• No results found

Lakenselaan BRUSSEL. de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Lakenselaan BRUSSEL. de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

nr. 241 739 van 30 september 2020 in de zaak RvV X / IV

In zake: X

Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat L. LUYTENS Lakenselaan 53

1090 BRUSSEL

tegen:

de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

DE WND. VOORZITTER VAN DE IVde KAMER,

Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 5 mei 2020 heeft ingediend tegen de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 25 maart 2020.

Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Gezien het administratief dossier.

Gelet op de beschikking van 13 augustus 2020 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 9 september 2020.

Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken M. RYCKASEYS.

Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat M. KIWAKANA loco advocaat L.

LUYTENS en van attaché K. ALLYNS, die verschijnt voor de verwerende partij.

WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:

1. Over de gegevens van de zaak

De verzoekende partij verklaart de Afghaanse nationaliteit te bezitten en geboren te zijn op X 1991.

De verzoekende partij verklaart het Rijk te zijn binnengekomen op 1 mei 2019. Op 6 mei 2019 dient de verzoekende partij een verzoek om internationale bescherming in.

Op 21 november 2019 wordt de verzoekende partij gehoord op het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (hierna: het CGVS).

Op 25 maart 2020 neemt de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen een beslissing waarbij zowel de vluchtelingenstatus als de subsidiaire beschermingsstatus wordt geweigerd.

Dit is de bestreden beslissing, die luidt als volgt:

(2)

“A. Feitenrelaas

U verklaart de Afghaanse nationaliteit te bezitten en 28 jaar geleden geboren te zijn in het dorp Nawer (district Hesarak, provincie Nangarhar). U bent Pashtoun van etnische origine, soennitisch moslim en de oudste van drie zussen en zeven broers. U ging naar school tot de achtste of negende klas, en hielp nadien met het werk op de velden, met de dieren of met het brengen van hout.

Uw vader werkte als leerkracht in een meisjesschool, was vrijwilliger voor het Rode Kruis en was daarnaast actief bij zowel de verkiezingscampagne van 2014 als een vaccinatiecampagne. De Taliban was sterk gekant tegen het werk van uw vader omdat het voor hen strikt verboden is om les te geven aan meisjes. Ze stuurden vier of vijf dreigbrieven naar uw vader, waarin ze eisten dat hij zijn werk zou stopzetten. Uw vader deed dit echter niet, omdat hij geen ander werk had.

Op een dag in het jaar 2014 viel de Taliban jullie huis aan en namen ze uw vader mee. Hierop informeerden jullie de dorpshoofden, die naar de Taliban gingen en om uw vaders vrijlating vroegen. De Taliban zei dat ze uw vader verschillende brieven hadden gestuurd, maar dat hij niet met zijn job was gestopt. De dorpshoofden drongen erop aan uw vader nog een kans te geven, en garandeerden dat hij niet meer voor de overheid, vaccinatie of verkiezingscampagne of als leerkracht zou werken. De Taliban ging akkoord om uw vader vrij te laten, op voorwaarde dat hij zijn twee oudste zonen, zijnde uzelf en uw broer A., naar hen zou sturen. Vervolgens namen uw ooms de beslissing om u en A. het land uit te sturen. In augustus of september 2014 reisden u en uw broer op illegale wijze van Afghanistan naar Iran. In Iran raakte u gescheiden van uw broer omdat de smokkelaar jullie in twee aparte auto’s had gezet. U reisde vervolgens verder via Turkije, Griekenland, Italië en Frankrijk, van waaruit u erin slaagde om illegaal de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk te maken. Een tiental dagen voor de start van 2015 kwam u aan in Londen. U diende daar geen verzoek om internationale bescherming in en leefde en werkte er ruim vier jaar lang illegaal. Toen u van mededorpelingen in Londen hoorde dat uw familie in België was, besloot u om eveneens naar België te komen. Op 1 mei 2019 maakte u opnieuw illegaal de oversteek van het Verenigd Koninkrijk naar Frankrijk, van waaruit u doorreisde naar België. De dag nadien meldde u zich aan bij de Dienst Vreemdelingenzaken en diende u een verzoek om internationale bescherming in.

Ter ondersteuning van dit verzoek legt u de volgende documenten neer: zeven dreigbrieven van de Taliban, uw taskara of Afghaanse identiteitsbewijs, de taskara’s van uw vader en moeder inclusief een vertaling, het huwelijkscertificaat van uw ouders inclusief een vertaling, foto’s van uw vader tijdens zijn werk voor de vaccinatiecampagne, de bankkaart van uw vader die bevestigt dat hij een overheidssalaris kreeg van het Ministerie van Onderwijs, drie diploma’s van uw vader, een appreciatiebrief aangaande uw vader, vier opleidingscertificaten van uw vader en twee werkcertificaten van uw vader.

B. Motivering

Na grondige analyse van het geheel van de gegevens in uw administratief dossier, moet vooreerst worden vastgesteld dat u géén elementen kenbaar hebt gemaakt waaruit eventuele bijzondere procedurele noden kunnen blijken, en dat het Commissariaat-generaal evenmin dergelijke noden in uw hoofde heeft kunnen vaststellen.

Bijgevolg werden er u geen specifieke steunmaatregelen verleend, aangezien er in het kader van onderhavige procedure redelijkerwijze kan worden aangenomen dat uw rechten gerespecteerd worden en dat u in de gegeven omstandigheden kunt voldoen aan uw verplichtingen.

Er dient te worden vastgesteld dat u er niet in geslaagd bent om uw vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie of een reëel risico op het lijden van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming aannemelijk te maken.

Eerst en vooral is het verloop van de gebeurtenissen in Afghanistan zoals door u geschetst allesbehalve geloofwaardig. Zo zou de Taliban uw vader maar liefst zeven dreigbrieven hebben gestuurd over een periode van wel drie jaar lang (CGVS p.26). De eerste brief werd namelijk gestuurd in de tweede maand van 1390 (april 2011), en de laatste in de zesde of zevende maand van 1393, oftewel september of oktober 2014. Zoals ook reeds werd opgemerkt in de beslissing van uw broer J.A. (CG: 1511282, OV:

8.032.771), is het niet aannemelijk dat de Taliban drie jaar lang brieven aan uw vader zou richten met de eis om zijn activiteiten stop te zetten en zich bij de Taliban te melden, zonder verdere stappen te ondernemen wanneer ze merkten dat uw vader niet inging op hun eisen. Ook werd in deze beslissing opgemerkt dat uw broer verklaarde dat uw vader elke dag te voet van jullie huis naar de school waar hij werkte wandelde (CGVS dd.09.06.2015 p.13), en dat de Taliban hem dus op relatief eenvoudige wijze had kunnen onderscheppen indien ze dat werkelijk wilde. Dat de Taliban uw vader na deze zeven brieven en drie jaren uiteindelijk toch wist te ontvoeren, maar vervolgens door een eenvoudige tussenkomst van de dorpsouderen besloot om hem weer vrij te laten op voorwaarde dat hij u en uw broer A. aan hen zou overhandigen (CGVS p.19), is evenmin geloofwaardig. Zoals in de beslissing van uw broer eveneens werd opgemerkt: Mocht uw vader effectief een dusdanige doorn in het oog van de Taliban zijn, correspondeert dit ten eerste niet met de afwachtende houding die ze aan de dag legden,

(3)

en lijkt het ten tweede een nogal verspilde moeite om hem dan uiteindelijk te willen inruilen voor twee jonge knapen. Ook kan men zich afvragen waarom de Taliban dan niet eerder hun pijlen op u en uw broer gericht had, gezien ze toch zoveel moeite hadden om uw vader te pakken te krijgen. Gevraagd of u wist wat de Taliban dan precies van u (en uw broer) wilde, sprak u onder meer over “hen helpen, wapens naar andere plaatsen brengen, meedoen met gevechten” (CGVS p.23). Hierbij dient opgemerkt te worden dat het uiterst eigenaardig is dat de Taliban twee zonen van een door hen allesbehalve geapprecieerd figuur als uw vader, in feite zelfs een werkelijke tegenstander van de Taliban, zou willen inschakelen om dergelijke cruciale taken voor hen uit te voeren. Daarenboven blijkt uit de informatie waarover het CGVS beschikt dat er geen sprake is van een geformaliseerd rekruteringsproces bij de Taliban en dat rekrutering onder dwang zelden tot nooit voorkomt. Rekrutering door de Taliban gebeurt hoofdzakelijk op vrijwillige basis door een gedeelde ideologische visie of uit economische overwegingen.

