• No results found

University of Groningen. De joodse gemeenschap in de stad Groningen, Schut, Engbert

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "University of Groningen. De joodse gemeenschap in de stad Groningen, Schut, Engbert"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

De joodse gemeenschap in de stad Groningen, 1689-1796 Schut, Engbert

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date:

1995

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Schut, E. (1995). De joodse gemeenschap in de stad Groningen, 1689-1796. s.n.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

The publication may also be distributed here under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license.

More information can be found on the University of Groningen website: https://www.rug.nl/library/open-access/self-archiving-pure/taverne- amendment.

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

Download date: 24-03-2022

(2)

Noten

Noten behorende bij de inleiding 1.

‘Myne bespiegelingen over de Jooden’ in: De Onverwachte Courier, nr. 30 d.d. 13.9.1796.

2.

De Onverwachte Courier, nrs. 30 en 40 d.d. 13.9.1796 en 22.11.1796.

3.

Zie de inleiding van Dubbelman en Tanja bij, Vreemd gespuis, 13.

4.

Dittrich, ‘Immigratie in Nederland’, 319.

5.

Gijswijt-Hofstra, ‘Een schijn van verdraagzaamheid’, 25-28. Over het begrip tolerantie ook Kisch,

‘Toleranz und Menschenwürde’, 15-27.

6.

Gijswijt-Hofstra, ‘Een schijn van verdraagzaamheid’, 26.

7.

Lucassen en Penninx, Nieuwkomers, 108, stellen dat de houding van de bevolking tegen de nieuwkomers niet beschreven kan worden. De enige benadering die hier mogelijk is, is om twee extremen te onderzoeken: namelijk samenwerking en tegenwerking.

8.

‘Regionaal en lokaal onderzoek naar opvattingen over en reacties op religieuze afwijking in het algemeen of naar de problematiek van godsdienstvrijheid in het bijzonder is hard nodig willen (...) theoretische aanzetten de zo noodzakelijke empirische onderbouwing en theoretische uitwerking kunnen krijgen.’ Gijswijt-Hofstra, ‘Een schijn van verdraagzaamheid’, 40.

9.

Michman, ‘Historiography of the Jews in the Netherlands.’

10.

Een voorbeeld hiervan is Fuks-Mansfeld, ‘De Mediene in de Nederlands-Jiddische literatuur’, 355, ‘Aangezien de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën een statenbond was met zeer grote autonomie voor de afzonderlijke gewesten, was er geen algemeen voor het gehele land geldende wetgeving, die het verblijf van de joden regelde. Zelfs gewestelijk waren hiervoor geen bepalingen en in de praktijk was iedere stad of plaats met eigen rechtsmacht bevoegd om wel of geen joden op te nemen en hiervoor de voorwaarden vast te stellen.’

11.

Het meest complete overzicht van de tot nu toe verschenen publikaties over Joodse Gemeenten is te vinden in Michman, Beem en Michman, Pinkas.

12.

Geslaagde voorbeelden zijn De Vries, From Pedlars to Textile Barons, dat de ontwikkeling beschrijft van marskramer naar textielfabrikant en Yogev, Diamonds and Coral, dat de rol van de joden in de diamanthandel beschrijft en ruime aandacht besteedt aan de rol van het van oorsprong Amsterdamse handelshuis van de gebroeders Prager hierbij.

13.

(3)

In 1977 door Jongeling en Brilleman, Joodse begraafplaatsen, in 1980 onder redactie van De Vey Mestdagh, Joden in Noord-Oost Groningen, in 1985 Hage en De Vey Mestdagh, De Joodse gemeenschap van Veendam-Wildervank, in 1985 Van Klinken en De Vey Mestdagh, De Joodse gemeenschap in het Groninger Westerkwartier, in 1991 Schut, Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in de Pekela’s en in 1992 Van der Berg en Boon, De Joodse gemeenschap in de Kanaalstreek.

14.

Behalve Groningen (stad) ontbreken onder andere nog studies over de joodse gemeenten van Winschoten en Hoogezand-Sappemeer.

15.

Cohen, ‘Family, community and environment’, 323.

16.

Tot nu toe zijn de volgende publikaties over de joden in de stad Groningen verschenen: Mendels, De Joodse Gemeente te Groningen, Van Hoorn, ‘De geschiedenis van de Joden’, Schut, ‘Ge- schiedenis van de joden in de stad Groningen’ en Van Bekkum en Schut, ‘De Joodse Gemeente van Groningen’. Ondanks verschillen hebben deze studies gemeen dat ze niet gebaseerd zijn op omvangrijk archiefonderzoek.

17.

Schut, ‘Schema voor bronnenonderzoek.’

18.

Dit betreft voornamelijk losse stukken, die volgens Van Hoorn, ‘De geschiedenis van de Joden’, XIX, over de achttiende en negentiende eeuw in 1928 nauwelijks meer aanwezig waren.

19.

Mendels, De Joodse Gemeente te Groningen, maakte in het geheel geen gebruik van stukken uit het archief van de Joodse Gemeente in tegenstelling tot Van Hoorn voor zijn ‘De geschiedenis van de Joden’.

20.

Volgens een mondelinge mededeling van de medisch-historicus E.S. Houwaart heeft de medicus L. Ali Cohen omstreeks 1860 een studie geschreven over de geschiedenis van de joden in Groningen, die echter nog niet is teruggevonden. Wellicht kan dit manuscript opheldering verschaffen over de toestand van het oud-archief van de Joodse Gemeente Groningen rond 1860.

21.

Brasz, De kille van Kuilenburg, 11-12.

(4)

Noten behorende bij hoofdstuk 1

1.

Over het aantal joden dat Spanje verliet bestaat veel onduidelijkheid. De Encyclopedia Judaica, XV, 241, schat dat ongeveer 100.000 joden Spanje ontvluchtten. Fuks-Mansfeld, De Sefardim, 19, houdt het op zo’n 80.000, terwijl Kamen, ‘The Mediterranean and the expulsion of Spanish Jews’, 44, meent dat zo’n 40 tot 50.000 joden Spanje definitief de rug toekeerden.

2.

Cohen, The friars and the jews, 45.

3.

Van der Wee, ‘Handel in de Zuidelijke Nederlanden’, 94.

4.

Fuks-Mansfeld, De Sefardim, 37.

5.

Ibidem, 37.

6.

Deze conclusie is gebaseerd op in de bronnen voorkomende Portugese namen, ibidem, 38.

7.

Ibidem, 42.

8.

Den Haan, Moedernegotie en Grote Vaart, 61-62.

9.

Nusteling, Welvaart en Werkgelegenheid in Amsterdam, 41-44.

10.

Voor een editie van de tekst van de Unie, Groenveld en Leeuwenberg, ‘Die orginale unie metten acten daernaer gevolcht’, 29-39.

11.

Fuks-Mansfeld, De Sefardim, 44-45, Brilling, ‘Die Entstehung der judischen Gemeinde in Emden’, 32-33, Salomon, ‘Myth or anti-myth?’, Vlessing, ‘New Light on the Earliest History’.

12.

Over Philip Joosten, Zwarts, ‘De eerste rabbijnen en synagogen van Amsterdam’, 251. Philip Joosten, die volgens Zwarts omstreeks 1744 te Braunschweig is geboren en vandaar naar Emden vertrokken, kan maar kort in deze stad hebben gewoond; in 1746 werden de joden namelijk uit Braunschweig verbannen. Zie ook hoofdstuk 2 noot 3.

13.

Vlessing, ‘New Light on the Earliest History’, stelt deze gang van zaken ter discussie.

14.

Fuks-Mansfeld, De Sefardim, 45.

15.

Melnick, From Polemics to Apologetics, 11-12.

16.

Vlessing, ‘New Light on the Earliest History’, 45, benadrukt dat het allerminst onomstotelijk vaststaat dat de naar Alkmaar afgevaardigde Philip Joosten identiek is aan Uri Halevi of Philip Joosten uit Emden.

17.

(5)

De Groot, Remonstrantie nopende de ordre, 40.

18.

Huussen, ‘De toelating van Sefardische joden’, 52.

19.

De tekst van het charter is afgedrukt bij Wolff, Geschiedenis der Joden te Haarlem, 57-63, en bij De Groot, Remonstrantie nopende de ordre, 40-43.

20.

De Groot, Remonstrantie nopende de ordre, 40.

21.

Ibidem, 45-46, waar de tekst van dit charter is afgedrukt.

22.

Er is verondersteld dat de opvattingen van Pauw aanzienlijk liberaler zouden zijn geweest dan die van De Groot. Dit nu lijkt mij gegeven het feit dat Pauw ongetwijfeld de opvattingen van de Amsterdamse magistraat verwoordde en de aanvankelijk allesbehalve tolerante opvattingen van het Amsterdamse stadsbestuur in religieuze zaken weinig steekhoudend. Vgl. Fuks-Mansfeld, De Sefardim, 56 noot 58, en Huussen, ‘Legal Position’, 26-27.

23.

Dit reglement is afgedrukt bij De Groot, Remonstrantie, 116-121, waarin ook uitgebreid wordt ingegaan op de totstandkoming.

24.

De Groot, Remonstrantie, 101.

25.

Fuks-Mansfeld, De Sefardim, 54-56, de tekst van de keur is afgedrukt op blz. 187-188.

26.

Ristow, ‘Zur Frühgeschichte der rheinischen Juden’, 44.

27.

Dasberg, Untersuchungen über die Entwertung, en Greive, Die Juden. Grundzüge ihrer Geschichte, 102-107.

28.

Germania Judaica, II, xxx, Kampman, Deutsche und Juden, 23.

29.

Battenberg, Das Europäische Zeitalter, 101-106.

30.

Cohen, The Friars and the Jews, 244-245, 262-263.

31.

Israel, European Jewry in the age of Mercantilism, 6-7, stelt dat de joden in de loop van de tweede helft van de 15e eeuw de wijk naar Oost-Europa namen.

32.

Battenberg, Das Europäische Zeitalter, 162.

33.

Ibidem, 168.

34.

Uitgebreid hierover Kisch, Forschungen zur Rechts- und Sozialgeschichte der Juden, 16-61.

35.

Ehrlich, ‘Geschichte und Kultur der Juden in den rheinischen Territorialstaaten’, 246-247.

(6)

36.

