• No results found

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LEERPLAN

SECUNDAIR ONDERWIJS

Vakken: AV Muzikale opvoeding/KV Hedendaagse dans/KV Klassieke dans

Specifiek gedeelte

Studierichting: Ballet Studiegebied: Ballet Onderwijsvorm: KSO Graad: tweede graad

Leerjaar: eerste en tweede leerjaar Leerplannummer: OO-2019-003

Dit leerplan met inspectienummer 2019/1583/6//V21 werd op 16 april 2019 door de inspectie voorlopig goedgekeurd en gaat vanaf 1 september 2019 in.

Wijze van invoeren: progressief.

Leerplan gezamenlijk ingediend door GO!, POV en OVSG

(2)

Inhoud

1. Doelgroep 3

2. Visie 4

2.1. Schoolvisie 4

2.2. Visie op de vakken 4

2.2.1. Muzikale opvoeding 4

2.2.2. Klassieke en hedendaagse dans 5

3. Vakdoelstellingen en leerinhouden 9

3.1. Muziek beluisteren – algemene muziekleer - muziekcultuur 9 3.2. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Taalontwikkelend vakonderwijs 14 3.3. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Culturele en kunstzinnige ontwikkeling 16 3.4. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Artistieke en muzikale vaardigheden 18 3.5. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Gezonde en veilige levensstijl 20 3.6. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Motorische competenties klassieke dans 21 3.7. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Motorische competenties hedendaagse dans:

Grahamtechniek 47

3.8. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Motorische competenties Spaanse –en

karakterdans 52

3.9. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Ontwikkelen van het zelfconcept en het sociaal

functioneren 55

3.10. TV Toegepaste biologie: Taalontwikkelend vakonderwijs 57 3.11. TV Toegepaste biologie: Onderzoekend leren/leren onderzoeken 59 3.12. TV Toegepaste biologie: Anatomie en de fysiologie bij de mens 61

4. Minimale materiële vereisten 69

4.1. Muzikale opvoeding 69

4.2. Klassieke dans, hedendaagse dans, Spaanse dans 69

4.3. Toegepaste biologie 70

(3)

1. Doelgroep

Dit leerplan is bestemd voor de leerlingen van het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad KSO – studierichting Ballet – voor de vakken:

 AV Muzikale opvoeding

 KV Hedendaagse dans

 KV Klassieke dans

 TV Toegepaste biologie

dat in de lessentabel deel uitmaakt van het specifiek gedeelte.

Toelatingsvoorwaarden: zie omzendbrief SO 64

(4)

2. Visie

2.1. Schoolvisie

De Koninklijke Balletschool Antwerpen is een stedelijke school voor secundair onderwijs die leerlingen opleidt tot professionele balletdansers op hoog niveau, die kunnen tewerkgesteld worden bij nationale en internationale dansgezelschappen. De opleiding stelt hoge eisen, niet alleen op het vlak van artistieke en motorische (dans)vaardigheden en de bijbehorende levensstijl, maar ook op het vlak van culturele ontwikkeling, van persoonlijkheidsontwikkeling en op het vlak van algemene vorming.

Naast de dansvakken worden immers de vereiste algemene vakken aangeboden in een ‘basisvorming’

die via de eerste graad A-stroom en de tweede en derde graad KSO leiden tot een diploma secundair onderwijs, zodat de school ook haar maatschappelijke opdracht waarmaakt.

Dit diploma secundair onderwijs stelt de afgestudeerden eveneens in staat om verdere studies aan te vatten in het Hoger Onderwijs.

De school maakt deze belangrijke taak waar door een intense samenwerking tussen de dansopleiding en de algemene vakken, zowel inhoudelijk als op het vlak van begeleiding van haar leerlingen.

2.2. Visie op de vakken

2.2.1. Muzikale opvoeding

De grote verscheidenheid in muziek is een constante inspiratie voor de balletdanser, ook om een eigen creatie te maken. De leerling moet grondig kennismaken met een brede waaier van muzikale

mogelijkheden. Voor de leerlingen die bewust voor een professionele dansopleiding hebben gekozen, is het noodzakelijk dat hun muzikaal gevoel aangewakkerd en geïntensifieerd wordt en dat de diverse aspecten van de muziektheorie en praktijk geënt worden op behoeften van de balletdanser. Muziek beluisteren is voor de toekomstige danser een belangrijk onderdeel van de opleiding. Hierbij spelen de lichaamsinstrumenten een voorname rol. De danser moet immers in staat zijn zich de opgenomen melodie eigen te maken teneinde de juiste bewegingsimpuls van het lichaam te kunnen volgen. Ook ritme en vormgeving mogen niet ontbreken. De lichaamsinstrumenten vormen hier de basis tot een juiste coördinatie van opnemen, registeren en weergeven. Tot slot draagt muzikale opvoeding ertoe bij de melodische motieven en thema’s beter te assimileren en het dansend karakter van de muziekwerken te benadrukken of te ontleden.

In de studierichting Ballet heeft het vak Muzikale opvoeding een tweeledige doelstelling:

 het ontwikkelen van de muzikaliteit als steunfunctie voor de dansvakken, zoals het aanvoelen van muzikale zinnen, de frasering van de muziek:

 het verloop van een muzikale gedachte volgen en dit koppelen aan dans/beweging op deze muziek;

 verschillende muzikale ordeningsstructuren omzetten in dans/beweging;

 Hiervoor is het van cruciaal belang om samen te werken met de leerkrachten van de dansvakken.

 via het beluisteren van muziek en een basis aan algemene muziekleer de muziek beter begrijpen en de esthetische context ervan leren verwoorden.

In de tweede graad is de benadering voornamelijk parametrisch, met de nadruk op de muzikale bouwstenen.

(5)

2.2.2. Klassieke en hedendaagse dans

De leerplannen Dans van de eerste, tweede en derde graad zijn ontwikkeld op basis van zes

fundamentele leerlijnen die de schoolvisie en de competentfiche L120101 voor ‘Artiest in de dans (m/v)’

(www.serv.be/) omzetten in concrete leerplandoelstellingen. Deze leerlijnen verduidelijken tevens de aansluiting tussen de eerste, tweede en derde graad.

Hieronder een overzicht en een korte omschrijving van deze leerlijnen:

Leerlijn taalontwikkeling

De leerlijn beoogt het verdiepen van het vakjargon, het inzicht in criteria om over eigen prestaties en die van anderen te kunnen reflecteren en het ontwikkelen van de mondelinge presentatievaardigheden.

De leerlijn verloopt van eenvoudige tot complexe (leer)situaties, van Nederlands tot vreemde talen, van begeleid tot zelfstandig. De leerlingen leren de juiste terminologie in verband met de opleiding en danswoordenschat beheersen, leren hun appreciatie uitdrukken voor dansvoorstellingen en andere vormen van kunst en leren zichzelf en hun opleiding presenteren in verschillende talen, met het oog op interviews, audities en sollicitaties.

Samenwerking met de vakken Nederlands, Frans, Engels.

Leerlijn culturele en kunstzinnige ontwikkeling

De leerlijn beoogt een algemene culturele ‘achtergrond’ om met een open blik op het actuele

kunstgebeuren, verschillende dansproducties te kunnen begrijpen zodat men de eigen visie, accenten en interpretatie van de voorstelling kan motiveren.

De leerlingen leren hun aandacht richten naar de dans als cultuurvorm door het observeren en appreciëren van de dansproducties, ze verbreden hun (kunsthistorische) kennis over verschillende stromingen in de dans en de muziek, ze leren dans en muziek plaatsen in (kunst)historische contexten.

Samenwerking met de vakken Muzikale opvoeding, Nederlands.

Leerlijn artistieke en muzikale vaardigheden

De leerlijn beoogt het ontwikkelen van de muzikaliteit: het besef van tempo, ritme, accentuatie, duur, het verbinden van de dansbeweging en uitdrukking met de muziek, het coördineren van bewegingen op het ritme van de muziek.

De expressieve vaardigheden en het vermogen tot ‘performance’, podium-présence worden ontwikkeld.

De danser leert de eigen persoonlijkheid uiten via de dans o.a. door tijdens de opleiding aan kleine optredens en later aan producties deel te nemen en deze na te bespreken.

Samenwerking met het vak Muzikale opvoeding.

(6)

Leerlijn gezonde en veilige levensstijl

De leerlijn beoogt het inzicht dat een sterke algemene conditie en gezondheid noodzakelijk zijn voor deze zware opleiding en het zware beroep dat erop aansluit. De leerling bouwt zijn fysieke conditie op en ontwikkelt lenigheid, weerstand, kracht, uithoudingsvermogen en snelheid.

Tijdens de opleiding verwerft de leerling, eerst onder begeleiding, en naarmate de studies vorderen meer en meer zelfstandig, de attitude om groot belang te hechten aan de eigen gezondheid.