Wanneer gedwongen rekrutering toch voorkomt gebeurt dit bovendien meestal in de familiale of tribale context, wanneer een stam- of familieleider of dorpshoofd besloten heeft zich aan de zijde van de opstandelingen te scharen, of via beïnvloeding van religieuze leiders of brainwashing in madrassas.

Gedwongen rekrutering van individuele personen door Talibancommandanten, via directe of indirecte bedreiging van zijn persoon of zijn naasten, valt niet uit te sluiten maar is hier binnen opnieuw eerder een uitzondering (info zie blauwe map administratief dossier CGVS). De door u beschreven gang van zaken is met andere woorden absoluut onaannemelijk.

Daarnaast werd vastgesteld dat u opvallend weinig informatie kon geven over de vasthouding van uw vader door de Taliban. Zo wist u niet te zeggen wanneer uw vader precies werd vrijgelaten (hoe lang na uw vertrek uit Afghanistan bijvoorbeeld), en hoe het eigenlijk komt dat ze uw vader nog vrijlieten gezien u en uw broer A. intussen al het land hadden verlaten (CGVS p.20). U opperde vervolgens dat er misschien wel andere afspraken gemaakt werden, maar wist niet te zeggen welke afspraken dit dan waren en hebt dit klaarblijkelijk vreemd genoeg ook nooit gevraagd (CGVS p.20-21). Verder wist u niet wat er is gebeurd met de Taliban die uw vader vasthield, wist u evenmin wie van de Taliban uw vader precies heeft vastgehouden, en waar hij juist vastgehouden werd (CGVS p.21). Gevraagd of uw vader bij zijn vrijlating dan niet kon zien waar hij was, kon u enkel antwoorden dat u in die periode geen contact met hem had en uw vader pas terugzag in België (CGVS p.21). Gevraagd of u nadien aan uw vader vroeg waar hij werd vastgehouden, kon uw antwoord evenmin overtuigen. Zo verklaarde u dat uw vader u zei dat zijn ogen geblinddoekt werden, maar zou hij tegelijk wel geweten hebben dat ze hem naar de bergen brachten (CGVS p.21). Over wat uw vader deed na zijn vrijlating kon u eveneens niet vertellen. Dat jullie geen contact hadden in die periode (CGVS p.22) kan echter zoals hierboven reeds werd opgemerkt niet overtuigen. U werd in België namelijk herenigd met uw vader en diende hier uw eigen verzoek om internationale bescherming in omwille van dezelfde problemen met de Taliban, waardoor kan worden verwacht dat u zich beter zou informeren over het juiste verloop van de zaken, ook na uw vertrek uit Afghanistan en in periode dat er geen contact was. Dat uw vader u niets vertelde en u hem evenzeer niets vroeg (CGVS p.22), is dan ook niet geloofwaardig. Het CGVS neemt aan dat het voor verzoekers om internationale bescherming niet altijd evident is om de gebeurtenissen die zich afspeelden in hun land van herkomst weer op te rakelen, maar gelet op het feit dat u nog diende te beginnen aan uw asielprocedure, kan er zowel van uzelf als uw vader enig gezond verstand op dit vlak aangenomen worden. Uw bewering dat uw vader zou gezegd hebben dat problemen alleen maar groter worden door erover te vertellen (CGVS p.22), is niet aannemelijk. Uw vader was intussen immers met een deel van de familie veilig en wel in België geraakt via gezinshereniging, uw broer A. had hier de subsidiaire beschermingsstatus verkregen, en ook u had intussen België bereikt, waardoor jullie problemen met andere woorden ver weg waren. Tenslotte is het zeer merkwaardig dat u verklaarde niet precies te weten wie uw vader had verraden bij de Taliban (CGVS p.24), terwijl uw broer A. tijdens zijn onderhoud op het CGVS spontaan aangaf dat het een collega leerkracht van jullie vader was (CGVS dd.09.06.2015 p.22).

Ten derde is het bijzonder eigenaardig dat u na uw vlucht uit Afghanistan het Verenigd Koninkrijk wist te bereiken in december 2014, en daar bleef tot en met april 2019, maar er nooit een verzoek om internationale bescherming indiende. (zie verklaring DVZ p.9, 11) U verbleef bijgevolg vier jaar lang zonder papieren in Londen (CGVS p.9), een houding die niet strookt met iemand die zijn land uit een gegronde vrees voor vervolging zou hebben verlaten en heden internationale bescherming vraagt. Dat u en uw broers wegen gescheiden raakten in Iran acht het CGVS zeker niet onmogelijk, maar dat jullie niet afspraken, hetzij onderling, hetzij inoverleg met de smokkelaar, wat jullie einddoel was of aan welk land jullie de voorkeur gaven om bescherming te zoeken, is niet geloofwaardig, zeker daar jullie een oom (S.) hebben die destijds reeds in België verbleef (zie verklaring DVZ p.9 en CGVS p.13). Het is dan uiterst merkwaardig dat u ervoor koos om de riskante oversteek naar het Verenigd Koninkrijk te wagen en daar jarenlang illegaal verbleef, terwijl uw broer gewoon doorreisde naar België en hier meteen een verzoek om internationale bescherming indiende. Ook uw broers verklaring dat jullie evenmin afspraken maakten over wat jullie zouden doen indien jullie elkaar kwijtraakten, louter omdat jullie niet wisten dat

(4)

dit zou gebeuren (CGVS dd.09.06.2015 p.20), kan absoluut niet overtuigen. De smokkelwegen en gevaren onderweg zijn dermate berucht in het vluchtelingen- en migrantencircuit, dat het niet plausibel is dat jullie, of jullie familie, hier nooit over nagedacht zouden hebben. Daarenboven was u ten tijde van jullie vertrek uit Afghanistan in 2014 reeds 23 jaar oud, waardoor van u enig initiatief en verantwoordelijkheidszin op dit vlak kan worden verwacht. Uw broer A. was destijds nog maar 15 jaar oud, doch werd ook gedurende zijn persoonlijk onderhoud op het CGVS vastgesteld dat hij geen aannemelijke verklaringen kon afleggen over zijn gebrek aan contact met jullie familie sinds zijn vertrek uit Afghanistan. Zo trachtte hij dit te wijten aan het feit dat hij hun nummer niet had en het netwerk in het district niet werkt, maar bleek hij wel zijn documenten via jullie oom S. ontvangen te hebben, waarover hij verklaarde dat hij ze vermoedelijk via nog een andere oom in Afghanistan verkreeg (CGVS dd.09.06.2015 p.17-18). Erop gewezen dat uw broer dan toch via deze oom, die er uiteindelijk voor zorgde dat zijn documenten naar België gestuurd werden, nieuws kon proberen verkrijgen over jullie familie, verschool hij zich opnieuw achter het excuus dat het netwerk in jullie district niet werkte (CGVS dd.09.06.2015 p.18). Hij leek echter tegelijkertijd te vergeten dat er louter voor de bezorging van zijn post er eveneens contact geweest moet zijn tussen jullie oom in België en een ander familielid in Afghanistan, waardoor dit excuus niet kon standhouden. In diezelfde lijn is ook uw verklaring dat u zelf niet op de hoogte was van het feit dat uw familie in België was aangekomen en dit via dorpelingen – die toevallig ook in Londen zaten – te weten bent gekomen (CGVS p.21), bijzonder weinig geloofwaardig.

Het lijkt er dan ook veeleer op dat zowel uw broer in het verleden als u heden niet de volledige waarheid spreken over jullie vertrek uit Afghanistan, jullie reisweg en jullie onderlinge contacten achteraf, hetgeen jullie algehele geloofwaardigheid ernstig ondermijnt.

Tot slot dient nog aangestipt te worden dat ook in hoofde van uw broer, J.A. (CG: 1511282, OV:

8.032.771) een beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus werd genomen omdat ook hij, die dezelfde problemen met de Taliban aanhaalde, er niet in slaagde aannemelijke verklaringen hierover af te leggen. Wel kreeg hij de subsidiaire beschermingsstatus toegekend omdat zijn herkomst uit het district Hesarak geloofwaardig werd geacht en er rekening gehouden werd met zijn minderjarige leeftijd ten tijde van zijn verzoek om internationale bescherming.

Gelet op bovenstaande vaststellingen, moet dan ook besloten worden dat u niet aannemelijk maakte dat bij terugkeer naar Afghanistan in uw hoofde een vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie zou bestaan, noch dat u in geval van terugkeer naar uw land van herkomst een reëel risico op ernstige schade zou lopen zoals bedoeld in artikel 48/4, §2, a) en b) van de Vreemdelingenwet.