Tenminste voor zover het civiele meningsverschillen betrof tussen enerzijds een jood en anderzijds een christen. Meningsverschillen waarbij beide partijen joods waren, werden met instemming van de landsheer ook wel voor een rabbinaal gerechtshof behandeld. Hoger beroep op de landsheerlijke of stedelijke rechtbank was evenwel altijd mogelijk indien een van beide partijen zich benadeeld voelde. Zie voor de instelling van een joodse rechtbank in Oost-Friesland, Eggersglüß, ‘Hofjuden und Landrabbiner in Aurich’, 120-121.

37.

Lokers, Die Juden in Emden, 29, geeft een voorbeeld van een dergelijk document voor Oost-Friesland, ook bij Asaria, Die Juden in Niedersachsen, 281, is een Geleitbrief afgedrukt.

38.

GAG Archief van de Hervormde Gemeente Groningen inv. nr. 511, folio 122 verso.

39.

Zilverberg-Boas, ‘Een nieuwe vondst’, voor mededelingen over joodse vluchtelingen die in 1656 per schip uit Polen kwamen.

(7)

Noten behorende bij hoofdstuk 2

1.

Zover bekend woonden in Nijmegen, Zutphen, Hasselt, Tiel en Wageningen in de 16e eeuw joden, Michman, Beem en Michman, Pinkas, 477, 576, 415, 534 en 559.

2.

Weliswaar kocht het stadsbestuur van Groningen in de jaren 1549 en 1558 brandemmers van een jood, maar ik heb niet met zekerheid kunnen vaststellen of hij in de stad woonde. In 1555 werd de joodse arts Saalomon de Joode toestemming verleend zijn praktijk in de stad Groningen uit te oefenen; zijn naam werd nog in 1564 genoemd, Van Bekkum en Schut, ‘De Joodse gemeente’, 157, en Huisman, Stadsbelang en standsbesef, 61-62, 430. Beide hiervoor genoemde joden worden niet in de stadsrekeningen als inwoners vermeld, terwijl toch verwacht zou mogen worden dat, voor het geval zij een soort van woonrecht bezaten, hiervoor betaald is en dat een dergelijk bedrag in de stadsrekening zou zijn genoteerd. Overigens wil ik hierbij nog wijzen op de vergunning die de joodse artsen Salomon en zijn zoon Symon in 1563 kregen om hun beroep in Hasselt uit te oefenen, Gemeente-Archief Hasselt inv. nr. 961. Niet onwaarschijnlijk is dat het hierbij om dezelfde personen gaat. Met dank aan dr. F.J. Bakker voor deze mededeling.

3.

De Vey Mestdagh, Joden in Noord-Oost Groningen, 39-44. Het is het niet ondenkbaar dat deze Joest Muesken de vader is van de omstreeks 1544 te Braunschweig geboren Philip Joosten uit Emden, ritueel slachter en mogelijk mohel bij de Sefardische gemeente te Amsterdam. Gezien zijn patroniem is deze Philip Joosten een zoon van Joost (= Jozef). Een naam die als Jozef weliswaar vaker voorkomt, maar in de vorm van Joost aanzienlijk minder vaak. Aangezien in 1563 zowel in Groningen als het naburige Oost-Friesland slechts een gering aantal joden woonde, zal de naam Joost of Joest ook weer niet zo vaak zijn voorgekomen, zodat deze hypothese niet geheel en al uit de lucht is gegrepen. Volgens Lokers, Die Juden in Emden, 41, woonden in 1593 Emden zes joodse gezinnen. Hoewel hij deze joden niet met naam noemt, heb ik uit vermeldingen in zijn studie de namen van de volgende joodse inwoners in Emden rond 1590 kunnen vaststellen: Philip Joosten, Joseph Abrahams, Abraham en zijn zoon Marius, Simon, Moses en zijn zoon Michael. Een verder argument voor de hypothese is dat de sauvegarde van Joest Muesken in 1569 afliep, ongeveer de tijd dat Philip Joosten in Emden verschijnt. Verder wijs ik nog op de omstandigheid dat Philip Joosten verwanten in Praag had, de stad waar Joest Muesken was geboren. De omstandigheid dat Philip Joosten (Uri Halevi) namens Samuel Palache met het stadsbestuur van Groningen moest onderhandelen over de toelating van Portugese joden, kan eveneens een aanwijzing zijn voor mans bekendheid met deze streken, Vlessing, ‘New Light on the Earliest History’, 50 noot 52.

4.

RAG AHJK inv. nr. 530.

5.

Cleveringa, Ontwikkelingslijnen van het rechtsbestel, 195, waar de desbetreffende buurbrief is afgedrukt.

6.

Michman, Beem en Michman, Pinkas, 6, en Brugmans en Frank, Geschiedenis der joden, 184-191.

7.

(8)

De stad Appingedam maakte deel uit van het rechtsgebied van Appingedam, Holwierde en Tjamsweer. De bevoegdheid om recht te spreken rouleerde jaarlijks over de personen die in het bezit van een zogenaamde ‘edele heerd’ waren. Oorspronkelijk bedroeg het aantal ‘edele heerden’

zo’n 80, waarvan er een aantal in het stadje Appingedam lag. Begin zeventiende eeuw was het aantal ‘edele heerden’ in het gebied teruggelopen tot ongeveer vijftien. Sommige personen waren in het bezit van meerdere ‘edele heerden’, zoals de Ripperda’s en Houwerda’s. Ten tijde van de kwestie over Joest Muesken waren alle aandelen op deelname in de rechtspraak in handen van de families Ripperda en Houwerda. Zij spraken zelf recht of benoemden een rechter (redger), die namens hen de rechtspraak uitoefende. De rechters spraken recht op basis van het geldende landrecht; in dit gebied het landrecht van Fivelingo. Daarnaast fungeerde in de stad Appingedam een college van rechters (richters). Dit college is waarschijnlijk ontstaan uit zogenaamde

‘buurrichters’, die zich oorspronkelijk bezig hielden met het toezicht op straten, markten en waterlopen. In de loop der tijd smolt het stadsbestuur en dit college van ‘richters’ samen tot een lichaam en noemde het zich eind zestiende eeuw ook ‘burgemeesters of richters van Appingedam’. In de studies van Cleveringa, Ontwikkelingslijnen van het rechtsbestel der stad Appingedam, en De Blécourt, Oldambt en Ommelanden, wordt uitgebreid aandacht besteed aan de ontwikkeling van de rechtspraak in de stad Appingedam en het rechtsgebied van Appingedam, Holwierde en Tjamsweer. Cleveringa geeft met de volgende woorden treffend de toenmalige situatie weer: ‘Letten wij verder op de weinig duidelijke omschrijving van de rechtsmacht van de stadsrechters in den buurbrief van 1327 en het natuurlijk streven van beide rechterlijke organen de grenzen hunner competentie uit te breiden, dan behoeft de blik der voorzienigheid niet buitengewoon scherp te zijn om het ontstaan van competentieconflicten tusschen redger en rechters te voorspellen’, 154. Overigens wil ik er nog op wijzen dat de functie van een toenmalige rechter meer omvatte dan alleen rechtspreken; hij was tevens een lokaal bestuurder.

8.

RAG AHJK inv. nr. 530. Jean de Ligne, graaf van Aremberg, was van 1549 tot 1568 stadhouder van het gewest Groningen.

9.

Brugmans en Frank, Geschiedenis der joden in Nederland, 184-191.

10.

Ibidem, 185.

11.

Ibidem, 190-191.

12.

Ook verzoeken van joden in 1576 en 1583 om in de stad Groningen te wonen werden ingediend via bemiddeling van de stadhouder of zijn luitenant, beiden Spaansgezind en katholiek, Van Bekkum en Schut, ‘De Joodse gemeente’, 157.

13.

Simon Michaëls woonde in 1583 nog in Groningen, Van Bekkum en Schut, ‘De Joodse gemeente’, 157. Volgens een aantekening bij H.O. Feith is deze resolutie aangaande de vestiging van joden door de Groninger rechtsgeleerde en archivaris Robertus Keuchenius Driessen, evenals die van 1583 waarover hierna meer, gevonden tussen stukken uit 1633 behorende bij een proces dat Stad en Ommelanden tegen elkaar voerden voor de Staten-Generaal, RAG Familiearchief Feith II inv. nr. 21.

14.

De rentepercentages die beiden van de hoofdsom mochten vragen, bedroeg ongeveer 33% op

(9)

jaarbasis. Dit sluit aan bij de middeleeuwse verhoudingen, toen dergelijke rentepercentages tussen de 36 en 46 procent lagen, Geisler, Die Juden in Deutschland, 189. In het nabij gelegen Oost-Friesland waren de rentepercentages eind zestiende en begin zeventiende eeuw al beduidend lager. Zo gold b.v. in Emden voor bedragen boven de 100 gulden 12%, voor bedragen tussen de 50 en 100 gulden 15% en voor bedragen onder de 50 gulden 24% rente op jaarbasis van de hoofdsom, Lokers, Die Juden in Emden, 123-124.

15.

Ook voor Simon geldt dat zijn naam niet in de stadsrekening van 1573 en 1574 wordt genoemd.

Het feit dat over zijn ‘bijwoning’ nadere bepalingen zouden worden opgesteld, duidt op een soort van geleidebrief voor hem waarvoor hij ongetwijfeld jaarlijks een bedrag zou moeten afdragen aan de stedelijke fiscus. Dergelijke inkomsten zijn in de genoemde jaren niet in de stadsrekening verantwoord.

16.

Met betrekking tot Groningen schrijft Formsma hierover: ‘Plakkaten van Brussel wilde ze [bedoeld is het stadsbestuur] alleen afkondigen wanneer ze haar zinden en dan nog niet eens uit naam van de koning, maar uit naam van burgemeesters en raad’, Formsma, ‘De landsheerlijke periode’, 184.

17.

Natuurlijk was de eventuele toelating van joden in een bepaalde stad in deze tijd van de Opstand niet het voornaamste punt van zorg, maar onverschillig stond men er ook niet tegenover, dat blijkt wel uit de plakkaten en de opdracht van b.v. de Landvoogd in 1569 om de joden uit Zutphen te verdrijven. Zie Michman, Beem en Michman, Pinkas, 576.

18.

‘In geen enkel gewest bezat het centraal gezag in Brussel zo weinig invloed als in Stad en Ommelanden’, Formsma, ‘De landsheerlijke periode’, 183.

19.