De leerling leert verantwoordelijkheid opnemen voor de eigen conditie-, kracht- en lenigheidstraining.

Essentieel is tevens het voorkomen van blessures, tijdens de danslessen, maar ook daarbuiten.

Ondersteunend bij deze attitude van preventie zijn de kennis van ademhalingstechnieken, de kennis van menselijke anatomie en de kennis van bewegingsanalyse. De leerlingen leren het lichaam op te warmen vóór de lessen en het te laten tot rust komen erna. Ze leren omgaan met kleinere blessures, zowel tijdens de lessen als daarbuiten. Ze krijgen hierbij de ondersteuning van een kinesist.

Samenwerking met de vakken Lichamelijke opvoeding en Toegepaste biologie.

Leerlijn motorische en danstechnische competenties

De leerlingen leren de klassieke danstechnieken beheersen en perfectioneren met het oog op uitvoering van grotere balletwerken. Ze repeteren danspassen, bewegingen en de opeenvolging van de

choreografie op muziek. Ze volgen hierbij de aanwijzingen van de leerkracht of de choreograaf over de interpretatie en technische uitvoering op.

Ze ontwikkelen een stevige basis om het specifieke dansvocabularium later toe te passen en te kunnen voldoen aan de eisen van professionele choreografen.

Ze leren spieren, pezen en gewrichten functioneel ontwikkelen. Lichaams- , houding- en bewegingsbesef wordt opgebouwd en het besef van spiertonus (spannen, ontspannen) wordt ontwikkeld. Gevoel voor ruimte (richting, gebruik van ruimte) en geheugen voor bewegingscombinaties ontplooit zich tijdens het vertolken van een choreografie, een voorstelling, een ballet of een wedstrijd (alleen of met anderen).

Naast de klassieke danstechnieken komen ook Spaanse (folklore)dans en moderne dans aan bod. Een goede basis van moderne en hedendaagse danstechnieken ontwikkelt bij de klassieke dansers een beter bewustzijn van ‘alignment’, lengte, ademhaling en ruimte.

Samenwerking met het vak Lichamelijke opvoeding.

(7)

Leerlijn ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren

De leerlingen ontwikkelen leerattitudes:

 actieve en bewuste deelname aan het leerproces

 concentratie

 doorzettingsvermogen

 gemotiveerd en gedreven zijn

 het inzetten van zelfreflectie

 kritische ingesteldheid t.o.v. de eigen beweging, de eigen fysionomie

 besef van de eigen bewegingscapaciteiten

 het ontplooien van zelfstandigheid, zelfverantwoordelijkheid en zelfdiscipline

 respect voor het eigen lichaam en dat van anderen De leerlingen ontwikkelen sociale competenties:

 inpassen van de individuele expressie in een groter geheel

 aandacht richten op integratie in de groep: het als individu deel uitmaken van een groep tijdens het dansen

 het beheersen van stress en plakkenkoorts

 verwerven van inzicht in beroepsperspectieven

 integratie in een groep, samenwerking

 aanvaarding van correctie en kritiek

 ervaring van de eigen waarde binnen het geheel

 verantwoordelijkheidszin

Samenwerking met het vak Lichamelijke opvoeding.

Samenhang met de eerste graad

In de eerste graad verwerven de leerlingen het vooropgestelde technisch niveau voor klassieke dans, ze oefenden enkele technieken van de hedendaagse dans en van de Spaanse folkloredans. Ze namen deel aantoonmomenten in (school)voorstellingen. De leerlingen maakten zich de specifieke

danswoordenschat eigen.

De leerlingen ontwikkelden reeds belangrijke attitudes om de tweede graad met succes te doorlopen:

doorzettingsvermogen, zin voor volledigheid en afwerking, zin voor netheid en ordelijkheid, zowel wat het eigen lichaam betreft (hygiëne, uitzicht) als het werk dat ze ermee leveren.

Hun zelfstandigheid en onafhankelijkheid werden bevorderd, zowel wat het dagelijks oefenen betreft als het ‘tonen’ aan anderen. Ze ontwikkelden verantwoordelijkheidszin t.o.v. het publiek en hun creativiteit werd gestimuleerd.

Alle doelstellingen en leerinhouden (oefeningen, bewegingen, technieken …) uit het leerplan van de eerste graad zijn verworven. Immers, wanneer de leerlingen deze basis niet beheersen, kunnen zij het curriculum van de tweede graad niet aan.

(8)

DE TWEEDE GRAAD

De studierichting Ballet in de tweede graad kso biedt de leerlingen een sterke onderbouw klassieke dans zodat op het einde van de tweede graad de leerlingen de technieken van het klassiek ballet zo goed als volledig beheersen. De oefeningen van de eerste graad (bewegingen, technieken, …) worden steeds opnieuw ingeoefend en geperfectioneerd. De combinaties ervan worden steeds ingewikkelder en het tempo, waarop deze bewegingen worden uitgevoerd, verhoogt. Dit wil zeggen dat het niveauverschil tussen de opeenvolgende leerjaren slechts tot uiting komt in de moeilijkheidsgraad van het repertoire.

Verder krijgen de leerlingen een verdieping in de hedendaagse dans en in de Spaanse (folklore)- en karakterdans. De uiteindelijke bedoeling is na de derde graad klassieke balletdansers op topniveau af te leveren, die een breed spectrum aan mogelijkheden hebben.

De leerlingen krijgen de kans om deel te nemen aan enkele balletvoorstellingen waarvoor ze oefenen tijdens de lessen ‘repertoire’. De leerlingen maken zich de specifieke danswoordenschat grondig eigen.

De leerlingen zetten belangrijke attitudes in om de opleiding met succes te doorlopen:

 doorzettingsvermogen

 zin voor volledigheid en afwerking

 zin voor netheid en ordelijkheid, zowel wat het eigen lichaam betreft (hygiëne, uitzicht) als het werk dat ze ermee leveren

 verantwoordelijkheidszin t.o.v. het publiek

 creativiteit.

(9)

3. Vakdoelstellingen en leerinhouden

3.1. Muziek beluisteren – algemene muziekleer - muziekcultuur

LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen

LEERINHOUDEN DECR.

NR.

CODE De functie van de elementen ‘maat’ en ‘ritme’ inzien.  Notenwaardes: hele noot, halve noot, vierde noot, achtste noot,

zestiende noot, tweeëndertigste noot.

 Rusten: hele rust, halve rust, vierde rust, achtste rust, zestiende rust, tweeëndertigste rust.

 Verlenging van notenwaardes met een punt of een bindboog.

 Maattekens: 2 3 4 6 9 12

4 4 4 8 8 8

Ritmes kunnen lezen, interpreteren en zelfstandig uitvoeren in enkelvoudige en samengestelde maatsoorten.

 Combinaties met volgende notenwaardes en rustteken in

 2 3 4

 4 4 4

  Combinaties met volgende notenwaardes en rustteken in

 6 9 12

 8 8 8

(10)

Diverse uitvoeringstekens kunnen benoemen en kunnen toepassen.

 Metronoomcijfer.

 BPM.

 Tempoaanduidingen: andante, allegro … (in functie van de metronoom).

 Tempowijzigingen: accelerando, rallentando … Toonafstanden of intervallen kunnen inschatten.  Toonafstanden inschatten met hele en halve tonen.

 Toonafstanden benoemen: prime, secunde, terts, kwart, kwint, sext, septiem, octaaf.

 Karakter van toonafstanden: grote secunde, kleine secunde, kleine terts, grote terts.

 Op het gehoor herkennen van grote secunde, kleine secunde, grote terts, kleine terts.

Toonaarden kennen en herkennen op een partituur.  Alle grote tertstoonaarden en alle kleine tertstoonaarden.

 De toonaard van een compositie kunnen bepalen.

 Mineur natuurlijk, mineur harmonisch en mineur melodisch.

 Het begrip ‘voortekening’ (zie ook eerste graad).

 Toontrapnamen: tonica, mediant, subdominant, leidnoot, ondertonica.

 Modulatie en moduleren: zie verder ‘sonatevorm’.

Toonladders kunnen noteren.  Alle grote tertstoonladders en alle natuurlijke kleine tertstoonladders.

 De ligging van hele en halve tonen binnen de toonladder.

Noten kunnen lezen.  Noten lezen in solsleutel.

 Solmiseren in do groot, la klein, sol groot, mi klein, fa groot, re klein, re groot, si klein, si mol groot, sol klein.

De opbouw van een melodie kunnen herkennen.  Motief.

 Muzikale volzin, thema, voor- en nazin.

 Periodische zinsbouw.

 Herhaling, ostinato, sequens, variatie.

 Contrast.

 Riff.

 Voortspinning.

