• No results found

De ander en ik: sociale vaardigheden bij kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De ander en ik: sociale vaardigheden bij kinderen"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE ANDER EN IK:

SOCIALE VAARDIGHEDEN BIJ

KINDEREN

(2)

2

1. Inleiding

Overal waar we gaan en staan in de wereld, gaan we om met andere mensen. Het begint al heel vroeg in het kinderdagverblijf, daarna op de school, misschien in de jeugdbeweging of sportclub, later in de werksituatie. Ook in het gezin dient men met elkaar om te gaan op een positieve manier.

Kortom: sociale vaardigheden zijn erg belangrijk om aangenaam te kunnen samenleven.

Een kind wordt echter niet geboren met een pakket aan sociale vaardigheden. Heel wat sociale vaardigheden dienen nog ontwikkeld te worden, zoals het vermogen om je in te leven in een ander, de mogelijkheid tot samenspel, het vermogen om ruzies op te lossen, het uiten van gevoelens, …

In deze brochure schetsen we eerst de ontwikkeling van het kind op sociaal vlak. Daarna bekijken we wat dit betekent voor de mogelijkheid tot samenspel van kinderen.

We nemen het belang van en het omgaan met ruzies of conflicten onder de loep.

Tot slot bespreken we hoe je het ontwikkelen van sociale vaardigheden bij je kind kan stimuleren.

(3)

3

2. Ontwikkeling van sociale vaardigheden

Hier richten we ons op het ontwikkelen van sociale vaardigheden, van de peutertijd tot het einde van de lagere school.

 Peuters:

Peuters staan vrij ‘egoïstisch’ in de wereld. Ze leven compleet in hun eigen wereldje en gaan ervan uit dat zij in het centrum van de wereld staan en alles rond hen draait. Mama en papa moeten dan ook onmiddellijk al hun wensen vervullen. Peuters kunnen nog niet om met uitstel.

Daar alles rond hen draait, zijn zij nog niet in staat om zich in te leven in iemand anders. Zodoende kunnen zij ook geen rekening houden met de gevoelens van anderen.

Peuters beginnen wel al interesse te tonen in andere kinderen.

Van samen spelen is echter nog geen sprake. Peuters spelen naast elkaar in plaats van met elkaar.

(4)

4

 Kleuters:

Kleuters zijn nog steeds vrij egoïstisch en zien de wereld vanuit hun eigen positie.

Zij kunnen zich nog steeds moeilijk inleven in de gevoelens van iemand anders. Ze gaan er van uit dat de ander net zo denkt en voelt als zij. Ze kunnen ook niet inschatten wat er zal gebeuren als zij iets doen, of hoe iemand anders zich dan zal voelen. Daar zal het kind pas rond zijn zesde verjaardag in slagen.

Toch brokkelt het egocentrisme vanaf deze leeftijd af. Kleuters beginnen stilaan te beseffen dat de wereld niet rond hen draait.

Een kleuter krijgt wel al meer aandacht voor anderen.

Leeftijdsgenoten krijgen een belangrijkere rol toegewezen. De kleuter ontdekt dat samenspelen met iemand anders ook leuk kan zijn. Naast elkaar spelen verandert stilaan in samenspelen.

Door het deelnemen aan de leefwereld van leeftijdsgenoten, leert het kind zich te verplaatsen in een ander. Door vriendschappen te sluiten leren kleuters de wereld van een ander kennen. Ze ontdekken langzaamaan het anders-zijn van de ander.

(5)

5

 Lagere schoolkinderen:

Op school gaan kinderen dagelijks met elkaar om en leren zo zichzelf en de ander beter kennen.

In de kleutertijd leerden kinderen samenspelen en ondervonden zij dat iedereen anders is. Dit besef van anders zijn, neemt sterk toe in de lagere school.

Men leert er lezen, schrijven en rekenen en ziet dat de één dit beter kan dan de ander. In de lagere school wordt er heel wat verwacht van kinderen (stil zitten, zwijgen in de klas, huiswerk maken, …) en ook hier zien de kinderen dat de één dit beter kan dan de ander. Ook in vrije momenten zoals de speeltijd en middagpauze, merken kinderen verschillen op.

Kinderen van deze leeftijd denken ook meer over zichzelf na:

hun eigen mogelijkheden (wat ze goed kunnen in de klas), hun beperkingen (wat minder goed gaat), hun uiterlijke kenmerken, wensen, gevoelens, … Hierbij gaan ze stevig vergelijken met andere kinderen.

Kinderen in de lagere school richten zich meer op hun leeftijdsgenoten en spiegelen zich ook aan hen. Ze doen hierbij steeds meer ervaring op met agressief gedrag, ruzies, opkomen voor eigen recht en rekening houden met anderen.

Hierdoor leren zij steeds beter omgaan met conflicten, afspraken en regels.

(6)

6 Kinderen zijn nu ook meer in staat zich te verplaatsen in de gevoelens, wensen, opvattingen en de situatie van anderen.

Wat betreft de vriendschappen, zien we dat deze nu meer vast worden, terwijl dit in de kleuterschool erg wisselend kon zijn.

