleid en de positie

van het kind daarin moeten verbeteren. Het Verdrag voor de Rech- ten van het kind raakt niet alleen het regeringsbeleid, maar ook de gemeenten. Het lokale bestuur kan een grote en eigenstandige in- vloed hebben op het dagelijks leven van de kinderen en jongeren op het gebied van bijvoorbeeld sport, zorg, educatie, opvang en wonen.

www.unicef.nl

Verwey-Jonker Instituut is een onafhankelijke, landelijk werkende instelling voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek te Utrecht.

Ons onderzoek geeft bruikbare en wetenschappelijk onderbouwde

antwoorden op sociaal-maatschappelijke vragen. Wij doen zowel ad-

viserend als evaluatief onderzoek en hebben daarbij oog voor dilem-

ma’s in beleid en uitvoering. Met ons onderzoek willen we bijdragen

aan het vinden van duurzame oplossingen voor actuele kwesties. Het

instituut wil bovendien dat de uitkomsten van onderzoek bijdragen

aan de sociale participatie van burgers en de aanpak van sociale

problemen. www.verwey-jonker.nl

(27)

Verwey-Jonker Instituut

In dit deel van het databoek Kinderen in Tel 2007 presenteren we per thema de resultaten op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau. De thema’s zijn:

Gezondheid

Jeugdcriminaliteit/veiligheid Jeugdwerkloosheid

Kinderen die niet in een gezin opgroeien Kinderen in achterstandswijken

Kinderen in armoede Kindermishandeling Onderwijs

Openbare speelruimte Tienermoeders Vrijetijdsbesteding Jeugdparticipatie 1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

11.

12.

In deel 1 verantwoordden we de thema’s, onderwerpen en indicato- ren en zetten we uiteen hoe deze tot stand zijn gekomen. In dit deel geven we de landelijke stand van zaken weer van de twaalf thema’s over 2004 en 2005. Met uitzondering van het thema jeugdwerkloos- heid: deze data waren (net als vorig jaar) op het moment van schrij- ven van dit databoek nog niet beschikbaar over 2005; we hebben daarom gebruik gemaakt van de gegevens over 2003 en 2004.

We geven de resultaten per thema weer. Ten eerste verwijzen we naar een kinderrecht uit het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind waar het thema betrekking op heeft. Vervolgens leggen we uit voor welke indicator we binnen het thema gekozen hebben en wat deze indicator inhoudt. Daarna presenteren we de gegevens, waarbij we de landelijk gemiddelde scores in 2004 en 2005 weerge- ven. Het betreft hier een absoluut landelijk gemiddelde: er is geen wegingsfactor toegepast. Vervolgens gaan we in op de stand van zaken op provinciaal en gemeentelijk niveau. Voor elk thema is in een kleurenkaartje van Nederland de stand van zaken in 2005 per provincie en per gemeente in beeld gebracht. Bij elk kleurenkaartje

Deel 2: Het landelijk beeld

(28)

staan tevens een provincierangorde en een overzicht van de tien minst goed scorende gemeenten. De figuren en tabellen zijn voor- zien van een toelichting. Ten slotte volgt een statement van een persoon of organisatie die zijn visie geeft op de betekenis van de desbetreffende cijfers voor Nederland.

In deel 3 bevindt zich een overzicht van alle provinciescores per

indicator en alle gemeentescores per indicator.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De nieuwste uitgave van Kinderen in Tel bevat de gegevens over 2013, 2014 en 2015 en is uitgebreider dan de vorige databoeken. Er is nu ook informatie in opgenomen

Deze gegevens zullen nooit voor alle gemeenten tegelijkertijd en betrouwbaar beschikbaar kunnen zijn.. Omdat de voorwaarden ‘tegelijkertijd’ en ‘betrouwbaar’ voorwaarden zijn

Wij hebben ze gebruikt ter informatie (bv om te vergelijken met andere gemeenten) Wij hebben de resultaten van Kinderen in Tel gebruikt voor de invulling of aanpassing van

Boven aan staat de naam van de gemeente waar de grafiek betrekking op heeft, met tussen haakjes de Overall Ranking van de gemeente.. Vanaf 1 januari 2006 is de

En de economische achteruitgang van de afgelopen jaren raakt vooral de jongeren uit minderheidsgroepen (waarbij moet worden aangete- kend dat in deze eerste versie van Kinderen in

Alle andere indicatoren betreffen (negatieve) risico’s voor de leefsituatie van kinderen, aangezien wij het hebben van een handicap daar niet mee willen associëren, is ervoor

Dit cijfer is gebaseerd op het aantal nieuwe indicaties voor jeugd- zorg dat het Bureau Jeugdzorg in een jaar registreert, voor kinderen van 0 tot en met 17 jaar ten opzichte van

Aangezien de indicator ‘kinderen in tehuizen’ niet differentieert naar herkomst van de jongeren, alleen naar de vestigingsplaats van het tehuis, gaf deze indicator altijd