(11)

Verschillende vormen van stemvoering kennen en herkennen.  Monofonie.

 Homofonie.

 Basso continuo.

 Polyfonie.

 Fugato.

 Imitatie.

 Canon.

Diverse uitvoeringstekens kennen.  Dynamische tekens: pp, p, mp, mf, f, ff.

 Dynamische wijzigingen: crescendo, decrescendo of diminuendo.

 Dynamische accenten: sf, fp.

Individuele klankkleuren herkennen en kunnen benoemen.  Luisteroefeningen op het herkennen van:

 instrumenten van het symfonisch orkest

 instrumentengroepen: houtblazers, koperblazers, slagwerk, strijkinstrumenten, tokkelinstrumenten

 stemsoorten: sopraan, alt, tenor, bas.

Vocale genres herkennen en kunnen benoemen.  Opera.

 Operette.

 Musical.

 Cantate.

 Oratorium.

Bij luisteroefeningen de klankkleur van orkesten historisch kunnen situeren.

 Het orkest in de Renaissance.

 Het orkest in de Barok.

 Het orkest in het Classicisme.

 Het orkest in de Romantiek.

 Het orkest in de twintigste eeuw.

 De functie van de dirigent.

 De functie van de concertmeester.

 Enkele bekende (hedendaagse) dirigenten.

(12)

De structuur van de sonatevorm kennen en herkennen bij luisteropdrachten.

 Mannelijk thema.

 Vrouwelijk thema.

 Brug.

 Expositie.

 Doorwerking.

 Re-expositie.

 Toepassing in symfonie, strijkkwartet en concerto.

Zich een beeld kunnen vormen van de cultuur- en tijdsgeest van verschillende historische perioden, de plaats die de muziek er inneemt kunnen aangeven, relaties kunnen leggen met andere kunstdisciplines tijdens deze periode en voorbeelden kunnen geven van de doorwerking in de hedendaagse muziekcultuur.

 Middeleeuwen: muzikale stijlkenmerken, vocale genres, o.a.

Gregoriaans, troubadourslied, vagantenlied, … , ontstaan van meerstemmigheid, instrumentale muziek: estampie, saltarello

 Renaissance: muzikale stijlkenmerken, vocale genres, o.a.:

chanson, motet, moreske, madrigaal, … , instrumentale genres:

pavane en gaillarde

 Barok: muzikale stijlkenmerken, de opera in de barok, vocale genres, o.a.: recitativo secco, recitativo accompagnato, aria, … , instrumentale genres, o.a. suite, triosonate, muziek en dans tijdens de barok: het Franse hofballet

 2de helft 18de eeuw: muzikale stijlkenmerken, sonatevorm:

toepassing in de symfonie, het strijkkwartet en het concerto, opera in de klassieke periode

 Romantiek: muzikale stijlkenmerken, programmamuziek, het kunstlied, opera in de Romantiek, muziek en dans in de 19de eeuw: het romantisch ballet, Tsjaikovski, Weense sociale danscultuur

 20ste eeuw: muzikale stijlkenmerken, nieuwe kijk op structuur:

o.a. atonaliteit, dodecafonie, serialisme, repetitieve muziek, … , nieuwe kijk op klank: o.a. concrete muziek, elektronische en elektro-akoestische muziek, Impressionisme, Expressionisme, Neoclassicisme, concrete muziek, nieuwe romantiek en nieuw expressionisme, modernisme en postmodernisme, muziektheater, pop-, jazz-, rockmuziek, lichte muziek

Oude dansvormen in hun historisch en geografisch kader kunnen plaatsen.

 Middeleeuwen: saltarello, springdans, stapdans.

 Renaissance: pavane, gaillarde.

(13)

 Barok: allemande, courante, sarabande, gigue, Franse suite, bourré, gavotte, loure, passepied, rigaudon, menuet, polonaise, hornpipe, forlane, rondeau, orkestsuite.

 Rococo en Classicisme: divertimento, serenade, cassation, notturno, Tafelmusik.

 Romantiek: het romantisch ballet, Tsjaikovski, Weense sociale danscultuur

De componist van de beluisterde werken in de tijd kunnen situeren.

 Componistenportret.

 Cultuur-historisch kader.

 Werkenlijst.

 Balletcomponisten.

Absolute muziek van programmamuziek kunnen onderscheiden.

 Absolute of abstracte muziek: definitie.

 Illustratieve muziek: definitie.

 Programmamuziek: definitie.

Muzikale genres en stijlen herkennen en kunnen benoemen.  Tijdens de balletlessen.

 Tijdens het bijwonen van een concert, een opera, een dans- of balletproductie.

SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

 De begrippen ‘metrum’ en ‘ritme’ door leerlingen laten gebruiken bij bespreking van oefeningen.

 De begrippen ‘enkelvoudige maatsoort’ en ‘samengestelde maatsoort’ door de leerlingen laten gebruiken bij het bespreken van oefeningen.

 De leerlingen maken zelf oefeningen met ritmekaarten en controleren de uitvoering met softwaretoepassingen.

 Ritmes kunnen ook uitgevoerd worden met eenvoudige slaginstrumenten.

 Maak ritmische canons.

 Definities majeur en mineur aanbrengen door middel van de afstand tussen tonica en mediant.

 Dynamische tekens kunnen worden aangebracht via luisterfragmenten en solmiseren.

 Gebruik diverse luisterfragmenten.

 Afspreken met de leerkrachten dans i.f.v. de integratie van de leerstof in de dansvakken.

 Bij een concert, een opera, een dans- of balletproductie de leerlingen deze voorstelling leren bespreken aan de hand van de aangeleerde begrippen en parameters.

 Integratie leerstof in het portfolio (zie leerplannen Dans).

(14)

3.2. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Taalontwikkelend vakonderwijs

LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen

LEERINHOUDEN DECR. NR.

CODE De nieuwe vakbegrippen kunnen gebruiken, mondeling en/of schriftelijk kunnen

omschrijven.

Bij het begrijpend lezen van vakgerichte teksten gebruik kunnen maken van de titels, tussenkopjes, indeling in paragrafen, afbeeldingen, lay-out.

Vakgerichte teksten begrijpend kunnen lezen en er gericht informatie kunnen uithalen.

 O.a.:

 artikels

 biografieën

 handboeken

 recensies

Vakgerichte teksten kunnen schrijven.  Vakgerichte teksten:

 verwerken van gegevens of leerstof

 gegeven informatie onder begeleiding samenvatten

 een aangereikt schema aanvullen Schriftelijk en/of mondeling verslag kunnen uitbrengen van deelname aan

kunstzinnige activiteiten.

 Zie verder bij het hoofdstuk ‘Culturele en kunstzinnige ontwikkeling – verslaggeving’.

Op een sociaalvaardige manier kunnen deelnemen aan een onderwijsleergesprek of een groepsgesprek.

De communicatie kunnen aanpassen aan diverse doelgroepen.  Aangepaste communicatie:

 choreograaf

 (artistiek) directeur

 (muzikale) begeleiders

 crew

 collega’s

 medeleerlingen

(15)

SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

 Help de leerlingen zich de nieuwe danswoordenschat eigen te maken. Laat de leerlingen de nieuwe ballettermen met eigen woorden omschrijven, mondeling of schriftelijk. Bied de nieuwe begrippen aan in een overzicht dat in de lessen Frans/Engels kan worden opgenomen. Werk samen met de leerkracht Frans/Engels zodat de leerlingen beschikken over een adequaat begrippenkader.

 Door vraagstelling het begrip zo duidelijk mogelijk laten omschrijven. Laat leerlingen vakbegrippen aan elkaar uitleggen. Laat leerlingen een nieuw vakbegrip met eigen woorden omschrijven, mondeling of schriftelijk.

 Bij elke nieuwe techniek een lijst met nieuwe vakbegrippen meegeven.

 Maak gebruik van artikels over kunst in het algemeen en meer in het bijzonder over ballet en dans. De leerlingen bespreken deze volgens de opgaven van het CKV-portfolio (zie hoofdstuk Culturele en kunstzinnige ontwikkeling).

 In het vak Nederlands leren de leerlingen de tekstsoort en het tekstdoel herkennen, hun leesstrategie hieraan aanpassen. Belangrijk is dat hier dezelfde aanpak voor lezen gebruikt wordt.

 Leer aandacht besteden aan spelling en zinsbouw (eventueel aan de hand van instructiekaartjes en schrijfkaders). Maak samen met de andere

leerkrachten afspraken over de evaluatie. Werk hiervoor samen met de leerkracht Nederlands in het kader van het CKV-portfolio. Leer de leerlingen de kijkwijzers gebruiken (zie hoofdstuk 5.2.2).

 Gebruik het stappenplan ‘schrijven’ dat de leerlingen kennen van het vak Nederlands.