Vriendschappen krijgen meer het karakter van samenwerking.

Er ontstaat meer wederzijdsheid in relaties. Kinderen proberen zich meer aan te passen aan de wensen van een vriend(in).

Vanaf het derde leerjaar kunnen hechte vriendschappen ontstaan. Vijfde- en zesdeklassers kunnen één of twee echte boezemvrienden of –vriendinnen hebben met wie ze constant willen optrekken.

De meeste kinderen willen nu ook samen met de anderen iets doen en erbij horen. Sociale vaardigheden zijn daarbij erg belangrijk.

Niet alleen kinderen die heel goed mee kunnen in de klas zijn vaak populair maar ook kinderen met goede sociale vaardigheden. Deze kinderen weten hoe ze vriendjes moeten maken en wat ze moeten doen om die vriendjes te houden.

Op het einde van de lagere school neemt de behoefte aan zelfstandigheid, privacy, een eigen mening en eigen verantwoordelijkheid toe. Men staat in deze leeftijdsfase

(7)

7 kritischer ten opzichte van volwassenen. Daarnaast sluit men zich meer aan bij leeftijdsgenoten en worden normen en gewoontes van leeftijdsgenoten belangrijker. Het maken van vrienden en vriendinnen is in deze periode van wezenlijk belang. Kinderen zijn op deze leeftijd erg gevoelig voor het gedrag van hun leeftijdsgenoten en voor hun beoordeling.

Kinderen willen erg graag aanvaard worden door de groep en daarvoor gaan ze proberen te voldoen aan de waarden die in de groep heersen. Tegelijker wil het kind ook zijn anders-zijn onderstrepen. Op die manier willen ze zich onderscheiden van de groep. Dit duurt voort in de puberteit en is belangrijk voor het vormen van een eigen identiteit.

De intrede van de puberteit en de veranderingen die daarbij horen, kunnen voor een verminderd zelfvertrouwen zorgen.

Hierdoor is extra aandacht gewenst voor het zelfbeeld en het omgaan met gevoelens die voortkomen uit de lichamelijke veranderingen die gepaard gaan met de aanvang van de puberteit; uit de relatie met leeftijdsgenoten en dan vooral het erbij willen horen; en de druk van schoolkeuze en de mogelijkheden en beperkingen op schools vlak.

(8)

8

3. Samen spelen

Samen spelen is erg belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen, en vooral voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden.

Voor kinderen tot ongeveer zes jaar kan het nog moeilijk zijn om goed samen te spelen. Hiervoor moet je immers kunnen inschatten wat de ander wil en hierop inspelen, samen delen, op je beurt wachten, … Er zijn dus veel sociale vaardigheden nodig om goed te kunnen samenspelen. Deze vaardigheden moeten op de leeftijd van zes jaar meestal nog geleerd worden.

Dit betekent niet dat kinderen van zes jaar beter niet samen spelen. Integendeel! Door het samenspel kunnen zij deze vaardigheden leren. Via het spel leert het kind met anderen omgaan, wedijveren, rekening houden met de mening van anderen, zich aan afspraken houden, het accepteren van leiderschap van anderen, meningsverschillen bijleggen, … Tijdens het spel krijgt het kind kansen om te leren omgaan met frustraties, kansen om boos te zijn, ruzie te maken en het bij te leggen, te leren winnen en verliezen, …

(9)

9 Dit leerproces zal niet vlekkeloos verlopen en vele ruzies zijn hierbij niet vreemd. Maar ook dat is belangrijk voor de ontwikkeling van de genoemde vaardigheden.

Ruzies tijdens het samenspelen en het niet tegen zijn verlies kunnen zijn normaal voor kinderen in de lagere school. Als kinderen moeilijk tegen hun verlies kunnen, helpt het beter om mee te leven dan om ze ervan te overtuigen dat dit niet erg is.

Voor het kind is dit namelijk wel erg. De meeste kinderen hopen immers het spel te winnen en als ze dan verliezen is dit een ontgoocheling. Best is om mee te leven met je kind als zij/hij verliest. Laat merken dat je begrijpt dat hij/zij daar moeite mee heeft.

Als je kind wegloopt bij verlies, probeer dan uit te leggen dat weglopen tijdens een spel wel helpt tegen de boosheid maar niet om te leren winnen. Je kunt iets dat niet lukt beter nog eens proberen. Zo heb je opnieuw een kans om wel te winnen of om het beter te doen. Vertel ook dat ieder mens wel ergens goed in is. De één kan goed kaarten, de ander kan goed sporten, … Laat je kind even afkoelen en probeer hem/haar daarna toch weer aan het spel te krijgen.

(10)

10

4. Ruzies en conflicten

 Het belang van ruzies

Net zoals samen spelen, is ruzie maken ook belangrijk voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Door ruzies leren kinderen te onderhandelen, leren ze hoe ze hiermee kunnen omgaan, leren ze wanneer ze té ver gaan, …

Kinderen zullen in hun leven ongetwijfeld nog in aanraking komen met conflicten. Het is dus niet aan te raden dit uit de weg te gaan, ook al zijn ruzies en conflicten erg lastig. Ruzies en conflicten grijpt men best aan als oefenmomenten voor het omgaan ermee. Dit geldt zowel voor conflicten tussen kinderen onderling als voor conflicten tussen volwassenen en kinderen.

