• No results found

Bewaarschriften versturen per e-mail ? Dat mag, zegt de fiscus

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bewaarschriften versturen per e-mail ? Dat mag, zegt de fiscus"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Bewaarschriften versturen per e-mail ? Dat mag, zegt de fiscus p. 3/ Personenbelasting en woning : een

‘gelaagde’ fiscaliteit

Bewaarschriften versturen per e-mail ? Dat mag, zegt de fiscus

In een circulaire van 3 februari 20161 geeft de federale belas- tingadministratie toelichting bij een aantal vormvoorschriften, waaraan (digitale) bezwaarschriften en verzoekschriften tot ambtshalve ontheffing moeten voldoen. Het is nuttig om deze circulaire even onder de loep te nemen, temeer daar ook de rech- ters zich de laatste jaren regelmatig over deze materie hebben moeten buigen, en de (fiscale) wetgever in een sterk gedigitali- seerde wereld evenmin is blijven stilzitten, denk maar aan de mogelijkheid van het elektronisch ontvangen van aanslagbiljet- ten2 via Zoomit.

Hoe het allemaal begon : een handtekening op het bezwaarschrift hoeft niet (meer)

Hoe moet een bezwaarschrift eruitzien volgens de wet ? Sinds de invoering van ons Wetboek Inkomstenbelastingen (1964) stelt artikel 366 WIB 1992 dat een belastingschuldige tegen een aan- slag schriftelijk bezwaar kan indienen bij de directeur in wiens ambtsgebied de aanslag, verhogingen en boeten zijn gevestigd.

Dus een mondeling bezwaar kan niet.

Welke noodzakelijke identificatiegegevens zo’n schriftelijk be- zwaarschrift dan wel moet bevatten, wordt echter in de wet niet verder toegelicht. Evenmin vereist voormeld wetsartikel expliciet dat een bezwaar ondertekend moet zijn. Tenzij een ge- schrift zonder handtekening gewoonweg geen ‘geschrift’ zou zijn. Maar is dat wel zo ?

Concreet : moet een bezwaar – om geldig te zijn – effectief on- dertekend zijn ? Uiteraard, zo bevestigde het Hof van Cassatie tot voor kort, samen met de fiscus (Com.IB nr. 366/28). Maar in een arrest van 5 juni 20143 heeft datzelfde Hof een ware U-turn gemaakt, stellende dat een bezwaarschrift zonder handtekening wel degelijk regelmatig is, «indien aan de hand van de elementen waarover de Administratie beschikt op het ogenblik dat (zij) be-

1 Circulaire AAFisc Nr. 5/2016 [nr. Ci.704.063] dd. 3 februari 2016.

2 Art. 136/1 en 136/2 KB/WIB 1992 (gewijzigd bij KB 7 februari 2014).

3 Cass. 5 juni 2014, Fisc., nr. 1392, blz. 12.

slist over de toelaatbaarheid van het bezwaarschrift, vaststaat dat het uitgaat van de indiener ervan». Weg dus met het overdreven formalisme, en goed nieuws, zeker sinds het administratieve be- zwaar (sinds de procedurewetten 1999) niet langer een «akte van rechtspleging» is (de fiscale bezwaardiensten fungeerden zoals geweten vroeger als rechtbanken eerste aanleg4), maar een puur administratieve handeling, kaderend binnen het bestuursrecht.

In de besproken circulaire leest men dat de administratie zich neerlegt bij voormelde cassatierechtspraak van midden 2014, en wordt beloofd dat de administratieve commentaar zal wor- den aangepast. Opnieuw goed nieuws dus, maar helaas kunnen in de circulaire geen concrete richtlijnen worden teruggevon- den, meer bepaald betreffende de vraag vanaf wanneer de ad- ministratie er voldoende van overtuigd zal zijn dat het bezwaar effectief uitgaat van de belastingschuldige. En dat is toch wel jammer, en kan zelfs nefast zijn, want «het bezwaarschrift zal (...)», zo gaat het verder in de circulaire, «onontvankelijk moeten worden verklaard en een beslissing moet onmiddellijk worden ge- nomen wanneer de administratie twijfelt aan de hoedanigheid van de verzender om een bezwaarschrift in te dienen».

Wellicht zal het in de praktijk allemaal wel niet zo’n vaart lopen, en kan dergelijke automatisch afwijzende beslissing (wegens onontvankelijk) quasi altijd worden vermeden, indien het in- gediende bezwaarschrift een correcte en volledige identificatie van de bezwaarindiener omvat, evenals de concreet betwiste aanslag alomvattend omschrijft, met een opsomming van alle relevante identificatiegegevens zoals kohiernummer, type belas- tingen, aanslagjaar, … (en misschien ook met toevoeging kopie aanslagbiljet). De bezwaarschriften verzenden via uw (digitale) adressen die reeds door de administratie gekend zijn (bv. via My- MinFin, …) helpt natuurlijk ook. En ten slotte, in de circulaire zelf worden de ambtenaren erop gewezen dat zij bij twijfel best eerst hun eigen databanken (type SITRAN) moeten consulteren.

En wanneer dan zou blijken dat de belastingschuldige nergens

4 En bij niet akkoord moest men onmiddellijk naar het hof van beroep stappen.

(2)

een e-mailadres heeft achtergelaten, zal hem worden verzocht alsnog het nodige te willen doen, zo wordt in de circulaire ge- suggereerd. Wellicht zullen heel wat Directies bij blijvende twij- fel aan de belastingschuldige vragen een ondertekend origineel op te sturen om de (post/fax/mail)kennisgeving te bevestigen (randnr. 11 circulaire), eerder dan botweg en zelfs zonder het hoorrecht toe te staan, tot de onontvankelijkheid te beslissen.

Voor (de adviseur van) de belastingschuldige die op ‘absoluut ze- ker’ wil spelen : stuur gewoon, zoals vroeger, aangetekend een ondertekend bezwaarschrift, of zelfs via de eID, want dit laatste staat gelijk met een ondertekend bezwaarschrift5. Vergeet niet, naast uw klassieke verzoek tot inzage6 en te worden gehoord7, uit- drukkelijk te vragen dat u als lasthebber op zijn minst kopie zal krijgen van alle correspondentie. En is er binnen de zes8 maanden (vanaf de derde werkdag – zie nog hierna) te weinig tijd om het bezwaarschrift alomvattend te motiveren (bv. omdat de bezwaar- termijn bijna verstrijkt en/of nog niet alle onderliggende stukken voor handen zijn), dan kan men – weliswaar binnen de initiële be- zwaartermijn – alvast starten met één goede grief, die dan lopende de bezwaarprocedure kan worden aangevuld met nieuwe grieven.