 Peerevaluatie: leerlingen observeren medeleerlingen en geven mondeling of schriftelijk feedback aan elkaar.

 Geef zoveel mogelijk leerlingen het woord. Laat leerlingen niet naast elkaar spreken, maar actief naar elkaar luisteren. Dit kan door de leerling eerst te laten herhalen wat de vorige leerling zegde en dan pas het eigen standpunt te laten weergeven.

 Samenwerking met AV Nederlands is aangewezen.

 Via rollenspelen kunnen in nagebootste reële situaties deze communicatieve vaardigheden aangeleerd en ingeoefend worden.

(16)

3.3. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Culturele en kunstzinnige ontwikkeling

LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen

LEERINHOUDEN DECR. NR.

CODE Op basis van achtergrondkennis leren kijken naar beeldende kunst, leren luisteren

naar muziek en leren kijken én luisteren naar theater-, dans- of filmvoorstellingen. Voor ‘repertoire’:

 achtergrondkennis over:

 de componist (biografie)

 de oorspronkelijke choreograaf (biografie en andere

choreografieën)

 andere choreografen van hetzelfde ballet

 korte omschrijving van de literaire bronnen van het libretto

 korte beschrijving van de persoonlijke ervaring voor en tijdens de productie:

lichamelijk, intellectueel en emotioneel.

Voor deelname als toeschouwer aan kunstzinnige activiteiten:

 bezoeken van tentoonstellingen, bijwonen van een balletvoorstelling (reëel of film): bespreking aan de hand van kijkwijzer.

Met behulp van visuele of auditieve middelen een gestructureerd verslag kunnen opstellen van de deelname aan kunstzinnige activiteiten.

 Aanleggen van een kunstportfolio.

Reflecteren op het eigen werk en dat van anderen waaronder kunstenaars.  Relevante vaardigheden en voorkeuren selecteren en deze presenteren en toelichten aan de hand van het kunstportfolio.

(17)

Een persoonlijke mening kunnen geven over diverse beeldende creaties uit

verschillende culturen en belangstelling opbrengen voor beeldende creaties, zowel traditionele als nieuwe, met inbegrip van deze buiten de eigen culturele leefwereld.

 Persoonlijke mening houdt o.a. in:

 beïnvloeding door stemming, voorkeur of vooroordeel verwoorden;

 confronteren met andere informatie;

 de doelgerichtheid en eventuele consumptiegerichtheid verwoorden.

Bij het groepswerk solidariteit tonen om de eigen inbreng af te stemmen op de kwaliteit van het geheel.

SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

 Zet de leerlingen aan tot kijken naar beeldende kunst, luisteren naar muziek en kijken en luisteren naar theater-, dans- en filmvoorstellingen, ook buiten de schoolcontext.

 Laat hen kennismaken met de kunstzinnige en culturele uitingen van medeleerlingen.

 Laat hen kennismaken met de kunstzinnige en culturele uitingen van professionele kunstenaars.

 Zoek met hen passende en uitdagende (horizonverruimende) cultuuruitingen via adequate websites, ook in andere talen.

 Leer hen een cultuuruiting kiezen uit het aanbod in de omgeving van de school en hiervoor diverse culturele informatiebronnen te raadplegen.

 Leer hen zich open te stellen voor (ondergaan, beleven van) de cultuuruiting.

 Werk samen met Muzikale opvoeding.

 De leerlingen houden een kunstportfolio bij.

 Geef duidelijke criteria voor de samenstelling van het persoonlijke kunstportfolio.

 Werk samen met de leerkracht Nederlands om leerlingen verslag te leren uitbrengen van deelname aan kunstzinnige activiteit.

 De beschrijving van een cultuuruiting gebeurt met behulp van vakspecifieke begrippen en aan de hand van duidelijke criteria.

 Leer de leerlingen het gebruik van ‘kijkwijzers’ aan om de kunstzinnige activiteit te interpreteren (kunstbeschouwingsschema). Zorg voor een opbouw in moeilijkheidsgraad t.a.v. de eerste graad.

 Kritische bedenkingen ten opzichte van de eigen creatieve prestaties leren verwoorden en deze van anderen leren aanvaarden en positief verwerken.

 Leer hen cultuuruitingen interpreteren met behulp van vakspecifieke basisbegrippen die opgenomen werden in de kijkwijzers..

 Leer hen verwoorden dat hun visuele of auditieve beleving beïnvloed wordt door stemming, emotie, voorkeur, vooroordeel.

 Leer hen discussiëren over de betekenis van een cultuuruiting.

 Leer hen een onderscheid maken tussen de boodschap van de maker en de eigen reactie.

 Laat de leerlingen hun reacties of emoties met die van anderen vergelijken. Geef de leerlingen hiervoor criteria mee voor de samenstelling van hun portfolio.

(18)

3.4. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Artistieke en muzikale vaardigheden

LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen

LEERINHOUDEN DECR. NR.

CODE De gewenste muzikaliteit om te dansen ontwikkelen.  Ontwikkeling van het tijdsbesef:

 ervaring en besef van tempo, ritme, accentuatie en duur;

 in de maat blijven;

 het karakter van de muziek aanvoelen;

 muzikaliteit gebruiken om de dynamiek en het karakter van de beweging te ondersteunen.

LO 16

De nodige coördinatie ontwikkelen om de bewegingen met zin voor afwerking uit te voeren.

 Ontwikkeling van het houdings- en bewegingsbesef:

 bewuste ademhaling;

 concentratie;

 besef van spanning en ontspanning in de spieren (spiertonus);

 verschillende lichaamsdelen coördineren;

 verschillende lichaamsdelen coördineren samen met een richtingsverandering;

 verschillende lichaamsdelen coördineren samen met een richtingsverandering, en dit met de nodige muzikaliteit;

 de gegeven correctie(s) uitvoeren.

 Ontwikkeling van het ruimtebesef:

richting, oriëntatie en plaatsing.

LO 16

De nodige expressie ontwikkelen om bewegingen om te zetten tot een kunstvorm.  Coördinatie tussen beweging en uitdrukking:

(19)

 de emoties van de bewegingen voelen;

 de emoties uitdrukken en overbrengen naar het publiek;

 volledig onder controle blijven, ook bij stress.

Een grotere choreografie kunnen interpreteren.

Verschillende dansstijlen kunnen aanvoelen en zich eraan aanpassen.

SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

 Werk samen met Muzikale opvoeding.

 Zet de leerlingen aan zich in te leven in een context of een verhaal.

(20)

3.5. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Gezonde en veilige levensstijl

LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen

LEERINHOUDEN DECR. NR.

CODE Het belang kunnen aangeven van het regelmatig leveren van fysieke inspanningen

met het oog op gezondheid.

 Het belang van een verantwoorde, zelfstandige lenigheidstraining.

LO 18

Voor zichzelf wijzigingen in fitheid kunnen aangeven. LO 19

Onveilige bewegingssituaties herkennen en er gepast op reageren. LO 20

Welbepaalde hygiënische basisregels spontaan toepassen. LO*21

Een juiste levensstijl ontwikkelen voor een professionele danscarrière.

Welbepaalde basisregels van houdings- en rugscholing spontaan toepassen. LO*22

Zich inzetten met het oog op fysieke fitheid. LO*23

(21)

3.6. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Motorische competenties klassieke dans

LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen

LEERINHOUDEN DECR. NR.

CODE Zelfstandig bepalen hoe men in welbepaalde bewegingssituaties eenvoudige

leertaken individueel of in groep aanpakt en oplost.

 LO 4

Bij zichzelf kunnen nagaan of men vorderingen maakt in welbepaalde bewegingssituaties.

 Zelfreflectie en –evaluatie met het oog op zelfstandig werkpunten formuleren.

LO 5

Op basis van een aantal afgesproken criteria bij zichzelf en anderen kunnen aangeven waarom een bewegingsopdracht wel of niet lukt.

 LO 6

Eerder geleerde vaardigheden kunnen combineren en toepassen.  LO 7

Geleerde vaardigheden kunnen uitvoeren met anderen.  LO 8

In verschillende situaties evenwicht kunnen zoeken, behouden en herstellen.  LO 9

Oefeningen aan de barre

De oefeningen aan de barre kunnen uitvoeren:

 bij wijze van opwarming;

 om de juiste plaatsing van het lichaam in te oefenen;

 in verschillende combinaties, op verschillende maatsoorten en tempi.

Eerste leerjaar

 Fouetté en-dehors et en-dedans:

 45° flat, puis sur les demi-pointes et avec plié-relevé

 90° flat

 Flic-flac en tournant en-dehors en en- dedans finissant en 45°. Dans tout les directions.

 Rond de jambe en l’air en-dehors et en- dedans avec relevé et plié-relevé.

 Préparation pour le tour et tour de temps relevé en 45°.