In 1544 was de centrale overheid de overtuiging toegedaan dat de joden aan de wieg stonden van het optreden van ketterse groeperingen, Brugmans en Frank, Geschiedenis der joden, 185. Het is niet onaannemelijk dat twee decennia later, in een tijd van toenemende geloofsstrijd, deze overtuiging nog steeds bestond.

20.

Het archiefmateriaal laat ons deerlijk in de steek bij het bepalen van de aard van deze ‘schade’.

Uit de weinige bronnen die wel overgeleverd zijn, kunnen we opmaken dat heling en de verkoop van ondeugdelijk zilver door Simon Michaëls een bron van ongenoegen voor het stadsbestuur waren, Van Bekkum en Schut, ‘De Joodse gemeente’, 157.

21.

Ibidem, 157.

22.

Van den Broek, ‘Het beleg van Groningen’.

23.

Brood, ‘Het Tractaat van Reductie’, 20-25, en Boekholt, Rondom de Reductie, 2-7, voor de volledige tekst van het verdrag.

24.

Ibidem.

25.

In Joden in Noord-Oost Groningen worden de namen gegeven van de joden die o.a. in de

(10)

zeventiende eeuw in het gebied rond Appingedam en Delfzijl woonden. Nader onderzoek heeft meer namen en andere data opgeleverd, die ik hierbij laat volgen. De data tussen haakjes hebben betrekking op de eerste en laatste keer dat een persoon (gezin?) in de bronnen wordt genoemd.

Levie Abrahams (1620–1648), Levi Jacobs (1620–1621), vrouw van Levi Jacobs (1620–1621), Natan van Misinge (1620–1621), Mette jodinne (1623), Philippus Michiels Levi (1629–1652), zijn vrouw n.n. Joseph (1652–1654), kind van Philippus Michiels (1652–1654), Lazarus de jode (1633), weduwe van Lazarus de jode (1633), de oude Aron Abrahams (1639), Joseph Meijer (1642–1675), de vrouw van Joseph Meijer (1676), Izaak Salomons (1643–1674), zijn vrouw Bruintje Sijmens (1655–1674), Simon Arons (1643–1650), Abraham Arons (1648–1697), Israel Abrahams (1651), Hessel Izaaks (1653–1694), Simon Joseph, zwager van Philippus Michiels Levie (1650–1653), Abraham Benedictus, geb. circa 1629 (1651), zijn vrouw Judith Joseph, geb.

circa 1626 (1651), Levie van Bingen (1655), Judith, vrouw van Levi van Bingen (1655), Izaak Samuels (1655), zijn vrouw Frouke Heimans (1655), Mozes Nathans (1655), zijn vrouw Gluitje Sijmens (1655), Salomon Izaaks (1655), zijn vrouw Frouke Hinderiks (1655), Simon, zoon van Mozes Izaks uit Emden (1656), zijn vrouw Mariem Simons uit Wesel (1656), Simon Lazarus (1662), Petske jodinne (1664), Frouke jodinne (1664), Maria, dochter van Frouke (1664), Samuel Jacobs (1664), zijn vrouw (1664), Hartog Levi (1669), Jacob Benedictus (1671), Joseph Moses (1664), Izaak Hessels (1688–1728), zijn vrouw Geertje Lazarus (1695), Aron Hessels (1688–1711), zijn vrouw Geertje Abrahams (1694–1696), Comprecht Heimans (1689–1699), de weduwe van Comprecht Heimans (1699), Jacob Abrahams (1695–1696), zijn vrouw Hanna Jacobs (1696), Koppel Joosten (1699–1716), zijn vrouw Clara Comprechts (1699), Lazarus Joseph (1699), de vrouw van Lazarus Joseph (1699), Nathan Mozes (1684), zijn vrouw Sara Abrahams (1684), Izaak Comprechts (1699), Heiman Comprechts (1699), Abraham Jacobs (1648–1665), Ansel Jacobs (1653), Jacob Abrahams, geb. circa 1620 te Lingen (1695), zijn vrouw Anna Izaaks, geb. circa 1625 te Frankfurt/Main (1695), Levi Joseph, geb. circa 1650 te Poznan (1695), zijn vrouw Rebecca Abrahams geb. circa 1656 (1695), Simon Jacobs (1696), Aron Jacobs (1695), Jozef Levi Lipschitz, vader van Levi Joseph (1693), RAG AHJK inv. nrs.

853-927.

26.

Reitsma, Acta der provinciale en particuliere synoden, VII, 204 en 223.

27.

Het bestuur van de provincie van Stad en Lande was samengesteld uit vertegenwoordigers van de stad Groningen en de Ommelanden. Die van de Ommelanden voerden nog een eigen bestuur over een deel van de provincie.

28.

RAG ASSL inv. nr. 116 folio 60.

29.

RAG APS inv. nr. 2 sessie 6 art. 12 d.d. 24.5.1627, RAG APS inv. nr. 2 sessie 3 art. 1 d.d.

20.5.1631.

30.

De Vey Mestdagh, ‘De joodse gemeente van Appingedam’, 59-60.

31.

Ibidem, 55-56.

32.

RAG APS inv. nr. 3 art.26 d.d. 6.5.1667.

33.

(11)

Het vrijgeleide was gesteld op naam van Isac Samuels, zijn vrouw Frouke Heimans, en zijn familie. Op de achterkant stonden nog de namen van Isaac Salomons en zijn vrouw Bruntije Sijmens, Mozes Naatans en zijn vrouw Gluitije Sijmens en Salomon Isaäcks en zijn vrouw Frouke Hindericks met de vermelding dat zij de volgende zes jaar 25 à 30 gulden moesten betalen, Dijkstra, ‘De joodse gemeente van Delfzijl’, 307-309. Overigens blijkt Isaac Salomons zeker sinds 1643 en waarschijnlijk al sinds 1635 in Delfzijl te wonen, RAG AHJK inv.nr. 874 d.d. 6.11.1642.

34.

Vgl. de opmerking van Fuks-Mansfeld in De Sefardim, 56, waar ze schrijft: ‘de keur [bedoeld is het Amsterdamse jodenreglement uit 1616] heeft vaak model gestaan voor jodenreglementen in andere steden ...’.

35.

In Emden waren in 1633 in een Schutzbrief voor de daar wonende joden uitgebreide bepalingen opgenomen over de geldhandel van de joden. Een van de bepalingen was dat de joden niet op eigen houtje de niet ingeloste panden mochten verkopen, maar hiervoor toestemming van het stadsbestuur moesten vragen, Lokers, Die Juden in Emden, 118-125.

36.

Dijkstra, ‘De joodse gemeente van Delfzijl’, 307.

37.

Het ging hierbij om Natan van Misinge, Schut, ‘De Joodse Gemeente van Stedum en Loppersum’, 437-438.

38.

De Franse schild is een gouden munt, voor het eerst in 1337 werd ingevoerd door de Franse koning Philip VI. De munt was erg populair en werd in de Nederlanden op grote schaal nageslagen. Maar zijn verspreiding was het grootst in de Zuidelijke Nederlanden en Holland. In de noordelijke gewesten richtte men zich meer op Duitse munten, Van Beek, Jacobi en Scharloo, Geld door de eeuwen heen, 56-57. In 1620 was de munt in de Noordelijke Nederlanden allang niet meer een dagelijks gebruikt betaalmiddel. De rekeneenheid was toen veel meer de Carolusgulden. Een boete in Franse schilden was dan ook anachronistisch.

39.

RAG AHJK inv. nr. 853 d.d. 13.6.1620, inv. nr. 854 d.d. 24.4.1621 en d.d. 1.5.1621.

40.

In de Ommelanden kwamen aan het eind van de middeleeuwen steeds meer van de

‘redgerrechten’ in het bezit van lokale machthebbers. In de praktijk betekende dit, dat een rechtstoel ‘staand’ was geworden; het uitoefenen van de rechtspraak was in handen gekomen van één persoon. De stad Groningen, altijd al kien op het uitbreiden van haar machtspositie, kocht vanaf de zeventiende eeuw veel van deze redgerrechten op. Vervolgens benoemde het stadsbestuur een jurist als rechter, die in haar naam recht sprak.

41.

Schut, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in de Pekela’s, 12-14.

42.

GAG Register Feith 1656: 9.

43.

De Vey Mestdagh, ‘De joodse gemeente van Appingedam’, 52-53.

44.

(12)

GAG OAG resoluties van burgemeesters en raad d.d. 10.12.1660 en 13.12.1660.

45.

Dik, Uit de geschiedenis van Appingedam, 174-175.

46.

Schut, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in de Pekela’s, 18.

47.

RAG APS inv. nr. 53 art. 59 d.d. 5.5.1656.

48.

Zie noot 14 van hoofdstuk 2.

49.

Huussen, ‘De joden in Nederland en het probleem van de tolerantie’, 113.

50.

Graus, ‘Judenpogrome im 14. Jahrhundert’, Van Andel, Jodenhaat en jodenangst, Poliakov, De arische mythe, Van der Meiden, ‘Bloedbeschuldiging te Nijmegen’, 86-92, Po-Chia Hsia, Trent 1475.

51.

De Vey Mestdagh, ‘De joodse gemeente van Appingedam’, 39, over het voorkomen van stereo-typen in Groningen, voordat hier joden woonden.

52.

Kamen, Groeiende verdraagzaamheid.

53.

Hierover Reuchlin, Gutachten über das jüdische Schrifttum, Kisch, Zasius und Reuchlin, Kisch, Erasmus’ Stellung zu Juden, Augustijn, ‘Erasmus und die Juden’.

54.

Over de houding van Luther t.a.v. de joden, Oberman, Wurzeln des Antisemitismus, 125-162.

55.

Visser, Calvijn en de Joden, 3-4, Edwards, The Jews in Christian Europe, 61, Van Andel, Jodenhaat en jodenangst, 77-80.

56.

‘Calvin accepted the concept of Jewish communal guilt for the crimes of individuals, a principle by then becoming obsolete in secular law’, Edwards, The Jews in Christian Europe, 62. Visser, Calvijn en de Joden, 26, daarentegen benadrukt de gematigde houding van Calvijn tegenover de joden, Op ’t Hof, De visie op de joden, 45-48.

57.

Een samenvattende studie over de houding van de gereformeerden ten opzichte van de joden tijdens het ancien régime ontbreekt. De enigen die hiermee althans een begin hebben gemaakt zijn Jaap Meijer in zijn inleiding op De Groot, Remonstrantie nopende de ordre, 20-32, Van den Berg, Joden en christenen en Op ’t Hof, De visie op de joden.

58.

Güldner, Das Toleranz-Problem in den Niederlanden, 142.

59.

De Bruijn, Plakkaten, nr. 91 d.d. 7.9.1601.

60.

Reitsma, Geschiedenis der hervorming, 183.

61.

Tsamenspreeckinghe van drie persoonen over het regireus placcaat van Groninghen, RAG

(13)

Collectie pamfletten 1602:1.

62.

Reitsma, Acta der provinciale en particuliere synoden, VII, 204 en 223.

63.

RAG APS inv. nr. 2 sessie 6 art. 12 d.d. 24.5.1627.

64.

RAG APS inv. nr. 2 sessie 7 art. 6 d.d. 7.5.1629, sessie 4 art. 5 d.d. 26.5.1630. In 1620 vroeg de predikant Lucas Wiltes in Uithuizen advies aan de classis Middelstum hoe te reageren op de vestiging van joden, waarbij hij ten antwoord kreeg dat hij zich tot de plaatselijke rechter moest wenden, Schut, ‘De Bijkerk Uithuizen’, 504.

65.

RAG APS inv. nr. 2 sessie 3 art. 1 d.d. 5.10.1631.

66.

RAG APS inv. nr. 2 sessie 3 art. 4 d.d. 12.6.1632, sessie 3 art. 11 d.d. 14.5.1633, sessie 2 art.

12 d.d. 6.5.1634, sessie 2 art. 21 d.d. 26.5.1635.

67.

Overigens ontbeerden de kerkbestuurders niet per definitie de steun van de wereldlijke autoriteiten in hun onverdraagzame houding in geloofszaken. In 1651 steunden de afgevaardigden van Groningen in de Staten-Generaal een voorstel, waarbij iedereen in de Republiek werd verplicht om de godsdienstoefeningen van de gereformeerden bij te wonen, Van der Sande,

‘Roomse buitenbeentjes’, 90.

68.

RAG APS inv. nr. 2 art. 92 d.d. 1.5.1654, inv. nr. 53 art. 18 1655/1656, art. 14 1656/1657, art.

15 nr. 7 1659/1660.

69.

RAG APS inv. nr. 53 art. 28 1654/1655.

70.

RAG APS inv. nr. 2 art. 49 d.d. 18.7.1655.

71.

Dijkstra, ‘De joodse gemeente van Delfzijl’, 307-309.

72.

RAG APS inv. nr. 2 art. 42 d.d. 5.5.1656.

73.

Het betrof hier waarschijnlijk het huwelijk van Symon, zoon van Mozes Isack uit Emden, die in 1656 in Delfzijl trouwde met Mariem, de dochter van Simon. De uit het Hebreeuws vertaalde huwelijksakte, ondertekend door de getuige Juda Leeb, zoon van de voorzanger Jacob te Norden, en Eliasar, zoon van de voorzanger Meier te Emden, is te vinden in: RAF Nedergerecht van Kollumerland V12 folio 9 verso-11 verso.

74.

RAG APS inv. nr. 3 art. 28 d.d. 3.5.1658, art. 27 d.d.2.5.1659, art. 23 d.d. 7.5.1660, art. 22 d.d.

6.5.1661, art. 23 d.d. 23.4.1662, art. 65 d.d. 23.4.1662, art. 26 d.d. 11.5.1663, art. 29 d.d.

2.5.1664, art. 36 d.d. 4.4.1665, art. 27 d.d. 7.5.1666, art. 26 d.d. 6.5.1667, art. 26 d.d. 21.4.1668, art. 21 d.d. 3.5.1669.

75.

RAG APS inv. nr. 53 art. 28 1654/1655, art. 59 1655/1656, art. 39 nr. 5 1660/1661, art. 44 nr.

(14)

7 1660/1661, art. 9 1661/1662, art. 37 1661/1662, art. 28 1662/1663, art. 37 1663/1664, art. 81 1663/1664, art. 54 1664/1665 en art. 51 1677/1678.

76.

Roodenburg, Onder censuur, 181-189, voor de houding van de gereformeerde gemeente van Amsterdam tegenover de joden in deze stad.

77.

In zoverre de leden van de provinciale synode hun opleiding hadden genoten aan de universiteit in Groningen is het goed mogelijk dat zij bij de studie Hebreeuws en het jodendom door joodse geleerden zijn onderwezen of door tot het christendom bekeerde joden. Het is bekend dat de professoren aan de theologische faculteit zich lieten bijstaan in hun onderwijs door proselieten.

Professor Jacob Alting (1618–1679), die in 1643 tot hoogleraar in de oosterse talen was benoemd, had in zijn jeugd onderwijs in de Talmud en andere joodse werken gehad van de Emder rabbijn Gomprecht ben Abraham, Roessingh, Jacobus Alting, een bijbelsch geleerde, 11. In Emden komt op een uit 1613 daterende lijst van in de stad woonachtige joden inderdaad een zekere Gomprich Abrahams voor en ook woont er in 1632 nog een Gomprecht, Lokers, Die Juden in Emden, 83 en 233. In zijn colleges maakte Alting waarschijnlijk zelf gebruik van de diensten van een bekeerde rabbijn, namelijk Fridericus Ragstat. Zie over Ragstat ook de inleiding van Meijer bij De Groot, Remonstrantie, 30, die melding maakt van een zekere Fredericus Rachstad van de Weylens, die in 1673 aan de provinciale synode in Den Haag een donatie verzoekt. De opvolger van Alting, Johannes Braun (1628–1708), die in 1680 tot hoogleraar werd benoemd, liet zich bijstaan door de bekeerde rabbijn Isaac Hacohen Wehl, Mendels, De joodse gemeente te Groningen, 32.

78.

RAG APS inv. nr. 3 art. 45 d.d. 3.5.1679.

79.

Voor de opinies van calvinistische theologen over dit onderwerp o.a. Joosse, ‘Scoone dingen’ en Van den Berg, Joden en christenen.

80.

Nauta, Samuel Maresius en Roessingh, Jacobus Altingh.

81.

Brugmans en Frank, Geschiedenis der Joden, 634 en Joosse, ‘Scoone dingen’, 121.

82.

De inleiding van Meijer bij De Groot, Remonstrantie, 29.

83.

GAG Acta Consistorie inv. nr. 1 d.d. 2.4.1628.

84.

In GAG Acta Consistorie inv. nr. 2 d.d. 8.12.1669, is sprake van de uit Litouwen afkomstige Rebecca Jacobs, die uit armoede genegen was naar het christendom over te gaan. In GAG Acta Consistorie inv. nr. 2 d.d. 7.8.1670, is sprake van Daniel Mahir. In GAG Acta Consistorie inv.

nr. 2 d.d. 11.2.1674, 22.2.1674 en 12.3.1674 is sprake van kostpenningen voor de zoon van Daniel Chaim.

85.

GAG RA III ll nr. 2 (1668).

86.

RAG AIG inv. nr. 7.7 d.d. 18.9.1668.

87.

(15)

GAG Acta Consistorie inv. nr. 4 d.d. 4.9.1700 voor Izaak Heiman, GAG RA III ll nr. 6 (1701) voor Daniel Hindriks die in het open veld bij Trier is gedoopt, GAG RA III ll nr. 18 (1707) over de bekeerde jodin Anna Lazarus, die wederom tot het jodendom was overgegaan en waarvan de christelijke zoon in Wartburg zou zijn opgehangen, RAG APS inv. nr. 5 art. 20 d.d. 7.5. 1708 over een geldelijke toelage voor Christ. Albrecht Fels, GAG OAG rekest d.d. 5.5.1721 bevat het verzoek van Bernardus Levi om hulp om lid van het hoedenmakersgilde te mogen worden, GAG OAG rekest d.d. 20.9.1737 voor een verzoek om een geldelijke bijdrage van Wilhelm Christlieb, RAG ASSL inv. nr. 435 d.d. 1.1.1738 voor een verzoek van Christina Jacobs om steun bij opzetten winkeltje, RAG ASSL inv. nr. 435 d.d. 28.7.1738 voor verzoek om geldelijke steun voor de tachtigjarige Anna Jacobs, GAG OAG rekest d.d. 3.10.1738 voor een verzoek om geldelijke steun van Carel Philip Wilhelm Daniel, GAG RA III ll nr. 86 (1748) over de in Amsterdam gedoopte Berent van Gelder, GAG OAG rekest d.d. 13.11.1775 over de overleden bekeerde jood Peter Jans, die nog geen lidmaat van de kerk was en of hij desondanks bij de Nieuwe Kerk kon worden begraven.

88.

De doop vond te Delfzijl plaats op 13.2.1696, RAG DTB nr. 48.

89.

GAG RA III ii3 d.d. 4.3.1701, GAG RA III ll nr. 6 (1701).

90.

RAG ACA inv. nr. 13 art. 15 d.d. 27.4.1696, art. 19 d.d. 16.6.1696, art. 16 d.d. 12.10.1696, art.

4 d.d. 6.1.1697, art. 3 d.d. 17.2.1697, art. 3 en 15 d.d. 12.4.1697 en art. 13 d.d. 15.4.1697.

91.

GAG Acta Consistorie inv. nr. 1 d.d. 10.8.1631, 28.9.1631, 26.10.1631, 18.1.1631 en 25.1.1632.

92.

RAG ASSL inv. nr. 7 d.d. 12.8.1631.

93.

Haitsma, Fridericus Ragstat a Weille en Jonckbloet, Gedenkboek der Hoogeschool, 255.

94.

Op 16 augustus 1670 schreef hij zich onder de naam Fridericus Rachstad in aan de Universiteit te Groningen, Album Studiosorum, 106.

95.

RAG APS inv. nr. 3 art. 45 d.d. 1.5.1671.

96.

RAG ASSL inv. nr. 14 d.d. 10.6.1671. In maart was hij ook als eens door de diaconie van de gereformeerde gemeente van de stad Groningen gesteund, GAG Acta Consistorie inv. nr. 9 d.d.

8.3.1671.

97.

Volgens Haitsma, Fridericus Ragstat a Weille, 45-47, schreef hij zich in 1672 als student aan de universiteit te Leiden in en verbleef hij in 1673 te ’s Gravenhage.

98.

GAG Acta Consistorie inv. nr. 5 d.d. 12.1.1674.

99.

Ragstat trad omstreeks 1678 in het huwelijk met de uit Middelburg afkomstige Elisabeth Barentze, Haitsma, Fridericus Ragstat, 53.

100.

Ibidem, 47.

(16)

101.

Over de bekeerde rabbijn Israël Meijer, Brienen, Christiaan Meyer.

102.

GAG OAG rekest d.d. 9.6.1721.

103.

In zijn eerder genoemd rekest aan burgemeester en raad schreef hij dat hij in 1693 ‘geboren’ was, waarmee hij dus bedoelde ‘gedoopt’. De doop was een nieuwe geboorte, die hem bijna dertig jaar jonger maakte. Overigens bestaat omtrent zijn doopdatum onduidelijkheid. In Brienen, Christiaan Meyer, 16-21, wordt o.a. 1701 als doopdatum genoemd. In de biografie van de man zijn wel meer ongerijmdheden aanwezig. Zo is hij volgens Brienen tot zijn dood gehuwd geweest met Clasien Overinck, maar uit een rekest aan burgemeesters en raad blijkt dat zijn vrouw Maria Hensels heette, GAG OAG rekest d.d. 2.2.1740.

104.

Het les geven in het Hebreeuws was een bezigheid die meer joodse bekeerlingen gemeen hadden.

Zo Johan Christiaan Meijer, die in 1751 het stadsbestuur om een gift verzoekt ten einde het hem mogelijk te maken zijn eigen studie voort te zetten en anderen in de ‘grondtaal’, waarmee hij Hebreeuws bedoelt, te kunnen onderwijzen, GAG OAG rekest d.d. 29.6.1751.

105.

GAG OAG rekest d.d. 9.6.1721, GAG Acta Consistorie inv. nr. 4 d.d. 11.5.1721.

106.

Zo vroeg Christiaan Meijer heel bescheiden in 1725 een ‘stuivertje’ uit de diakoniekas, GAG Acta Consistorie inv. nr. 5 d.d. 17.6.1725, en kreeg hij in 1730 een aalmoes van twaalf gulden, GAG Acta Consistorie inv. nr. 6 d.d. 6.9.1730.

107.

GAG OAG rekest d.d. 15.9.1730. In Brienen, Christiaan Meyer, 54-62, wordt een opsomming gegeven van de werken van de man, maar ook daar wordt deze titel niet vermeld.

108.

Zijn vrouw Maria Hensels vroeg hierin om een ‘liefdegift’, GAG OAG rekest d.d. 2.2.1740. Iets meer over zijn voorgeschiedenis en plaats van herkomst is misschien af te leiden uit het feit dat zijn weduwe in 1747 geld voor een reis naar Lingen krijgt, GAG OAG rekest d.d. 10.6.1747.

109.

Een voorbeeld is het rekest van Christiaan Jacobs om hier te mogen trouwen met de uit Emden afkomstige Claartje Janssen, wat er op duidt dat hij waarschijnlijk eveneens uit die plaats afkomstig was, GAG OAG rekest d.d. 30.12.1726.

110.

GAG Acta Consistorie inv. nr. 5 d.d. 17.7.1664.

111.

GAG OAG rekest d.d. 3.8.1730.

112.

GAG OAG rekest d.d. 4.3.1740.

113.

Het gaat hierbij om Meijer Levi, die in 1762 bij de doop de naam Christiaan Meijer had ontvangen, GAG Acta Consistorie inv. nr. 5 d.d. 9.6.1762. Hij was een zoon van de Groninger jood Izaak Levi (zie bijlage 2 nr. 18).

114.

GAG RA III tt5 d.d. 23.8.1770, GAG RA III kk3 (1770).

(17)

115.

Hoewel het enigszins buiten de chronologische opzet van dit hoofdstuk valt, wil ik niet nalaten melding te maken van de omstandigheden rond het huwelijk van Levie Meijer en Dina Hindriks in 1804. Te meer ook omdat het één van de schaarse momenten is, die duidelijk maken hoe onoverbrugbaar de scheidslijnen tussen joden en niet-joden toen nog waren. De ouders van Levie probeerden het huwelijk van hun zoon op alle mogelijke manieren tegen te gaan. Volgens zijn verloofde had Levie zich door zijn voorgenomen huwelijk bloot gesteld aan vervolging en vijandschap van de gehele joodse gemeenschap in de stad Groningen. Omdat de aanstaande bruid hem al vier dagen niet had gezien–wat natuurlijk lang is in dergelijke omstandigheden -, vreesde zij zelfs dat hij was ontvoerd, GAG RA III tt16 d.d. 13.4.1804.

(18)

Noten behorende bij hoofdstuk 3

1.

Dit is ook de mening van de Duitse historicus Schilling, die in ‘Das calvinistische Presbyterium’, duidelijk heeft aangetoond dat er nauwe banden bestonden tussen de magistraat van de stad en de gereformeerde kerkeraad. Vooral in de zeventiende eeuw was een groot aantal stedelijke raadsleden tevens lid van de kerkeraad of de diaconie. In een dergelijke constellatie ligt het voor de hand te veronderstellen dat kerkeraad en stadsbestuur hun politiek nauw op elkaar afstemden.

In hoeverre in de achttiende eeuw hiervan nog sprake was, is onbekend.

2.

GAG RA III tt2 d.d. 13.5.1703. Jarges verkocht later zijn huis aan Allegonda van Weerden, die de woning eveneens ter beschikking stelde van de rooms-katholieke gemeente. Nadat zij op her- haaldelijk aandringen geen gehoor had gegeven om hier mee te stoppen, werd het huis uiteindelijk verbeurd verklaard, GAG RA III tt213.1.1706, 14.1.1706, 2.2.1706 en 28.1.1709. Zie voor de houding van het stadsbestuur tegen de katholieken het artikel van Vos-Schoonbeek,

‘Hinderpalen voor katholieke geloofsuitoefening.’

3.

Zie voor een geschiedenis van de Lutherse Gemeente, Kramer, ‘De Lutherse Gemeente te Groningen in de 17e eeuw’, ‘De Lutherse Gemeente te Groningen van 1696–1750’, en ‘De Lutherse Gemeente te Groningen 1750–1818’.

4.

GAG RA III tt1 d.d. 5.12.1682.

5.

De Bruijn, Plakkaten, nr. 1050 d.d. 15.3.1687.

6.

GAG OAG protocol der Stads secrete saacken d.d. 5.6.1672.

7.

Weliswaar was tussen 1608 en 1615 Philip Joosten vanuit Amsterdam uit naam van Samuel Palache naar Groningen gestuurd om met het stadsbestuur te onderhandelen over de toelating van Portugese joden in de stad, maar hierover zijn in het archief van de stad Groningen geen stukken gevonden, Vlessing, ‘New Light on the Earliest History’, 50 noot 52.

8.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 30.5.1661. Waarschijnlijk gaat het hier om rabbijn David Cohen de Lara (1602–1674).

9.

GAG Acta Consistorie inv. nr. 5 d.d. 5.6.1661.

10.

Zie Fuks-Mansfeld, ‘Bevolkingsproblematiek in joods Amsterdam’, 138-139.

11.

Lokers, Die Juden in Emden, 63-72.

12.

Michman, Beem en Michman, Pinkas, 437.

13.

Bijvoorbeeld de vestiging van Daniel Alexander en zijn vrouw Rachel Daniels in Wildervank, GAG OAG rekest d.d. 12.12.1674, van Eliasar Joseph in Termunten, GAG OAG rekest d.d.

(19)

3.10.1681, van Levi Aarons in Vlagtwedde, GAG OAG rekest d.d. 18.1.1697, van Moses Aron in Bellingwolde, GAG OAG rekest d.d. 3.9.1705 en van Salomon Samuels in Winschoten, GAG OAG rekest d.d. 8.10.1705.

14.

In een klapper op personen die het klein-burgerrecht hebben gewonnen, komt een zekere Jacob Abrahams voor. Het kon niet vastgesteld worden of het hier om dezelfde persoon gaat, die in 1689 toestemming krijgt om zich metterwoon in de stad te vestigen. Dezelfde persoon was overigens in 1703 een van de ondertekenaars van een akte, waarbij grond werd aangekocht ter vergroting van de joodse begraafplaats te Farmsum, RAG Huis-archief Farmsum inv. nr. 285.

15.

GAG OAG rekest d.d. 6.5.1689.

16.

GAG OAG rekest d.d. 9.3.1696.

17.

GAG RA III x d.d. 11.6.1698. Zie bijlage 4.

18.

GAG RA III tt2d.d. 10.1.1702 en 13.1.1702, GAG RA III ll nr. 11 (1702), GAG OAG rekest d.d.

11.1.1702. In de voorwaarden waarop de bank van lening verpacht werd stond een clausule, die het anderen dan de pachter van de leenbank verbood geld op panden voor te schieten.

19.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 3.6.1707.

20.

GAG OAG rekest d.d. 19.1.1691.

21.

Andere initiatieven waren het instellen van een groter aantal markten, de bevordering van de nijverheid door het aantrekken van hugenoten en het stimuleren van de textielnijverheid door ondernemers van elders gratis burgerrecht en belastingvoordelen te verlenen.

22.

Hoewel het octrooi voor de duur van vijftien jaar gold, nam de stad in 1703 de dienst in eigen beheer over.

23.

RAG So XV d.d. 28.2.1691.

24.

GAG OAG rekest d.d. 18.2.1692, GAG Gilden inv. nr. 29 folio 94.

25.

GAG OAG rekest d.d. 29.10.1694.

26.

Op de verwerving van het burgerrecht en het gildelidmaatschap gaan we hierna uitgebreid in.

27.

In feite lijken de economische motieven voor de vijandschap van de gildebesturen ten opzichte van de joden contra-produktief. Immers juist door joden het lidmaatschap van een gilde toe te staan, zou men toch veel eerder en beter in staat zijn om greep te hebben op hun economische activiteiten.

28.

Overigens is de kwestie van toekenning van het burgerrecht niet helemaal duidelijk. De naam van Levie Jozefs komt niet voor in de klapper die is gemaakt op de personen die het burgerrecht van

(20)

de stad hebben verworven. Maar uit de tekst van het rekest blijkt duidelijk dat hij het burgerrecht verzoekt en uit de beschikking dat hem dat verleend wordt.

29.

De bedragen die een nieuwe burger moest betalen varieerden per periode. Volgens een resolutie van 1615 moesten alle nieuwe leden van een gilde acht daalder ten behoeve van de armen betalen, GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 15.3.1615. Eenzelfde bedrag werd gevraagd voor de inschrijving op de rol van het koopliedengilde, GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 15.2.1620. In de achttiende eeuw was een vreemde voor verwerving van het burgerrecht en het lidmaatschap van het koopliedengilde in totaal 111<$E1/2> gulden kwijt. Zie voor een specificatie van de bedragen tabel 1.

30.

GAG RA III ll nr. 24 (1710), GAG OAG rekest d.d. 2.7.1712.

31.

GAG OAG rekest d.d. 4.12.1710 en 30.12.1712, GAG RA III ll nr. 24 (1710).

32.

GAG RA III ll nr. 6 (1700), GAG OAG rekest d.d. 21.10.1701.

33.

Althans dat blijkt uit een poging tot chantage van Abraham Sanders, die in Stralsund dreigde bekend te maken dat Levie Jozefs een bankbreukige was, GAG RA III ii3 d.d. 25.8.1697.

34.

GAG RA III ll nr. 18 (1707), RA III ll nr. 23 (1709).

35.

GAG RA III ll nr. 6 (1700), RA III tt d.d. 2.11.1700, RA III ll nr. 11 (1702), RA III tt d.d.

10.1.1702.

36.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 6.9.1710.

37.

GAG RA III tt2 d.d. 2.11.1700, RA III ll nr. 6 (1700), RA III ll nr. 11 (1702), RA III tt d.d.

10.1.1702, RA III ll nr. 18 (1707), RA III ll nr. 24 (1710).

38.

GAG RA III ii3 d.d. 3.9.1710.

39.

Verdooner en Snel, Trouwen in Mokum I, 53.

40.

Meijer, Balans der Ballingschap V, 39.

41.

Afgebeeld bij Dijkstra, ‘De joodse gemeente van Delfzijl’, 431. De grafsteen bevindt zich tegen- woordig in de synagoge te Groningen.

42.

De begraafplaats in Farmsum diende als begraafplaats voor de joden in Appingedam, De Vey Mestdagh, ‘De joodse gemeente van Appingedam’, 62-65.

43.

De houding van de Groninger magistraat ten opzichte van niet-gereformeerden mocht dan verdraagzamer zijn geworden, dat gold nog niet de uitoefening van godsdienst. Zoals we al eerder zagen werd dit niet aan katholieken toegestaan, maar ook niet aan andere groeperingen zoals b.v.

de Quakers, zie Kuiken, ‘Kinderen van het licht’. Zo trof in 1709 de stadsschout bij een inval

(21)

in een huis aan de Carolieweg een zgn. ‘conventikel der collegianten’ aan. Ook deze bijeenkomsten moesten onder bedreiging van zware straffen worden gestaakt, GAG RA III tt2d.d.

9.12.1709 en 6.9.1712.

44.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 18.9.1691. Overigens is het mogelijk dat burgemeesters en raad zich stoorden aan het feit dat de gebedsdiensten zonder toestemming werden gehouden. Immers uit rechterlijke archieven van een paar jaar later blijkt dat de joden over een Heilige Arke beschikten en wordt zelfs de ruimte in het huis van Levie Jozefs waar de gebedsdiensten werden gehouden, ‘kerk’ genoemd, GAG RA III ll nr. 34 (1717). Hoewel het stadsbestuur dus van deze omstandigheden op de hoogte was, vaardigde ze toen geen verbod uit.

45.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 13.2.1696.

46.

GAG OAG rekest d.d. 9.3.1696.

47.

GAG OAG rekest d.d. 12.3.1696.

48.

GAG RA III J nr. 15 d.d. 15.8.1710 folio 150. Nog in 1717 maakt iemand melding van het feit dat hij vroeger wel eens in de ‘kerk’ bij Levie Jozefs kwam, GAG RA III ll nr. 34 (1717).

49.

GAG RA III J nr. 15 d.d. 15.8.1710.

50.

GAG OAG rekest d.d. 7.10.1707.

51.

GAG RA III ll nr. 18 (1707).

52.

Overigens is de vindplaats van deze besnijdenisboekjes mij niet bekend. Beem, De joden van Leeuwarden, maakt in het geheel geen melding van Levie Jozefs in deze hoedanigheid.

53.

GAG OAG rekest d.d. 5.12.1712, 8.12.1712, 23.4.1714 en 28.2.1717. Hij zal toen zijn besnijdenisregisters hebben meegenomen. Maar het is ook niet geheel en al onwaarschijnlijk dat deze besnijdenisregisters hem later in het bezit zijn gesteld door de advocaat Hallewil. Deze diende in 1711 namens Levie Jozefs een rekest in om de teruggave van een ‘braskorf’, waarin zich Hebreeuwse boekjes, oude brieven en andere papieren bevonden, GAG OAG rekest d.d.

19.1.1711.

54.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 6.9.1710. Dit besluit werd een paar dagen later door de Staten van de provincie Stad en Lande overgenomen en daarmee tot het gehele gewest uitgebreid, De Bruijn, Plakkaten, nr. 1309 d.d. 18.9.1710.

55.

GAG RA III ll nr. 24 (1710), GAG OAG rekest d.d. 19.12.1710. Het betrof een buitenechtelijk geboren dochter van Cecile de la Ferté en een zekere generaal Obdam uit Utrecht.

Hoogstwaarschijnlijk was de vader de in 1635 geboren Jakob van Wassenaer, graaf van Wassenaar en heer van Obdam.

56.

Pachter werd uiteindelijk Justus Kriex, telg uit een familie van tafelhouders, GAG OAG resolutie

(22)

van burgemeesters en raad d.d. 15.4.1711. Zie Rietema, ‘Kriex. Een familie van Tafelhouders’.

57.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 8.9.1711. Dit verbod werd in de herfst van 1712 door het stadsbestuur van Leeuwarden en Gedeputeerde Staten van Friesland overgenomen, Beem, De Joden van Leeuwarden, 10-12.

58.

Huisman, Stadsbelang en standsbesef, 289-295.

59.

GAG OAG rekest d.d. 16.9.1712.

60.

Dat blijkt tenminste uit een rekest van de kooplieden David en Mozes Harpi en de weduwe Barendje en haar zoon Emanuel Izaaks, GAG OAG rekest d.d. 22.9.1713.

61.

GAG RA III ii3 folio 115-116, RAG AIG inv.nr. 7.7 d.d. 1.9.1712. Het ging hierbij om de wegens een inbraak te Zuidbroek veroordeelde Arend Jacobs Pain.

62.

Wellicht betrof het hier Benedictus Gomperts en diens zoon Salomon Gomperts. De eerste werd in 1712 tot het koopmansgilde toegelaten tegen betaling van 90 gulden, GAG Index namen gildeleden wegens verschuldigd admissiegeld voorkomend in de rekeningen der stad Groningen.

63.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 7.9.1713.

64.

Schut, Geschiedenis van de joodse gemeenschap, 20, waaruit blijkt dat ondanks het verbod van 1710 ook uit de stadsjurisdicties de joden niet waren vertrokken.

65.

GAG OAG rekest d.d. 24.6.1715. Het gaat hierbij om een verzoek van de uit Amersfoort afkomstige Benedictus Gomperts voor zijn zoon Salomon Gomperts. Overigens zijn de woorden burger en ingezetene in zijn rekest tegenstrijdig. Men was ofwel burger ofwel ingezetene. Dit zijn niet twee verschillende categorieën inwoners die ik voor het gemak gecreëerd heb, maar die destijds zo werden gehanteerd.

66.

Het gaat hierbij om Izaak Israels en zijn vrouw Ragel de Moura, die in 1728 een huis voor de A-poort kopen, GAG RA III x106 d.d. 2.9.1728 en RA III x109 d.d. 8.10.1731.

67.

GAG OAG rekest d.d. 10.8.1724.

68.

GAG OAG rekest d.d. 4.5.1725.

69.

Schut, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in de Pekela’s, 87-88, 93.

70.

GAG OAG rekest d.d. 1.11.1729.

71.

GAG OAG rekest d.d. 26.10.1730.

72.

Hoewel van hem geen aanvraag tot inwoning is gevonden, komt zijn naam wel voor in de stadsrekening van 1728 onder het hoofdstuk van personen die voor het burgerrecht hebben

(23)

betaald.

73.

‘Sometimes a whole community slipped in under the shadow of an influential individual who had recieved the necessary permission’, Katz, Out of the Ghetto, 16.

74.

Het hoogste rentepercentage was 33%.

75.

Overigens ontstond over de openstelling van de bank in Groningen op zaterdag en zondag keer op keer onenigheid tussen de partners vanwege hun religieuze gevoelens, GAG OAG rekest d.d.

19.2.1732.

76.

GAG OAG rekest d.d. 14.2.1732.

77.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 13.9.1731.

78.

GAG OAG protocol der Stads secreete saacken d.d. 10.2.1732.

79.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 29.6.1731.

80.

Blijkens GAG RA III j1 d.d. 27.10.1734 is het contract tussen beide op 8.10.1731 voor een Amsterdamse notaris opgemaakt. Onbekend is hoe de naam van deze notaris luidde.

81.

GAG RA III x110 d.d. 9.7.1732.

82.

Volgens GAG RA III x111 d.d. 9.11.1733 was de vervanger in deze tijd zijn zoon Levie Mozes Goldsmid Stadhagen, die overigens in 1736 al in Emden woonde.

83.

GAG OAG rekest d.d. 19.2.1732.

84.

Voor een genealogie van de familie Goldsmid, Prijs, Stamboom, en Bennet, ‘Moses Goldsmid’.

85.

Von Hameln, Denkwürdigkeiten der Glückel von Hameln.

86.

Een overzicht van de rijkdom van de familie biedt een inventaris opgemaakt na de dood van Sara Arents, GAA NA 9756 d.d. 12.9.1736. In deze inventaris is ook sprake van het testament van Wolf Goldsmid d.d. 22.4.1716 opgemaakt voor notaris Dirk van der Grol en het testament van zijn vrouw d.d. 5.7.1735 opgemaakt voor notaris Daniel van der Brink en een inventaris van goederen d.d. 23.1.1736 opgemaakt voor notaris Johannes van Valikens.

87.

Bennet, ‘Moses Goldsmid’.

88.

GAA NA 6138 d.d. 31.8.1731.

89.

Yogev, Diamonds and Coral, 162, voor een dergelijke handelsovereenkomst.

90.

(24)

Schut, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in de Pekela’s, 92 noot 298. Vgl. voor een dergelijke compagnie voor de handel op Curaçao, GAA NA 7537 d.d. 4.5.1713 tussen Gomperts, Reitlinger, Simon en Aron Abrahams, Philip Levi en Zadok Levi Gomperts, Mozes Joseph Rees en Abraham Boas de Jonge.

91.

Schut, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in de Pekela’s, 91-92.

92.

Op het ‘kohier van het taxatiegeld’ over 1731–1732 staat Levie Goldsmid nog vermeld als

‘tafelhouder’. In dit register staat hij genoteerd voor een bedrag van twaalf gulden, wat ongeveer tweederde is van het bedrag dat de hoogst aangeslagenen betaalden, RAG ASSL inv. nr. 2217 folio 6 verso. Evenals Mozes Goldsmid was ook zijn schoonfamilie bij de uitbating van een bank van lening betrokken. In 1717 namelijk pachtte Benedictus Goldsmit (Cassel), een zwager van Mozes Goldsmid, de bank van lening in Doesburg, Kooger, Joods leven in Doesburg, 20.

93.

GAG OAG rekest d.d. 22.4.1732. Overigens komt dit getal overeen met het minimaal vereiste aantal personen om een volledige godsdienstoefening te houden.

94.

GAG OAG rekest d.d. 2.5.1732.

95.

GAG OAG rekest d.d. 30.5.1732.

96.

Izak Jozefs Cohen was gehuwd met Bela Mozes Goldsmid. Voor het contract van huwelijkse voorwaarden zie GAA NA 9116 nr. 1028 d.d. november 1733.

97.

GAG OAG rekest d.d. 14.3.1733.

98.

GAG OAG rekest d.d. 14.3.1734.

99.

GAG OAG III j1 d.d. 27.10.1734.

100.

GAG OAG rekest d.d. 21.8.1738.

101.

GAG OAG rekest d.d. 31.8.1741, 11.9.1744, 13.9.1744, 26.8.1747 en 24.8.1747.

102.

Zie voor het in het Hebreeuws gestelde testament van Goldsmid, GAA NA 9141 nr. 1218 d.d.

13.7.1736.

103.

Vanwege het belang dat toekomstig onderzoek naar de familie Goldsmid voor de geschiedenis van de joden in de Republiek heeft, geef ik hierbij de vindplaats van relevante archivalia, GAG OAG rekest d.d. 28.11.1738, rekest d.d. 30.6.1746, rekest d.d. 18.11.1755, GAG RA III x142d.d.

19.8.1755, GAG RA III x142d.d. 17.11.1755, RAG ORA XV C1d.d. 10.3.1766, RAG ORA LXII c1 d.d. 15.7.1782, RAG ORA LXII c1 d.d. 29.7.1783, GAA NA (notaris Pieter Jacobus Scheurleur) d.d. 10.9.1783, GAA NA nr. 1047 d.d. 25.11.1783, RAG ORA LXII c1 d.d.

23.12.1783, RAG ORA LXII c1 d.d. 23.4.1784, RANH Archief staten van Holland register van octrooien, 1784 folio 264-268, GAA RA nr. 1049 d.d. 30.3.1784, RAG ORA LXII c1 d.d.

22.2.1785, RAG ORA LXIII g3 d.d. 24.6.1785, RAG ORA LXIII g3 d.d. 8.7.1785, RAG ORA

(25)

LXIII g3d.d. 15.7.1785, RAG ORA LXIII g3d.d. 15.7.1785, RAG ORA LXIII g3d.d. 27.7.1785, RAG ORA LXIII g3 d.d. 17.7.1787, RAG ORA LXIII g3 d.d. 3.7.1789.

104.

Waarschijnlijk huwde zijn vader omstreeks 1688 met Rachel de Mella, Verdooner en Snel, Trouwen in Mokum I, 56.

105.

Rachel ging in 1709 te Amsterdam in ondertrouw met Salomon Agua Branca, Verdooner en Snel, Trouwen in Mokum I, 70.

106.

GAG RA III x106 d.d. 2.9.1728. Zie ook bijlage 4.

107.

Voor het burgerrecht betaalde hij 45 gulden (het bedrag voor een vreemde dus), GAG OAG stadsrekening 1728, en voor het lidmaatschap van het gilde negen gulden, GAG Gilden inv. nr.

30.

108.

GAG RA III x109 d.d. 8.10.1731. Zie ook bijlage 4.

109.

In het jaar 1730–1731 staat hij op het ‘kohier voor het taxatiegeld’ voor een bedrag van zes gulden genoteerd. Deze som is ongeveer een derde van hetgeen de hoogst aangeslagenen moesten betalen, RAG ASSL inv. nr. 2217 folio 24 verso.

110.

GAG OAG rekest d.d. 21.3.1730 en 3.7.1730.

111.

GAG OAG rekest d.d. 10.12.1736.

112.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 29.6.1742.

113.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 17.1.1743.

114.

GAG OAG rekest d.d. 28.11.1738, en GAG RA III j2 d.d. 23.7.1739.

115.

GAG OAG rekest d.d. 2.6.1738.

116.

GAG RA III ll nr. 91 (1752).

117.

RAG AHJK inv. nr. 982 d.d. 26.9.1754.

118.

RAG ASSL inv. nr. 435 d.d. 4.5.1741.

119.

GAG RA III x126 d.d. 18.10.1743.

120.

GAG OAG rekest d.d. 15.9.1746.

121.

GAG OAG rekest d.d. 30.1.1755.

122.

GAG RA III x144 d.d. 10.4.1757. Zie ook bijlage 4.

(26)

123.

GAG RA III cc6 d.d. 10.3.1763, en RA III ij d.d. 10.3.1763.

124.

De Vey Mestdagh, ‘De joodse gemeente van Appingedam’, 94-99.

125.

De Bruijn, Plakkaten, nr. 359 d.d. 9.7.1628.

126.

GAG OAG rekest d.d. 25.5.1737.

127.

Bakker, Bedelorden en Begijnen in de stad Groningen, 4-7.

128.

De stad Groningen kende ook nog een categorie ‘buren’. Oorspronkelijk was de verwerving van het buurrecht een voorwaarde voor het uitoefenen van koopmanschap. In 1597 bepaalde het stadsbestuur dat men voor het verwerven van het gildelidmaatschap eerst het burgerrecht moest hebben gekocht. Hiermee was de functie van het ‘buurmael’ op dit terrein overbodig geworden en verdwijnt deze ‘tussencategorie’ dan ook. Volgens het reglement voor het kramersgilde uit 1434 kostte het buurrecht vier oude schilden, waarvan de ene helft de stadsfiscus toekwam en de andere helft het gilde. In een wijziging uit 1534 van het Stadsboek werd een bepaling opgenomen, waarbij de verwerving van het buurrecht was vastgesteld op twee Philippusgulden.

129.

In 1584 werd de prijs van het burgerrecht verhoogd tot zestien Philippusgulden, Huisman, Stadsbelang en standsbesef, 106. Eind zeventiende en in de achttiende eeuw kostte het burgerrecht 30 gulden en voor vreemden 45 gulden en het lidmaatschap van het kooplieden- en kramergilde negen gulden.

130.

In navolging van andere steden voerde Groningen in 1666 het grootburgerrecht in. Vanaf dat jaar konden politieke en andere belangrijke functies alleen nog vervuld worden door personen die het grootburgerrecht hadden gekocht. Deze maatregel was in hoofdzaak bedoeld om de politieke invloed van de gilden terug te dringen, die van oudsher een belangrijke rol in het stedelijk bestuur hadden gespeeld. En hoewel de gilden al sinds 1594 formeel niet meer betrokken waren bij het bestuur van de stad, legden zij zich ongaarne hierbij neer. Zelfs nog in 1657 en 1662 leidde dat tot politieke oproeren, waarbij de gilden de belangrijkste rol speelden, zie de inleiding bij de dagboeken van Gerard Udinck, Niebaum en Veldman, Tot tijdverdrijf in ballingschap, x-xiii.

131.

Bijvoorbeeld in 1686 de toekenning van privileges aan ‘draperien en manufacturen’, GAG OAG protocol der Stads secreete saacken d.d. 18.2.1686.

132.

Zo werd b.v. in 1620 ter bevordering van de textielnijverheid aan een tweetal drapeniers uit Weesp niet alleen het gratis burgerrecht verleend, maar hun bovendien nog een startkapitaal van 50 gulden toegezegd, GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 4.4.1620. Daarentegen werd in 1744 de stoelenmatter Johan Holm uit Stockholm het gratis burgerrecht geweigerd, GAG OAG rekest d.d. 17.12.1744. Het stadsbestuur was waarschijnlijk van mening dat zijn beroep weinig aan de stedelijke economie zou bijdragen.

133.

Bakker, Hugenoten, 48. Uiteraard hoopte de magistraat ook dat van de vestiging van de

(27)

Hugenoten een positieve impuls uit zou gaan voor de stedelijke economie.

134.

Zie b.v. de plakkaten van 28.8.1668 RAG A1, 11.1.1675 RAG A1, 3.10.1683 RAG A2,27.11.1704 RAG A2.

135.

Hierover hoofdstuk 6.

136.

RAG So I d.d. 16.9.1594.

137.

De Bruijn, Plakkaten, nr. 188 d.d. 9.4.1610.

138.

Ibidem, nrs. 380 d.d. 23.9.1629, 572 d.d. 16.4.1650, 666 d.d. 1.12.1658, 1270 d.d. 8.11.1706 en 1372 d.d. 13.2.1717.

139.

Schut, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in de Pekela’s, 15-17, De Bruijn, Plakkaten, nr.

1797 d.d. 3.3.1752. Overigens moet ik hierbij wel aantekenen dat ik niet alle resoluties van burgemeesters en raad uit de zeventiende en achttiende eeuw heb doorgenomen en dat het dus niet onwaarschijnlijk is dat hierover nog iets nader gevonden kan worden.

140.

GAG OAG rekest d.d. 23.9.1735.

141.

Via vermeldingen van namen van joden in de archiefstukken kunnen we vaststellen, dat er in 1744 twintig joodse gezinnen in de stad woonden. Indien we er vanuitgaan, dat een gezin gemiddeld uit 4,5 personen bestond kom ik uit op 90 personen. Hierbij moet men voor ogen houden dat dit een voorzichtige schatting is.

142.

Zie b.v. Bolle, Opheffing van de autonomie, 27.

143.

GAG RA III tt3 d.d. 1.6.1742, GAG OAG rekest d.d. 4.6.1742.

144.

De magistraat maakte hierbij nog wel een onderscheid tussen joden en niet-joden. Hoewel een zekere Borgert Bontekoe zich in hetzelfde jaar aan dergelijke feiten schuldig maakte, werd hem slechts gelast hiermee op te houden, GAG RA III tt3 23.10.1742.

145.

Encyclopedia Judaica, 15, ‘Takkanot Ha-Kahal’, 728-738.

146.

Zie voor de volledige tekst van het reglement bijlage 1.

147.

Het begrip autonomie heeft in het Nederlandse staatsrecht de volgende betekenis. Het naar eigen inzicht behartigen van de eigen huishoudelijke zaken van een instelling of vereniging. Hier tegenover staat zelfbestuur of medebewind: dat is het meewerken van lagere organen aan wetten en besluiten van hogere organen. Van juridische autonomie voor de Joodse Gemeente, dat wil zeggen het privilege om recht te spreken en vonnissen uit te voeren op grond van de joodse wetten en door joodse rechters, was dus geen sprake. Zie Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, 542-548, en Encyclopedia Judaica, 3, ‘Autonomy’, 921-931.

(28)

148.

De voorwaarden waaronder de lutheranen zich in de stad mochten vestigen, vertonen veel overeenkomst met die van de joden. Zo werd de lutheranen opgedragen in vrede te leven zonder schandaal of ergernis te veroorzaken; zij mochten geen kwaad spreken van de ‘gereformeerde’

religie; ze dienden hun eigen armen te onderhouden; hun predikant moest bij meerderheid van stemmen verkozen worden en voor zijn aanstelling was de instemming van burgemeesters en raad nodig. Verder gold de verplichting dat de ouderlingen en diakenen uit de meest gegoede leden werden gekozen en behoefde ook hun aanstelling de goedkeuring van het stadsbestuur. De

‘tolerantie’ van de inwoning der lutheranen tenslotte was voorlopig en burgemeesters en raad hielden zich het recht voor om de inwoning te allen tijde op te zeggen, GAG, OAG, resolutie van burgemeesters en raad d.d. 15.3.1687. Zie Suringa, Groningen en zijn verleden, 50-51.

149.

Voor het verzoek van de lutherse gemeente aan het stadsbestuur om approbatie van hun nieuw verkozen leden van de kerkeraad, GAG OAG rekest d.d. 10.4.1732.

150.

GAG OAG rekest d.d. 27.6.1744.

151.

GAG RA III a d.d. 18.6.1744.

152.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 5.10.1745.

153.

GAG RA III ll nr. 91 (1752), RA III tt3 d.d. 11.10.1752. Zie over Jacob Mozes ook hoofdstuk 6.

154.

‘Steeds weer zien wij, dat in alle steden, waar joodse gemeenten waren, de burgemeesters van tijd tot tijd in interne aangelegenheden werden gemengd, hetzij door parnassiem, hetzij door leden der gemeente’, Bolle, De opheffing van de autonomie, 31. ‘In formeel opzicht was de autonomie [van de Joodse Gemeenten] niet uitzonderlijk groot. De onderlinge civiele en godsdienstige conflicten konden worden beslecht door de uit de voornaamste families gekozen parnassim wier macht, evenals in Venetië waar dit bestuursmodel vandaan kwam, boven die der door hen benoemde rabbijnen uitging. Voor hen die daartoe de moed hadden en de financiële onafhankelijkheid bezaten, bestond de mogelijkheid bij de niet-joodse autoriteiten in beroep te gaan’, Huussen en Wedman, ‘Politieke en sociaal-culturele aspecten’, 211.

155.

GAG RA III j4 d.d. 31.1.1752.

156.

Schut, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in de Pekela’s, 35-36.

157.

GAG OAG rekest d.d. 9.9.1746.

158.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 16.3.1667.

159.

GAG OAG rekest d.d. 25.4.1744.

160.

De begraafplaats werd in 1746 aangelegd op de Galgendwinger. De straatnaam Jodenkampje herinnert hier nog aan, Van Bekkum en Schut, ‘De joodse gemeente’, 165-166.

(29)

161.

Hempenius-van Dijk, ‘Huwelijkssluiting in de stad Groningen’, voor een overzicht van de regels die in acht moesten worden genomen bij het sluiten van een wettig huwelijk.

162.

Voor de instructie uit 1724, De Bruijn, Plakkaten, nr. 1447 d.d. 3.7.1724. Als hoofdkerken golden de Martinikerk, de A-kerk en de Nieuwe kerk.

163.

Huussen, ‘Verboden graden van bloed- en aanverwantschap’.

164.

Van Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandsche huwelijksrecht, 155-164.

165.

Huussen, ‘Rechtspolitische Aspekte’, 102-103.

166.

Van Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandse huwelijksrecht, 85-89.

167.

Ibidem, 158-161.

168.

De Bruijn, Plakkaten, nr. 604 d.d. 19.2.1653 en nr. 1162 d.d. 8.3.1698.

169.

Ibidem, nrs. 330 (1625), 626 d.d. 11.5.1655, 1333 d.d. 18.3.1713 en 1431 d.d. 17.11.1721, Hempenius-van Dijk, ‘Huwelijkssluiting in de stad Groningen’, 204-205..

170.

Noordkerk, Handvesten II, 471-472.

171.

Verdooner en Snel, Trouwen in Mokum I, 138 (David Gompert met Hendrikje Philip).

172.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 30.12.1750. Hempenius-van Dijk,

‘Huwelijkssluiting in de stad Groningen’, 205-206. In Friesland daarentegen werden de joden in 1772 juist verplicht om een huwelijk in de kerk of ten stadhuize te laten afkondigen, Beem, De Joden van Leeuwarden, 24-25. De reden hiervoor was dat de Friese overheid beducht was dat de daar wonende joden een ‘verboden’ huwelijk zouden sluiten.

173.

Het betreft hier de te Wittmund in Oost-Friesland geboren Joseph Godschalk (Gosses) de Klein, die gehuwd was geweest met Sara Benjamins en die nu wilde huwen met Maaike Benjamins, vgl.

Hage en De Vey Mestdagh, De joodse gemeenschap van Veendam-Wildervank, 309, en Schut,

‘Lijst van in het Oldambt wonende joden’, 41. De bij Egmond, ‘Contours of Identity’, 205, genoemde leden van de familie Gossen waren broers van Joseph Godschalk.

174.

Dit was niet juist. Hoewel de joden meestal wel dispensatie werd verleend als zij een huwelijk wilden aangaan als dat van Godschalk, moest ontheffing steeds per keer aangevraagd worden, Van Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandsche huwelijksrecht, 73-76, en Huussen, De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht, 15-18.

175.

GAG OAG rekest d.d. 20.2.1766.

176.

RAG AUG inv. nr. 133 d.d. 17.2.1766. De passage uit de notulen van de theologische faculteit

(30)

is afgedrukt bij Mendels, De Joodse Gemeente, 62-65.

177.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 20.2.1766. Een Nederlandse vertaling van het oorspronkelijk in het Latijn gestelde advies is afgedrukt bij Van Hoorn, ‘De Geschiedenis van de Joden’, XIII, overigens zonder vermelding van de vindplaats.

178.

GAG OAG rekest d.d. 17.8.1786. Samuel Philips Bleekrode, zoon van Philip Levie en Aaltje Andreas, was omstreeks 1749 te Immerode geboren en vestigde zich in 1783 in Groningen. Hier huwde hij in 1784 met Hester Hartogs Kisch.

179.

Overigens niet dan nadat het hierover de raad van anderen had ingewonnen. Wie dit advies gaf vermeld de beschikking niet. Of de theologische faculteit bij het advies betrokken was, valt door het ontbreken van de notulen van het faculteitsbestuur over deze periode niet na te gaan.

180.

Zie voor hun familierelatie Schut, De joodse gemeenschap in de Pekela’s [...] overzichten van de joodse bevolking, 131-150.

181.

GAG OAG rekest d.d. 22.5.1789.

182.

In de notulen van het bestuur van de theologische faculteit wordt van dit advies geen melding gemaakt.

183.

GAG OAG resolutie van burgemeesters en raad d.d. 22.5.1789.

184.

Het ging hierbij om het huwelijk van de omstreeks 1753 te Glogau (Glogóv in Polen) geboren Salomon Jonas (Graveur) met de omstreeks 1773 te Dordrecht geboren Rachel Joseph, de dochter van zijn zuster, GAG OAG rekest d.d. 9.2.1796.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Misschien was de toename van het aantal joden dat hier ging wonen te gering om zich er nog langer intensief mee bezig te houden of hadden de kerkbestuurders ingezien dat hun doel,

15-21 Tisjri (7 de maand) September-oktober Herdenkt Gods grote verlos- sing en bescherming tijdens de wildernisomwandelingen van de Israëlieten. Chanoeka of herinwij-

In samenwerking met het Franz Rosenzweig Minerva Center, het Leo Baeck Institute Jerusalem en het Departement Duits van de Hebrew University, organiseerde het Instituut voor

In Amsterdam mochten de joden hun eigen geloof belijden en hadden ze meer rechten dan joden in andere landen.. Veel van de nieuw-christenen namen daarom het geloof van hun

In de eerste plaats was voor de joden in de stad Groningen de afkondiging van reglementen belangrijk; niet alleen nam hierdoor de organisatiegraad toe, maar sommige op

Verkoper is de landbouwer Louwerens Quinten uit Eersel en koper is Jacob Benjamin Weener, koopman, wonend te Bergeijk die mede optreedt namens Jonas Samuel Goudsmets wonende te

Door dit anders zijn dan overige straten, net als voor de oorlog, blijft de Folkingestraat zich onderscheiden, en blijft de identiteit van de joodse buurt in dit stadsdeel

Onder de Joodse gemeenschap bevinden zich zowel voor-, als tegenstanders van deze theorie, maar feit is dat Zionisme regelmatig werd aangehaald door Russische