Case closed. Of toch niet, want er zijn nog twee randbemerkingen.

Opm. 1 : Stuur als lasthebber zeker ook gelijktijdig met het bezwaarschrift uw volmacht mee. Luidens een cassatiearrest van 4  september 20159 kan een volmacht achteraf zeker nog bekrachtigd worden, maar het is niet geheel duidelijk binnen welk tijdsverloop de effectieve bekrachtiging dan wel zou moe- ten geschieden.

Opm. 2 : Bij een naamloze vennootschap is de raad van bestuur principieel het bevoegde orgaan om dergelijke volmachten te verstrekken of te bekrachtigen; de gedelegeerd bestuurder («CEO») zou dat volgens ons hoogste gerechtshof niet kunnen (Cass. 26 februari 200910). Dit geldt overigens niet enkel voor specifieke bezwaarvolmachten, maar meer algemeen voor alle volmachten waardoor beoefenaars van cijferberoepen (boek- houdkundig en fiscaal) rechtsgeldig kunnen optreden voor hun klanten11, bijvoorbeeld om fiscale aangiften in te dienen.

Geen handtekening nodig, dus … bezwaar per e-mail of fax moet dan ook kunnen, toch ?

Het feit dat er niet (langer) een handtekening nodig is, heeft vol- gens de circulaire inderdaad ook gevolgen voor de (on)ontvanke-

5 Circulaire dd. 3 februari 2016, nr. 12; art 1322, lid 2 BW (ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 20 oktober 2000): «Kan, voor de toepas- sing van dit artikel, voldoen aan de vereiste van een handtekening, een geheel van elektronische gegevens dat aan een bepaalde persoon kan worden toegerekend en het behoud van de integriteit van de inhoud van de akte aantoont».

6 Op grond van Wet Openbaarheid Bestuur 11 april 1994 (en meer al- gemeen art. 32 Grondwet) – belastingplichtige moet dit wel uitdruk- kelijk vragen.

7 Artikel 374 WIB 1992 – belastingplichtige moet dit ook uitdrukke- lijk vragen.

8 Opgelet (Vlaamse) bezwaartermijn tegen onroerende voorheffing bedraagt slechts drie maanden (art. 3.5.2.0.1 VCF: «De bezwaar- schriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van drie maanden na de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum, vermeld op het aanslagbiljet»).

9 Fisc. 2015, nr. 1449/2-4.

10 TRV 2009, 444.

11 Zie voor een meer uitgebreide bespreking: Pacioli, 2010, nr. 304, 1-4.

lijkheid van schriftelijke bezwaarschriften anders dan per post overgemaakt, t.w. per fax of e-mail of een ander (digitaal) telecom- municatiemiddel. Maar is een fax of e-mail wel een «geschrift» ?

Uiteraard, zo lezen wij in de circulaire, die verwijst naar artikel 2281, lid 1 Burgerlijk Wetboek12, dat het volgende stelt : «Wanneer een kennisgeving schriftelijk dient te gebeuren om door de kennisge- ver te kunnen worden aangevoerd, wordt ook een kennisgeving per telegram, telex, telefax, elektronische post of enig ander telecommu- nicatiemiddel dat resulteert in een schriftelijk stuk aan de zijde van de geadresseerde, als een schriftelijke kennisgeving beschouwd.

Hetzelfde geldt wanneer de kennisgeving slechts daarom niet in een schriftelijk stuk resulteert aan de zijde van de geadresseerde omdat deze een andere wijze van ontvangst hanteert». Daarop voort bor- durend komt men in de circulaire al snel tot het besluit dat een werkelijk gedrukt geschrift uitgaande van de belastingschuldige eigenlijk niet meer nodig is, maar dat de mogelijkheid tot afdruk- ken (door de fiscus als ontvanger dan) volstaat. De administratie moet dus enkel een printer hebben. Bezwaarfaxen en -mailen kan derhalve wel degelijk, want dat is «voldoende schriftelijk».

Opm. : Sinds 2005 voorziet artikel 366 WIB 1992 in een regeling erin bestaande dat een bezwaarschrift dat bij misslag door de indiener aan een verkeerde Directeur werd verzonden, automa- tisch door de «verkeerde Directeur» aan de «juiste Directeur» zal overgemaakt worden. Een bezwaar ingediend bij een verkeer- de Directeur, leidt dus niet tot de onregelmatigheid ervan. Met faxnummers, en zeker met «minfin.fed.be»-mailadressen, moet men in deze context (voormelde «Directeursafspraken») toch wat voorzichtig zijn, want welk is het exact nummer/ e-mailadres van de Directeur/Directie. Een verkeerd toegekomen bezwaar door- geven kan immers enkel tussen Directeurs/Directies onderling.

Misschien is er een lichtpunt in geval van nood ? Normaal gezien zou een aanslagbiljet op grond van de Wet Openbaarheid Bestuur alle informatie moeten bevatten over eventuele beroepsmogelijk- heden, de instanties bij wie het beroep moet worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen. Vaak wordt daarbij vergeten dat wanneer deze informatie niet (voldoende) wordt verstrekt, de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep/bezwaar ge- woonweg geen aanvang neemt (art. 2, 4° in fine Wet Openbaar- heid Bestuur). Wat als het e-mailadres van de bevoegde Directeur ontbreekt13… is de bezwaartermijn dan wel aangevangen ?

Aanvang bezwaartermijn (ook in een digitale context)

Een bezwaarschrift moet op straffe van verval14 worden inge- diend binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de derde werkdag15 volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat, (…) dan wel de datum van kennisgeving van de aanslag of van de inning van de belastingen op een andere manier dan bij kohier (art. 371, lid 1 WIB 1992).

12 Gewijzigd door artikel 3 wet 20 oktober 2000.

13 In de praktijk – anno 2016 – staan er behoorlijk wat e-mailadressen op aanslagbiljetten, van de taxatiedienst, van het invorderingsteam, van de bemiddelingsdienst, … maar blijkbaar niet van de Directie.