(22)

 Battements double frappés en tournant (1/4 et 1/2) en face et dans les poses.

 Battement battu sur le coup-de-pied en avant et en arrière, épaulement effacée et croisée.

 Grand rond de jambe jeté (4/4 takt, 2/4 takt, 1/4 takt).

 Battement relevé et battement développé:

 - avec plié-relevé. En face et dans les poses

- avec plié-relevé et demi rond de jambe. En face et dans les poses

 Battement fondu sur 90° en face et en poses.

 1/2 tour en-dehors et en-dedans avec les jambe tendu en avant ou en arrière sur 90°.

 Demi-tour en-dehors et en-dedans venant de en face et de poses en pose a travers passé (en 45° sur demi- pointes et avec plié-relevé).

 Battements développés ballottés (de – une jambe en avant, autre- en arrière (2 temps de 4/4).

 Relevé sur les demi-pointes avec la jambe levée en 90°.

 Soutenus en tournant en-dehors et en- dedans (1/2 tour et 1 tour) venue de tout les poses de 90°.

 Tours sur le coup-de pied en-dehors et en-dedans venue de à la seconde en 45°.

(23)

 Tour tire-bouchon en-dehors et en- dedans de 5ème position.

 Battement développé tombé en face en en poses finissant pointe sur le planché et en 90°+.

 Battement développé avec balancé court---+

 Grand battement jeté passé en 90°---+

 Grands battements jeté avec relevé et sur demi-pointes.

 Grands battements jeté avec relevé sur demi-pointes.

 Port de bras avec la jambe en 90° sur le pied plat.

Tweede leerjaar

 Flic-Flac en tournant en-dehors et en- dedans de pose en pose sur 45°.

 1/2 tour en-dehors et en-dedans de pose en pose à travers passé sur 90°:

 sur demi-pointes en avec plié- relevé.

 Flic-Flac en tournant finissant en 90°.

 Double rond de jambe en l’air en- dehors et en-dedans:

 sur le pied plat, en demi-pointes et finissant en demi-plié.

 Rond de jambe en l’air sur 90° en face et finissant en poses.

 Double rond de jambe en l’air en- dehors et en-dedans sur 90° finissant dans les poses sur demi-pointes.

(24)

 Grand temps relevé en-dehors et en- dedans.

 Tout fouetté en-dehors en en-dedans sur 90°

 sur demi-pointes et avec plié-relevé

 de pose en pose.

 Tour en-dehors et en-dedans venue de position:

 jambe en avant ou en arrière sur 45°

 jambe à la seconde.

 2 Tours en-dehors en en-dedans venant de temps relevé.

 Tour fouettés sur 45° en-dehors en en- dedans (1-2).

 Pirouettes en-dehors et en-dedans finissant sur les poses en 45° et 90° (1- 2).

 Tour en-dehors et en-dedans avec la jambe sur le coup-de pied (1-2)

 Tour tire-bouchon en-dehors et en- dedans venant de positions:

 jambe à la seconde en 90°

 jambe en avant ou en arrière

 de grande pose en grande pose.

 Battements dévoloppés avec demi rond vite (d’ici de là):

 en-dehors et en-dedans ou dedans- dehors.

 Port de bras sur les demi-pointes avec la jambe monté sur 90°.

 Grands battements jetés avec tour- fouetté en-dehors et en-dedans (1/2 tour).

(25)

 Grand battement jeté balançoire en avant et en arrière.

Technieken beheersen om de oefeningen correct uit te voeren, met zin voor afwerking en volledigheid.

Een verhoogd tempo en langere oefeningen aankunnen.

Oefeningen in het midden van de zaal (adagio) De combinaties van de bewegingen correct kunnen uitvoeren, met zin voor

afwerking en volledigheid en met aandacht voor de uitdrukkingskracht van de poses bij oefeningen in het midden van de zaal (adagio), op verschillende maatsoorten.

Eerste leerjaar

 Battements tendus et battements tendus jeté en tournant (1/4 tour).

 Rond de jambe par terre en tournant en-dehors et en-dedans (1/4 tour et 1/2 tour).

 Rond de jambe avec la jambe tendu en 45° :

 sur demi-pointes

 sur demi-plié et avec plie-relevé.

 Battement Fondu sur demi-pointes en 90° en face et en toutes les positions.

 Battements Fondus en Tournant en- dehors et en-dedans (1/4 tour) sur demi-pointe.

 Battement Soutenu en 90° dans toutes les directions en face et dans les grandes poses (2/4 temps).

 Petit pas jeté en tournant (1/2 tour):

 en-dehors et en-dedans

 de coté et en diagonale

 Rond de jambe en l’air en-dehors en en-dedans finissant en demi plié.

 Battement Frappé sur les demi-pointes.

(26)

 Battements Double Frappé en tournant (1/4 et ½ tour) avec plié-relevé sur demi-pointes.

 Battements Battus sur le coup-de-pied en avant en en arrière épaulement :

 sur le pied plat

 sur demi-pointes.

 Pas Tombé de pose sur pose en 45°.

 Flic-flac en face finissant en 45°.

 Fouetté en-dehors en en-dedans venant de jambe en avant et en arrière en 45° sur le pied plat et avec plié- relevé.

 Battements relevés lents et battements développés en face et en grandes poses. Sur demi-pointes et avec plié- relevé.

 Demi rond de jambe développé en face et en pose sur pose

 sur demi-pointes

 sur demi-plié er avec plié-relevé.

 Grand rond de jambe développéssur les demi-pointes en face

 Battements développés tombé finissant en pose avec point sur le planché.

 Temps lié en 90° sur demi-pointes.

 Tour lent à la seconde et en Grandes Poses en-dehors et en-dedans (1/2 tour, 1 tour).

 Tour lent à une pose de l’autre à travers passé (jarret) en 90°.

 Grand Fouetté de posé finissant en attitude effacée:

 en pose effacée en avant

(27)

 à 1ère et 2éme arabesque.

 Préparations pour les tours:

 à la seconde en-dehors et en- dedans de 2ème position

 en grandes poses de 2ème et 4ème position.

 6ème port de bras finissant en 4ème position comme préparation pour Grand tours.

 Grand Battement Jeté Développé sur le pied plat et avec demi-pointes.

 Doubles Tours en-dehors et de-dedans de 2ème et de 4ème position finissant en 5ème et 4ème position.

 Tour Tire-bouchon en-dedans et en- dehors de 5ème et 4ème position.

 Tour (1-2) en-dehors et en-dedans de 5ème, 2ème, 4ème position finissant le point sur le planché.

 Préparation pour les tours en-dehors en en-dedans venue de grand plié de 1ère et 5ème position.

 Pas de Bourrée Dessus-Dessous en tournant.

 Pas de Bourrée en tournant.

 Soutenu en tournant (1/2 tour et 1 tour) venue de toutes les poses en 90°.

 Pas Glissade en tournant en diagonale.

 Tours en-dehors dégagé a côté et en diagonale (4-8).

 Tours en-dedans et posé en diagonale (pirouettes piqués, 4-8)

 Tours fouettés sur 45° (8 fois).

 Tours chaines (4-8 fois)

(28)

 Tour de 5ème position suivi (8 fois).

 Pas couru Tweede leerjaar

 Temps Lié par terre venant de double tours en-dehors et en-dedans.

 Temps Lié sur 90° avec Tour Tire- bouchon.

 Temps Lié sur 90° avec Tour à la seconde.

 Battement Relevés Lents et battements Développés dans les poses:

 4ème arabesque et écartée

 sur demi-pointes et avec plié-relevé.

 Tour Lent dans les Grandes poses Ecartée et 4ème arabesque en-dehors et en-dedans.

 Tour Lent dans les Grandes poses sur Demi-Plié .

 Tour Lent avec Port-de Bras de une grande pose à l’autre (par ex. de Croisé en avant en Attitude et en-dedans).

 Battement Développé Tombé dans toutes les positions en 90°.

 Battement Développé Ballotté (une jambe en avant autre derrière).

 Demi rond de jambe Développé en face et en pose sur pose sur demi-pointes.

 Grand Rond de jambe Développé en- dehors et en-dedans en face et de pose en pose sur demi-pointes.

(29)

 Battements Frappé et battements Double Frappé en tournant (1/8) jambe plat et sur les demi-pointes.

 Petits Battements sur le coup-de pied en Tournant en-dehors en en-dedans sur demi-pointes.

 Flic-Flac en Tournant en-dehors et en- dedans finissant en 45° à la seconde et de pose en pose.

 Rond de jambe en L’air en Tournant en- dehors et en-dedans (1/8).

 Double Rond de jambe en L’air en- dehors et en-dedans sur les demi- pointes et finissant en demi-plié.

 Rond de jambe en l’air en-dehors et en- dedans sur 90° sur demi-pointes et finissant sur les poses.