Naast de toekenning van een beschermingsstatus aan Afghanen met een risicoprofiel kan een Afghaanse verzoeker door het CGVS ook een beschermingsstatus krijgen ten gevolge van de algemene situatie in zijn regio van herkomst. Verzoekers uit een groot aantal gebieden in Afghanistan krijgen de subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 § 2 c van de Vreemdelingenwet toegekend op basis van de algemene toestand in hun regio; dit indien zij hun reële herkomst uit deze regio en hun achtergrond aannemelijk maken en voor zover blijkt dat er geen reëel intern vluchtalternatief bestaat.

Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan wordt het rapport UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Afghanistan van 30 augustus 2018 (beschikbaar op https://www.refworld.org/docid/5b8900109.html of https://www.refworld.org) en de EASO Country Guidance note: Afghanistan van juni 2019 beschikbaar op https://www.easo.europa.eu/ sites/default/files/Country_Guidance_Afghanistan_2019.pdf of https://www.easo.europa.eu/country-guidance) in rekening genomen.

Nergens in voornoemde UNHCR-richtlijnen wordt geadviseerd om voortgaande op een analyse van de algemene veiligheidssituatie aan elke Afghaan een complementaire vorm van bescherming te bieden.

UNHCR benadrukt daarentegen dat elk verzoek om internationale bescherming op eigen merites dient beoordeeld te worden. Rekening houdend met het veranderlijke karakter van het conflict in Afghanistan, dienen de verzoeken om internationale bescherming van Afghanen elk nauwgezet onderzocht te worden, dit in het licht van enerzijds de bewijzen aangevoerd door de betrokken verzoeker en anderzijds actuele en betrouwbare informatie over de situatie in Afghanistan.

UNHCR wijst er op dat verzoekers afkomstig uit “conflict-affected areas” nood kunnen hebben aan bescherming omdat zij het risico lopen blootgesteld te worden aan een ernstige en individuele bedreiging van hun leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld. UNHCR adviseert dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in de gebieden waar er sprake is van een actief conflict volgende objectieve elementen in ogenschouw genomen worden om te bepalen of er sprake is van veralgemeend, willekeurig geweld: (i) het aantal burgers dat het slachtoffer is van willekeurig geweld, waaronder bomaanslagen, luchtaanvallen en zelfmoordaanslagen; (ii) het aantal conflict gerelateerde incidenten; en (iii) het aantal personen dat omwille van het conflict ontheemd werd. UNHCR benadrukt dat het aantal burgerslachtoffers en het aantal veiligheidsincidenten belangrijke indicatoren zijn voor het bepalen van de intensiteit van het voortdurend conflict in Afghanistan.

(5)

In voormelde EASO Guidance Note wordt, in navolging van de rechtspraak van het Hof van Justitie, benadrukt dat het bestaan van een gewapend conflict niet volstaat om de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen, maar dat er minstens sprake moet te zijn van willekeurig geweld.

EASO wijst er op dat de schaal van het willekeurig geweld in Afghanistan verschilt van regio tot regio en dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie per provincie rekening moet gehouden worden met volgende elementen: (i) de aanwezigheid van actoren van geweld; (ii) de aard van de gebruikte methodes en tactieken; (iii) de frequentie van de veiligheidsincidenten; (iv) de mate waarin het geweld geografisch verspreid is binnen een provincie; (v) het aantal burgerslachtoffers; en (vi) de mate waarin burgers ingevolge het gewapend conflict de provincie ontvluchten.

In de objectieve informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, worden voornoemde aspecten in rekening gebracht bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Ook met andere indicatoren wordt er rekening gehouden, in de eerste plaats bij de beoordeling van de individuele nood aan bescherming, maar ook bij de beoordeling van de nood aan bescherming omwille van de veiligheidssituatie in de regio van herkomst, indien de hierboven vermelde indicatoren niet voldoende zijn om het reëel risico voor burgers te beoordelen.

Zowel uit de analyse van de situatie en de UNHCR Guidelines, als uit de EASO Guidance Note komt duidelijk naar voren dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld, en de impact van het conflict in Afghanistan regionaal erg verschillend is. Deze sterke regionale verschillen typeren het conflict in Afghanistan.

Uit de beschikbare informatie blijkt dat er slechts een beperkt aantal provincies te kampen heeft met een voortdurende en open strijd tussen AGE’s en de Afghaanse veiligheidsdiensten, of tussen AGE’s onderling. In de meerderheid van de Afghaanse provincies vinden weliswaar met enige regelmaat incidenten plaats, maar kan er geen gewag gemaakt worden van een situatie van ‘open combat’ of hevige en voortdurende of ononderbroken gevechten. De omvang en de intensiteit van het geweld zijn er beduidend lager dan in de provincies waar openlijk gevochten wordt. Tot slot zijn er nog een beperkt aantal provincies waar het niveau van willekeurig geweld dermate laag is dat in het algemeen kan gesteld worden dat er geen reëel risico bestaat voor burgers om persoonlijk getroffen te worden door het willekeurig geweld dat plaatsvindt in de provincie.

Inzake de veiligheidssituatie wordt voorts vastgesteld dat de situatie in de steden, vooral in de provinciehoofdplaatsen, sterk verschilt van deze op het platteland. De meerderheid van de steden staan immers onder controle van de Afghaanse overheid, die de infiltratie van insurgents in de steden tracht te voorkomen door in te zetten op een verhoogde aanwezigheid van militaire en politionele diensten. In het algemeen worden Afghaanse steden dan ook relatief veiliger geacht dan rurale gebieden. Dat is ook de reden waarom vooral stedelijke gebieden een toevluchtsoord vormen voor burgers die het geweld in de rurale gebieden wensen te ontvluchten.

Het Commissariaat-generaal benadrukt voorts dat uit artikel 48/5, § 3 van de Vreemdelingenwet volgt dat er geen behoefte aan bescherming is indien er in een deel van het land van herkomst geen gegronde vrees voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade bestaat, en indien van de verzoeker redelijkerwijze kan worden verwacht dat hij in dat deel van het land blijft. Hierbij geldt als voorwaarde dat de verzoeker op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang kan verschaffen tot dat deel van het land. In casu is het Commissariaatgeneraal is van oordeel dat u zich aan de bedreiging van uw leven of persoon als gevolg van de veiligheidssituatie in uw regio van herkomst kan onttrekken door zich in de agglomeratie Jalalabad te vestigen, waar u over een veilig en redelijk vestigingsalternatief beschikt.

Uit de actuele en objectieve informatie waarover het CGVS beschikt, blijkt dat Jalalabad via de internationale luchthaven van Kaboel en de weg tussen de Afghaanse hoofdstad en Jalalabad op een relatief veilige manier toegankelijk is. Vanuit Jalalabad kan men doorreizen naar de delen van de stad gelegen in de omliggende districten Behsud en Surkhrod, ten noorden en ten westen van het district Jalalabad. Gelet op het strategische belang van deze weg, worden gerichte veiligheidsoperaties door de autoriteiten op deze weg uitgevoerd en is controle over de weg van groot belang voor de autoriteiten.

Het gegeven dat veiligheidsoperaties onderweg plaatsvinden belet niet dat er nog steeds sterk seizoensgebonden migratiepatronen zijn, waarbij vele Afghanen de koude wintermaanden in Kabul ontvluchten door naar Jalalabad te reizen, en in omgekeerde richting de drukkende hitte in de zomer ontvluchten richting Kabul. Uit dezelfde informatie blijkt dat het grootste probleem op deze weg er de verkeersveiligheid is, waarvan de oorzaken moeten worden gezocht bij roekeloos rijgedrag en een verouderd wagenpark. Dergelijke risico’s houden echter geen enkel verband met een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, § 2 c) van de Vreemdelingenwet.

Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Country of Origin Information Report : Afghanistan Security Situation december 2017 (pag. 1-68 en 195-201, beschikbaar op https://www.refworld.org/docid/5ac603924.htmlofhttps://www.refworld.org); het EASO Country of Origin Information Report : Afghanistan Security Situation- Update – mei 2018 (pag. 1-24 en 111-118,

(6)

beschikbaar op https://www.refworld.org/docid/5b3be4ad4.html of https://www.refworld.org; het EASO Country of Origin Information Report : Afghanistan Security Situation – juni 2019, (pag. 1-66 en 211-218, beschikbaar op https://coi.easo.europa.eu/administration/easo/PLib/

Afghanistan_security_situation_2019.pdf); de COI Focus Afghanistan: Veiligheidssituatie in Jalalabad,

Behsud en Surkhrod van 18 maart 2019, beschikbaar op

https://www.cgvs.be/sites/default/files/rapporten/coi_focus_afghanistan_veiligheidssituatie_in_jalalabad_

behsud_en_surkhrod.pdf ofhttps://www.cgvs.be/nl); en de COI Focus Afghanistan: Veiligheidssituatie in Jalalabad, Behsud en Surkhrod (addendum) van 26 augustus 2019, beschikbaar op https://www.cgvs.be/nl/landeninfo/veiligheidssituatie-jalalabad-behsud-en-surkhrod-addendum blijkt dat het grootste aandeel van het geweld en de kern van het conflict in Afghanistan te situeren is in het Zuiden, Zuidoosten en het Oosten. De provincie Nangarhar behoort tot de oostelijke regio van Afghanistan. Uit de beschikbare informatie blijkt dat gewapende militante groeperingen zoals de taliban en Islamitische Staat (ISKP) actief zijn in de meer afgelegen delen van de provincie. Zo is ISKP hoofdzakelijk openlijk en militair aanwezig in de zuidelijke districten van de provincie Nangarhar die grenzen aan Pakistan. De taliban is op zijn beurt voornamelijk sterk aanwezig in de westelijke districten van de provincie. De taliban en ISKP bestrijden elkaar voor de controle over territoria en de aanwezige mijnen, in het bijzonder in het Tora Bora gebied van waaruit diverse goederen van en naar Pakistan gesmokkeld worden. De zuidelijke en zuidwestelijke districten worden het meest getroffen door deze gewapende strijd. Het CGVS benadrukt dat aan verzoekers afkomstig uit grote delen van Nangarhar de subsidiaire beschermingsstatus wordt toegekend omwille van de algemene veiligheidssituatie in hun regio van herkomst, dit indien zij hun reële herkomst uit deze regio en hun achtergrond aannemelijk maken en voor zover blijkt dat er in hun hoofde geen reëel intern vluchtalternatief bestaat.

Inzake de veiligheidssituatie dient echter herhaald en benadrukt te worden dat de situatie in de steden, vooral de provinciehoofdplaatsen, sterk verschilt van deze op het platteland. Provinciale hoofdplaatsen en belangrijkste bevolkingscentra staan over het algemeen onder controle van de Afghaanse overheid en steden kennen een betere infrastructuur, dienstverlening en mogelijkheden tot levensonderhoud, en Dit geldt eveneens voor de stad Jalalabad, een stad gelegen aan de rivier Kabul die tevens een apart district vormt maar zich verder uitstrekt dan deze districtsgrenzen. Bepaalde buitenwijken van de stad Jalalabad liggen in de omliggende districten Behsud en Surkhrod, respectievelijke ten noorden en ten westen van de stad Jalalabad. Snelle urbanisatie, gedreven door economische migratie, plattelandsvlucht, terugkeer van vluchtelingen uit Pakistan en conflictgerelateerde ontheemden, heeft de omliggende dorpen doen opgaan in een verstedelijkt gebied dat ver buiten de districtsgrenzen reikt. De wijken die een buitenwijk vormen van de stad Jalalabad, maar de jure in een ander district zijn gelokaliseerd, worden door het CGVS bij de stad Jalalabad gerekend, daar zij deel uitmaken van de stad Jalalabad in haar geheel.

Voor Jalalabad, één van de grotere steden in Afghanistan, dient opgemerkt te worden dat het geweldsniveau en de typologie van het geweld er erg verschillend is van de rest van de provincie Nangarhar. De stad is stevig in handen van de overheid en er werden bijkomende veiligheidsmaatregelen genomen in het voorbije jaar, zoals een overdracht van de controle over de veiligheid van de stad aan het Afghaanse leger, wat een positieve impact op de algemene veiligheidssituatie in de stad tot gevolg heeft. Het geweld is er voornamelijk gericht tegen overheidspersoneel, meer bepaald Afghaans en internationaal veiligheidspersoneel, meestal in de vorm van aanslagen met bermbommen (IED’s), mijnen en andere explosieven. Daarnaast vonden er ook een aantal complexe aanslagen plaats. Deze aanslagen passen binnen het patroon dat zich de laatste jaren gevestigd heeft in de grote steden in Afghanistan, met name complexe aanslagen die gericht zijn tegen high profile- doelwitten waarbij overheidsgebouwen, gebouwen van Afghaanse veiligheidsdiensten, en plaatsen met een internationale diplomatieke, militaire, humanitaire, supranationale aanwezigheid geviseerd worden. Hoewel veel van deze complexe aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijk collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers bij deze aanslagen niet het voornaamste doelwit zijn. Daarnaast werd Jalalabad voornamelijk in de eerste helft van 2018 getroffen door enkele grootschalige aanslagen opgeëist door ISKP, waarbij “soft targets”

geviseerd werden: bij deze aanslagen zijn de slachtoffers voornamelijk burgers en betreft het licht bewaakte locaties. Hoewel het geweld in de stad voornamelijk doelgericht van aard is, zorgt de aard van het gebruikte geweld er voor dat ook burgers zonder specifiek profiel gedood of verwond worden. De impact van de hierboven beschreven aanslagen is echter niet van dien aard dat het inwoners dwingt hun woonplaats te verlaten, zoals blijkt uit het aantal intern ontheemden (IDP’s). Jalalabad blijkt daarentegen een toevluchtsoord te zijn voor burgers die het geweld in andere regio’s ontvluchten Niettegenstaande er zich in Jalalabad en de ruimere stadsregio met enige regelmaat terreuraanslagen voordoen, kan er geen gewag gemaakt worden van een situatie van open combat of van hevige en voortdurende of ononderbroken gevechten. De Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en houdt onder andere rekening met het sterk verschillende geweldsniveau en de

(7)

typologie van het geweld in de regio in vergelijking met de provincie Nangarhar, de controle van de veiligheidsdiensten over de regio, het relatief beperkte aantal conflict gerelateerde incidenten, waarbij de tweede helft van 2018 en de eerste helft van 2019 een duidelijke daling van het geweldsniveau inhield, de intensiteit van deze incidenten, de doelwitten die de partijen in het conflict beogen, de aard van het gebruikte geweld, de mate waarin burgers het slachtoffer zijn van doelgericht dan wel willekeurig geweld, de oppervlakte van het gebied dat getroffen wordt door willekeurig geweld, het aantal slachtoffers in verhouding met het totale bevolkingsaantal in het betrokken gebied, de impact van dit geweld op het leven van de burgers, en de vaststelling dat de regio een toevluchtsoord is voor burgers die het geweld in andere regio’s ontvluchten. Na grondige analyse van de beschikbare informatie is de Commissaris-generaal tot de conclusie gekomen dat er voor burgers in de agglomeratie Jalalabad actueel geen reëel risico bestaat om het slachtoffer te worden van een ernstige bedreiging van hun leven of hun persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict in de zin van art. 48/4, §2, c van de Vreemdelingenwet. U bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt.

Aldus rijst de vraag of u persoonlijke omstandigheden kan inroepen die de ernst van de bedreiging die voortvloeit uit het willekeurig geweld in Jalalabad in uw hoofde dermate verhogen dat er moet aangenomen dat u bij een terugkeer naar deze regio een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van uw leven of persoon.

U laat na het bewijs te leveren dat u specifiek geraakt wordt, om redenen die te maken hebben met uw persoonlijke omstandigheden, door een reëel risico als gevolg van het willekeurig geweld te Jalalabad.

Evenmin beschikt het CGVS over elementen die erop wijzen dat er in uw hoofde omstandigheden bestaan die ertoe leiden dat u een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld.

Derhalve dient nog onderzocht te worden of u over een redelijk intern vestigingsalternatief beschikt in Jalalabad. Hierbij dient opgemerkt te worden dat uit de UNHCR Eligibility Guidelines van 30 augustus 2018 blijkt dat een intern vluchtalternatief over het algemeen redelijk is wanneer er bescherming wordt geboden door familie, de gemeenschap of de clan of stam in de beoogde regio van vestiging. UNHCR aanvaardt daarentegen dat alleenstaande mannen en getrouwde koppels in bepaalde omstandigheden zonder ondersteuning van hun familie of hun gemeenschap kunnen leven in stedelijke of semi-stedelijke gebieden die onder de controle van de regering vallen en waar de nodige infrastructuur beschikbaar is om te kunnen voorzien in de elementaire levensbehoeften.

In de EASO Guidance Note wordt een intern vestigingsalternatief voor alleenstaande mannen en getrouwde koppels zonder kinderen over het algemeen redelijk geacht. In de Guidance Note wordt gesteld dat er, niettegenstaande een hervestiging gepaard kan gaan met een zekere hardheid, kan besloten worden dat verzoekers die tot deze categorieën behoren, in principe in staat zijn om er, zonder ondersteunend netwerk, in hun levensonderhoud te voorzien. De Guidance Note stelt voorts dat bij de beoordeling van de redelijkheid de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker van belang zijn, zoals: de leeftijd van de verzoeker, de mogelijkheid om zich op de arbeidsmarkt te begeven, het gebrek aan bijkomende kwetsbaarheden omwille van gender, het instaan voor het onderhoud van een gezin, de afwezigheid van gezondheidsproblemen, lokale kennis o.a. van de normen in de samenleving en kennis van de stad, de professionele, scholings- en economische achtergrond van de verzoeker, het bestaan van een ondersteunend netwerk etc.