14 Behoudens bewijs van overmacht, wat evenwel absoluut geen eviden- te oefening is – zie hierover meer uitgebreid: Pacioli 2012, nr. 343, 1-5.

15 Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn geen werkdagen (MvT, Gedr. St. Kamer 2009-2012, nr. 2521/001, 6).

(3)

De vreemd ogende «drie werkdagen»-regeling kadert in de zo- genaamde «ontvangsttheorie» (m.n. wanneer zal het verzonden aanslagbiljet wellicht aankomen bij de belastingschuldige) en is er gekomen omdat de voorheen (tot 6 juni 2010) van toepassing zijnde verzendtheorie (begindatum van bezwaartermijn was de verzending van het aanslagbiljet) door het Grondwettelijk Hof16 discriminerend werd bevonden. In de besproken circulaire wordt ruim op dit thema ingegaan, wat interessant kan zijn voor belastingschuldigen die nog in geschil zijn met de admi- nistratie voor oude aanslagjaren. In deze bijdrage wordt daar evenwel niet verder op ingegaan.

Wanneer een belastingschuldige op grond van artikel 302, lid 2 WIB 199217 voor de elektronische ontvangst van zijn aanslag- biljet heeft gekozen, dan loopt de termijn van zes maanden vanaf de datum waarop het aanslagbiljet elektronisch wordt aangeboden (art. 371, lid 2 WIB 1992). Dat is dus een iets ande- re regeling. De circulaire herinnert eraan dat dergelijke keuze ofwel bij het indienen van de aangifte kan worden gemaakt (via Tax-on-Web) ofwel tijdens de loop van het jaar (via MyMinFin).

Ingeval van een gemeenschappelijke aanslag moeten beide per- sonen opteren voor elektronische aanslagbiljetten. In de circu- laire wordt omstandig uitgelegd dat bij elektronische verzen- ding de verzendingsdatum van het aanslagbiljet dezelfde zal zijn als de effectieve aanbiedingsdatum, omdat de NV Isabel heeft verzekerd dat de aanbieding van het aanslagbiljet in de PC-banking (Zoomit) zal geschieden binnen de twee uur van overhandiging van het aanslagbiljet door de administratie aan

16 GW 19 december 2007, nr. 162/2007.

17 Zie voor een verdere uitwerking: artikel 136 KB/WIB 1992.

Isabel (randnr. 18 circulaire). Hou uw PC-banking dus goed in het oog, want uw bezwaartermijn zou wel al eens kunnen lopen.

Tijdige ontvangst van een bezwaar (ook in een digitale context)

Bij een aangetekend bezwaar geldt, sinds 29 augustus 201418, de datum van de poststempel op het verzendingsbewijs als da- tum van de indiening bij de administratie (art. 371, lid 3 WIB 1992). Voorheen was – zoals voor de gewone post vandaag nog het geval is – niets voorzien, zodat zich in de praktijk wel eens moeilijkheden voordeden (bv. bij vertraging post). Bij e-mail of fax is de relevante datum om te oordelen of het bezwaarschrift tijdig is, de aankomst ervan bij de administratie (cf. artikel 2281, lid 2 Burgerlijk Wetboek).

Voormelde manieren van verzending van het bezwaar kunnen tamelijk gemakkelijk worden bewezen. Bij een verzending bij gewone post is dat niet het geval, zodat dan best zoals voorheen wordt gewerkt met een ontvangstmelding door de administratie.

Inwerkingtreding

De circulaire, waarvan de inhoud ook van toepassing is op ver- zoekschriften tot ambtshalve ontheffing (randnr. 28 circulaire), is onmiddellijk van toepassing, ook op alle lopende geschillen.

Leo DE BROECK Advocaat De Broeck Van Laere & Partners Prof. Fiscale Hogeschool – Docent KULeuven

18 Gewijzigd bij artikel 16 wet 25 april 2014.

Personenbelasting en woning : een

‘gelaagde’ fiscaliteit

Inleiding

De Zesde Staatshervorming die concreet uitgewerkt is in de bij- zondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de finan- ciering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden119 en de wet van 8 mei 2014220, heeft de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financie- ring van de Gemeenschappen en de Gewesten321 (afgekort «de BWF») alsook het Wetboek op de Inkomstenbelastingen (afge- kort «WIB 1992») grondig gewijzigd.

Voortaan moeten fiscalisten minstens de volgende lectuur op hun nachtkastje liggen hebben : de BWF en het WIB 1992.

1 Verschenen in het BS van 31 januari 2014.

2 Verschenen in het BS van 28 mei 2014.

3 Verschenen in het BS van 17 januari 1989.

Enerzijds voorziet de Zesde Staatshervorming in een overdracht van nieuwe materiële bevoegdheden naar de gewesten en ge- meenschappen (cf. inzonderheid, artikelen 5/1 tot 5/8 van de BWF) terwijl ze de doeltreffendheid van die welke ze reeds had- den consolideert.

Anderzijds regelt deze hervorming de noodzakelijke financie- ring met het oog op de uitvoering van de aldus overgehevelde bevoegdheden naar de gefedereerde entiteiten via de toeken- ning van een aanzienlijke tariefautonomie op het vlak van de personenbelasting, terwijl ze de exclusieve bevoegdheid inzake fiscale voordelen verbonden aan hun materiële bevoegdheden aan hen toevertrouwt (cf. meer bepaald artikelen 14537 tot 14546 WIB 1992).

Deze wijzigingen gelden vanaf het aanslagjaar 2015.

(4)

In dit artikel beperken wij ons tot een toelichting bij een aan- tal aandachtspunten op het vlak van belastingverminderingen gekoppeld aan de woning van de belastingplichtige. Dit onder- werp verdient eigenlijk een ruimere studie, maar gezien het be- perkte karakter van deze bijdrage kunnen wij slechts heel sum- mier ons licht laten schijnen over deze fiscale duisternis41.

I. Belastingverminderingen verbonden aan de woning : voorstelling van de drie etappes in de redenering

Sinds aj. 2015 omvat de PB een federaal en een regionaal luik.

De wetgever wou immers de neutraliteit van de belastingschuld die door de belastingplichtigen gedragen wordt maximaal ga- randeren terwijl hij de gewesten ook ruimte voor fiscale auto- nomie wou bieden.