Ruzies zijn daarnaast ook een goede oefening in het opkomen voor zichzelf. Door ruzie te maken, geeft je kind aan het met iets niet eens te zijn. Dit is belangrijk voor zijn/haar weerbaarheid of assertiviteit. Zo kan het kind ook opkomen voor zichzelf als hij wordt gepest, als hij wordt benadeeld, … Je kind mag dus kibbelen en ruzie maken. Dit gaat meestal gepaard met kwaad zijn. Je kind is boos en zijn gezicht spreekt boekdelen. Ook zul je het aan de taal horen. Er worden verwijten gemaakt, gescholden en soms zelfs getrokken of

(11)

11 geslagen. Nadien volgt er meestal huilen. Het is een hele ontlading. Er wordt gereageerd en soms ‘ontploft’. Indien dit niet zou gebeuren, zouden de frustraties zich opstapelen. Dit wreekt zich vroeg of laat en dat is voor niets goed.

Als ouder moet je dus nooit verbieden dat je kinderen ruzie maken, aangezien dit een belangrijk leerproces is. Dit wil echter niet zeggen dat je daarbij alles kunt toelaten. Er moeten hierbij grenzen gesteld worden. Zo kun je bijvoorbeeld reageren als er scheldwoorden worden gebruikt. Vooral als die worden gebruikt met de bedoeling te kwetsen. Ook kom je als ouder best tussen als er geweld wordt gebruikt. Je komt dan tussen met de boodschap dat geweld geen problemen oplost. Hou er rekening mee dat desondanks deze tussenkomsten, het de volgende keer weer op dezelfde manier kan verlopen. Het leren omgaan met ruzies en conflicten is een leerproces dat een tijdje duurt.

 Hoe omgaan met kinderruzies?

Ruzies zijn belangrijk voor de sociale ontwikkeling van kinderen.

Het is ook belangrijk dat kinderen leren om zelf een ruzie op te lossen. Onderschat de eigen vaardigheid van kinderen bij het bedenken van oplossingen niet. Wacht af en grijp alleen in als je merkt dat het de kinderen niet lukt om het conflict goed

(12)

12 op te lossen of als de ruzie wordt ‘opgelost’ ten koste van de zwakste partij. Los dus niet steeds de ruzies zelf op, maar wacht af en kijk of ze er zelf in slagen dit op te lossen.

Hou hierbij wel in het oog dat het niet steeds dezelfde is die het pleit wint. Probeer daarnaast bemerkingen als ‘jij bent de oudste, jij moet de wijste zijn’ te vermijden. Hiermee geef je aan dat de jongere kinderen telkens hun zin moeten krijgen.

Maar ook jongere kinderen moeten leren hun ongelijk te aanvaarden of toe te geven.

Als de kinderen er niet in slagen hun conflict zelf op te lossen, kan je tussenbeide komen en hen stimuleren om tot een oplossing te komen. Je wacht hiervoor beter enige tijd af, en onderbreekt hen best niet meteen. Het geven van goedbedoeld advies, oplossingen, kritiek, beoordelingen doe je beter niet.

Als de ruzie echter al in geweld ontaardde, kan je beter eerst de kinderen laten afkoelen, vooraleer de situatie op te lossen.

 Wat als kinderen er zelf niet uit geraken?

Als kinderen zelf niet tot een oplossing komen, kan je kinderen helpen overleggen.

Belangrijk is om eerst elk kind zijn eigen verhaal te laten vertellen, zonder onderbrekingen door de ander. Sta toe dat het kind zijn gevoelens uit, ook boosheid. Ontladen van gevoelens

(13)

13 geeft ontspanning bij het kind. Het serieus nemen van de gevoelens, gedachten en verlangens van het kind is belangrijk voor het ontwikkelen van een positief zelfbeeld.

Voorbeeld:

Jan (10) en Piet (8) maken voor de zoveelste keer ruzie om wie het eerst op de computer mag. Ze roepen beiden om hulp en verwachten beiden dat de ouder zal zeggen dat zij het eerst mogen.

Ouder: ‘Het lijkt heel moeilijk voor jullie om tot een oplossing te komen over wie het eerst op de computer mag. Ik zal naar jullie beiden eerst luisteren. Als de ander aan het woord is, verwacht ik wel dat er geluisterd wordt en niet onderbroken wordt.’

Jan: ‘Ik was het eerst. Altijd als ik op de computer wil, moet hij natuurlijk ook zo nodig. Hij moet mij altijd nadoen. Ik ben dat beu. Kan hij zelf niet eens iets zoeken om te doen in plaats van mij altijd na te doen.’