 Grand Temps relevé en-dehors et en- dedans sur pied plat et avec demi- pointes.

 Grand Temps relevé en tournant en- dehors en en-dedans (1/4 en 1/2 tour).

 Grande Fouetté en Effacée en avant et en arrière.

 Grand Fouetté en tournant venant de à la seconde:

 en-dedans en 3ème arabesque et en-dehors en Croisé en avant

 (en dedans jusqu’au 1ère

arabesques et en dehors en effacée en avant en fin d’année).

 Battement Divisé en quatre en-dehors et en-dedans.

 Penché en 1ère en 3ème arabesque.

(30)

 Grand battement jeté:

 avec relevé sur demi-pointes

 avec passé 90°

 balancé à la seconde (de 1ère et 5ère position).

 PIROUETTE:

 Tire-bouchon en-dehors et en-dedans de 4ème et 5ème position:

 en-dehors en en-dedans venant de Temps-Relevé

 en-dehors en en-dedans venant de Pas Echappé (2ème et 4ème position), de Sauté en 5ème.

 Sur le coup-de-pied venant de Grande Plié:

 1ère, 2ème, 5ème positions en dehors et en-dedans (1-2)

 Tire-bouchon (1-2).

 Venant de pas Tombé sur 45° en- dehors et en-dedans:

 avec la jambe Sur le Coup-de-pied en Avant (4-6, sans poser la jambe en 5ème)

 en-dehors et en-dedans de 1ère, 4ème, 5ème position et Temps Relevé dans les poses 45° et 90°

 en-dehors et en-dedans venant de poses en 45° en 90° finissant en 4ème et 5ème.

 Chainés (8-16).

 Fouettés (8-16).

 Pirouettes sur les Grandes Poses: 1 et 2 tours.

(31)

 A la seconde de 2ème position en- dehors et en-dedans.

 Attitude croisé et effacé.

 Croisé en avant et effacée en avant (en- dehors et en-dedans).

 1ère, 2ème arabesque en dedans et 3ème arabesque en-dehors.

 Dans toutes les poses en-dehors en en- dedans avec :

 pas tombé, posé

 de pas échappé sur sur 2ème position (classe de garçons).

 Plié-relevé suivi (2-4 fois) en-dehors et en-dedans.

 Grand pirouette à la seconde en-dehors (4-8 fois classe de garçons).

 Préparation pour les pirouettes venant de grand plié (1ère, 2ème, 5ème position) en-dehors et en-dedans en tour lent (toutes les poses sauf 4ème arabesque et écartée).

 Renversé sur croisé en-dehors et en- dedans (facultatief).

Oefeningen in het midden van de zaal (allegro) De combinaties van de bewegingen correct kunnen uitvoeren, met zin voor

afwerking en volledigheid en met aandacht voor de uitdrukkingskracht van de poses bij oefeningen in het midden van de zaal (allegro), op verschillende maatsoorten.

 Eerste leerjaar

 Pas échappé battu.

 Pas échappé battu finissant sur une jambe.

 Pas assemblé battu.

 Pas assemblé sur 45° en se déplaçant à côté (comme exercice pour grand assemblé): de coupé-le pas et de pas glissade.

(32)

 Pas chassé dans toutes les directions.

 Temps levé avec la jambe à 45° dans toutes les positions.

 Entrechat-Trois.

 Entrechat-Cinq.

 Pas brisé en avant en arrière.

 Pas jeté fermé en 45° dans toutes les directions.

 Grande sissonne ouverte à la seconde et dans les grandes poses (sur place et en se déplaçant).

 Sissonne simple en tournant (1/2 pour la classe de filles et 1 tour pour la classe de garçons.

 Petit pas emboité sur place et en se déplaçant à côté et en diagonale (une jambe sur le coup-de pied en avant autre jambe-sur le coup de pied en arrière.

 Grand pas emboité en se déplaçant en diagonale.

 Temps glissé (en se déplaçant en avant et en arrière) en 1ère, 2ème, 3ème arabesque.

 Rond de jambe en l’air sauté sur 45°

en-dehors et en-dedans (de sissonne ouverte et de 5ème position.

 Grand assemblé à la seconde de posé et de glissade.

 Pas échappé en en tournant sur 2ème et 4ème position (1/2 tour) (la classe de garçons – 1 tour).

 1 tour en l’air (classe de garçons).

 Tweede leerjaar

(33)

 Entrechat-quatre en divisant en avant et en arrière.

 Petit pas assemblé en tournant (1/4 tour).

 Double assemblé battus.

 Pas brisé dessus-dessous.

 Pas échappé avec entrechat six (de 2ème position).

 Entrechat six (commencer d’apprendre face à la barre).

 Petit pas jeté battu.

 Petit pas jeté en tournant à côté et en diagonale.

 Pas jeté fondu.

 Pas Ballotté avec pointe sur le planché et sur 45°.

 Pas Ballotté en 90°.

 Simple et double rond de jambe en l’air sauté en-dehors et en-dedans:

 venant de sissonne ouverte et de 5ème position.

 Pas Gargouillade (de double rond de jambe. Classe de filles).

 Pas Soubresaut.

 Pas Failli en avant et en arrière.

 Sissonne simple en tournant en-dehors en en-dedans.

 Sissonne ouverte en tournant en- dehors en en-dedans finissant à côté sur 45°.

 Grande sissonne ouverte en tournant (1/2 tour) en se déplaçant:

(34)

 dans toutes les poses. En-dehors et en-dedans.

 Sissonne ouverte par développé en tournant dans toutes les poses sur 45°

en-dehors et en-dedans.

 Pas ballonné de pose avec 1/2 tour.

 Pas ballonné battu à côté:

 sur place et en se déplaçant.

 Pas jeté fondu.

 Grand sissonne tombé en toutes les directions dans toutes les poses.

 Grand sissonne tombé à la seconde avec pas de bourré, en se déplaçant à côté et en diagonale.

 Sissone tombée en tournant en-dehors et en-dedans dans toutes les directions.

 Grand temps lié sauté en avant et en arrière.

 Temps lié sauté en tournant en-dehors et en-dedans.

 Saut de basque de posé.

 Grand pas de chat.

 Grand jeté pas de chat en diagonale.

 Grand pas assemblé à côté de pose, pas glissade, sissonne tombé, développé tombé en avant.

 Grand pas assemblé en avant venant de posé, pas couru.

 Grand pas assemblé battu.

 Grand pas assemblé en tournant:

(commencer de 1/2 tour):

 en se déplaçant de côté, de posé, de pas chassé.

(35)

 en se déplaçant en diagonale en avant et en arrière de posé, de pas chassé.

 Temps levé dans les grandes poses.

 Grand pas jeté en avant dans les poses à commencer en:

 attitude croisée, attitude effacée, 1ère, 2ème, 3ème arabesque venant de pose

 attitude effacée, 1ère, 2ème arabesque venant de pas glissade.

 En toutes les poses; venant de toutes les poses

 Pas jeté passé sur 45° et sur 90° en avant et en arrière venant de:

 posé, pas couru, sissonne tombée.

 Grand fouetté en attitude effacée, 1ère, 2ème arabesque (à côté).

 Grande fouetté-sauté en se déplaçant en diagonale en 1ère, 4ème arabesque.

 Pas emboité en tournant en se déplaçant à côté et en diagonale.

 Pas cabriole en 45° en avant et en arrière venant de posé, pas glissade, sissonne ouverte, sissonne tombée (début de l’année pour classe de garçons et fin de l’année pour classe de filles).

 Pas jeté entrelacé, de posé, de pas chassé.

 Classe de garçons:

 Sissonne ouverte battu.

 Sissonne fermé battu.

(36)

 Grand pas jeté en tournant de croisé en croisé venant de tombé-coupé d’arrière petit pas jeté battu en tournant (1/2 tour) en se déplaçant de côté.

 Tours en l’air simple suivi (facultatief).

 Doubles tours en l’air.

 Tours en l’air avec la jambe en passé derrière finie en 4ème position en face et en croisée.

 Sissonne simple en tournant en-dehors et en-dedans (1, 2 tours).

 Grande Pirouette (4-6 fois).

Oefeningen op de pointes De technieken beheersen om de oefeningen op de pointes correct uit te voeren, met zin voor afwerking en volledigheid.

Eerste leerjaar

 Pas échappé sur 2ème en 4ème position en tournant - 1/2 tour.

 Pas de bourré en tournant:

 Simple

 dessus-dessous.

 Pas glissade en tournant en diagonale (4-8 fois).

 Pas sissonne ouverte sur place dans toutes les positions.

 Pas jeté dans les grandes poses en descendant doucement en demi-plié.

 Relevé sur place dans toutes les poses (sur 45° -2-8 fois, sur 90° -2-4 fois).