Deze doelstelling wordt verwezenlijkt dankzij de nieuwe bere- keningsmethode van de PB waarbij deze belasting eerst bere- kend wordt volgens de federale regels en het verkregen federale resultaat vervolgens gereduceerd wordt aan de hand van een fiscale autonomiefactor die overgelaten wordt aan de gewesten zodat zij, op het einde van de rit, hun gewestelijke opcentiemen op basis van de aldus gereduceerde PB kunnen toepassen.

De federale staat behoudt de exclusieve bevoegdheid om de be- lastbare materie, het belastbare feit, de bepaling van de belas- tingschuldigen alsook van de belastbare basis in de PB te regelen (wat ook een exclusiviteit voor de belastingaftrekken inhoudt).

De gewesten krijgen, op hun beurt, de exclusieve bevoegdheid om de belastingverminderingen en -kredieten te organiseren die betrekking hebben op hun materiële bevoegdheden gepaard gaand met het verbod voor de federale staat om fiscale voordelen op dat vlak uit te vaardigen en in aftrekken van de totale net- to-inkomsten te voorzien (onder voorbehoud van de aftrek van 80 % van de onderhoudsgelden die door de belastingplichtigen gestort worden, cf. artikel 5/1, §5, nieuw van de BWF).

Zo verleent artikel 5/5, §4, nieuw, van de BWF de gewesten de exclusieve bevoegdheid voor een hele reeks belastbare feiten die gekoppeld zijn aan belastingvoordelen, waaronder de belasting- verminderingen betreffende de uitgaven gedragen om de eigen woning te verwerven of te behouden.

Het gaat hier om de volgende uitgaven : «intrestbetalingen en ka- pitaalaflossingen voor leningen die werden aangegaan om een ei- gen woning te bouwen, aan te kopen, te verbouwen of te renoveren;

de premiebetalingen voor schuldsaldoverzekeringen die de boven-

4 In de hoop u meer duiding te geven bij de punten die nog onopge- helderd blijven, raden wij u de volgende interessante lectuur aan:

het speciale nummer gewijd aan de Zesde Staatshervorming in het Revue de fiscalité régionale et locale, nr. 2014/4 dat een gedeelte omvat waarin de ratio legis van de Zesde Hervorming besproken wordt, alsook enkele praktische luiken (een volgend nummer van dat tijdschrift zal gewijd zijn aan de specifieke maatregelen van de gewesten); de duidelijke en beknopte artikelen van B. MARISCAL in Actualités fiscales nrs. 2015/01, 2015/07 en 2015/10; de verklarende nota’s bij de aangifte in de PB van R. ROSOUX (die zich gebaseerd heeft op de verschoven boekhoudkundige rubrieken) alsook de samenvattende schema’s van F. PIRET verschenen in Lettre fiscale belge, nrs. 2015/237 en 2015/238; de tekst over de aangifte geschre- ven door J. VAN DYCK in Fiscoloog nr. 1430 van 8 mei 2015; het overzicht van de stelsels toegepast door de drie Gewesten opgesteld door J. WELLENS en verschenen in dit tijdschrift, nr. 403.

staande leningen waarborgen; de premiebetalingen voor individu- ele levensverzekeringen die werden beleend om een eigen woning te bouwen, aan te kopen, te verbouwen of te renoveren; de erfpacht- en opstalvergoedingen die worden betaald voor de eigen woning»52.

A contrario, betekent dit dat de federale staat bevoegd blijft voor de belastbare feiten gekoppeld aan de belastingvoordelen die be- trekking hebben op de uitgaven die werden gedragen om een woning te verwerven of te behouden die niet de eigen woning van de belastingplichtige is.

Nadat we het sleutelbegrip «eigen woning» (II) gedefinieerd heb- ben, zullen we even kort ingaan op de belastingvoordelen ver- bonden aan de eigen woning op basis van een driestappenrede- nering63 : ten eerste moet bepaald worden welk niveau bevoegd is, met name de federale staat en/of de gewesten (verticale verde- ling van de materie, III), ten tweede, als het gewestelijke niveau bevoegd is, moeten we bepalen om welk van de drie gewesten het gaat (horizontale verdeling, IV) en ten derde moeten we in het wetgevend arsenaal van het bevoegde gewest nagaan wel be- lastingvoordeel van toepassing is (horizontale onderverdeling, V). De diverse verminderingen worden toegepast volgens een nieuw systeem van «korven» (VI).

Wij zullen enige regels wijden aan het voornemen van het Waal- se Gewest om vanaf 2016 de huidige gewestelijke woonbonus om te vormen tot een wooncheque en wij zullen bondig de wijzi- gingen in de twee andere Gewesten behandelen (VII).

De belastingadministratie heeft twee circulaires gepubliceerd over de Zesde Staatshervorming74 waaraan ze samenvattende tabellen toegevoegd heeft. Ze uit echter haar voorbehoud bij de inhoud van de bijlagen die haar niet kunnen binden en brengt de beoogde uitgaven niet in verband met de betrokken code van de aangifte.

II. Definitie van het begrip «eigen woning»

Artikel 5/5, §4, 2e lid en volgende, nieuw, van de BWF defini- eert dat begrip als zijnde de woning die de belastingplichtige en, in voorkomend geval, zijn echtgenoot of wettelijk samenwo- nende, als eigenaar(s), bezitter(s), erfpachter(s), opstalhouder(s) of vruchtgebruiker(s) persoonlijk betrekt/betrekken tijdens het belastbare tijdperk.

Indien hij/zij het niet persoonlijk betrekt/betrekken, dan kan de woning als de eigen woning beschouwd worden indien de niet- betrekking om één van de volgende redenen gerechtvaardigd is :

– beroepsredenen;

– redenen van sociale aard;

– wettelijke of contractuele belemmeringen die het de belastingplichtige(n) onmogelijk maken om de woning zelf te betrekken;

5 Cf. Parl. St., Kamer, 2012-2013, nr. 52-2974/1, p. 28 en M. BOUR- GEOIS, o.c., p. 289, n.o. 213.

6 Cf. M. BOURGEOIS, o.c., pp. 291 tot 295.

7 Circulaire AAFisc nr. 29/2014 (nr. Ci.RH.331/633.424) van 7 juli 2014 en circulaire AAFisc nr. 6/2015 (nr. CI.RH. 331/633.998) van 3 februari 2015.