Het CGVS benadrukt hierbij dat er niet van uitgegaan wordt dat een intern vestigingsalternatief per definitie mogelijk is voor elke Afghaanse verzoeker om internationale bescherming die tot één van voornoemde categorieën van personen behoort. Het CGVS past het principe van een intern vestigingsalternatief slechts toe wanneer er in concreto wordt vastgesteld dat de verzoeker over een reëel verblijfsalternatief beschikt elders in Afghanistan.

Rekening houdend met uw persoonlijke omstandigheden kan van u redelijkerwijs verwacht worden dat u zich in Jalalabad vestigt.

U bent immers een gezonde, alleenstaande jongeman van intussen 29 jaar oud die, gelet op uw leeftijd, professionele, scholings- en economische achtergrond, over ruime mogelijkheden beschikt om u op de diverse arbeidsmarkt in de stad te begeven. U ging immers tot de achtste, negende of tiende klas naar school in Afghanistan, en hielp nadien naar eigen zeggen met de landbouw, het vee en huishouden van uw familie (zie verklaring DVZ p.5 en CGVS p.9). U verklaarde verder dat uw vader soms naar Jalalabad ging voor zijn werk alsook voor boodschappen, net zoals uw oom N. die eveneens leerkracht was en ook af en toe voor zijn job naar de stad ging (CGVS p.11). Meer nog, ook uw oom S., die intussen weliswaar in België verblijft, werkte volgens u als commandant voor de overheid in de omgeving van Jalalabad (CGVS p.14). Dat uw vader noch uzelf, ondanks deze verschillende linken met de stad, kennissen hebben in Jalalabad (CGVS p.11), en u evenmin ooit in Jalalabad zou zijn geweest (CGVS p.13) acht het CGVS bijgevolg niet geloofwaardig. Bovendien verklaarde u tijdens uw onderhoud op het CGVS dat uw oom N. nog steeds als leerkracht werkte in de periode dat u Afghanistan verliet, hetgeen betekent dat hij nog steeds geregeld naar Jalalabad ging (CGVS p.11-13), en wijst niets erop

(8)

dat deze situatie intussen zou veranderd zou zijn. Mogelijks kan u dus rekenen op een ondersteunend netwerk van familie-, stam- en/of clanleden in regio, waaronder kennissen van uw vader en / of uw ooms N. en S.. Voorts was u in staat uw reis naar Europa te financieren, en kwamen uw vader, moeder en minderjarige broers en zussen intussen naar België met gezinshereniging (CGVS p.15), wat duidt op de nodige financiële draagkracht van uw netwerk. Ook uw zelfstandigheid, die u heeft aangetoond door naar Europa te reizen en u hier ruim vier jaar lang in de Londense gemeenschap te vestigen, als illegaal dan nog (CGVS p.9), is een troef voor een hervestiging in de stad. U haalde bovendien geen bijkomende kwetsbaarheden aan waaruit zou blijken dat u zich niet in de stad Jalalabad zou kunnen vestigen.

Gelet op bovenstaande vaststellingen stelt het Commissariaat-generaal vast dat, daargelaten de huidige situatie in uw regio van herkomst, u in Jalalabad over een veilig en redelijk intern vluchtalternatief beschikt in de zin van artikel 48/5, § 3 van de Vreemdelingenwet. U toont geenszins het tegendeel aan.

De documenten die u voorlegde ter ondersteuning van uw verzoek om internationale bescherming kunnen bovenstaande appreciatie niet ombuigen. Uw taskara, de taskara’s van uw vader en moeder en het huwelijkscertificaat van uw vader en moeder, kunnen immers louter uw identiteit, herkomst en Afghaanse nationaliteit bevestigen, elementen die vooralsnog niet ter discussie staan. De reeks bewijsstukken (diploma’s, opleidingscertificaten, werkcertificaten, appreciatiebrief en bankkaart) alsook foto’s betreffende uw vaders activiteiten als leerkracht, vrijwilliger voor het Rode Kruis, de verkiezingscampagne en vaccinatiecampagne, ondersteunen op hun beurt enkel de professionele achtergrond en bezigheden van uw vader, die echter niet van die aard zijn om u automatisch de vluchtelingen- of subsidiaire beschermingsstatus op basis hiervan toe te kennen. Ook de zeven dreigbrieven van de Taliban kunnen de ongeloofwaardigheid van uw asielrelaas niet herstellen. Uit de informatie waarover het CGVS beschikt (en waarvan een kopie werd toegevoegd aan het administratief dossier) blijkt immers dat de betrouwbaarheid van Afghaanse documenten erg onzeker is. Corruptie is wijd verspreid bij het verkrijgen van civiele documenten. Veel Afghaanse documenten zijn, ook na gedegen onderzoek door Afghaanse deskundigen, niet van authentieke documenten te onderscheiden.

Afghaanse documenten hebben daarom een zeer beperkte waarde bij het vaststellen van de identiteit van de Afghaanse asielzoeker of bij het ondersteunen van het asielrelaas. Documenten kunnen enkel een bevestigende aanvulling vormen op een geloofwaardig asielrelaas, hetgeen in casu niet het geval is.

C. Conclusie

Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.”

2. Onderzoek van de gegrondheid van het beroep 2.1. Het betoog van de partijen

2.1.1. Het verzoekschrift

Uit de lezing van het verzoekschrift blijkt dat de verzoekende partij niet akkoord gaat met de motieven van de bestreden beslissing. Aldus roept zij de schending in van de materiële motiveringsplicht.

In haar verzoekschrift stelt de verzoekende partij met betrekking tot de motieven uit de bestreden beslissing inzake de weigering van de vluchtelingenstatus als volgt:

“Verzoeker bevestigt dat hij meer dan zes jaar geleden Afghanistan verlaten heeft en zich in zeer moeilijke omstandigheden heeft moeten handhaven, in London, waarbij hij geen contact meer had met zijn familie. Hij is daarom heel veel feitelijke informatie vergeten omtrent de omstandigheden en de problemen die zijn vader destijds kende in Afghanistan. De algemene onveiligheid was uiteraard steeds aanwezig op de achtergrond van zijn leven in Afghanistan.

Het is pas toen hij via dorpelingen die ook in Londen zaten, vernam dat zijn familie in België zat, dat hij begon te overwegen om terug te komen naar België.

Het is zo dat hij hier in een zwakke positie verblijft ten opzichte van zijn vader en andere familieleden, die hier administratief volledig in orde zijn en dat er ook op alle ander vlakken een kloof is ontstaan.

Verzoeker is gelukkig om zijn familie terug te hebben gevonden, maar de relatie met zijn vader is niet zo open en het is niet gebruikelijk dat hij hem vragen zou stellen over alle moeilijkheden uit het verleden.

Hij doet er liever het zwijgen toe en het is niet mogelijk voor de zoon om zijn vader tot praten te brengen, als deze dat niet “gepast” acht.

(9)

Zijn broer was nog heel jong toen hij het land verliet en ook hij weet niet meer precies hoe de vork aan de steel zat.

Verzoeker heeft de vragen naai- best vermogen beantwoordt en kan hieraan weinig toevoegen. Toch houdt hij zich ter beschikking van de Raad.

Niettemin kan men stellen dat verzoeker in een moeilijke positie zit, om alsnog gebeurtenissen te verhalen, die zolang geleden plaatsvonden, en die hoofdzakelijk zijn vader betreffen. Hij heeft uiteraard begrip voor de beoordeling die het Commissariaat generaal moet maken en die dus niet makkelijk is.

Hij wenst echter te benadrukken dat zijn broer wel subsidiaire bescherming heeft gekregen en dat hijzelf ook afkomstig is uit dezelfde plaats.”

De verzoekende partij vraagt in hoofdorde om haar als vluchteling te erkennen, in ondergeschikte orde om haar de subsidiaire beschermingsstatus te verlenen en in uiterst ondergeschikte orde om de bestreden beslissing te vernietigen en terug te sturen naar het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen voor verder onderzoek.

De verzoekende partij voegt bij haar verzoekschrift de volgende stukken: een kaart van UNOCHA van het district Hesarak in de provincie Nangarhar (stuk 2) en drie rapporten betreffende de situatie van Covid-19 in Afghanistan (stukken 3-5).