Piet: ‘Jan loopt altijd direct naar de computer zodat hij de eerste is. Hij denkt dat hij het meest recht heeft op de computer omdat hij de oudste is. Ik moet ALTIJD wachten, het is altijd hij die het eerst moet spelen.’

Luister goed naar de verhalen van de kinderen en breng de specifieke gevoelens en gedachten van elk kind onder

(14)

14 woorden. Hiermee accepteer je de gevoelens van het kind en dat lucht al op voor het kind. Zo hoeft het kind geen angst te hebben voor zijn eigen gevoelens en hoeft hij niet te overschreeuwen of zich af te reageren. Door de gevoelens van de kinderen serieus te nemen, kan je er iets mee doen. Let wel op dat je de gevoelens van één of beide kinderen niet ontkent of kleineert.

Ouder: ‘Jan, ik hoor dat jij het niet leuk vindt dat je broer graag hetzelfde wil doen als jij. Je zou liever eens op je gemak alleen spelen, zonder je kleine broertje bij je. En bij Piet hoor ik dat hij denkt dat hij anders geen kans zal krijgen om eens als eerste te mogen spelen.’

Naast het luisteren naar het verhaal en het onder woorden brengen van het probleem en de daarbij horende gevoelens van elk kind, is het belangrijk om geen partij te kiezen en geen oplossingen op te leggen.

Beschrijf het probleem eenvoudig en vraag de kinderen met eigen oplossingen voor de dag te komen tot ze het beiden daarover eens zijn.

Ouder: ‘Dat is lastig. Jij wil graag als eerste alleen spelen, zonder dat jouw broer naast je zit te wachten maar jouw broer

(15)

15 wil ook graag eens als eerste spelen. Hebben jullie een idee hoe jullie dit kunnen oplossen?’

Bespreek de oplossingen en de voor- en nadelen ervan, tot je tot een oplossing komt die voor beiden aanvaardbaar is. Als de kinderen zelf op geen oplossingen kunnen komen, kan je er zelf voorstellen.

Jan: ‘Ja, voor mij mag hij ook wel eens als eerste spelen, als hij dan maar niet naast mij gaat zitten als ik speel.’

Piet: ‘Ik hoef niet naast jou te zitten als ik zeker weet dat ik ook aan de beurt kom en dat het niet altijd jij bent die het eerst begint.’

Ouder: ‘Hoor ik dan goed dat jullie willen afwisselen wie het eerst op de computer mag? Aan de andere kant hoor ik ook dat degene die begint te spelen op tijd dient te stoppen.’

Piet: ‘Ja, want Jan maakt altijd problemen als hij moet stoppen en de afspraak was nochtans een half uur.’

Jan: ‘Ik wil wel op tijd stoppen, als ik de kans krijg om op mijn gemak te spelen, zonder iemand die naast mij op de klok zit te kijken.’

Ouder: ‘Dus jullie wisselen mooi af, de ene dag mag Jan beginnen, de andere dag mag Piet beginnen. Jullie laten elkaar

(16)

16 alleen en stoppen mooi als de tijd om is. Fijn dat jullie dit zo goed kunnen oplossen!’

Deze manier van omgaan met ruzie tussen kinderen, doet een beroep op hun eigen verantwoordelijkheid. Ook geeft het hen een positief gevoel en stimuleert het hen om samen te werken.

 Hoe omgaan met conflicten tussen ouder en kind?

Als je een oplossing wil vinden voor een conflict met je kind, kan je er eveneens voor kiezen om te overleggen met je kind.

Door conflicten samen op te lossen, en als ouder niet autoritair de wetten te gaan stellen, leert je kind hoe hij problemen moet oplossen. Hij leert samenwerken en respect opbrengen voor de mening van anderen. Verder neemt je kind op die manier ook een stuk verantwoordelijkheid op en zal hij/zij minder geneigd zijn om in opstand te komen. Een oplossing heeft ook meer kans op slagen als iedereen er mee akkoord gaat.

Als ouder hoef je echter niet over alles te onderhandelen. Sommige zaken staan nu eenmaal niet ter discussie (bijvoorbeeld uur van slapengaan tijdens de week). Wel kun je steeds over meningsverschillen praten. Je kunt je mening

(17)

17 toelichten maar probeer je kind niet te overtuigen van je gelijk.

Anders begin je aan een discussie zonder einde.

Als je conflicten of vervelend gedrag van je kind wil bespreken, is het belangrijk dat je niet in de jij-vorm spreekt maar in de ik- vorm. Zeg dus niet “jij zou beter eens wat beter luisteren naar mij” of “je zou beter eens doen wat ik je vraag”. Deze zinnen zijn beschuldigend en zullen ervoor zorgen dat je kind in de verdediging gaat en geen oren zal hebben naar het samen zoeken naar een oplossing.

Een ik-boodschap vertelt hoe jij je voelt als je kind iets doet wat je niet acceptabel vindt. Voorbeeld: ‘Ik vind het niet fijn als ik steeds maar weer alles op zijn plaats moet zetten.’

Op die manier zal je kind eerder begrip opbrengen voor jouw standpunt.