(5)

– stand van de bouw- of verbouwingswerkzaamheden die het de belastingplichtige(n) niet mogelijk maken om de woning daadwerkelijk te betrekken.

De eigen woning omvat niet het gedeelte dat tijdens het belast- bare tijdperk :

– wordt gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerk- zaamheid van de belastingplichtige of van één van zijn ge- zinsleden; of

– in geval van persoonlijke betrekking of niet-betrekking om beroeps- en/of sociale redenen, wordt betrokken door perso- nen die geen deel uitmaken van het gezin van de belasting- plichtige. De «federale» administratieve tolerantie die op dat vlak wordt behouden in de circulaire van 3 februari 2015 (cf.

punt 7) is contra legem.

Wanneer een belastingplichtige meer dan één woning betrekt, dan wordt de woning waar zijn fiscale woonplaats is gevestigd, als de eigen woning beschouwd.

Wanneer de belastingplichtige(n) zowel in het bezit is/zijn van een woning die hij/zij persoonlijk betrekt/betrekken als van een woning die hij/zij niet persoonlijk betrekt/betrekken om een aanvaarde wettelijke reden, dan wordt de woning die hij/zij zelf betrekt/betrekken als de eigen woning beschouwd. Wanneer een belastingplichtige enkel woningen bezit die niet persoon- lijk betrokken worden om een wettelijk aanvaarde reden, dan wijst hij de woning aan die hij als de eigen woning beschouwt.

Die keuze is onherroepelijk althans tot op het ogenblik dat de woning de echte eigen woning wordt of de gekozen woning klaar is.

In geval van wijziging tijdens het belastbare tijdperk wordt de kwalificatie van een woning als eigen woning van dag tot dag beoordeeld (dat willen we nog eens extra beklemtonen). Bijge- volg komen enkel de uitgaven die tijdens het gedeelte van het belastbare tijdperk waarin de woning als eigen woning kon worden beschouwd in aanmerking voor de gewestelijke belas- tingverminderingen.

III. Verticale verdeling

De fiscale voordelen die vóór het aanslagjaar 2015 reeds beston- den voor de uitgaven voor leningen gesloten om een woning te verwerven of te behouden, worden vanaf dat aanslagjaar toe- gekend door een gewest of door de federale staat naargelang de woning een eigen woning (gewest) of geen eigen woning (federale staat) is.

Merken we op dat aangezien de federale staat de bevoegdheid behoudt om de belastbare materie te bepalen, de eventuele belas- tingvrijstellingen onder zijn bevoegdheid vallen. Daarom hand- haaft hij, net zoals de vrijstelling van het kadastraal inkomen, ook de vrijstelling van het kadastraal inkomen voor de eigen woning, in de zin die al was vastgelegd door de BWF (cf. artikel 12, § 3 van het WIB 1992).

Om de neutraliteit voor de belastingplichtige te bewaren en een normatieve continuïteit te garanderen, heeft de fiscale wetgever bovendien een overgangsregeling uitgewerkt waarbij, in voor- komend geval, de regels voor de verminderingen en kredieten

opgenomen in de fiscale wetgeving op 30 juni 2014 van toepas- sing bleven voor het aanslagjaar 2015 tot de gewesten hun ei- gen regels op dat vlak hebben aangenomen (cf. artikel 81quater van de BWF).

IV. Horizontale verdeling

Het gewest waarin de belastingplichtige op 1 januari van het beoogde aanslagjaar (dat betrekking heeft op het belastbare tijdperk waarin de beoogde uitgaven zijn gedragen) zijn fiscale woonplaats heeft (wat steeds een loutere feitenkwestie is) is be- voegd om de fiscale voordelen betreffende de eigen woning toe te kennen.

Daarom kan er een discrepantie ontstaan tussen het gewest dat bevoegd is om de gewestelijke PB van een belastingplichtige te regelen die er zijn fiscale woonplaats heeft op 1 januari van het aanslagjaar en dat van het grondgebied waarop de eigen woning van deze belastingplichtige gelegen is en waarvoor hij de toekenning van fiscale voordelen door zijn gewest van fiscale woonplaats vraagt.

In dat domein kan «een gewest zich niet beperken tot enkel voor- delen voor een eigen woning die in datzelfde gewest gelegen is.

Een dergelijke beperking is immers manifest in strijd met de vier fundamentele vrijheden die worden gewaarborgd door het verdrag van de Europese Unie. De eigen woning kan zelfs in het buitenland gelegen zijn of in een ander gewest en bijvoorbeeld om beroepsredenen niet door de belastingplichtige zelf worden betrokken»85.

V. Horizontale onderverdeling

Zodra het bevoegde gewest aangeduid is, moet men de verschil- lende criteria nagaan die de desbetreffende artikelen van het WIB 1992 hebben vastgelegd om de gewestelijke belastingver- mindering te bepalen die van toepassing is op de uitgaven ver- bonden aan de schulden die voor de eigen woning zijn aange- gaan.

De uitgaven verbonden aan de eigen woning worden in de aan- gifte in de PB behandeld in rubriek B van Vak IX; hun codes beginnen met 3 of 4 (die codes verwijzen naar de gewestelijke bevoegdheden) terwijl die welke verband houden met een an- dere dan de eigen woning in rubriek C van Vak IX aan bod ko- men; hun codes beginnen met 1 of 2 (die codes verwijzen naar de federale bevoegdheden).

Daarbij moeten we onderstrepen dat het neutraliteitsbeginsel ten voordele van de belastingplichtigen, inherent aan de Zesde Staatshervorming, het gehaald heeft van het beginsel dat de gewesten verbiedt om af te wijken van de progressiviteit van de belasting.

Inderdaad, voor de leningen die vóór 1  januari 2015 (dat wil zeggen, de datum van de authentieke akte of de datum van herfinanciering) werden afgesloten, datum vanaf dewelke de gewesten gebruik mochten maken van hun nieuwe bevoegd- heden, heeft de federale wetgever de gewesten toegestaan om een verminderingstarief gelijk aan het marginale tarief te be-

8 Cf. Parl. doc., Kamer, 2012-2013, nr. 53-2975/1, p. 28.

(6)

houden (we wijzen erop dat de drie gewesten thans van deze mogelijkheid gebruik maken) (cf. artikel 5/6, §3, van de BWF).