2.1.2. De verwerende partij brengt geen nota met opmerkingen bij. De verwerende partij legt op 3 september 2020 een aanvullende nota neer die betrekking heeft op de veiligheidssituatie in Afghanistan.

Deze aanvullende nota bevat de volgende rapporten:

- UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Afghanistan van 30 augustus 2018;

- EASO Country of Origin Information Report : Afghanistan Security Situation – juni 2019, p. 1-66; 211- 218;

- EASO Country Guidance. Afghanistan. Guidance note and common analysis, juni 2019;

- COI Focus Afghanistan: Veiligheidssituatie in Jalalabad, Behsud en Surkhrod van 12 maart 2020;

- Kaart Jalalabad City Region, 27 november 2019.

2.2. Beoordeling 2.2.1. Bevoegdheid

Inzake beroepen tegen de beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen beschikt de Raad over volheid van rechtsmacht. Dit wil zeggen dat het geschil met alle feitelijke en juridische vragen in zijn geheel aanhangig wordt gemaakt bij de Raad, die een onderzoek voert op basis van het rechtsplegingsdossier. Als administratieve rechter doet hij in laatste aanleg uitspraak over de grond van het geschil (wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 2479/001, p.

95-96 en 133). Door de devolutieve kracht van het beroep is de Raad niet noodzakelijk gebonden door de motieven waarop de bestreden beslissing is gesteund en de kritiek van verzoekers daarop. Hij dient verder niet op elk aangevoerd argument in te gaan.

De Raad is het enige rechtscollege dat bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen ingediend tegen de beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. In toepassing van de richtlijn 2011/95/EU, moet de Raad zijn bevoegdheid uitoefenen op een wijze die tegemoet komt aan de verplichting om “een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie” te voorzien in de zin van artikel 46 van de richtlijn 2013/32/EU. Hieruit volgt dat wanneer de Raad een beroep onderzoekt dat werd ingediend op basis van artikel 39/2, § 1 van de Vreemdelingenwet, hij gehouden is de wet uit te leggen op een manier die conform is aan de vereisten van een volledig en ex nunc onderzoek die voortvloeien uit artikel 46, § 3 van de richtlijn 2013/32/EU.

Op grond van artikel 49/3 van de Vreemdelingenwet worden de verzoeken om internationale bescherming hierna bij voorrang onderzocht in het kader van het Vluchtelingenverdrag, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet, en vervolgens in het kader van artikel 48/4 van dezelfde wet. De Raad moet daarbij een gemotiveerd arrest vellen dat aangeeft om welke redenen een verzoeker om internationale bescherming al dan niet voldoet aan de criteria zoals bepaald in de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet.

2.2.2. Bewijslast en samenwerkingsplicht

(10)

Het wettelijke kader omtrent de bewijslast en samenwerkingsplicht wordt heden uiteengezet in de artikelen 48/6 en 48/7 van de Vreemdelingenwet, die de omzetting betreffen van artikel 4 van de richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de richtlijn 2013/32/EU en bijgevolg in het licht van deze Unie- rechtelijke bepalingen moeten worden gelezen.

De in artikel 4 van de richtlijn 2011/95/EU vervatte ‘beoordeling van feiten en omstandigheden’ in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een verzoek om internationale bescherming, verloopt in twee onderscheiden fasen.

De eerste fase betreft de vaststelling van de feitelijke omstandigheden die bewijselementen tot staving van het verzoek kunnen vormen. De in artikel 4, lid 1 van de richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de richtlijn 2013/32/EU beoogde samenwerkingsplicht, die is beperkt tot deze eerste fase, houdt in dat het in beginsel aan de verzoeker om internationale bescherming toekomt om alle nodige elementen ter staving van zijn verzoek, zoals vermeld in artikel 48/6, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet, zo spoedig mogelijk aan te brengen opdat de relevante elementen van zijn verzoek kunnen worden bepaald. De verzoeker moet aldus een inspanning doen om dit verzoek te onderbouwen, onder meer aan de hand van verklaringen, schriftelijke bewijzen, zoals documenten en stukken, of ander bewijsmateriaal. Indien de door de verzoeker aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, is het aan de met het onderzoek belaste instanties om actief met de verzoeker samen te werken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Daarnaast moeten deze instanties ervoor zorgen dat nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld over de algemene situatie in het land van oorsprong en, waar nodig, in landen van doorreis.

De tweede fase betreft de beoordeling in rechte van deze gegevens door de met het onderzoek belaste instanties, waarbij wordt beslist of, in het licht van de feiten die een zaak kenmerken, is voldaan aan de materiële voorwaarden, omschreven in de artikelen 48/3 of 48/4 van de Vreemdelingenwet, voor de toekenning van internationale bescherming. Hier wordt beoordeeld wat de gevolgen zijn van de tot staving van het verzoek ingediende elementen, en dus wordt beslist of die elementen daadwerkelijk kunnen voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de gevraagde internationale bescherming.

Dit onderzoek van de gegrondheid van het verzoek behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de met het onderzoek belaste instanties zodat in deze fase een samenwerkingsplicht niet aan de orde is (HvJ 22 november 2012, C-277/11, M.M., pt. 64-70).

De beoordeling van een verzoek om internationale bescherming moet plaatsvinden op individuele wijze.

Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, onder meer, rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen, met inbegrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die gelden in het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast, alsook met de door de verzoeker overgelegde documenten en afgelegde verklaringen. Consistentie, voldoende detaillering en specificiteit alsook voldoende aannemelijkheid vormen indicatoren op basis waarvan de geloofwaardigheid van de verklaringen kan worden beoordeeld, rekening houdend met de individuele omstandigheden van de betrokken verzoeker. Twijfels over bepaalde aspecten van een relaas ontslaan de bevoegde overheid niet van de opdracht de vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade betreffende die elementen waar geen twijfel over bestaat, te toetsen. Het moet in deze evenwel gaan om die elementen die de nood aan internationale bescherming kunnen rechtvaardigen.

Wanneer een verzoeker bepaalde aspecten van zijn verklaringen niet staaft met schriftelijke of andere bewijzen, dan bepaalt artikel 48/6, § 4 van de Vreemdelingenwet dat deze aspecten geen bevestiging behoeven indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

“a) de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;

b) alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn voorgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere bewijskrachtige elementen;

c) de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de algemene en specifieke informatie die gekend en relevant is voor zijn verzoek;

d) de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, of hij heeft goede redenen kunnen aanvoeren waarom hij nagelaten heeft dit te doen;

e) de algemene geloofwaardigheid van de verzoeker is komen vast te staan.”

2.2.3. Aangaande de vluchtelingenstatus

(11)

2.2.3.1. De verzoekende partij voert aan dat haar vader, die werkzaam was als leerkracht in een meisjesschool, vrijwilliger was bij het Rode Kruis en actief was bij de verkiezingscampagne van 2014 en bij een vaccinatiecampagne, door de taliban werd bedreigd door middel van dreigbrieven. Op een dag in 2014 werd haar vader ontvoerd door de taliban. Na bemiddeling door de dorpsoudsten gingen de taliban akkoord om haar vader vrij te laten onder de voorwaarde dat de verzoekende partij en haar broer A. hen zouden vervoegen. De verzoekende partij en haar broer A. verlieten Afghanistan in augustus of september 2014 en raakten van elkaar gescheiden in Iran. De verzoekende partij reisde verder naar het Verenigd Koninkrijk waar zij eind 2014 aankwam. Zij verbleef illegaal in het Verenigd Koninkrijk zonder er een verzoek om internationale bescherming in te dienen, tot zij vernam dat haar familie in België verbleef waarop zij begin mei 2019 ook naar België reisde en alhier onderhavig verzoek om internationale bescherming indiende.

2.2.3.2. Ter staving van haar verzoek om internationale bescherming legt de verzoekende partij de volgende documenten voor: zeven dreigbrieven van de taliban, haar taskara, de taskara’s van haar vader en moeder inclusief een vertaling, het huwelijkscertificaat van haar ouders inclusief een vertaling, foto’s van haar vader tijdens zijn werk voor de vaccinatiecampagne, de bankkaart van haar vader die bevestigt dat hij een overheidssalaris kreeg van het Ministerie van Onderwijs, drie diploma’s van haar vader, een appreciatiebrief aangaande haar vader, vier opleidingscertificaten van haar vader en twee werkcertificaten van haar vader (zie map 'Documenten' in het administratief dossier).