 Relevé en tournant avec la jambe sur le coup-de-pied (1/4 tour).

 Pas ballonné en se déplaçant en avant et en arrière.

(37)

 Petit pas jeté en tournant en se déplaçant (1/2 tour) de côté et en diagonale.

 Sissonne ouverte en tournant sur 45°, en-dehors et en-dedans (1/4 et 1/2 tours).

 Rond de jambe en l’air en-dehors et en- dedans.

 Relevé avec la jambe sur toutes les poses en 45°.

 Fouetté sur 90° en 1ère et 2ème

arabesque venant de à la seconde (1/4 tour).

 Grande fouetté de posé:

 en attitude effacée

 en 1ère

 en 2ème arabesque.

 Pas emboités, piqué en se déplaçant de côté et en diagonale (2-4 fois).

Tour en-dehors et en-dedans de 4ème position (1-2).

 Tours en-dehors suivi de 5ème position (4-8 fois suivi).

 Pas de bourré suivi en manège.

Tweede leerjaar

 Double rond de jambe en l’air en- dehors et en-dedans.

 Rond de jambe en l’air sur 90° en- dehors et en-dedans.

 Pas tombe de pose en pose sur 90°.

 Relevés sur une jambe en 90° en se déplaçant en avant (4-6 fois).

(38)

 dans toutes les directions

 en tournant en-dehors et en-dedans (1/4 et 1/2 tour).

 Soutenu en tournant en-dehors et en- dedans venue de grandes poses (1/2 tours et 1 tour complet).

 Grande sissonne ouverte en toutes les directions et toutes les poses en se déplaçant

 (4ème arabesque et écartée sur place).

 Grands battements jeté dans toutes les poses et toutes les directions.

 Grand fouetté de effacée en effacée en-dehors et en-dedans.

 Grand fouetté en se déplaçant en diagonale en 1ère, 3ème et 4ème arabesque

 Pirouettes sur les pointes: Venant de pas tombé en 45° en-dehors et en- dedans.

 Doubles pirouettes en-dehors et en- dedans de 5ème et 4ème position en- dehors de 5ème position suivi (8-16):

 en se déplaçant en diagonale (Don Quichotte).

 En-dehors avec la jambe restant sur le cou-de-pied (4-8 fois suivi).

 En-dehors dans la pose attitude en avant sur 45° (1 tour suivi 4-8 fois).

 En-dedans dans les grandes poses à la seconde, attitude, arabesque, tire- bouchon venant de posé, pas tombé 4ème position.

(39)

 En-dehors venant de dégagé et en diagonale (12-16 fois).

 Double en-dehors venant de dégagé.

 En-dedans venant de posé (tours Piqués, 12-16 fois).

 Double piqués.

 Chainés (8-16).

 Double sur le coup-de-pied venant de tombé.

 Fouetté sur 45° (8-16).

Sprongen op de pointes De technieken beheersen om de sprongen op de pointes correct uit te voeren, met zin voor afwerking en volledigheid.

Eerste leerjaar

 Temps sauté en 5ème position en se déplaçant en avant et en arrière Changement de pied en se déplaçant en avant, en arrière et en tournant Sissonne simple en tournant (1/4 en ½ tour).

Tweede leerjaar

 Pas emboîté sauté sur place et en se déplaçant en diagonale (une jambe sur le coup-de-pied en avant autre-sur le coup-de-pied en arrière).

 Temps sauté dans les poses.

 Attitude effacée et attitude croisée sur 45°, sur place.

De aangeleerde technieken kunnen combineren in een zelfgemaakte oefening met een duidelijke muzikaliteit.

(40)

Een grotere choreografie kunnen aanleren en onthouden.  Zich kunnen aanpassen aan verschillende dansstijlen. 

(41)

Pas de deux

Partnering ‘à terre’- technieken leren beheersen met aandacht voor een correcte

coördinatie. Positie van de jongen

 correct achter het meisje staan

 correct zij aan zij naast het meisje staan

 correct tegenover het meisje staan

 correct op één knie knielen.

Soorten partnering - pas de deux: à terre partnering

 partnering van het meisje met twee handen aan de taille

 partnering van het meisje met twee handen aan haar handen:

 palm tegen palm

 aan de polsen

 ondersteuning van het meisje met één hand:

 de taille omsluiten

 met één hand / aan hand of pols

 met hand aan de taille

 een combinatie van de hierboven vermelde methodes van partnering.

 Bv. met één hand aan de taille, met een andere aan de hand of met één hand aan de twee handen van het meisje.

Bij partnering à terre verschillende elementen kunnen combineren en de

verplaatsingen kunnen uitvoeren. Het zwaartepunt van het meisje leren voelen en leren ondersteunen door 2 handen aan de taille.

Partnering van het meisje met twee handen aan de taille

 relevé vanuit de 5de positie op twee voeten en respectievelijk één voet

(42)

 développé op 45 graden en 90 graden naar alle grote posities van klassiek ballet

 développé, développé passé, grand rond de jambe op hetzelfde standbeen van pose veranderen

 diverse variaties van grand port de bras

 verplaatsingen van en naar kleine en grote poses: combinatie met temps lié op 90 graden

 1/4 of 1/2 tours terwijl het meisje haar positie verandert

 -tours van battement soutenu, grand fouetté en face

 tours lents: 1-2 tours in al de grote poses

 tours van de 5de en de 4de positie en- dehors en en-dedans, twee tours tegen het einde van het jaar

 ondersteuning van het meisje tijdens vallende poses, terugkeren naar de uitgangspositie en een andere houding aannemen

 ondersteuning bij de vallende arabesque:

 een arm rond de taille, de andere aan de pols

 aan beide handen of polsen.

Partnering van het meisje met twee handen aan beide handen

 aan de handen of polsen:

(43)

 in alle kleine en grote poses, tijdens développé, grand rond de jambe en tijdens de overgang van de ene pose naar een andere

 draai van 360 graden met de jongen achter het meisje, zonder van positie te veranderen terwijl zijn armen

beurtelings drie posities doorlopen

 tours lents in de attitudehouding gedurende de welke:

 het meisje zich met twee handen aan de arm van de jongen

vasthoudt, op de hand en schouder

 de jongen het meisje ondersteunt aan de handen of aan de polsen van beide handen.

Partnering met één arm

 aan de hand, pols of taille

 in alle grote poses.

Bij partnering in de lucht (en l’air) verschillende kleine sprongen kunnen combineren en de verplaatsingen kunnen uitvoeren. Het zwaartepunt van het meisje leren voelen en leren ondersteunen door 2 handen aan de taille.

Partnering van het meisje met twee handen aan de taille

Alle kleine sprongen uit het leerplan van 2de graad (2de leerjaar) uitgevoerd met partnering van het meisje met twee handen aan de taille, eerst op dezelfde plaats, dan voorwaarts bewegend, opzij, achterwaarts.

1. Grand assemblée, waarbij het meisje wordt ondersteund met een hand

(44)

aan haar hand, met de andere langs haar zij geplaatst.

2. Kleine lift in de eerste arabesque:

één arm omsluit de taille waarbij het lichaam van het meisje overhelt, de andere hand aan de dij van het been in arabesque. Op het einde van het leerjaar moet de jongen het meisje kunnen dragen, rond zijn as draaien en het meisje op zijn heup zetten in de poisson-

houding.

Extra-muzikale informatie kunnen gebruiken om inhoud te geven aan een personage.

Vertrouwen kunnen bieden aan de danspartner. 

Bij partnering en ‘pas de deux’ blessures kunnen voorkomen.  SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

 Het aantal ‘tours’ geleidelijk doen toenemen.

 Sprongen op de pointes: zie als voorbeeld de 2de meisjesvariatie uit ‘pas de trois’, Zwanenmeer, 1ste akt.

 Zelfgemaakte oefeningen aan elkaar laten uitleggen met gebruik van de juiste terminologie.

 Choreografie leren personaliseren. Leren om de eigen interpretatie erin te verwerken met behulp van positieve impulsen van de dansleerkracht en verschillende emoties die bij de choreografie passen.

Het leerplanonderdeel ‘pas de deux’ start in het tweede leerjaar van de tweede graad en wordt verder opgebouwd in de derde graad. Er wordt aanbevolen er 2 maal per week 2 lesuren aan te besteden.

De aangegeven oefeningen en/of pas de deux zijn niet allemaal verplicht uit te voeren of aan te leren. De leerkracht bepaalt zelf de oefeningen, stelt ze samen en beslist welke lifts er worden aangeboden of welke aanpassingen in bestaande pas de deux nodig zijn voor de leerlingengroep.

De oefenreeks moet jaarlijks herbekeken worden afhankelijk van de fysieke mogelijkheden van de leerlingen. Er moet immers nadrukkelijk rekening worden gehouden met de individuele kenmerken van elke klas, zoals:

(45)

 de verhouding leeftijd en gewicht van jongens en meisjes

 de fysieke en professionele bekwaamheden van de jongens/meisjes

 de kracht en het niveau van de meisjes ‘op pointes’.

Tijdens de inleiding van het programma, moeten de volgende aspecten benadrukt worden:

 het belang van pas de deux in het balletspectrum

 het creatieve contact en het gevoel van wederzijds tempo van de leerlingen tijdens de verschillende partnerposities (coördinatie)

 technieken en vormen van dansen zoals: pas de trois, pas de quatre, pas de cinq, enz.

 elkaar vertrouwen en respect tonen naar elkaar toe.

Afhankelijk van welke pas de deux of scène wordt aangeleerd is het een vereiste dat de meisjes de aangepaste kledij dragen: korte/lange tutu, rokje, tuniek,… De kostumering veroorzaakt een zekere houding en gevoel, maar het kan ook de partnering iets moeilijker maken.

Speciale aandacht moet uitgaan naar de muzikale begeleiding. Van bij aanvang moeten alle bewegingen/oefeningen volledig in overeenstemming zijn met de muziek waarop wordt gedanst. Met elke les worden de oefeningen complexer, langer en het tempo kan worden opgedreven. Met elke les worden de

oefeningen complexer, langer en het tempo kan worden opgedreven. Ook het acteren is belangrijk. De muzikale begeleider en de leerkracht moeten hierin meegaan wat betreft de keuze van muziek.

Eenvoudigste elementen van à terre en en l’air partnering en ook acteervaardigheden (ballettaal) worden in het tweede leerjaar van de tweede graad aangeleerd.

Op het einde van het jaar moeten de leerlingen, in overeenstemming met het bestudeerde materiaal, sketches uitvoeren, inclusief acteeropdrachten en elementen van klassieke solo variaties.

Het aanleren van een correcte partnering à terre, is van enorm groot belang omdat dit de partnering, het beheersen van de lifts en het juist uit voeren ervan zal versnellen.

De jongen moet leren hoe hij het zwaartepunt van het meisje moet verplaatsen van de ene pose naar de andere pose en terwijl het meisje van pointes naar demi-plié overgaat.

De belangrijkste elementen van partnering in de lucht zijn voor 3 leerjaren:

 kleine sprongen en kleine lifts van het meisje naar de borst en schouders van de jongen

 grote sprongen en lifts van het meisje waarbij de pose wordt gefixeerd op de borst en de schouder van de jongen

(46)

 lifts, grote sprongen van het meisje waarbij ze in de lucht wordt gegooid en waarbij de pose wordt gefixeerd op twee handen of één hand van de jongen met of zonder draai in de lucht.

Evaluatie van ‘pas de deux’

De leerkracht bepaalt volledig de combinaties in overeenstemming met het programma van een bepaald jaar. Combinaties van technische elementen moeten een logische volgorde en opbouw hebben en zonder overhaasting worden uitgevoerd, zodat elk element duidelijk kan worden bekeken.

Réverance, het binnenkomen en het verlaten na het uitvoeren van de oefeningen.

Alle combinaties worden uitgevoerd vanuit beide voeten, dus vertrekkend vanuit de rechter- en de linkervoet:

 combinatie in adagio, 16 maten, met ondersteuning van het meisje met twee handen aan de taille

 combinatie in adagio, 16 maten, met ondersteuning van het meisje met twee handen aan haar twee handen, palm tegen palm of aan de polsen

 combinatie in adagio, 16 maten, met ondersteuning van het meisje in verschillende combinaties, d.w.z. met een arm rond de taille terwijl de andere haar bij de arm houdt; of wanneer het meisje met haar twee handen de hand van de jongen vasthoudt. Daarnaast moeten kleine lifts en

ondersteuningen in de vallende posities worden opgenomen in de combinatie

 combinatie in andante, inclusief diverse tours van het meisje waarbij ze ondersteund wordt met twee handen aan de taille. Let op dat tours niet worden uitgesloten uit de eerste drie combinaties

 combinatie in allegro, gebaseerd op diverse kleine sprongen uit klassiek ballet waarbij het meisje wordt ondersteund door twee handen aan de taille

 combinatie in allegro, inclusief diverse middelgrote sprongen uit het klassiek ballet waarbij het meisje wordt ondersteund door twee handen aan de taille, aan haar twee handen of een combinatie ervan

 combinatie in allegro, inclusief grote sprongen uit klassiek ballet waarbij het meisje wordt ondersteund door twee handen aan de taille, door haar twee handen of door een combinatie ervan.

 Bij het aanleren van Pas de deux uit het klassieke, neoklassieke of hedendaagse repertoire, geeft de leerkracht ook de achtergrondinformatie mee over de muziek en de choreografie zoals:

 periode, stijl, beschrijving van het karakter van het personage dat men aanleert, muziek, diverse uitvoeringen/choreografen.

 Werk samen met de leerkracht Muzikale opvoeding. Zie ook hoofdstuk ‘Gezonde en veilige levensstijl’.

 De duur van de dansoefeningen mag niet langer zijn dan 16 maten.

 Om overbelasting te vermijden, moeten de meisjes van voet wisselen en om de jongens niet te overbelasten moet partnering in de lucht worden afgewisseld met het partnering op de grond.

(47)

3.7. KV Klassieke dans en KV Hedendaagse dans: Motorische competenties hedendaagse dans: Grahamtechniek

LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen

LEERINHOUDEN DECR.

NR.

CODE De opwarmingsoefeningen kunnen uitvoeren.  Warming-up.

 Nauwkeurige analyse van het ademhalingsysteem en de toepassing ervan in de Graham-techniek (contraction and release):

 ademhalingsoefeningen;

 contraction & release in parallel (eenvoudige contractie);

 oefeningen met de romp (curves-decentrations-spirals);

 stretching van de romp en van de benen;

 concentratieoefeningen met betrekking tot evenwicht (swift of weight);

 contractions met spirals in parallel en turned-out positions.

De basistechnieken kunnen toepassen met vooral aandacht voor de sterke dynamiek die eigen is aan elke Graham-beweging.

 Floor.

 Posities op de grond.

 Bounces:

 contraction en release (rounds over en strechtes out);

 streches met eenvoudige spirals;

 breathings;

 in 1ste, 2de en parallel;

 met armbewegingen;

 hipspirals in 5de positie.

 Training van de voeten:

 flex en point in parallel, turned-out en 1ste positie;

 flex en point in 2de positie;

 met bounces van de romp in a flexed position;

 tilts;

 in 1ste en 2de positie met spirals en armen;

 in 2de positie met side streches;

 in 1ste positie met contraction en rombewegingen.

(48)

 Deep contractions:

 ruglig (centre en side);

 in zit (1ste en 2de centre);

 in zit.

 Rollen over de rug:

 voorbereiding op de knieën;

 side fall.

 Torsions:

 in 4de positie;

 eenvoudige hipspirals met de armen;

 in combinatie met strechting, hipspirals en contractions.

 Strechting:

 in zit, 1ste en/of 3de positie met rompbewegingen, voorwaarts en zijwaarts.

 De leerlingen ontdekken de kracht en energie van een contractie.

 Toegeven aan de zwaartekracht bij de ‘side falls’.

 ‘Spirals’ in opwaartse beweging uitvoeren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Pirouettes vanuit verschillende posities en poses, op eigen kracht van het meisje of op die van de jongen, door zijn handen weg te duwen en de jongen beweegt meteen na het

1 De inspectie van de Vlaamse gemeenschap toetst het leerplan aan de criteria beschreven in het ‘Besluit van de Vlaamse regering betreffende curriculumdossiers en leerplannen in

Naast validiteit (meten wat moet je meten: dat de leerling in staat is om beroepsproblemen op te lossen door algemene doelstellingen en subcompetenties geïntegreerd in te

- Productie en interactie (schrijven en spreken, mondelinge en schriftelijke gesprekken voeren): gebruiken van tekstelementen zoals structuuraanduiders, visuele

Handelen vanuit een persoonlijk kader waarin voorkeuren voor waarden, opvattingen, gedragingen, gebeurtenissen, informatie, taken, strategieën, … geïnternaliseerd zijn, maar

Dit leerplandoel van het specifieke gedeelte doorstroom van de studierichtingen Economische wetenschappen, Humane wetenschappen, Grieks-Latijn, Latijn, Moderne

afstandelijkheid: het leren vertrekt vanuit persoonlijke ervaringen in het eigen leven, op school en in de onmiddellijke omgeving van de school en breidt zich vervolgens uit

Indien de school (in functie van haar schoolprofiel en vervolgopleidingen) beschikt over infrastructuur, materiële en didactische uitrusting die meer aanleunt bij een