Deze uitzondering van het behoud van het marginale tarief geldt voor de gewestelijke vermindering voor de eigen en enige woning, de gewestelijke vermindering bouwsparen en de ge- westelijke bijkomende interestaftrek.

Voor de leningen afgesloten na 1 januari 2015 heeft het Waals Gewest het verminderingspercentage vastgelegd op 40 % voor wat de gewestelijke vermindering voor de eigen en enige wo- ning, de gewestelijke vermindering bouwsparen en de geweste- lijke bijkomende interestaftrek.

De grondvereisten voor de verschillende fiscale voordelen ter zake zijn momenteel nauwelijks veranderd ten opzichte van deze die voor de Zesde Staatshervorming van toepassing waren.

Er moet wel een nauwkeurige volgorde gerespecteerd worden in de aanrekening van de uitgaven die recht geven op een fis- caal voordeel (dat ook de federale verminderingen omvat, uit coherentie-overwegingen), rekening houdend met het systemen van de korven, met name (cf. artikelen 1456, 1e lid en 539, §1, lid 2, 2° van het WIB 1992) :

Ten eerste, de gewestelijke vermindering voor eigen en enige woning (beter bekend onder de naam gewestelijke woonbonus) die slaat op de uitgaven bestaande uit interesten, kapitaalaflos- singen en levensverzekeringspremies (cf. artikelen 14537 en 14538 van het WIB 1992; rubrieken B.1 en 2). Het toepassings- gebied van deze vermindering werd uitgebreid aangezien het voortaan ook de uitgaven omvat die verbonden zijn aan een le- ning die specifiek voor de betaling van de schenkingsrechten in verband met de eigen woning is aangegaan (cf. artikel 145/38,

§ 2, 4° van het WIB 1992).

Ten tweede, de gewestelijke vermindering voor bouwsparen die slaat op de uitgaven verbonden aan de eigen en enige woning bestaande uit kapitaalaflossingen en levensverzekeringspre- mies (cf. artikelen 14541, 14542, en 14546 van het WIB 1992;

rubrieken B.4.a en B.5.a).

Ten derde, de gewestelijke vermindering voor lange termijnspa- ren die slaat op de uitgaven verbonden aan de eigen, niet enige, woning bestaande uit kapitaalaflossingen en levensverzeke- ringspremies, met uitsluiting van de interesten (cf. artikelen 14539 en 14540 van het WIB 1992; rubrieken B.4.b en B.5.b). Ze geldt wanneer de gewestelijke verminderingen voor eigen en enige woning en voor bouwsparen niet van toepassing zijn. Het verminderingstarief bedraagt thans 30 % van de uitgave (tenzij het gewest beslist om dat tarief te wijzigen).

Ten vierde, de federale vermindering voor enige, niet eigen wo- ning die slaat op de uitgaven verbonden aan de enige woning die niet eigen is, bestaande uit interesten, kapitaalaflossingen en levensverzekeringspremies (cf. artikel 539 van het WIB 1992; rubrieken C.1 en 2). Het verminderingstarief is het mar- ginale tarief, met een minimum van 30 %.

«Wanneer het gaat om een enige woning die, in de loop van het jaar van de lening tevens de eigen woning was, maar die op het moment van de betaling van de uitgaven verbonden aan de lening

niet langer de eigen woning is»96, kan die vermindering van toe- passing zijn voor zover de lening ten laatste op 31  december 2013 werd gesloten (cf. artikel 539, §1, 1° van het WIB 1992).

Deze vermindering is facultatief. De belastingplichtige kan ervoor kiezen om in plaats daarvan de kapitaalaflossingen en de verzekeringspremies onder de federale vermindering voor lange termijnsparen aan te geven en de interesten als federale gewone interesttaftrek107; die keuze is dan definitief (cf. punt 18 van de circulaire van 3  februari 2015). Deze optie kan fiscaal interessanter zijn indien de belastingplichtige verschillende on- roerende goederen bezit. De interesten worden dan afgetrokken van de onroerende inkomsten vermeld in Vak III van de belas- tingaangifte.

Dit stelsel is echter gedoemd om te verdwijnen. Indien de ei- gen woning haar eigen karakter verliest vanaf het aanslagjaar 2017, zal de federale vermindering voor de enige niet eigen wo- ning niet langer van toepassing zijn. Enkel de federale vermin- dering voor lange termijnsparen en de federale gewone interes- taftrek kan dan nog worden opgeëist.

Ten vijfde, de federale vermindering voor bouwsparen voor een enige niet eigen woning die slaat op de uitgaven verbonden aan de enige woning die niet eigen is, bestaande uit kapitaalaflos- singen en levensverzekeringspremies, voor zover de lening ten laatste op 31 december 2013 werd gesloten (cf. artikel 526, §2 van het WIB 1992; rubrieken C.4.a en C.5.a). Het verminde- ringstarief is het marginale tarief, met een minimum van 30 %.

«Indien de eigen woning waarop de regionale vermindering voor bouwsparen van toepassing is haar hoedanigheid van «eigen wo- ning» verliest, valt men in principe terug in het stelsel van de fe- derale vermindering voor bouwsparen, zij het enkel bij wijze van overgang»118 (cf. artikel 526, § 2, 2° van het WIB 1992). De over- gangsregeling is dezelfde als die welke geldt voor de federale overgangsvermindering voor enige niet eigen woning.

Ten zesde, de federale vermindering voor lange termijnsparen die slaat op de uitgaven verbonden aan de niet eigen en niet eni- ge woning, bestaande uit kapitaalaflossingen en levensverzeke- ringpremies, met uitzondering van de interesten (cf. artikelen 1451 en 1452 van het WIB 1992; rubrieken C.4.b en C.5.b). Het verminderingstarief is gelijk aan 30 % van de uitgave.

De bijkomende verminderingen voor interesten inherent aan een hypothecaire lening voor een enige woning en die welke betrekking hebben op de gewone interesten vallen niet in de korven. Daarom werden zij niet opgenomen in de voornoemde volgorde van aanrekening.

Omdat wij dit artikel kort moeten houden, zullen wij de daarop betrekking hebbende verminderingen en aftrekken gewoon even opsommen:

9 Cf. B. MARISCAL, «Impôt des personnes physiques – Habitation propre et avantages fiscaux avant 2015», Act. Fisc., nr. 2015/07, 23 februari 2015, Kluwer.