De Raad stelt vast dat de door de verzoekende partij voorgelegde documenten betreffende haar identiteit en deze van haar ouders alsook betreffende de werkzaamheden en activiteiten van haar vader – zijnde haar taskara, de taskara’s van haar vader en moeder inclusief een vertaling, het huwelijkscertificaat van haar ouders inclusief een vertaling, foto’s van haar vader tijdens zijn werk voor de vaccinatiecampagne, de bankkaart van haar vader die bevestigt dat hij een overheidssalaris kreeg van het Ministerie van Onderwijs, drie diploma’s van haar vader, een appreciatiebrief aangaande haar vader, vier opleidingscertificaten van haar vader en twee werkcertificaten van haar vader (zie map 'Documenten' in het administratief dossier) – slechts deze identiteiten, werkzaamheden en activiteiten staven doch op zich geen elementen bevatten waaruit zou kunnen blijken dat de verzoekende partij en/of haar vader en broer door de taliban werden bedreigd naar aanleiding van deze werkzaamheden.

Met betrekking tot de dreigbrieven van de taliban stelt de Raad vast dat de verzoekende partij tijdens haar persoonlijk onderhoud op het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen verklaarde dat de taliban haar vader vier of vijf keer een dreigbrief hebben gestuurd (notities van het persoonlijk onderhoud, p. 19), terwijl zij zeven dreigbrieven voorlegt. Bovendien kunnen dergelijke brieven door gelijk wie, gelijk waar en gelijk wanneer worden opgemaakt. Dit klemt des te meer daar uit de aan het administratief dossier toegevoegde informatie in verband met corruptie en documentfraude in Afghanistan (zie map 'Landeninformatie') blijkt dat omwille van de hoge graad van corruptie valse, Afghaanse documenten gemakkelijk (al dan niet tegen betaling) verkrijgbaar zijn, hetgeen de bewijswaarde ervan danig relativeert.

Gelet op de inhoud van de documenten, zoals blijkt uit hetgeen voorafgaat, dient de Raad vast te stellen dat de voormelde documenten in deze stand van zaken op zich niet volstaan om een gegronde vrees voor vervolging aannemelijk te maken. Bijgevolg moet worden nagegaan of de verklaringen van de verzoekende partij voldoende coherent, volledig, doorleefd, specifiek en aannemelijk zijn, opdat de relevante elementen van haar vluchtrelaas, in het licht van de relevante informatie in verband met het land van herkomst en in samenhang met de voorgelegde documenten, geloofwaardig kunnen worden geacht.

2.2.3.3. De werkzaamheden en activiteiten van de vader van de verzoekende partij volstaan op zich niet teneinde in hoofde van de verzoekende partij een gegronde vrees voor vervolging te kunnen vaststellen.

Zij dient immers in concreto aan te tonen dat deze werkzaamheden en activiteiten voor haar persoonlijk een gegronde vrees voor vervolging uitmaken. Zowel uit de UNHCR guidelines van 30 augustus 2018 als uit de EASO guidance note van juni 2019, blijkt dat zij een individualiseringsvereiste hanteren voor dergelijke situaties. Het is aan de verzoekende partij om met concrete aanwijzingen aan te tonen dat zij omwille van haar risicoprofiel(en) dreigt te worden geviseerd of vervolgd bij een terugkeer naar haar land en regio van herkomst. In de beoordeling of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de verzoekende partij zal worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar haar land van herkomst, moet rekening worden gehouden met de persoonlijke en concrete omstandigheden. Het risico moet individueel en dus in concreto aannemelijk worden gemaakt. Zoals

(12)

hierna blijkt, kan echter geen geloof worden gehecht aan de door de verzoekende partij aangehaalde vervolgingsfeiten. Uit de verklaringen van de verzoekende partij blijkt bovendien dat haar vader zich intussen in België bevindt, zodat zij de kans had om zich over eventuele problemen naar aanleiding van de werkzaamheden en activiteiten van haar vader te informeren. Behoudens haar vluchtrelaas, maakt de verzoekende partij echter geen enkele melding van andere problemen ten gevolge van de werkzaamheden en activiteiten van haar vader in Afghanistan. Dat haar vader naar België is gekomen, vormt op zich evenmin een bewijs van het aangehaalde vluchtrelaas en/of van eventuele andere problemen naar aanleiding van diens werkzaamheden en activiteiten in Afghanistan, aangezien hij via gezinshereniging met de broer van de verzoekende partij naar België kwam.

2.2.3.4. De Raad stelt vast dat de commissaris-generaal in de bestreden beslissing inzake het vluchtrelaas van de verzoekende partij motiveert als volgt:

(i) De door de verzoekende partij geschetste gang van zaken betreffende de bedreigingen vanwege de taliban is niet geloofwaardig. Het is immers niet aannemelijk dat de taliban gedurende een periode van ruim drie jaar zeven dreigbrieven zouden sturen naar de vader van de verzoekende partij zonder dat zij verdere stappen ondernamen wanneer zij merkten dat haar vader niet op hun eisen inging. Evenmin geloofwaardig is dat de taliban de vader van de verzoekende partij zouden vrijlaten op vraag van de dorpsoudsten in ruil voor diens twee oudste zoons, de verzoekende partij en haar broer A., temeer daar enerzijds de taliban al eerder de verzoekende partij en haar broer A. in het vizier hadden kunnen nemen en anderzijds de verzoekende partij en haar broer A. in de ogen van de taliban bezwaarlijk als betrouwbaar kunnen worden beschouwd. Dit klemt des te meer daar uit de beschikbare informatie (zie map 'Landeninformatie' in het administratief dossier) blijkt dat gedwongen rekrutering door de taliban slechts uitzonderlijk voorkomt en dan voornamelijk via familiale en/of tribale banden, via religieuze leiders of via de madrassa, quod non in casu.

(ii) De verzoekende partij onaannemelijk weinig informatie kan verstrekken over de vasthouding en vrijlating van haar vader, hoewel hij heden met zijn vader herenigd is in België. Dit klemt des te meer daar de verzoekende partij verklaarde niet precies te weten wie haar vader had verraden bij de taliban, terwijl haar broer A. verklaarde dat een collega-leerkracht hem had verraden (zie map 'Landeninformatie' in het administratief dossier).

(iii) De verzoekende partij verbleef van eind december 2014 tot eind april 2019 illegaal in het Verenigd Koninkrijk zonder er een verzoek om internationale bescherming in te dienen, terwijl geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van de verzoekende partij betreffende het vertrek van haar en haar broer A. uit Afghanistan, hun reisweg en hun onderling contact achteraf.

(iv) A.J., de broer van de verzoekende partij, werd niet erkend als vluchteling, doch werd wel de subsidiaire beschermingsstatus toegekend omdat zijn herkomst uit het district Hesarak van de provincie Nangarhar geloofwaardig werd geacht en rekening werd gehouden met zijn minderjarigheid ten tijde van zijn verzoek om internationale bescherming.

Waar de verzoekende partij aanvoert dat zij Afghanistan reeds meer dan zes jaar geleden verliet en dat zij zich lange tijd in Londen heeft moet handhaven in moeilijke omstandigheden zonder contact met haar familie, dient er vooreerst op gewezen dat de verzoekende partij heden meent internationale bescherming te behoeven naar aanleiding van de bedreigingen vanwege de taliban zodat redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij zich terdege over deze bedreigingen tracht te informeren en er heden gedetailleerde, doorleefde en geloofwaardige verklaringen over kan afleggen. Gelet op de verregaande impact van de aangehaalde vervolgingsfeiten op het verdere leven van de verzoekende partij, dient te worden aangenomen dat deze feiten in haar geheugen zijn gegrift. Het tijdsverloop sedert de beweerde feiten, noch de levensomstandigheden van de verzoekende partij in Londen kunnen dan ook een ander licht werpen op de motieven in de bestreden beslissing. Daarenboven blijkt uit de verklaringen van de verzoekende partij dat haar vader zich intussen ook in België bevindt (notities van het persoonlijk onderhoud, p. 7), zodat zij wel degelijk de kans had zich omtrent alle relevante elementen van haar vluchtrelaas te informeren. In zoverre de verzoekende partij dienaangaande aanvoert dat zij “in een zwakke positie verblijft ten opzichte van zijn vader en andere familieleden, die hier administratief volledig in orde zijn en dat er ook op alle ander vlakken een kloof is ontstaan”, komt zij niet verder dan het post factum opwerpen van een blote bewering. Wanneer de verzoekende partij tijdens haar persoonlijk onderhoud op het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen werd gevraagd of zij haar vader in België niet vroeg wat er vroeger in Afghanistan precies was gebeurd, antwoordde zij immers: “Neen hij heeft me niets verteld en ik heb het ook niet gevraagd. Want hij zei het is nu éénmaal zou het is voorbij we hoeven er niet over te praten, hij heeft niet meer verteld want hij zei door te vertellen worden uw problemen alleen maar groter en groter.” (notities van het persoonlijk onderhoud, p.

22). De verzoekende partij maakte geen enkele melding van een kloof tussen haar en haar familieleden in België. Voorts herhaalt zij slechts dat haar vader “niet zo open” is en liever zwijgt over de

(13)

moeilijkheden uit het verleden. Er kan nochtans redelijkerwijze worden aangenomen dat de verzoekende partij in het licht van haar verzoek om internationale bescherming zoveel mogelijk informatie tracht te vergaren over de aangehaalde vervolgingsfeiten. Dat haar vader “niet zo open” zou zijn en liever zwijgt over de moeilijkheden uit het verleden, vormt dan ook geenszins een afdoende verschoning voor de gebrekkige kennis in hoofde van de verzoekende partij van de door haar aangehaalde vervolgingsfeiten. In zoverre de verzoekende partij aanvoert dat haar broer A. heel jong was toen hij Afghanistan verliet en niet meer precies wist hoe de vork in de steel zat, dient erop gewezen dat haar broer A. door het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen werd gehoord op 9 juni 2015 (zie map 'Landeninformatie' in het administratief dossier), dus nog niet eens een jaar na zijn vertrek uit Afghanistan zodat redelijkerwijze kan worden aangenomen dat de aangehaalde vervolgingsfeiten, die dezelfde zijn als aangehaald door de verzoekende partij, nog vers in zijn geheugen waren gegrift.

Voor het overige komt de verzoekende partij niet verder dan het herhalen van en volharden in haar eerdere verklaringen en het tegenspreken van de gevolgtrekkingen van de commissaris-generaal, zonder evenwel op dienstige wijze de voormelde motieven uit de bestreden beslissing in concreto te weerleggen. Dergelijk verweer is geenszins ernstig.

Gezien het voorgaande, dient vastgesteld dat de verzoekende partij er in haar verzoekschrift niet in slaagt de motieven in de bestreden beslissing nopens de weigering van de vluchtelingenstatus te weerleggen. Deze motieven vinden steun in het administratief dossier, zijn pertinent en correct en worden door de Raad overgenomen en tot de zijne gemaakt.

2.2.3.5. Het geheel aan documenten en verklaringen in acht genomen en bezien in hun onderlinge samenhang, acht de Raad het vluchtrelaas van de verzoekende partij en haar vrees voor vervolging door de taliban bijgevolg niet geloofwaardig.

2.2.3.6. Het voorgaande volstaat om te besluiten dat niet is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden zoals bepaald in artikel 48/6, § 4 van de Vreemdelingenwet.

2.2.3.7. Wanneer zoals in casu geen geloof kan worden gehecht aan het naar voor gebracht vluchtrelaas, is er geen reden om dit te toetsen aan de voorwaarden die inzake de erkenning van vluchtelingen worden gesteld door artikel 1, A (2) van het Vluchtelingenverdrag en artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet. Een gegronde vrees voor vervolging in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève van 28 juli 1981, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet, kan niet worden aangenomen.

2.2.4. Aangaande de subsidiaire beschermingsstatus 2.2.4.1. Juridisch kader

Artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet luidt als volgt:

“§ 1 De subsidiaire beschermingsstatus wordt toegekend aan de vreemdeling, die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt en die geen beroep kan doen op artikel 9ter, en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade zoals bepaald in paragraaf 2 en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen en niet onder de uitsluitingsgronden zoals bepaald in artikel 55/4, valt.

§ 2 Ernstige schade bestaat uit:

a) doodstraf of executie; of,

b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of,

c) ernstige bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het geval van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.”

Uit dit artikel volgt dat verzoeker, opdat hij de subsidiaire beschermingsstatus kan genieten, bij terugkeer naar het land van herkomst een “reëel risico” loopt. Het begrip “reëel risico” wijst op de mate van waarschijnlijkheid dat een persoon zal worden blootgesteld aan ernstige schade. Het risico moet echt zijn, d.i. realistisch en niet hypothetisch. Paragraaf 2 van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet

(14)

verduidelijkt wat moet worden verstaan onder het begrip “ernstige schade” door drie onderscheiden situaties te voorzien.

2.2.4.2. Met betrekking tot de ernstige schade zoals bedoeld in artikel 48/4, § 2, a) van de Vreemdelingenwet, kan worden volstaan met de vaststelling dat de verzoekende partij geen elementen aanreikt waaruit kan blijken dat zij op deze grond nood zou hebben aan subsidiaire bescherming.

2.2.4.3. In zoverre de verzoekende partij zich met betrekking tot de ernstige schade zoals bedoeld in artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet, beroept op de aangevoerde vluchtmotieven, kan dienstig worden verwezen naar de hoger gedane vaststellingen daarover waarbij geconcludeerd wordt dat zij haar voorgehouden vervolgingsfeiten niet aannemelijk heeft gemaakt.

Voorts dient te worden vastgesteld dat de verzoekende partij geen andere concrete persoonlijke kenmerken en omstandigheden aantoont waaruit blijkt dat hij een reëel risico loopt op foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, of een reëel risico op een ernstige bedreiging van het leven of de persoon. De verzoekende partij maakte immers doorheen haar opeenvolgende verklaringen geen gewag van andere persoonlijke problemen die hij de laatste jaren in Afghanistan zou hebben gekend.

2.2.4.4. Opdat aan een verzoeker de subsidiaire beschermingsstatus overeenkomstig artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet kan worden toegekend, moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging van het leven of de persoon van de verzoeker, als burger, als gevolg van willekeurig geweld in het geval van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.

Er dient voorts rekening te worden gehouden met het gestelde in het arrest “Elgafaji” waar het Hof van Justitie een onderscheid maakt tussen twee situaties:

- de situatie waar “er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico op de in artikel 15, sub c, van de richtlijn bedoelde ernstige bedreiging zou lopen” (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, C-465/07,

§ 35; HvJ 30 januari 2014, C-285/12, Aboubacar Diakité v. de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en staatlozen, § 30); en

- de situatie waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker en waarbij het HvJ heeft gepreciseerd dat “hoe meer de verzoeker eventueel het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden, hoe lager de mate van willekeurig geweld zal zijn die vereist is opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming” (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t.

Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, § 28).

In de eerste hypothese is de mate van het willekeurig geweld dermate hoog dat elke burger die zich op het grondgebied bevindt, erdoor wordt geraakt. Wanneer aldus wordt vastgesteld dat een burger afkomstig is uit dergelijk land of gebied, moet worden aangenomen dat hij een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon wanneer hij terugkeert naar het betrokken land of het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, zonder dat het nodig is om eveneens over te gaan tot een onderzoek naar andere persoonlijke omstandigheden.

Gelet op deze alomvattende benadering, beoordeelt de Raad de feitelijke voorliggende situatie als volgt.

Uit de richtlijnen van UNHCR van 30 augustus 2018, de EASO Guidance Note van juni 2019 en de andere hierboven weergegeven EASO landenrapporten blijkt dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld en de impact van het conflict in Afghanistan regionaal erg verschillend zijn. Uit de verklaringen van de verzoekende partij blijkt dat zij afkomstig is uit het district Hesarak in de provincie Nangarhar.

Met inachtneming van alle objectieve en actuele landeninformatie die door de partijen wordt voorgelegd, zoals beschikbaar in het rechtsplegingsdossier, kan de Raad zich aansluiten bij de beoordeling van het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (hierna: EASO) over de veiligheidssituatie en de mate van het willekeurig geweld in de provincie Nangarhar (EASO Country Guidance: Afghanistan. Guidance note and common analysis van juni 2019, p.110).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2.5.. In de bestreden beslissing wordt in de eerste plaats gesteld dat aan verzoekster op haar vraag een vrouwelijke dossierbehandelaar en vrouwelijke tolk werden toegekend.

Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, onder meer, rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het

In de verweernota van het Commissariaat-generaal wordt in dit verband evenwel op goede grond vastgesteld: “Voor zover verzoekende partijen poneren dat hun Syrische paspoorten

Artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet stelt dat "§ 1. De subsidiaire beschermingsstatus wordt toegekend aan de vreemdeling, die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt

Blijkens de bestreden beslissing wordt verzoeker conform artikel 1D van de vluchtelingenconventie juncto artikel 55/2 van de Vreemdelingenwet uitgesloten van de vluchtelingenstatus

Overeenkomstig artikel 48/6, § 5, van de Vreemdelingenwet moet, onder meer, rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het

Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, onder meer, rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het

Nogmaals steunt de verzoekende partij niet op objectieve gegevens en een correcte analyse van de omstandigheden van het vertrek. Vooreerst dient reeds te worden vastgesteld dat