Als je met je kind overlegt over een meningsverschil, is het best om eerst het probleem te verwoorden. Wat is het probleem, wat wil iedereen?

Voorbeeld: In het gezin Pieters is er al een hele tijd conflict omwille van het uur van slapen gaan. Elke avond opnieuw geeft zoonlief tegen de bedtijd aan dat hij nog niet moe is, verder naar zijn programma wil kijken of nog één laatste spelletje op de computer wil spelen.

De familie besluit om eens rond de tafel te zitten.

(18)

18 Moeder steekt van wal: ‘Kijk, ik wil vandaag graag eens met je praten over het uur van slapen gaan. Elke avond hebben we hier discussie over en daarom denk ik dat we er beter samen eens over praten, om die discussies te verminderen.’

‘Ik zou graag hebben dat jij iedere avond om acht uur gaat slapen, zodat je ’s morgens fit bent om op school op te letten.

Jij zou liever wat langer opblijven, hoor ik je telkens zeggen.’

Na het verwoorden van het probleem en wat iedereen wil, kan men samen oplossingen gaan bedenken. Bij het bedenken van oplossingen, bekijk je elke oplossing afzonderlijk en wordt elke oplossing waar één van de partijen zich niet in kan vinden, verworpen. Je zoekt naar een oplossing die voor beide partijen aanvaardbaar is.

Moeder: ‘Kunnen we eens kijken of er ergens oplossingen te vinden zijn voor ons probleem, zodanig dat we niet meer elke avond met elkaar hoeven te discussiëren. Voor mij zou een oplossing bijvoorbeeld kunnen zijn dat je eenmaal in de week een half uurtje langer mag opblijven, op voorwaarde dat je de rest van de week direct gaat slapen, zonder zeuren. Lijkt jou dat iets of kan jij je daar niet in vinden?’

Jan: ‘Ik kijk elke dinsdag en donderdag heel graag naar een programma op TV dat duurt tot half negen. Als ik maar

(19)

19 eenmaal in de week iets langer mag opblijven, mis ik het nog de helft van de keren. Dat lijkt mij niets.’

Moeder: ‘Wat is dan jouw voorstel?’

Jan: ‘Mijn voorstel is dat ik zowel dinsdag als donderdag wat later mag opblijven, zodat ik mijn programma kan zien. En dan ga ik maandag en woensdag zonder problemen naar bed.’

Moeder: ‘Dat vind ik wel wat moeilijk. Ik vrees dat je dan moe zal zijn op school. Ik wil het wel overwegen, als je dan maandag en woensdag een half uur vroeger in je bed gaat als normaal, zodoende mis je je programma niet maar heb je nog altijd evenveel slaaptijd op je week.’

Jan: ‘Ok, dat lijkt me redelijk.’

Belangrijk is de oplossing concreet en duidelijk te verwoorden. Geef aan wat er precies verwacht wordt en wat de gevolgen zullen zijn als men zich niet aan de afspraak houdt.

Moeder: ‘Prima, dan zijn we daarmee akkoord. Op maandag en woensdag ga jij zonder mopperen om half acht gaan slapen; en op dinsdag en donderdag mag je tot half negen opblijven. Als het niet lukt om op maandag en woensdag op tijd naar bed te gaan, zonder mopperen, zullen we opnieuw moeten bekijken of het opblijven tot half negen zal kunnen blijven doorgaan.’

(20)

20 Na het uitvoeren van de oplossing, kan je ze ook achteraf evalueren. Evalueer of iedereen tevreden is en of er nog aanpassingen dienen uitgevoerd te worden.

(21)

21

5. Ontwikkeling van sociale vaardigheden stimuleren

Het leren omgaan met conflicten, is een erg nuttige sociale vaardigheid. In het omgaan met anderen, worden we hier immers mee geconfronteerd.

Naast het kunnen omgaan met ruzies en conflicten, zijn er nog andere zaken van belang bij het omgaan met anderen.

Belangrijk is dat je je eigen gevoelens onderkent en uit, zo kan je immers ook pas de gevoelens van een ander leren kennen en kan je erin slagen hiermee om te gaan. Dit draagt bij tot het kunnen inleven in een ander.

Verder zijn ook een gesprek kunnen voeren en het kunnen luisteren belangrijke vaardigheden voor het omgaan met anderen.

Hieronder bespreken we hoe je deze vaardigheden kan bevorderen bij je kind.

(22)

22

a. Kinderen leren omgaan met eigen gevoelens en gevoelens van anderen

Vooraleer een kind de gevoelens van een ander kan leren kennen - en er mee kan omgaan - dient het eerst zijn eigen gevoelens te leren kennen.

Hoe meer we openstaan voor onze eigen gevoelens, hoe beter we de gevoelens van de ander kunnen aanvoelen.

Hieronder beschrijven we hoe je kinderen kan leren omgaan met hun eigen gevoelens en de gevoelens van anderen.

 Neem de gevoelens van kinderen serieus en accepteer het uiten van hun gevoelens.

Dikwijls wordt er over de gevoelens van kinderen heen gewalst.