10 Cf. Parl. doc., Kamer, sessie 2013-2014, nr. 3427/001, p. 83.

11 Cf. B. MARISCAL, o.c.

(7)

– de gewestelijke bijkomende vermindering voor interesten (cf. artikel 14545 van het WIB 1992; rubriek B.3.b);

– de federale bijkomende verminderingen voor interesten (cf.

artikel 526, §1, van het WIB 1992; rubriek C.3.a);

– de gewestelijke gewone vermindering voor interesten (cf.

artikel 14543 van het WIB 1992; rubrieken B.3.c, 2°). De fis- cale wetgever heeft deze gewone vermindering beperkt tot de interesten van schulden die vóór 1 januari 2015 zijn aan- gegaan. Het Waalse en Brusselse Gewest hebben deze fede- rale beperking behouden, in tegenstelling tot het Vlaamse Gewest dat ze afgeschaft heeft;

– de federale gewone interestaftrek (cf. artikel 14 van het WIB 1992; rubriek C.3.b) (dat willen wij nog eens extra onderstre- pen).

VI. Korven

De korven leggen het maximumbedrag vast waarvoor één of meer belastingverminderingen, afzonderlijk of gecumuleerd, gelijktijdig kunnen worden verkregen.

Een eerste korf betreft de gewestelijke en, desgevallend, fede- rale verminderingen voor enige en eigen woning (regionale, cf.

artikelen 14537 en 14538 van het WIB 1992) of niet eigen woning (federale, cf. artikel 539 van het WIB 1992). Artikelen 14537, §2 en 539 van het WIB 1992 onderwerpen de interesten, de kapi- taalaflossingen en de levensverzekeringspremies aan een pla- fond dat per belastingplichtige wordt berekend.

Ingeval de gewestelijke en federale verminderingen elkaar over- lappen, is het maximumplafond van toepassing op de samenge- nomen verminderingen om te vermijden dat de belastingplich- tige een gecumuleerd voordeel zou genieten. In dat geval wordt de korf eerst gevuld met de uitgaven die in aanmerking komen voor de gewestelijke belastingvermindering, zodat die welke voor de federale belastingvermindering in acht genomen kun- nen worden evenredig dalen.

Een tweede korf betreft de gewestelijke en, desgevallend, fe- derale verminderingen voor bouwsparen en voor lange ter- mijnsparen. Artikel 1456 van het WIB 1992 onderwerpt de kapitaalaflossingen en de levensverzekeringspremies aan een plafond dat per belastingplichtige wordt berekend op basis van zijn beroepsinkomen.

Ingeval de gewestelijke en federale verminderingen elkaar overlappen, wordt een zelfde oplossing als hiervoor beschreven toegepast.

In geval van overlapping tussen de eerste en de tweede korf moeten bij voorkeur eerst de uitgaven gedragen in de korf «eni- ge al dan niet eigen woning» verrekend worden en kan het even- tuele saldo dan aangerekend worden op de korf van de vermin- deringen voor bouwsparen of lange termijnsparen (cf. artikelen 14540, §3 en 539, §2, 2e lid van het WIB 1992).

VII. Wijzigingen in elk Gewest VII.1. Waalse Gewest

Vooreerst ging het Waalse Gewest uit van de vaststelling dat dat de huidige gewestelijke woonbonus een bepaalde onrecht- vaardigheid inhoudt, in die zin dat belastingplichtigen met een gering bijdragevermogen worden bestraft. Bovendien wordt de woonbonus, in plaats van een fiscaal voordeel te vormen, door- gaans geneutraliseerd door een verhoging van de aankoopprijs van de woning, daar de verkoper de bonus incalculeert in het draagvermogen van de potentiële koper.

Aldus blijkt uit een mededeling van 23 oktober 2015129 dat de Waalse regering de gewestelijke woonbonus (cf. artikel 14537 en 14538 WIB 1992) vanaf 1 januari 2016 wil afschaffen om hem te vervangen door een nieuw systeem, de «wooncheque» genoemd.

Momenteel hebben wij enkel kennis van het voorontwerp van het nieuwe systeem. Er werd nog geen decreet goedgekeurd.

Het voorontwerp werd aan de Raad van State ter beoordeling voorgelegd.

De inwerkingtreding ervan op 1 januari 2016 kan evenwel als vaststaande worden beschouwd.

Volgens de mededeling van het Waalse Gewest gaat het steeds om een belastingvermindering (omzetbaar in een belastingkre- diet) maar de toekenningsvoorwaarden en de berekening zijn compleet verschillend van het huidige systeem.

– De toekenningsvoorwaarden : (1) lening voor de financiering van de woning, gesloten voor een minimumlooptijd van 10 jaar en gedekt door een hypothecaire inschrijving; (2) met het oog op de verwerving in eigendom of mede-eigendom van een enige eigen woning (de lening die uitsluitend wordt aangegaan voor de financiering van de werken in de eigen woning geeft geen recht op het voordeel, zodat de lening die deels bestemd is voor de financiering van de werken en deels voor de verwerving volledig in aanmerking komt voor het voordeel van de Wooncheque; (3) de woning moet, op enige uitzonderingen na, de eigen en enige woning blijven (indien de woning bij afsluiting van de lening de enige was, maar niet blijft, wordt het voordeel verminderd tot de helft, zoals voorzien voor alle contracten vanaf het elfde jaar); (4) ten voordele van de belastingplichtige wiens belastbare netto- inkomen minder bedraagt dan 81 000,00 euro.

– De berekening van het voordeel : (1) individuele en forfai- taire vermindering, berekend per belastingplichtige op basis van zijn inkomen en kinderlast; (2) belastingvermindering omzetbaar in belastingkrediet; (3) het voordeel geldt voor ten hoogste 20 jaar en wordt, vanaf het elfde jaar, tot de helft verminderd; (4) aantal belastingverminderingen (of -kre- dieten) waarop de belastingplichtige levenslang recht heeft beperkt tot 20; (5) het bedrag van de wooncheque bestaat uit twee delen : het eerste deel is een forfaitair bedrag van 125,00 euro per kind ten laste, het tweede een variabel be- drag dat afneemt naargelang de hoogte van het belastbaar netto-inkomen van de belastingplichtige.