Men gaat al gauw zeggen ‘kom op, het is zo erg niet’. Een kind dat huilend naar je toekomt met de mededeling 'Mijn vinger doet pijn' is echter niet gebaat met de reactie: 'Toe wees eens een flinke jongen.’ Om zo'n klein schrammetje huil je toch niet.' Met zo'n reactie geven we aan het kind de boodschap dat hij zijn gevoelens beter voor zich houdt want dat ze toch niet serieus genomen worden. Kinderen die vaak zo’n reacties krijgen, zullen hun gevoelens verbergen. Na verloop van tijd weten ze met hun gevoelens geen raad. Beter is de gevoelens

(23)

23 van het kind te erkennen: ‘Ai, dat kan pijn doen. Dat is niet leuk.’ Op die manier erken je de gevoelens van het kind en kan het met zijn gevoelens bij je terecht.

Hetzelfde geldt voor boosheid. Ook boosheid is een gevoel en gevoelens mogen er zijn. Geef het kind ook de ruimte om zijn boosheid te uiten, om te ontladen door bvb te huilen, te stampvoeten en dergelijke. Hierbij dien je echter wel grenzen aan te geven. Kinderen mogen boos zijn, maar mogen niet slaan, zaken kapot maken, … Als kinderen boos zijn omdat ze hun zin niet krijgen, kan je dit ook aangeven: “Ik begrijp dat je boos bent omdat je niet meer naar televisie mag kijken, maar toch blijft de TV uit.”

 Probeer de gevoelens van je kind onder woorden te brengen

Door de gevoelens van je kind onder woorden te brengen, help je hen er zich van bewust te worden. Je kan dit zowel doen bij positieve als negatieve gevoelens.

Voorbeeld: ‘Ik zie dat je blij bent met je goed rapport. Ikzelf ben er ook heel blij mee en ik ben erg trots op je.’

‘Je vindt het erg hé, dat je niet naar het verjaardagfeestje van Lien mag.’

(24)

24 Praten over gevoelens doe je best door open vragen te stellen, je kind niet te dwingen om te spreken als het daar nog niet aan toe is, stiltes niet vol te praten, de gevoelens van je kind niet te bekritiseren of te ontkennen en actief te luisteren.

 Stimuleer je kind met gevoelens van anderen rekening te houden

Dit kunnen we doen door de gevoelens van anderen en het effect van het gedrag van je kind op anderen te verwoorden.

Voorbeeld: ‘Nu is je zus verdrietig en boos, omdat ze niet met je mag meespelen.’ Of ‘Kijk eens hoe blij je zus is dat jij haar helpt.’

Daarnaast kan je je kind bekrachtigen als je ziet dat ze rekening houden met de gevoelens van anderen.

Voorbeeld: ‘Ik vind het erg lief van je, dat je met je zus mee naar boven ging toen je merkte dat ze wat bang was.’

 Steek je eigen gevoelens niet onder stoelen of banken.

Je hoeft niet altijd je eigen gevoelens weg te steken voor je kinderen. Het verwoorden van wat het gedrag van je kind bij

(25)

25 jou uitlokt, kan het inlevingsvermogen van kinderen bevorderen. Het leert hen omgaan met gevoelens van anderen.

Ook kan je op die manier laten zien hoe jij je gevoelens en wensen duidelijk maakt. Dit doe je best door een ik-boodschap.

Spreek vanuit de ik-vorm.

Voorbeeld: ‘Ik word erg boos als je zo tegen me praat.’

(26)

26

b. Inlevingsvermogen van kinderen bevorderen

Je kunnen inleven in een ander is een belangrijke sociale vaardigheid. Als je in de huid van een ander kan kruipen, ben je beter in staat om de ander te begrijpen en rekening met hem te houden.

Belangrijk in het bevorderen van het inlevingsvermogen van je kinderen, is verwoorden waarom je zelf doet wat je doet. Zo maak je je overwegingen duidelijk en zichtbaar voor je kinderen.

Voorbeeld: ‘Ik heb jullie iets langer laten opblijven dan ik van plan was, omdat jullie zo fijn aan het spelen waren.’

Ook is het belangrijk om je kind te bekrachtigen als het inlevingsvermogen laat·zien.

Voorbeeld: ‘Ik vind het erg goed van je dat je zo stilletjes naar beneden komt zodat je jouw zus niet stoort terwijl ze aan het studeren is.’

(27)

27

c. Gespreksvaardigheden van je kind bevorderen door te praten met je kind

Door dagelijks met je kind te praten leer je je kind hoe het een gesprek moeten voeren. Je kind leert zo het belang van luisteren kennen en leert zijn eigen gevoelens en gedachten uit te drukken.

Weten hoe je met iemand anders moet praten is erg belangrijk.

Door met je kind te praten, kom je te weten wat er in je kind omgaat. Probeer niet alleen te praten over zaken die je zelf belangrijk vindt zoals school en studeren maar praat ook over leuke zaken.

Daarnaast is het belangrijk dat je kind met zijn problemen bij je terecht kan. Als je kind ergens mee zit moet hij het gevoel hebben dat je interesse hebt in wat hij vertelt en dat hij bij jou terecht kan. Je geeft hem dit gevoel door te luisteren, door begrip te tonen, mee te denken, een aantal dingen te herhalen, af en toe om meer uitleg te vragen, … Wat je best niet doet is evalueren, direct je mening geven en ongevraagd advies geven.

Dit verkleint de kans dat je kind in de toekomst nog veel zal vertellen.

(28)

28 Tips om goed te luisteren:

- Maak tijd voor het verhaal van je kind. Lukt het niet om tijd te maken op het moment dat je kind bij jou komt, zeg dit dan en spreek een moment af waarop je wel kan luisteren.

- Neem zijn/haar verhaal en de gevoelens die hij/zij ervaart serieus. Erken wat je kind voelt en geef geen opmerkingen als

‘er zijn toch ergere dingen in het leven’. Minimaliseer zijn problemen niet, anders zal het kind zich minder begrepen voelen.

- Leef je in het verhaal in, laat je kind uitpraten en probeer een goede kijk op de situatie te krijgen door vragen te stellen. Stel open vragen: ‘Wat is er toen gebeurd?’ ‘Hoe voelde je je toen?’

‘Wat zei de juf toen?’ Zo geef je je kind de kans om zijn volledige verhaal te vertellen en breek je het gesprek niet af door een vraag te stellen waar je kind maar een kort antwoord op kan geven.

- Laat zien dat je luistert door bevestigend en aanmoedigend te knikken, af en toe ‘hm hm’ te zeggen of een stukje te herhalen van wat hij/zij zei.

- Wissel niet van onderwerp. Je helpt je kind niet vooruit door een verhaal te vertellen over wat jijzelf of iemand anders ooit hebt meegemaakt.

(29)

29 - Luister zo aandachtig mogelijk. Zo leer je je kind wat luisteren

is en zal hij ook beter luisteren als jij hem iets te vertellen hebt.

- Leef mee met je kind. Probeer zijn standpunt te begrijpen.

Wat je best niet doet is te snel advies geven, het probleem minimaliseren (iedereen heeft dat wel eens) of juist opblazen of de oorzaak van het probleem op tafel gooien. Zo stop je direct het gesprek en kan je kind zijn verhaal niet doen.

(30)

30

6. Besluit

Om goed met anderen om te kunnen gaan, dienen kinderen eerst voldoende zelfvertrouwen en een positief zelfbeeld op te kunnen bouwen. Hiermee hangt samen dat ze zichzelf serieus nemen, hun eigen gevoelens, gedachten en verlangens kennen, hier voor durven uitkomen en ermee om kunnen.

Als dit ontwikkeld is, kan men ook de ander serieus nemen, de gevoelens en gedachten van de ander horen en de ander de nodige ruimte geven hiervoor uit te komen. Vanuit deze instelling kun je leren werkelijk samen te spelen en later samen te werken.

Zelfvertrouwen krijg je door te leren wat wel goed is, door te horen wat je wel goed gedaan hebt.

Als je iets verkeerd gedaan hebt, zul je moeten horen hoe het wel moet. Als een kind enkel hoort wat het niet moet doen, voelt het zich afgewezen en krijgt het een slecht beeld over zichzelf. Als je leert hoe je met ruzie kan omgaan op een positieve manier en je hoort ‘goed zo, dat heb je goed opgelost’, dan zul je een goed gevoel over jezelf hebben en je positiever gedragen.

(31)

31 Als je serieus neemt wat in een kind leeft, draag je bij tot zijn/haar gevoel van zelfvertrouwen. Luister naar het kind, ga in op wat het vertelt en geef de mogelijkheid om te ontladen.

Moedig het kind aan om zijn gevoelens en gedachten te uiten.

Dit stimuleert het kind om zichzelf en de ander beter te leren kennen.

(32)

32

Hulp of informatie nodig?

Solidariteit voor het Gezin – Afdeling Hopon A.&M. Hellinckxstraat 45 – 1083 Ganshoren Tel.: 02/421.79.91 - E-mail: hopon@svhg.be www.solidariteit.be

Meer lezen?

Hier hebben we een aantal kleuter en kinderboekjes geselecteerd die u kunnen helpen te praten over gevoelens, vriendschap, en ruzie maken.

Voor kleuters

 Karen Bryant-Mole en Mike Gordon (2000). Ik ben verlegen. Uitgeverij Kwintessens.

 Karen Bryant-Mole en Mike Gordon (2000). Helemaal blij.

Uitgeverij Kwintessens.

 Brian Moses en Mike Gordon. (2000). Ik voel me zo alleen.

Uitgeverij Kwintessens.

 Nuria Roca en Rosa Maria Curto (2001). Mijn gevoelens.

Van verdrietig zijn tot blij zijn. Uitgeverij Averbode.

(33)

33

 Brian Moses en Mike Gordon. Je gevoelens als je boos bent. Uitgeverij Kwintessens.

 Brian Moses en Mike Gordon. Je gevoelens als je jaloers bent. Uitgeverij Kwintessens.

 Brian Moses en Mike Gordon. Je gevoelens als je bang bent. Uitgeverij Kwintessens.

 Brian Moses en Mike Gordon. Je gevoelens als je bedroefd bent. Uitgeverij Kwintessens.

 Aline de Pétigny en Clara Suetens. Kleine Huppel leert goede manieren. Uitgeverij Deltas.

 Sandrine Lambert en Clara Suetens. Kleine Huppel wil niet opruimen. Uitgeverij Deltas.

 Sandrine Lambert en Clara Suetens. Kleine Huppel wil niet delen. Uitgeverij Deltas.

 Ik heb al goede manieren! Op een speelse manier leren wat hoort en niet hoort. Zuidnederlandse Uitgeverij nv.

Voor kinderen uit de lagere school

 Oscar Brenifier (2005). Kijk en beleef. Filosofie voor kids:

Wat voel ik? Uitgeverij Davidsfonds.

 Berdie Memel Saris (1999). Vechten om het piratenschip.

Ruzie. Uitgeverij Kwintessens.

(34)

34

 Christine Crabbé (2003). Je zit er maar mee. Vragen van kinderen van 9 en 10 jaar. Sociale vaardigheden.

Uitgeverij Averbode.

 Ron Langenus, Marijke meersman (2006). Obi vindt een vriend. Clavis.

 Ianka Fleerackers; Sebastiaan Van Doninck (2006). Uil plus Leeuwerik. Uitgeverij De Eenhoorn.

 Martine Delfos (1997). Vogel. Over egocentrisme. Bussum.

 Nanda Roep. Vriendinnen voor Isa (2006). Uitgeverij Leopold.

Voor ouders

 Stef Desodt. Kinderen van de lagere school. De 100 meest gestelde vragen van ouders over kinderen van 6 tot 12 jaar (2003). Uitgeverij Globe.

 Marga Schiet. De ontwikkeling van je kind, en hoe jij als ouder kunt helpen (2004). Uitgegeven door Ouders van nu.

 José Sagasser en Marga Schiet. Omgaan met je kind (2004). Uitgeverij Tirion.

 Joost Devolder. Positief opvoeden, inclusief de ontwikkeling van baby tot adolescent (2005). Uitgevrij Garant.

(35)

35

 Hanneke Van Hasselt-Mooy. Huilen, boos zijn, ruzie.

Omgaan met emoties bij kinderen van 0-8 jaar (2004).

Uitgeverij SWP Amsterdam.

Voor hulpverleners

 Rosemarie Portmann. Speels omgaan met agressie.

Spelletjes en oefeningen om op een creatieve manier conflicten op te lossen (1999). Uitgeverij Panta Rhei.

 Bernd Badegruber. Spelen om problemen op te lossen.

Groepsspelen voor kinderen van 6-12 jaar om individuele en onderlinge problemen op te lossen (2001). Uitgeverij Panta Rhei.

 Martine F. Delfos. Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar (2001). Uitgeverij SWP Amsterdam.

 Dr. Pim Steerneman. Leren denken over denken en leren begrijpen van emoties (2004). Uitgeverij Garant. Dit boek beschrijft een complete, innovatieve sociale cognitietraining voor sociaal onvaardige en sociaal onrijpe kinderen met een ontwikkelingsleeftijd van 5-12 jaar.

(36)

36 Website

www.sociaalemotioneel.nl

Bovenstaande boeken werden gebruikt bij het opmaken van deze brochure.

Deze boeken zijn uitleenbaar in onze bibliotheek.

Deze brochure is een realisatie van Solidariteit voor het Gezin.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gemeenten hebben maar een beperkt budget om deze mensen naar betaald werk te leiden of een voorziening te bieden.. Sociale Diensten richten zich steeds nadrukkelijker op mensen

Wanneer een groepsleider deze situatie kan bewerkstel- ligen, dan hebben de kinderen een goed voorbeeld om later niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de groep goed te

Raymond Gradus, Roel Beetsma, Lans Bovenberg, Koen Caminada, Elbert Dijkgraaf, Sylvester Eijffinger, “Elke Nederlander gebaat bij sociale vlaktaks”, www.mejudice.nl, 24 januari

De meeste ouders denken, dat er wel een aantal ouders geïnteresseerd zullen zijn. De ouders die snappen wat het doel is van de applicatie, zullen het wel gaan spelen. Een ouder

In dit onderzoek binnen de gezondheidszorg wordt er gekeken naar het boundary work tussen verschillende beroepsgroepen zoals de zorgmanagers, laboratoriummanagers

Table 4 (on page 38) presents a univariate analysis of the cumulative abnormal returns (CARs) for each of the three sub-samples in my research – deals where acquirer is

willen. En wie op vrijheid uit is, kan zich even niet alles gelegen laten liggen aan gelijkheid, want gelijkheid vereist van sommigen meer opofferings- gezindheid dan van anderen.

Een priktoets is een onaangekondigde toets die de leerkracht meestal aan het begin van de les geeft om te controleren of je de les van vorige keer hebt gestudeerd?. Waarom