12 Gegevens overgenomen van de website http://www.wallonie.be/fr/

actualites/cheque-habitat-le-nouvel-avantage-fiscal-lie-au-logement.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.

be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

Het is niet zeker dat het nieuwe systeem van de wooncheque zal kunnen tegemoet komen aan de bezwaren tegen de oude maat- regel van de woonbonus…

Voor de bestaande hypothecaire leningen, gesloten tot 31  de- cember 2015, behoudt het Waalse Gewest de huidige regelingen bedoeld in de artikelen 14537 tot 14546 WIB 1992, onder voorbe- houd van volgende wijzigingen :

– de maximumbedragen van de uitgaven zullen niet meer wor- den geïndexeerd en, voor alle bestaande contracten, vast- gesteld op het bedrag per 1 januari 2015 (basisbedrag van 2 290,00 euro per ontlener;

– vanaf 1 november 2015 wordt de woonbonus beperkt tot de

«duur van de lening», te begrijpen als de duur van het laatste hypothecair leningscontract of de laatste overeenkomst. Het is dus niet meer mogelijk om de duur van het voordeel van de woonbonus te verlengen door de aflossingstermijn van de lening te verlengen.

Ten slotte schaft het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2016 ook de vermindering voor het langetermijnsparen af, van toepassing op de eigen, maar niet enige woning, bedoeld in de artikelen 14539 en 14540 WIB 1992. Tot dusver is er geen nieuw voordeel voorzien ter vervanging van deze afgeschafte belastingvermin- dering.

VII.2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Het Brussels Gewest heeft bekendgemaakt dat het voornemens is om de onroerende fiscaliteit tegen 2017 grondig te hervor- men.

Voor de contracten gesloten vanaf 1  januari 2017 heeft het Brussels Gewest nu al de woonbonus afgeschaft. Dit afgeschaft fiscaal voordeel wordt, onder andere, vervangen door een ver- hoogde aftrek op het vlak van de registratierechten.

Tot voormelde datum wordt de woonbonus behouden, met name onder de vorm van een belastingvermindering berekend tegen 45 % op het te indexeren maximumbedrag van de uitgaven.

VII.3. Vlaamse Gewest

Voor de in 2015 gesloten contracten heeft het Vlaamse Gewest de indexering van de maximumbedragen van de interesten, de kapitaalaflossing en de verzekeringspremie met betrekking tot de woonbonus al verminderd en bevroren.

Het maximumbedrag is 2  360,00 euro, samengesteld uit een basisbedrag van 1 520,00 euro plus een bijkomende verhoging van 760,00 euro gedurende de eerste 10 jaren van de lening en van 80,00 euro voor de gezinnen met 3 kinderen ten laste. De

vermeerderingen van 760,00 en 80,00 euro blijven gelden zo- lang de betrokken woning de enige gezinswoning is.

Het verminderingspercentage werd verlaagd tot 40 %. Het be- treft een forfaitaire vermindering, onafhankelijk van de hoogte van het inkomen van de belastingplichtige.

Voor de contracten gesloten vanaf 1 januari 2016 wordt de al- dus gewijzigde woonbonus vervangen door een «geïntegreerde»

woonbonus.

De voormalige fiscale voordelen zijn afgeschaft en sindsdien ge- integreerd in één enkele belastingvermindering.

Het bedrag van de geïntegreerde woonbonus blijft hetzelfde als het bedrag van toepassing op de in 2015 gesloten contracten (basisbedrag 1 520,00 euro, vermeerderingen van 760,00 euro en 80,00 euro).

De woonbonus wordt toegekend voor de eigen woning, voort- aan ongeacht het feit of het de enige woning van de belasting- plichtige is. Aldus vervangt de geïntegreerde woonbonus in het Vlaamse Gewest eveneens de vermindering voor het langeter- mijnsparen.

De vermeerderingen gelden evenwel enkel voor de belasting- plichtigen van wie de woning de enige eigen woning is.

Conclusie : de woonfiscaliteit, een voorbeeld van «clair-obscur»-techniek

Aangezien de gewesten sinds 1 januari 2015 wettelijk bevoegd zijn voor de materie van de eigen woning, hebben de definitie gegeven aan het begrip eigen woning (deze laatste kan die hoe- danigheid verwerven/verliezen tijdens het belastbare tijdperk) en de mogelijke interactie met het federale stelsel de woonfisca- liteit er niet eenvoudiger op gemaakt.

Er werd weliswaar voorzien in een overgangsregeling voor het aanslagjaar 2015 om de neutraliteit van de belastingdruk voor de belastingplichtige te garanderen maar, samen met de laatste restanten van een mechanisme dat de fiscalisten eindelijk de baas geworden waren, is ze gedoemd om te verdwijnen.

De materie zal dus nog evolueren volgens de normen die de ge- westen invoeren waarbij ieder gewest evenveel lagen als com- plicaties zal creëren waaruit de praktijkmensen eens te meer wegwijs moeten raken

Inès TROISFONTAINE Advocate aan de Balie van Luik

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op 1 januari 2019 hebben Osman en Laetitia een hypothecaire lening afgesloten, waarbij ze een keuze hebben gemaakt uit een van de onderstaande alternatieven. lineair aflossen

Wat uw keuze voor aandachtsvelden voor 2008 betreft stelt U vast dat de NMa graag transparant wil zijn in de uitvoering van haar wettelijke taken.. Met name met betrekking tot

De bovenregionale patiëntenspreiding door het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) is sinds de uitbraak van de COVID-pandemie een belangrijke factor bij het zo

Artikel 7octies, § 2, van het koninklijk besluit van 23 maart 1982 tot vaststelling van het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden of van de tegemoetkoming van de verzekering

In deze rapportage is - na afstemming met de accounthouders van de deelnemers - een voorstel tot aanpassing van het jaarprogramma voor Toezicht opgenomen om de scheefgroei en

Hieruit blijkt dat het grondwater onder de voormalige puinlaag van deze oude stortheuvels (zie bijlage 5) hoge concentraties aan barium worden aangetroffen.. De 90-percentiel voor

Een beslissing over de procedure ter voorbereiding van een besluit is niet vatbaar voor bezwaar en beroep, tenzij deze beslissing de aanvrager los van het voor te bereiden

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun