• No results found

Kroonlaan BRUSSEL. de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Kroonlaan BRUSSEL. de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

nr. 248 496 van 29 januari 2021 in de zaak RvV X / IV

In zake: X

Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat F. JACOBS Kroonlaan 88

1050 BRUSSEL

tegen:

de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

DE WND. VOORZITTER VAN DE IVde KAMER,

Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van onbepaalde nationaliteit te zijn, op 8 mei 2020 heeft ingediend tegen de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 6 april 2020.

Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Gezien het administratief dossier.

Gelet op de beschikking van 2 oktober 2020 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 27 november 2020.

Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken M. RYCKASEYS.

Gehoord de opmerkingen van advocaat F. JACOBS, die verschijnt voor de verzoekende partij, en van attaché I. SNEYERS, die verschijnt voor de verwerende partij.

WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:

1. Over de gegevens van de zaak

De verzoekende partij verklaart uit de Gazastrook afkomstig te zijn en geboren te zijn op 7 oktober 1988.

De verzoekende partij verklaart het Rijk te zijn binnengekomen op 2 december 2018. Op 14 december 2018 meldt de verzoekende partij zich aan om een eerste verzoek om internationale bescherming in te dienen. Op 3 januari 2019 dient de verzoekende partij een verzoek om internationale bescherming in.

Op 21 januari 2020 en op 21 februari 2020 wordt de verzoekende partij gehoord op het Commissariaat- generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (hierna: het CGVS).

(2)

De commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (hierna: de commissaris-generaal) neemt op 6 april 2020 een beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Dit is de bestreden beslissing, die luidt als volgt:

“A. Feitenrelaas

U verklaarde een Palestijnse soenniet te zijn van Arabische afkomst. U bent geboren op 07.10.1988 te Alhodaida, Jemen. U bleef daar wonen tot 1995 toen u vertrok naar Irak. U verbleef daar tot 2002.

Nadien verbleef u nog vier maanden in Jordanië alvorens u naar Gaza trok. U bleef daar wonen tot uw vertrek naar België. U hebt een relatie met M. K. (…) (O.V. (…)). U hebt geen kinderen. U bent niet UNRWA-geregistreerd. U hebt een diploma behaald inzake engineering van systemen. U werkte sinds 2013 als lesgever aan de universiteit van Palestina. U was daar tevens verantwoordelijk voor de afdeling technologie.

Van begin 2018 tot mei 2018 vroegen bepaalde afdelingen binnen Hamas u om zaken voor hen uit te voeren zoals het maken van 3D-animaties van prominenten figuren van Hamas of om bepaalde personen te herkennen via image processing. U weigerde dit echter omdat ze voor dergelijke zaken een officieel document van de universiteit moesten overhandigen, wat ze niet deden. U ging deze feiten steeds aangeven bij de veiligheidsdienst van de universiteit maar er werd met uw klachten nooit iets gedaan. Nadat u hun vraag tot medewerking geweigerd had, merkte u dat er personen in uw bureau waren geweest en bepaalde spullen overhoop hadden gehaald of zaken hadden achtergelaten. Soms werden zaken uit een leslokaal meegenomen om de indruk te wekken dat u deze had ontvreemd. U werd door de universiteit voor de maanden mei, juni en de helft van juli niet volledig betaald omdat u geen gevolg had gegeven aan enkele opdrachten zoals het maken van animatiefilms van prominenten Hamasleden. Dit in tegenstelling tot uw collega’s die wel het volledig bedrag ontvingen. U meent dat dit komt omdat u de vragen van Hamas had geweigerd.

Op 5 juli 2018 was u met M. (…) aan de zee toen zijn oom A. (…), één van de leiders van Hamas, naar jullie kwam en dwong om met hem mee te gaan. U werd door hem en zijn bewakers meegenomen naar het politiekantoor van Al Abbas. U verbleef daar één uur terwijl M. (…) vijf dagen werd vastgehouden. A.

(...) beschuldigde u ervan een relatie met M. (...) te hebben, wat u ook toegaf. Hij waarschuwde u dat u hem niet meer mocht zien. U was volgens A. (...) namelijk niet geschikt voor M. (...) omdat u een hoogopgeleide vrouw bent die zich niet volledig bedekt. Hij nam u toen mee naar M. (...) die op dat moment geslagen werd. U zag ook dat zijn arm naar achter werd gehouden. U werd van M. (...) weggehaald en A. (...) vertelde u dat hij ereproblemen kon maken tegen u. Dit kon o.a. leiden tot uw ontslag op de universiteit. U werd vrijgelaten op voorwaarde dat u M. (...) niet meer zou zien. M. (...) werd op zijn beurt vrijgelaten op 10 juli. Hij drong erop aan dat u het land meteen zou verlaten. Op 15 juli 2018 verliet u Gaza naar Egypte via Rafah crossing. M. (...) bleef nog enkele maanden in Gaza omdat hij nog enkele zaken diende te regelen. Daarna vervoegde hij u in Egypte om samen met u de reis naar België te maken. U reisde via Egypte, Turkije en Griekenland naar België. U kwam in België aan op 13 december 2018. U bent naar België gereisd samen met uw partner M. K. (…). U diende samen met hem een verzoek om internationale bescherming in op 3 januari 2019.

U bent in het bezit van uw oude originele identiteitskaart met afgiftedatum 04.02.2015 en uw nieuwe originele identiteitskaart met afgiftedatum 08.01.2020.

Ter staving van uw verzoek om internationale bescherming legt u verder de volgende documenten voor:

uw originele geboorteakte, uw geboorteakte uit Jemen, kopieën van de identiteitskaarten van uw ouders, uw studiekaarten en badges van uw werk, verschillende van uw diploma’s en uw behaalde punten gedurende uw hele schooltraject, een verplaatsingsformulier van uw school als kind van Jordanië naar Gaza, een attest van de vakken die u geeft aan de universiteit, attesten over uw verschillende werkplekken, voorbeelden van uw wetenschappelijk werk, uw aanstelling op de universiteit, uw thesis, uw cv, verschillende aanbevelingsbrieven om u te laten doctoreren, voorbeelden van uw 3D-animatiewerk, foto’s over het busongeval in Griekenland, foto’s over uw relatie met M. (...) en een foto van uw werkplek.

Na uw eerste persoonlijk onderhoud maakte u op 23.01.2020 en 24.01.2020 nog de volgende documenten over: uw inschrijving bij Fedasil en een medische fiche van Fedasil en een kopie van uw paspoort.

(3)

B. Motivering

Na grondige analyse van het geheel van de gegevens in uw administratief dossier, moet vooreerst worden vastgesteld dat u géén elementen kenbaar hebt gemaakt waaruit eventuele bijzondere procedurele noden kunnen blijken, en dat het Commissariaat-generaal evenmin dergelijke noden in uw hoofde heeft kunnen vaststellen.

Bijgevolg werden er u geen specifieke steunmaatregelen verleend, aangezien er in het kader van onderhavige procedure redelijkerwijze kan worden aangenomen dat uw rechten gerespecteerd worden en dat u in de gegeven omstandigheden kunt voldoen aan uw verplichtingen.

Artikel 1D van de Vluchtelingenconventie, waarnaar artikel 55/2 van de Vreemdelingenwet verwijst, bepaalt dat personen die de bijstand of bescherming genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties, zoals de UNRWA, uitgesloten dienen te worden van de vluchtelingenstatus. Uit uw verklaringen (Notities persoonlijk onderhoud d.d. 21.01.2020 (CGVS 1) S. (...), p. 3) blijkt dat u nooit geregistreerd bent bij UNRWA en dat u nooit beroep heeft gedaan op de bijstand van UNRWA.

Bijgevolg moet uw verzoek om internationale bescherming onderzocht worden in het licht van de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet.

Na een grondig onderzoek van alle door u afgelegde verklaringen en de door u voorgelegde stukken dient te worden vastgesteld dat u niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in uw hoofde sprake is van een gegronde vrees voor vervolging in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet of een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4 van dezelfde wet.

Uit uw verklaringen blijkt dat u Gaza heeft verlaten na problemen te hebben gekend met de oom van uw partner en na problemen gekend te hebben op uw werkvloer. Er kan voor wat betreft deze motieven verwezen worden naar de beslissing die genomen werd in het kader van het verzoek van uw partner. In het kader van zijn verzoek werden volgende vaststellingen gedaan aangaande deze motieven:

“Ter staving van uw verzoek om internationale bescherming vermeldt u dat u vreest vermoord te worden door uw oom A. (...) (CGVS 1 M. (...), p. 19). U vreest tevens door uw broers vermoord te worden (CGVS 2 M. (...), p. 6). Deze feiten kunnen echter om de volgende redenen niet als geloofwaardig worden beschouwd.

Zo dient aangestipt te worden dat u en S. (...) verschillende tegenstrijdige verklaringen afleggen. Zo beweert u tijdens uw eerste persoonlijk onderhoud dat uw broers weigerden om u te laten trouwen met S. (...) in februari of maart 2018 (CGVS 1 M. (...), p. 18). Tijdens uw tweede persoonlijk onderhoud stelt u echter dat dit een jaar voor uw vertrek uit Gaza plaatsvond, i.e. oktober 2017 (CGVS 2 M. (...), p. 5).

Verder verklaarde u aanvankelijk dat A. (...) u voor de arrestatie van 5 juli 2018 al regelmatig vroeg om bij zijn voetbalploeg te komen spelen. Hij stelde die vraag telkens hij u zag (CGVS 1 M. (...), p. 14 en 17- 18). Bij uw tweede persoonlijk onderhoud verandert u die stelling echter en zegt u dat hij dit maar één keer vroeg voorafgaand aan de arrestatie, namelijk eind juni of begin juli 2018. Voordien bezorgde hij u problemen ten gevolge van uw relatie (CGVS 2 M. (...), p. 7). Wat betreft uw arrestatie op 05.07.2018 stelt u dat A. (...) u en S. (...) alleen kwam oppikken (CGVS 1 M. (...), p. 14), terwijl S. (...) stelt dat er bewakers bij aanwezig waren (CGVS 1 S. (...), p. 12). Uit het geheel aan uw aanvankelijke verklaringen blijkt dat S. (...) naar u werd gebracht toen uw arm tijdens uw detentie werd gebroken en dat ze nadien bij u werd weggehaald (CGVS 1 M. (...), p. 11 en p. 15). S. (...) gaf te kennen dat ze wel zag hoe uw arm naar achteren werd gehouden als om te breken, maar ontkent dat ze heeft gezien dat uw arm effectief werd gebroken (CGVS 1 S. (...), p. 12). Daarenboven stelt u initieel tijdens uw tweede persoonlijk onderhoud dat u tijdens uw arrestatie niets van S. (...) hebt gehoord en dat ze pas twee dagen na uw vrijlating zag dat uw arm gebroken was. Wanneer u dan geconfronteerd werd met uw eerdere uitspraken stelt u dat ze toch zag hoe uw arm gebroken werd (CGVS 2 M. (...), p. 8). Dergelijke inconsistentie doet ernstig twijfelen aan uw geloofwaardigheid. Verder zegt u tijdens uw eerste persoonlijk onderhoud dat uw arm – weliswaar op een medisch onverantwoorde manier – verzorgd en in het gips werd gezet (CGVS 1 M. (...), p. 11). Tijdens uw tweede persoonlijk onderhoud stelt u echter dat uw arm niet behandeld werd (CGVS 2 M. (...), p. 9). Dat uw relaas allerminst geloofwaardig is, blijkt ook uit het feit dat u initieel stelt dat A. (...) uw carrière wil kapotmaken door u te laten voetballen bij de ploeg uit vierde klasse (CGVS 1 M. (...), p. 11 en 13) en nadien beweert dat voor hem niet belangrijk is of u voetbalt of niet. U stelt dat dan dat het alleen belangrijk is om te stoppen bij de ploeg van Fatah (CGVS 1 M. (...), p. 16). Verder is het zeer opmerkelijk dat u niet meer aan uw familie hebt gevraagd of A. (...) nog is langs geweest. Dat u daarbij stelt dat hij u niet meer interesseert nu u in het buitenland zit (CGVS

(4)

2 M. (...), p. 11), getuigt niet van het hebben van een houding die in overeenstemming te brengen is met een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid. Van een verzoeker om internationale bescherming kan immers redelijkerwijze verwacht worden dat hij zich spontaan en zo gedetailleerd mogelijk informeert over die elementen die verband houden met de kern van zijn vluchtrelaas. Verder is het ook opmerkelijk dat u – wanneer u gevraagd wordt hoe uw relatie met uw oom A. (...) is - aangeeft dat u geen relatie hebt met uw familie en u hen niet veel ziet (CGVS 1 M. (...), p. 13) terwijl u later stelt dat uw oom voor u en uw broers zorgde en alles voor jullie bepaalde (CGVS 2 M. (...), p. 4). Ook is het gelet op de beweerde problemen met uw oom ten gevolge van jullie relatie op zijn minst merkwaardig dat uw partner niet weet wanneer uw oom vernam over de relatie en of uw oom voor jullie arrestatie u daar ooit over aangesproken heeft (CGVS 2 S. (...), p. 4). Tot slot is het opmerkelijk vast te stellen dat uw partner wel wist dat u voor jullie arrestatie aanbiedingen had gekregen om in Jordanië of Malta te gaan voetballen, maar dat ze niet wist of uw oom u voor de arrestatie ooit had gevraagd om bij zijn club te komen spelen (CGVS 2 S. (...), p. 6-7).

Gelet op het geheel aan voorgaande vaststellingen kan er geen geloof gehecht worden aan de beweerde problemen met uw oom.

Aan uw in uw tweede persoonlijk onderhoud geformuleerde bewering mogelijks gedood te worden door uw broers die zich kanten tegen uw relatie en uw oom de toelating kunnen geven om u te doden kan evenmin enig geloof gehecht worden (CGVS 2 M. (...), p. 6). Tijdens uw eerste persoonlijk onderhoud maakte u immers geenszins enig gewag van. U stelde zelfs nog contact te hebben met uw broer (CGVS 1 M. (...), p. 4). Bij uw vrije uiteenzetting van uw asielmotieven gaf u aan dat u twee problemen heeft: uw relatie en uw carrière als voetballer. Beide problemen werden veroorzaakt door uw oom. U rept tijdens deze uiteenzetting met geen woord over uw broers die u zouden vermoorden (CGVS 1 M. (...), p. 10- 12). Ook wanneer u gevraagd werd of er nog andere zaken zijn gebeurd, vermeldt u niets over uw broers (CGVS 1 M. (...), p. 19). Gepeild naar uw vrees in geval van een terugkeer, formuleert u enkel een vrees ten aanzien van uw oom (CGVS 1 M. (...), p. 19). Ook uw partner geeft te kennen dat u enkel problemen heeft met uw oom (CGVS 2 S. (...), p. 4). Bijgevolg kan er geen geloof gehecht worden aan uw verklaring mogelijks gedood te worden door/in opdracht van uw broers.

Bijgevolg blijkt uit wat voorafgaat dat de persoonlijke feiten die u ter staving van uw verzoek om internationale bescherming hebt aangehaald, het bestaan van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid die u zou hebben gedwongen het gebied waar het UNRWA werkzaam is, te verlaten, niet aantonen.

Wat betreft de motieven die uw partner S. (...) aanhaalt (de problemen op haar werkvloer), moet aangestipt worden dat er een voorbehoud moet geplaatst worden bij de geloofwaardigheid hiervan gelet op bovenstaande vaststellingen. Haar verklaringen over de problemen op de werkvloer missen bovendien enige coherentie. Uw partner geeft te kennen dat ze de groeperingen wist af te wimpelen door hen steeds een officiële toelating van de universiteit te vragen (CGVS 1 S. (...), p.11 en p. 15).

Gelet op de bewering dat ze hen hiermee afwimpelde is het op zijn minst merkwaardig te noemen dat haar belagers nooit dergelijke toelating bij de universiteit hebben geregeld. Haar bewering dat de universiteit dergelijke toelating nooit zou verstrekken weet niet te overtuigen aangezien haar belagers blijkbaar wel in staat waren om het door de universiteit uitbetaalde loon van uw partner te beïnvloeden (CGVS 1 S. (...), p. 15 en CGVS 2 S. (...), p. 3). Bovendien dient er ook op gewezen te worden dat zij initieel aangaf dat ze niet weet welke groepering haar de zaken vroeg om uit te voeren (CGVS 1 S. (...), p. 11 en 14) om nadien te stellen dat het Hamas is die deze zaken vroeg (CGVS 1 S. (...), p. 14). Zelfs indien de beweringen van uw partner wel als geloofwaardig zouden worden beschouwd, kan nergens uit deze motieven besloten worden dat zij een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade heeft. Uw partner werd door Hamas gevraagd om bepaalde zaken uit te voeren (animatiefilms maken of image processing). Ze kon dit echter steeds weigeren en kende hier geen noemenswaardige gevolgen door (CGVS 1 S. (...), p. 10-11). Dat werd haar bureau overhoop gehaald, dat bepaalde zaken verdwenen uit de leslokalen en dat haar loon enkele maanden niet volledig uitbetaald werd door haar weigering tot medewerking met Hamas (CGVS 1 S. (...), p. 11 en 14-15) is onvoldoende zwaarwichtig om te gewagen van een actueel risico op vervolging of ernstige schade.

Uw documenten wijzigen bovenstaande appreciatie niet. Uw identiteit, uw herkomst en uw onderwijstraject worden op zich niet betwist. De visumaanvraag, de twee bankkaarten, de foto over het ongeluk in Griekenland, de documenten van uw voetbalploeg in België en de oproeping door Palestijnse nationale ploeg laten niet toe om te besluiten dat u bij een terugkeer in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid zal terechtkomen. Dezelfde conclusie geldt voor de verschillende foto’s van uw

(5)

oom A. (...), de foto’s van Gaza Sports Club, de foto’s van u in het huis van S. (...), de foto’s van u samen met S. (...) en de videofragmenten die u hebt overgemaakt. De verschillende brieven en documenten van Gaza Sports Club en Ahli Al-Khaleel zijn onvoldoende om uw geloofwaardigheid te herstellen. Dergelijke documenten laten louter toe vast te stellen dat er onderhandeld werd over een transfer tussen beide clubs. Uit niets blijkt evenwel een al dan niet problematische inmenging van uw oom.”

Aldus kan uit deze motieven in uw hoofde niet besloten worden tot het bestaan van een gegronde vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin of een reëel risico op ernstige schade op grond van artikel 48/4, §2, sub a en b van de Vreemdelingenwet.

Het Commissariaat-generaal is er zich voorts van bewust dat de jarenlange blokkade door Israël,

“Operatie Beschermde Rand” in 2014, de vernietiging van de tunnels door de Egyptische en Israëlische autoriteiten en de versterking van de blokkade door de Egyptische autoriteiten een enorme impact heeft op de humanitaire omstandigheden in de Gaza. Uit de COI Focus: Territoires Palestiniens – Gaza.

Classes sociales supérieures van 18 december 2018 blijkt echter dat de Palestijnse gemeenschap in de Gazastrook niet egalitair is, dat een groot deel van de bevolking weliswaar vecht om te overleven, doch dat de Gazastrook ook een rijke(re) klasse kent die grote sommen investeert, met name in de immobiliënsector. Uit dezelfde informatie blijkt ook dat Gazanen die voldoende financiële middelen hebben over een generator of zonnepanelen beschikken waardoor ze 24/24u toegang hebben tot elektriciteit de Gazastrook. Goede bemiddelde Gazanen hebben bovendien een wagen, nuttigen hun maaltijden in de talrijke restaurants, of doen hun boodschappen in één van de twee winkelcentra gelegen in de gegoede wijken van Gaza. Uit de beschikbare informatie blijkt aldus dat de financiële middelen waarover een Gazaanse familie beschikt in grote mate bepaalt hoe deze familie de gevolgen van de Israëlische blokkade en het politiek conflict tussen de Palestijnse Autoriteit en Hamas, met name het tekort aan brandstof en elektriciteit in de Gazastrook, kan opvangen.

Het Commissariaat-generaal erkent dat de algemene situatie en de leefomstandigheden in de Gazastrook erbarmelijk kunnen zijn, doch benadrukt dat niet elke persoon woonachtig in de Gazastrook in precaire omstandigheden leeft. U kunt dan ook niet volstaan met het louter verwijzen naar de algemene socio-economische situatie in uw land van gewoonlijk verblijf, maar dient concreet aannemelijk te maken dat u bij een terugkeer naar de Gazastrook een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Het CGVS wijst er in dit verband op dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat humanitaire of socio-economische overwegingen in geval van terugkeer naar het land van herkomst niet noodzakelijk verband houden met de vraag of er een reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Het terugsturen van personen naar hun land van oorsprong waar ze als gevolg van de naoorlogse situatie moeilijkheden op socioeconomisch vlak zullen ondervinden bereikt immers niet het niveau van hardheid dat door artikel 3 EVRM wordt vereist (EHRM, 14 oktober 2003, nr. 17837/03, T. v. Verenigd Koninkrijk). Socio- economische overwegingen, zoals huisvestings- en tewerkstellingsperspectieven, zijn bijgevolg slechts relevant in de uiterste gevallen waarbij de omstandigheden waarmee de terugkerende asielzoeker zal worden geconfronteerd zelf oplopen tot een mensonterende behandeling. Er moet derhalve sprake zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarbij de humanitaire gronden die pleiten tegen verwijdering klemmend zijn (zie EHRM, S.H.H. v. Verenigd Koninkrijk, 29 januari 2013, § 92; EHRM, N. v. Verenigd Koninkrijk, 27 mei 2008, § 42). U dient derhalve aan te tonen dat uw levensomstandigheden in de Gazastrook precair zijn, dat u in een situatie van extreme armoede zal belanden die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in uw elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne, en huisvesting. Uit uw eigen verklaringen blijkt evenwel dat zijn individuele situatie in de Gazastrook naar omstandigheden behoorlijk is.

Ook hier kan teruggegrepen worden naar de vaststellingen gedaan in het kader van het verzoek van uw partner, met name:

“Zo heeft u zich in het verleden nooit in een precaire situatie bevonden. Allereerst dient worden aangestipt dat u sinds 2014 betaald wordt voor uw voetbalactiviteiten (CGVS 1 M. (...), p. 7) en dat u daarmee 8.000 dollar per jaar verdiende (CGVS 1 M. (...), p. 11). U was tevens sinds 2016 verantwoordelijk voor de tweede winkel van uw broer. U deed dat werk tot uw vertrek (CGVS 1 M. (...), p. 7). Uw partner S. (...) gaf sinds 2013 les aan de universiteit. Ze was daarbij verantwoordelijk voor de afdeling technologie (CGVS 1 S. (...), p. 7). Haar loon bedraagt 700 dollar per maand (CGVS 1 S. (...), p. 11). Uw broer N. (…) is, zoals hierboven aangegeven, eigenaar van twee winkels waar onderhoud van GSM’s wordt uitgevoerd. Uw broer Y. (…) werkt in één van die twee winkels. Uw broer F. (…) werkt

(6)

bij de verkeerspolitie. Uw broer K. (…) werkt bij een andere winkel waar onderhoud van GSM’s wordt uitgevoerd. Uw broer B. (…) werkt als buschauffeur (CGVS 1 M. (...), p. 7). Het huis waar u woonde, was eigendom van uw moeder. U had tevens een landbouwgrond in bezit waar u vijgen en olijven oogstte, grotendeels voor eigen gebruik (CGVS 1 M. (...), p. 5). De grond van het huis waar uw partner S. (...) woonde, was gehuurd maar het huis zelf was eigendom van haar vader. Toen die woning drie keer beschadigd werd als gevolg van de oorlogen bleek haar vader in staat om de herstellingskosten zelf te betalen (CGVS 1 S. (...), p. 5). U had toegang tot drinkbaar water door dit samen met uw buren aan te kopen en dit op te slaan in een tank (CGVS 1 M. (...), p. 5). S. (...) had toegang tot drinkbaar water doordat er een filter geïnstalleerd was in haar woning (CGVS 1 S. (...), p. 5).

Elektriciteitsonderbrekingen ving u op door te werken met kaarsen of olielampen (CGVS 1 M. (...), p. 6).

S. (...) ving elektriciteitsonderbrekingen op door te werken met zonnepanelen (CGVS 1 S. (...), p. 5). U bleek in staat om u reiskosten, die 10.000 dollar bedroegen, zelf te bekostigen (CGVS 1 M. (...), p. 7).”

Nergens uit uw verklaringen kan afgeleid worden dat er in uw hoofde concrete en ernstige veiligheidsproblemen of ernstige problemen van socio-economische of medische aard bestaan die er toe geleid hebben dat u uw land van gewoonlijk verblijf diende te verlaten. U bracht voorts geen concrete elementen aan waaruit zou blijken dat de algemene situatie in de Gazastrook van dien aard is dat u, in geval van terugkeer naar de Gazastrook, persoonlijk een bijzonder risico op een ‘onmenselijke en vernederende behandeling’ loopt. Bijgevolg kan niet worden aangenomen dat u, indien u zou terugkeren naar de Gazastrook, in een mensonwaardige situatie zou terechtkomen.

Naast de erkenning van de vluchtelingenstatus, kan aan een asielzoeker ook de subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict in zijn land van herkomst dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet.

Uit de beschikbare informatie (zie de COI Focus Palestine. Territoires palestiniens - Gaza. Situation sécuritaire van 6 maart 2020 (beschikbaar op https://www.cgvs.be/sites/default/files/rapporten/

coi_focus_territoires_palestiniens_-_gaza_situation_securitaire_20200306.pdfof https://www.cgvs.be/nl, blijkt dat de veiligheidssituatie in de Gazastrook, sinds de machtsovername van Hamas en de daaropvolgende installatie van de Israëlische blokkade, gekenmerkt wordt door kleinschalige schermutselingen tussen de Israëlische strijdkrachten en Hamas, die af en toe onderbroken worden door escalaties van grootschalig geweld. Hamas zet Israël onder druk door het gebruik van raketten en mortiervuur ten einde ervoor te zorgen dat de beperkingen op de bewegingsvrijheid van de Gazawi teruggeschroefd worden. De Israëlische strijdkrachten gebruiken op hun beurt hun militaire macht en de blokkade om Hamas te dwingen tot kalmte. Af en toe, wanneer één van de partijen in het conflict bepaalde grenzen heeft overschreden, komt het tot een korte maar intense escalatie van geweld. Dit was bijvoorbeeld het geval in 2014 toen Israël er de grootschalige militair operatie “Operatie Beschermde Rand” startte. De laatste escalatie van geweld vond plaats van 12 tot 14 november 2019.

Naar aanleiding van de doelgerichte moord (operatie “zwarte gordel”) op een commandant van Palestijnse Islamitische Jihad (PIJ) en zijn echtgenote door Israël werden honderden raketten op Israël afgevuurd. Als vergelding bombardeerde de Israëlische luchtmacht op heel het grondgebied doelwitten van de PIJ. Volgens de pers zijn deze vijandelijkheden de meest moorddadige sinds het geweld van 14 mei 2018 bij de grens met Israël. Bij de bombardementen van de Israëlische luchtmacht vielen 34 slachtoffers, onder wie 14 burgerslachtoffers. De huidige situatie kan echter “relatief rustig” worden genoemd.

Anno 2018-2019 werden Palestijnen in de Gazastrook hoofdzakelijk getroffen door het geweld dat plaatsvond tijdens de protesten die georganiseerd werden in het kader van ‘de Grote Mars van de Terugkeer’ (GMT). Deze aanvankelijk spontaan ontstane en apolitieke beweging werd gerecupereerd door Hamas, dat de tactieken van de manifestanten, waaronder het afvuren van brandende projectielen op Israëlisch grondgebied en het gebruik van explosieven om de grensafsluiting te doorbreken, meer en meer coördineerde. Hamas gebruikt de wekelijkse marsen als hefboom tegen Israël en dreigt ermee het Palestijns geweld langs de grens te laten exploderen, alsook brandbommen te blijven lanceren richting Israël. Als gevolg van de escalatie van het conflict midden november 2019 stelden de organisatoren de marsen drie opeenvolgende weken uit. Op 26 december 2019 kondigden de organisatoren aan dat de marsen zouden worden uitgesteld tot 30 maart 2020, de datum van de tweede verjaardag van de ’Grote Mars van de Terugkeer’. Na deze datum zouden de marsen eenmaal per maand en bij speciale gelegenheden georganiseerd worden.

(7)

Op 29 januari 2020 gaf de publicatie van het “akkoord van de eeuw” door de Amerikaanse overheid aanleiding tot een algemene staking op de dag zelf. Bij die gelegenheid vertrapten betogers portretten van Donald Trump en steeg het aantal afgevuurde raketten en mortiergranaten.

Uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat het gros van de slachtoffers in de periode augustus 2019 tot februari 2020 gedood of verwond werd door Israëlische troepen in de context van voornoemde demonstraties. Dit type geweld, waarbij de Israëlische ordediensten manifestanten beschieten, is in wezen doelgericht van aard en heeft bijgevolg niets te maken met artikel 48/4, §2, c) van de vreemdelingenwet.

Bovendien blijven in de bufferzone regelmatig incidenten plaatsvinden. In 2019 wijzigde het Israëlische leger negentien keer de toegestane zone waarbinnen kan worden gevist. De Israëlische troepen beantwoorden pogingen om de bufferzone te naderen of over te steken met geweld. Dit geweld treft voornamelijk de lokale bewoners, boeren, en vissers. Het aantal burgerslachtoffers dat hierbij te betreuren valt, blijft gering.

Op 27 augustus 2019 vielen bij drie niet-opgeëiste zelfmoordaanslagen een tiental slachtoffers in Gaza- Stad. Als gevolg hiervan riep Hamas de noodtoestand uit en verrichtte talrijke arrestaties in de jihadistische milieus in Gaza. Sindsdien voert Hamas “een geheime oorlog” tegen de salafistische groepen en met name tegen de aanhangers van de Islamitische Staat (IS).

Niettegenstaande uit de beschikbare informatie aldus blijkt dat de Gazastrook eind augustus 2019 en midden november 2019 een plotse en hevige uitbarsting van geweld heeft gekend, waarbij een beperkt aantal burgerslachtoffers (hoofdzakelijk langs Palestijnse zijde) gevallen zijn, is er geen sprake is van een aanhoudende strijd tussen de aanwezige georganiseerde gewapende groeperingen onderling, noch van een open militair conflict tussen deze gewapende groeperingen, Hamas en de Israëlische strijdkrachten.

Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en is gezien hogervermelde vaststellingen en na grondige analyse van de beschikbare informatie tot de conclusie gekomen dat er in de Gazastrook actueel geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de mate van het willekeurig, veralgemeend geweld dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat u louter door uw aanwezigheid een reëel risico loopt blootgesteld te worden aan een in artikel 3 EVRM verboden behandeling, dan wel aan een ernstige bedreiging zoals bedoeld in artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet.

Aldus rijst de vraag of u persoonlijke omstandigheden kan inroepen die de ernst van de bedreiging die voortvloeit uit het willekeurig geweld in de Gazastrook in uw hoofde dermate verhogen dat er moet aangenomen dat u bij een terugkeer naar Gaza een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van uw leven of persoon. Dergelijke omstandigheden zijn niet voorhanden in onderhavig verzoek.

In verband met de vraag of het op dit ogenblik mogelijk is, terug te keren naar de Gazastrook via de grensovergang van Rafah of via enig ander toegangspunt, meent het Commissariaat-generaal dat deze vraag niet relevant is voor de beoordeling van uw nood aan internationale bescherming. Uit uw administratieve dossier blijkt namelijk dat u geen bijstand van het UNWRA genoot, dat uw verzoek om internationale bescherming aldus moet worden onderzocht in het licht van artikel 1A van het Verdrag van Genève, en niet in het licht van artikel 1D, en dat u dus moet aantonen dat er, wat u betreft, een gegronde vrees voor vervolging in de zin van artikel 48/3 of een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet bestaat. Net zoals een verzoeker ten aanzien van zijn land van nationaliteit een vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade moet aantonen, moet een staatloze verzoeker, om aanspraak te kunnen maken op internationale bescherming, aannemelijk maken dat er in zijn hoofde een vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bestaat en dat hij om de redenen bedoeld in de voormelde wetsbepalingen niet kan terugkeren naar zijn land van gewoonlijk verblijf. De feitelijke onmogelijkheid om terug te keren naar de Gazastrook of de problemen die een terugkeer beletten moeten het vereiste persoonlijke, opzettelijk en ernstige karakter vertonen opdat er sprake kan zijn van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade aan te tonen. Dit is hier niet het geval. De opening vloeit voort uit regionale politieke problemen en hangt af van diverse factoren, inclusief en in ruime mate van de manier waarop de Palestijnen zelf de Gazastrook beheren. Deze moeilijkheden houden geen verband met uw persoonlijke eigenschappen.

Bovendien meent het Commissariaat-generaal dat het gegeven dat men door de (eventuele en tijdelijke) sluiting van de grensovergang te Rafah moet wachten om terug te keren niet dermate ernstig is dat het

(8)

als vervolging of ernstige schade in de zin van de wet kan worden bestempeld. Bijgevolg meent het Commissariaat-generaal dat, indien dat de grensovergang op dit ogenblik gesloten zou zijn, dit loutere gegeven geen vrees voor vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 48/3 en 48/4 van de wet aantoont. Het CGVS meent dat de vraag of u al dan niet kan terugkeren alleen relevant is op het ogenblik dat van eventuele beslissing tot terugleiding of verwijdering van het grondgebied, wat echter tot de bevoegdheid van de Dienst Vreemdelingenzaken behoort.

Bovendien stelt het Commissariaat-generaal op basis van de informatie in uw administratieve dossier vast dat het op dit ogenblik mogelijk is om naar de Gazastrook terug te keren.

De procedure is weliswaar gemakkelijker voor personen in het bezit van hun Palestijns paspoort, maar zelfs indien men niet zou beschikken over dit document, kan men door het invullen van een aanvraagformulier en het indienen van een kopie van het verblijfsdocument in België op relatief korte tijd een Palestijns paspoort bekomen van de Palestijnse Minister van Binnenlandse Zaken, via de Palestijnse Missie in Brussel. Het feit dat men niet in het bezit is van een Palestijnse identiteitskaart vormt op zich geen hinderpaal bij het bekomen van een Palestijns paspoort. Het is voldoende dat men over een identiteitskaartnummer beschikt. Het feit Gaza illegaal te hebben verlaten of asiel in België te hebben aangevraagd, vormt dan ook geen hindernis voor de uitreiking van het paspoort. Hamas komt niet tussenbeide in de uitreikingsprocedure van het paspoort, die alleen tot de bevoegdheid van de Palestijnse Autoriteit in Ramallah behoort.

In de mate dat bij de beoordeling van het reëel risico op ernstige schade onderzocht moet worden of u door onveilige gebieden zou moeten reizen om uw “veilig” gebied te bereiken ((EHRM, 11 januari 2007, nr. 1948/04, Salah Sheekh tegen Nederland, en RvS 18 juli 2011, nr. 214.686).) wijst het CGVS er op dat men zich, om toegang te krijgen tot de Gazastrook, naar het noorden van Egypte dient te begeven, meer bepaald naar de stad Rafah gelegen op het schiereiland Sinaï, waar zich de enige grensovergang tussen Egypte en de Gazastrook bevindt. Daar waar men voorheen een transitvisum diende aan te vragen bij de Egyptische ambassade te Brussel, is dit heden niet langer vereist. De Egyptische autoriteiten hebben de nationale luchtvaartmaatschappij Egyptair gemachtigd om Palestijnen die in het bezit zijn van een identiteitskaart of een Palestijns paspoort, in te schepen, op voorwaarde dat de grensovergang in Rafah open is. Op deze voorwaarden kan elke Palestijn die wil terugkeren naar Gaza, dit doen zonder specifieke tussenkomst van zijn ambassade of van elke andere organisatie. In Caïro voorziet de Palestijnse ambassade te Egypte pendelbussen die de reiziger vervolgens rechtstreeks naar de grensovergang vervoeren.

De opening van de grensovergang te Rafah wordt medebepaald door de veiligheidssituatie in het noorden van Sinaï. De weg naar Rafah doorkruist dit gebied, alwaar extremistische groeperingen, voornameijk Wilayat Sinaï, regelmatig aanslagen plegen. Uit de beschikbare informatie (cf. COIF Palestine. Retour dans la Bande de Gaza van 9 september 2019, en meer in het bijzonder hoofdstuk 2 getiteld “Situation sécuritaire dans le Sinaï Nord”) blijkt dat het doelwit van deze aanslagen de in de regio aanwezige politie en het leger zjjn. De Wilayat Sinaï maakt bij het uitvoeren van terreuraanslagen gebruik van bermbommen gericht tegen militaire voertuigen, en het neerschieten van militairen, politieagenten, en personen die verdacht worden van actieve medewerking met de militaire en politionele autoriteiten. Voorts voeren zij guerrilla-aanvallen uit op checkpoints, militaire gebouwen en kazernes. Het Egyptische leger en de politie reageren op hun beurt door bombardementen en luchtaanvallen uit te voeren op schuilplaatsen van jihadistische terroristen, en door grootscheepse razzia’s uit te voeren waarbij het vaak tot gevechten komt. Bij dergelijke confrontaties hebben al honderden rebellen het leven gelaten. Niettegenstaande beide strijdende partijen beweren dat zij de moeite doen om in de mate van het mogelijke de plaatselijke burgerbevolking te ontzien, zijn hierbij ook burgerslachtoffers te betreuren. Uit de beschikbare informatie (komt echter duidelijk naar voren dat Palestijnen uit de Gazastrook, die reizen naar of terugkeren uit Egypte, niet geviseerd worden, noch het slachtoffer zijn geweest van aanslagen gepleegd door de gewapende groeperingen actief in de regio.

In februari 2018 lanceerde het Egyptische leger een grootscheepse veiligheidsoperatie in noord-Sinaï, de Nijldelta en de westelijke woestijn, genaamd de ‘Comprehensieve Operatie Sinaï 2018’, die in de eerste plaats tot doel heeft de WS in Sinaï te elimineren. De operatie leek zijn vruchten af te werpen en begin september 2018 werd een versoepeling afgekondigd van de veiligheidsmaatregelen die aan de plaatselijke bevolking werden opgelegd. Er werd melding gemaakt van het vertrek van militaire voertuigen, een geleidelijke terugkeer van bewegingsvrijheid voor de burgers, terugkeer van consumptiegoederen, de beëindiging van het slopen van gebouwen in de buitenwijken van El-Arish, enz. Eind juni 2019 voerden gewapende milities gedurende twee opeenvolgende nachten

(9)

gecoördineerde aanvallen uit op meerdere checkpoints in het centrum van El-Arish. Het betrof de eerste grootschalige aanval in een residentiële zone sinds oktober 2017. In een reactie op de toename van het geweld lanceerden de politie en het leger een grootscheepse beveiligingsoperatie in El-Arish. Toen de Wilayat Sinaï in juli 2019 het dorp Sadat bestormden en controleposten oprichtten langsheen de wegen besliste het Egyptische regime om haar veiligheidsdiensten opnieuw massaal te ontplooien in de regio.

De noodtoestand werd op 25 juli 2019 andermaal verlengd voor een periode van 3 maanden, en in bepaalde zones van Sinaï geldt een nachtelijk uitgaansverbod. De verscherpte veiligheidsmaatregelen hebben een enorme impact op het dagelijkse leven van de plaatselijke bevolking, wiens bewegingsvrijheid beperkt wordt.

Er is in de Sinaï te Egypte actueel geen sprake van een uitzonderlijke situatie waarbij de mate van het willekeurig geweld waardoor die confrontaties worden gekenmerkt dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat burgers louter door hun aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van hun leven of hun persoon. Bijgevolg kan er niet besloten worden dat Gazanen, die enkel door het gebied moeten reizen, om die reden niet zouden kunnen terugkeren naar de Gazastrook.

Een van de factoren die de organisatie van pendelbussen bemoeilijkt is het implementeren van de nodige veiligheidsmaatregelen voor een veilig transport naar de Gazastrook, aangezien dit afhankelijk is van de veiligheidssituatie in de Sinaï. Maar ook andere, puur praktische factoren hebben een invloed op de organisatie van het busvervoer (bijvoorbeeld: de pendelbus vertrekt pas als deze volzet is).

Bovendien dient opgemerkt te worden dat uit de beschikbare informatie weliswaar blijkt dat de Egyptische politie het doelwit is van extremistische organisaties actief in de Sinaï, doch hieruit blijkt niet dat de politie die deze pendelbussen begeleidt of dat deze bussen zelf reeds geviseerd zouden zijn door jihadistische milities, en dit terwijl er tegelijkertijd sprake is van een duidelijke toename van het aantal terugkeerders naar Gaza via de grensovergang van Rafah. Aldus kan er gesteld worden dat deze terugkeer op een voldoende veilige manier plaatsvindt, aangezien de Egyptische autoriteiten gepaste middelen voorzien om een beveiligde terugkeer naar Gaza te garanderen.

Informatie over de openingsdagen van de grenspost is beschikbaar in de media en circuleert op sociale netwerken. Daarenboven blijkt dat er weliswaar beperkingen op de grensovergang van Rafah kunnen worden toegepast op de inwoners van de Gazastrook die Gaza willen verlaten (en dus naar Egypte willen gaan), doch dat er tegelijkertijd geen enkele beperking van toepassing op personen die willen terugkeren naar Gaza, behalve het bezit van een geldig paspoort. Bovendien blijkt uit de beschikbare informatie dat wanneer de grensovergang geopend wordt, duizenden Palestijnen van de gelegenheid gebruik maken om in en uit de Gazastrook te reizen. In de praktijk is de grensovergang te Rafah sinds mei 2018, met uitzondering van feestdagen en speciale gelegenheden, bijna voortdurend open geweest.

Dit is de langste periode dat grensovergang doorlopend geopend is sinds september 2014, toen de grensovergang werd afgesloten.

Terugkeren naar het grondgebied van de Gazastrook is derhalve mogelijk. De grensovergang is immers sinds juli 2018 vijf dagen per week (van zondag tot en met donderdag) open. De beslissing van de Palestijnse Autoriteit om op 6 januari 2019, naar aanleiding van de nieuwe hoogoplopende spanningen tussen Fatah en Hamas, zijn personeel terug te trekken van de grensovergang te Rafah heeft ertoe geleid dat de grensovergang sindsdien, net zoals dat het geval was in de periode juni 2007 tot en met november 2017, enkel wordt bemand door Hamas. Indien er op een bepaald ogenblik gevreesd werd dat de situatie aan de grensovergang te Rafah achteruit zou gaan, blijkt duidelijk uit de informatie toegevoegd aan uw administratieve dossier dat dit niet het geval is geweest. De grensovergang bleef immers, na de terugtrekking van de Palestijnse Autoriteit op 7 januari 2019, voortdurend 5 dagen per week geopend in de richting van terugkeer naar de Gazastrook. Het is bovendien sinds 3 februari 2019 terug geopend in beide richtingen (en dus ook in de richting van vertrek naar Egypte).

Uit de informatie waarover het Commissariaat-generaal, blijkt verder niet dat afgewezen verzoekers die terugkeren naar de Gazastrook louter omwille van hun verblijf in het buitenland, dan wel omwille van het indienen van een verzoek om internationale bescherming, een reëel risico lopen om blootgesteld te worden aan foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Het CGVS sluit niet uit dat u bij een terugkeer naar de Gazastrook mogelijks ondervraagd zal worden over uw activiteiten in het buitenland en de redenen waarom u Gazastrook verlaten heeft, dan wel ernaar terugkeert. Hieruit kan op zich evenwel geen reëel risico op het lijden van ernstige schade worden afgeleid. Dit wordt bevestigd door het feit dat Fedasil deelgenomen heeft aan de begeleiding van verschillende personen die vrijwillig teruggekeerd zijn naar Gaza, met name in 2019, en dat indien er gevallen gerapporteerd werden waarbij

(10)

personen enkele uren werden vastgehouden op de luchthaven te Caïro, de feedback die gegeven werd door de teruggekeerde Palestijnen niet van die aard is om te besluiten dat men, in Caïro of te Rafah, blootgesteld werd aan een onmenselijke of vernederende behandeling louter omwille van een terugkeer na een verblijf in Europa.

Er dient opgemerkt te worden dat het CGVS de situatie in Gaza al vele jaren nauwlettend en continu in het oog houdt via zijn documentatie- en onderzoeksdienst. De grenspost te Rafah wordt al jarenlang aan Palestijnse zijde enkel door Hamas gecontroleerd wordt. Indien er ernstige, aangetoonde en terugkerende problemen waren geweest met de manier waarop Hamas Palestijnen die in Europa verbleven hadden, behandelde, zou dit ongetwijfeld gemeld zijn door de talrijke instellingen, organisaties, en instanties die de situatie in de Gazastrook nauwlettend in het oog houden. De raadpleging van de diverse bronnen opgelijst in de informatie toegevoegd aan uw administratieve dossier leverde evenwel geen enkele aanwijzing op dat Hamas Palestijnen die terugkeerden naar de Gazastrook, louter omwille van een verblijf in Europa of omwille van het indienen van een verzoek om internationale bescherming, gefolterd of onmenselijk of vernederend behandeld heeft. Actueel maken verschillende onafhankelijke, betrouwbare en objectieve bronnen evenmin melding van dergelijke problemen. U bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt. Evenmin blijkt uit uw verklaringen dat u voor uw komst naar België in de specifieke negatieve aandacht van Hamas stond, waardoor er redelijkerwijze van uitgegaan kan worden dat Hamas u niet zullen viseren bij een terugkeer naar uw land van nationaliteit. U heeft derhalve niet aangetoond dat er, omwille van de omstandigheden bij een terugkeer via de grenspost te Rafah, in uw hoofde een vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op het lijden van ernstige schade in de zin van artikel 48/4, § 2 van de Vreemdelingenwet bestaat.

Uw documenten wijzigen bovenstaande appreciatie niet. Uw identiteit, herkomst, uw schooltraject en uw werkparcours worden op zich niet betwist. De voorbeelden van uw 3D-animatiewerk, de foto’s over het ongeval in Griekenland, de foto’s over uw relatie met M. (...), de foto van uw werkplek en de documenten van Fedasil laten niet toe om te besluiten dat u in het geval van terugkeer het risico loopt op een vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie of een reëel risico op het lijden van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming.

C. Conclusie

Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.”

2. Het verzoekschrift

2.1. In een enig middel beroept de verzoekende partij zich op de schending van “art. 2 par. 2 en 3” van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, van de artikelen 48/3, 48/4, 48/7 en 62 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet), van artikel 149 van de Grondwet, artikel 17 van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, van “het beginsel van behoorlijk bestuur dat bij de administratie berust en bij het voorbereiden en opmaken van een administratieve beslissing”, van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en van artikel 4 van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft. In het middel zelf voert de verzoekende partij de schending aan van het zorgvuldigheidsbeginsel.

2.2. Vooreerst geeft de verzoekende partij een korte theoretische uiteenzetting omtrent de door haar aangehaalde bepalingen. Vervolgens stelt de verzoekende partij dat in haar beslissing de motieven uit de beslissing van haar partner hernomen worden, maar dat in dit verband de verwerende partij niet afdoende gemotiveerd heeft omtrent haar problemen aan de universiteit. De verzoekende partij meent dat daarom de bestreden beslissing moet vernietigd worden.

De verzoekende partij stelt ook dat: “Dat verder dient te worden vastgesteld dat de beslissing inzake M.

(...) de uiteindelijke relatie tussen man en vrouw niet betwist. doch eerder de vrees ten aanzien van de oom en van de broers van M. (...).

(11)

Het CGVS haalt inderdaad een paar "tegenstrijdigheden aan tussen de opeenvolgen verhalen van de man en tussen de verhalen van man en vrouw.

Dat minstens deels van de tegenstrijdigheden echter slechts tot een persoonlijke interpretatie van het CGVS terug te leiden zijn en geen steun vinden in het administratief dossier.

Dat wat betreft de oom dient vooreerst te w orden benadrukt dat het CG VS de hoedanigheid en persoonlijkheid van de man niet betwist.

De verzoekende partij heeft immers volledig medegewerkt een een uitgebreide documentatie voorgelegd die inderdaad de hoedanigheid van militair van de oom bevestigen en ook zijn graad van colonel

Een element die prima facie reeds van aard is om redelijk te mogen denken dat de man de ideeën van de Hamas deelt en toepast zo nodig door middel van geweld.

Dat hiermee ook redelijk kan worden aangenomen dat indien de man vermoedens had ivm de relatie tussen man en vrouw hij ze ook gemakkelijk kon lokaliseren en laten opsporen met het doel het koppel te betrappen.

Dat de verzoekende partij M. (...) geen strijdige verklaringen aflegt als gesteld wordt dal de oom zich met hun niet bezig hield en andermaal dat hij de beslissingen nam.

Dat de antwoorden niet dezelfde sfeer betreffen.

Dat de zij de oom thuis niet regelmatig zagen, dat zij hij hem niet regelmatig gingen, dat zij met hem geen gesprek hadden of relatie als tussen een vervangvader en een kind. Van affectie of belangstelling was er geen sprake;

Daar kwam de oom ook niet voor langs. Er bestond geen familieband behalve de naam.

In die zin hield de oom zich niet bezig met hen.

Daarnaast was het de moeder niet mogelijk belangrijke beslissingen nopens de kinderen te treffen zonder de oom te raadplegen die uiteindelijk ook de beslissingen nam zonder het advies in te winnen van de betrokkene of van de moeder

Als een kind iets misdaan had werd ook naar de oom gevraagd om te steunen hetgeen tot slagen leidde De verzoekende partij bedoelde dus twee verschillende sferen.

Dat ook de tegenstrijdigheid die aangehaald werd ivm M. (...) als voetballer kunnen worden uitgelegd en zijn niet gelijk te stellen met tegenstrijdigheden:.

De verzoekende partij speelt voetbal sedert haar kinderjaren en haar oom had voor zijn spel als hobby helemaal geen belangstelling.

Zij werd nooit gefeliciteerd of aangespoord door haar oom.

De oom begon slechts heel opportuun voor haar sport belangstelling te betonen van zodra bleek dat de verzoekende partij meer professioneel werd.

Van zodra de verzoekende partij werkelijk "zichtbaar" werd in Gaza als voetbalspeler begon de oom zachtjes aan er aan te denken de verzoekende partij naar zich toe te trekken om haar in de voetbalploeg van de Hamas te integreren.

Als de oom echter zag dat het niet zou lukken had de oom geen belangstelling meer en was hij bereid om haar carrière af te breken of haar te breken.

Het voetballen interesseert niet als dusdanig noch zijn neef als voetballer . hetgeen de oom interesseert is zijn neef in de voetbalclub gesteund door de Hamas te laten spelen en zo een ‘vitrine " te schenken voor de Hamas en voor zijn eigen gezin

Laat de neef zich niet in die vitrine voor de Hamas opsluiten, dan heeft het geen belang dat hij nog op een ander sportterrein loopt en mag hij in een rolstoel.

Dat is hetgeen de verzoekende partij heeft willen uiten, hetgeen echter ook voor haar heel moeilijk is.

Naast de traumatiserende ervaring die zij met haar oom heeft moeten meemaken, is de familiale achtergrond gevoelig: de verzoekende partij heeft op jonge leeftijd haat vader moeten missen en de oom heeft geenszins de belangstelling van een vader betoond.

Hij was "administratief' verantwoordelijk voor hen maar daar bleef het ook.

Dat de verzoekende partij verder nooit verklaard heeft al zijn broers te vrezen, doch wel de oudsten, die strenger en meer radikaal getint zijn en die haar relatie met S. (...) helemaal niet aanvaarden omwille van de redenen die reeds hoger, onder de feiten, aangehaald werden.

Zij willen die vrouw niet binnen het gezin, net als de oom.

Dat met betrekking tot het voorval aan zee van 05.07.2018 waarbij M. (...) zwaar geslagen werd dienen de volgende elementen aangekaart worden.

Noch M. (...), noch S. (...) hebben de mogelijkheid om te weten hoe precies de oom hem daar kon treffen, vermits hen geen uitleg gegeven werd.

Daar de oom hooggegraad was binnen de Hamas, een colonel, mag echter redelijk aangenomen worden dat de man talrijke mogelijkheden had om hen te te kunnen lokaliseren met het doel hen te betrappen en een einde te stellen aan de relatie, mits een harde aanpak waarbij ook S. (...) betrokken was.

(12)

Dat de tegenstrijdigheden die tussen de verklaringen van man en vrouw kunnen worden aangehaald, uitgelegd kunnen worden met de schoktoestand in dewelke beide geraakten en het trauma dat door beiden opgelopen werd.

Dat tevens rekening dient te worden gehouden met de gelegenheid dat het koppel onderweg naar België in Griekenland het slachtoffer werd van een busongeval die ook een korte hospitalisatie veroorzaakte.

Dat ook dit ongeval heel traumatiserend beleefd werd.

Dat traumatiserende voorvallen, voornamelijk ook als ze cumuleren, voor moeilijkheden kunnen zorgen voor een coherent en chronologisch relaas..

Dat daarnaast man en vrouw hoewel ze dezelfde feiten hebben moeten ervaren, niet op dezelfde elementen kunnen focussen en weerhouden zodat zij niet volledig gelijklopende verklaringen afleggen.

Het CGVS houdt ook helemaal geen rekening met het feit dat de feitelijkheden die de verzoekende partij aanhaalt, op zich traumatiserende feiten zijn. die op zich van aard zijn om een trauma te veroorzaken, met als gevolg een "tegenreactie'' om met het trauma te kunnen verder leven.”

Hierna citeert de verzoekende partij uit twee artikelen over de herinneringen aan traumatische gebeurtenissen en de gevolgen van posttraumatische stress. Daarna stelt de verzoekende partij dat gezondheidsproblemen ten gevolge van het ongeval volledig kaderen met de beschreven vastgestelde symptomen in geval van trauma. Voorts geeft de verzoekende partij ook aan dat zij na het voorval met de oom, nadat hij hen aan de zee betrapt had, niet door een arts behandeld werd.

De verzoekende partij stelt dat de verwerende partij de ernstige armoede in Gaza betwist alsook haar situatie. Vooreerst geeft de verzoekende partij aan dat de strijd in de Gazastrook tussen Hamas en Fatah nog steeds uitermate actueel is en dat de bevolking hiervan het slachtoffer is. Om haar argumenten te staven citeert de verzoekende partij uit een hele reeks krantenartikelen.

De verzoekende partij meent verder dat Hamas een stijgende macht inneemt en geenszins tot doel heeft de macht nog met Fatah te delen. De verzoekende partij meent dat de verwerende partij geen rekening houdt met de concrete situatie in Gaza en met de politieke ambities van Hamas. De verzoekende partij betoogt dat: “Dat de Hamas naar de hegemonie streeft en voor doel heeft haar visie van de religie en van de samenleving aan de bevolking op te leggen en tot slot een chariastaat op te richten.

Dat de Hamas het volledige controle heeft genomen van de grens in Rafah en de Fatah ertoe verplicht heeft zich terug te trekken, hiervan een relevant bewijs levert.

De Hamas wenst met een harde aanpak elke oppositie van kindsbeen af te elimineren, door een latente terreur te onderhouden binnen de bevolking.

De jeugd is uiteraard één van haar doelwitten;

Een jeugd die haar jeugd beroofd wordt en hierdoor frustratie ontwikkelt.

De Hamas heeft er waarschijnlijk voordeel bij een zekere wanhoop bij de jeugd te onderhouden om jongelui naar de grenzen te sturen, waar zij inderdaad het risico lopen beschoten te worden”.

Vervolgens citeert de verzoekende partij uit twee artikelen. Het eerste artikel dateert van 14 mei 2018 en gaat in op de gebeurtenissen aan de grens met Israël. Het tweede artikel dateert van 5 september 2018 en geeft aan dat Israël de grensovergang gesloten heeft. Vervolgens gaat de verzoekende partij in op de veiligheidssituatie in de Sinaï-woestijn. Wederom citeert de verzoekende partij uit verschillende artikelen om aan te tonen dat ze niet via de Sinaï-woestijn naar Gaza kan terugkeren. Ook betoogt de verzoekende partij dat de grensovergang via Rafah thans enkel door Hamas bemand word sedert januari 2019 waardoor zij in geval van terugkeer noodzakelijkerwijze door Hamas zal worden gecontroleerd. Hierop herhaalt de verzoekende partij dat zij reeds door hen willekeurig aangehouden werd en dat zij door de militaire vleugel van Hamas gefolterd werd.

In het volgend onderdeel van haar middel gaat de verzoekende partij in op de subsidiaire bescherming.

De verzoekende partij betoogt dat: “Om voormelde redenen, vreest verzoeker dat hij het slachtoffer zal worden van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in zijn land van herkomst/woonplaats..

Het CG behandelt de subsidiaire bescherming helemaal niet

Het CGVS geeft geen enkele reden aan waarom in casu de SB bepaald bij artikel 48/4 b niet zou kunnen worden toegekend, gelet op het hoger beschreven profiel van verzoekende partij en op basis van de algemene landinformatie ivm Gaza

Overwegende dat de informatie het niet toelaat tot het besluit te komen van het CGVS en dat deze informatie verder ondermijnt wordt door het recent UNO verslag. Gaza ten years later, dd. 11.07.17 .

(13)

• Dat hieruit blijkt dat de onzekerheid en onveiligheid hoog is , dat de basisnoden amper gedekt worden , -watercrisis, 3 uur elektriciteit per dag, en dat de mogelijkheden om binnen of buiten Gaza te gaan uiterst beperkt en gevaarlijk zijn. in tegenstelling tot hetgeen het CGVS beweert.

• In dit verband dient te worden aangehaald dat het niet mogelijk is om veilig naar Gaza terug te keren .

• Verzoekende partij wenst hierbij te benadrukken dat de grens met Egypte slechts heel zelden en ook heel kort geopend werden .Dat men bovendien uiteraard niet lang op voorhand kan weten, wanneer en voor hoelang een grens zal geopend worden noch voor hoelang.

• Dat naar de mogelijke bescherming en levensomstandigheden die aan verzoekende partij in Egypte gedurende een onvoorzienbare ‘wachttijd” kan worden geboden is de beslissing van het CGVS totaal voorbijgegaan.”

Hierna gaat de verzoekende partij in op de Rafah-border, de veiligheidssituatie in de Sinaï-woestijn en de leefomstandigheden in de Gazastrook. De verzoekende partij verwijst naar het rapport “Gaza Ten Years later” van 11 juli 2017, waaruit blijkt dat de onzekerheid en onveiligheid hoog zijn, dat de basisnoden amper gedekt worden (watercrisis, drie uur elektriciteit per dag) en dat de mogelijkheden om binnen of buiten Gaza te gaan uiterst beperkt en gevaarlijk zijn. Zij wijst er voorts op dat het niet mogelijk is om veilig naar Gaza terug te keren, de grens met Egypte slechts zelden en ook heel kort wordt geopend, dat men uiteraard niet lang op voorhand kan weten wanneer en hoe lang de grens zal geopend zijn en dat de bestreden beslissing totaal voorbij gaat aan de mogelijke bescherming en levensomstandigheden die haar in Egypte kunnen worden geboden gedurende die onvoorzienbare

“wachttijd”. Ook citeert de verzoekende partij uit een aantal persartikels en uit het reisadvies voor Egypte, waarin wordt bericht over de gevaarlijke veiligheidssituatie in de Sinaï. Tevens citeert de verzoekende partij uit een aantal persartikels en besluit zij nog dat Gaza onleefbaar is geworden. De verzoekende partij citeert verder uit nog enkele persartikels met betrekking tot de veiligheidssituatie in de Gazastrook.

3. De verwerende partij heeft geen nota met opmerkingen ingediend.

4. De aanvullende nota’s

4.1. Op 13 november 2020 dient de verwerende partij een aanvullende nota in. In deze aanvullende nota bespreekt de verwerende partij de veiligheidssituatie in de Gazastrook en de terugkeer naar de Gazastrook op basis van de volgende rapporten:

- COI Focus Palestine. Territoires palestiniens – Gaza. Situation sécuritaire van 5 oktober 2020 - COIF Palestine. Retour dans la Bande de Gaza van 3 september 2020.

4.2. Op 20 november 2020 dient de verwerende partij een tweede aanvullende nota in. Deze aanvullende nota bevat de volledige versie van de notities van het persoonlijk onderhoud van 21 januari 2020 en 21 februari 2020 van de partner van de verzoekende partij.

4.3. Op 27 november 2020 dient de verzoekende partij een aanvullende nota in. In deze aanvullende nota geeft de verzoekende partij vooreerst aan dat haar partner in de zomer van 2020 hun religieus huwelijk aangekondigd heeft. Hierdoor werd hij uit zijn gezin verstoten door de tussenkomst van de mokthar van 6 augustus 2020. Op 16 oktober 2020 is de verzoekende partij samen met haar partner in Sint-Niklaas gehuwd. De verzoekende partij geeft ook aan dat ze heden zwanger is en dat de bevalling voorzien is voor 28 februari 2021. De verzoekende partij verklaart ook dat ze “psychologisch steeds labiel” is en zwaar misselijk is door de zwangerschap. De verzoekende partij vervolgt dat haar echtgenoot contact opgenomen heeft met zijn voetbalploeg in Gaza en dat zij zijn problemen bevestigd hebben. De club geeft aan dat telkens dezelfde druk door Hamas wordt uitgeoefend als ze goede spelers hebben omdat de club gesponsord wordt door de Fatah-beweging.

Voorts gaat de verzoekende partij in op de problematiek van Hamas. De verzoekende partij betoogt dat Hamas negatief reageert op het vredesakkoord tussen Israël en de Verenigde Arabische Emiraten van 11 september 2020 en de diplomatieke relaties met Barhrein. De verzoekende partij stelt dat zij bij een terugkeer naar Gaza geen werk zal vinden door toedoen van Hamas, maar dat ook de werkloosheidsgraad in Gaza toegenomen is. In dit verband verwijst de verzoekende partij naar een krantenartikel dat op 21 september 2020 gepubliceerd werd. Voorts gaat de verzoekende partij in op de sanitaire crisis en stelt dat deze bijzonder ernstig is in de Gazastrook. Wederom citeert de verzoekende partij uit verschillende krantenartikelen. Hierna betoogt de verzoekende partij aan de hand van verschillende krantenartikelen dat reizen naar Palestijnse gebieden ten zeerste wordt afgeraden en dat

(14)

de grensposten niet vaak open zijn. In de maand augustus hebben ook incidenten met Israël plaatsgevonden. Tot slot gaat de verzoekende partij in op de UNRWA-crisis.

Aan haar verzoekschrift voegt de verzoekende partij de volgende documenten toe: attest van de Gaza sporting club met beëdigde vertaling, verklaring van verstoting van de oom van haar echtgenoot en mokthar naar aanleiding van hun huwelijk, het huwelijksattest van de gemeente in Sint-Niklaas, het attest van het Rode Kruis in verband met de blijvende gevolgen van het busongeval en de medische documenten in verband met haar zwangerschap.

5. Bevoegdheid

Inzake beroepen tegen de beslissingen van de commissaris-generaal beschikt de Raad over volheid van rechtsmacht. Dit wil zeggen dat het geschil met alle feitelijke en juridische vragen in zijn geheel aanhangig wordt gemaakt bij de Raad, die een onderzoek voert op basis van het rechtsplegingsdossier.

Als administratieve rechter doet hij in laatste aanleg uitspraak over de grond van het geschil (wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 2479/001, p. 95-96 en 133). Door de devolutieve kracht van het beroep is de Raad niet noodzakelijk gebonden door de motieven waarop de bestreden beslissing is gesteund en de kritiek van de verzoeker daarop. Hij dient verder niet op elk aangevoerd argument in te gaan.

6. De bewijslast en samenwerkingsplicht

Het wettelijke kader omtrent de bewijslast wordt heden uiteengezet in de artikelen 48/6 en 48/7 van de Vreemdelingenwet, die de omzetting betreffen van artikel 4 van de richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de richtlijn 2013/32/EU en bijgevolg in het licht van deze Unierechtelijke bepalingen dienen te worden gelezen.

De in artikel 4 van de richtlijn 2011/95/EU vervatte ‘beoordeling van feiten en omstandigheden’ in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een verzoek om internationale bescherming, verloopt in twee onderscheiden fasen.

De eerste fase betreft de vaststelling van de feitelijke omstandigheden die bewijselementen tot staving van het verzoek kunnen vormen. De in artikel 4, lid 1 van de richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de richtlijn 2013/32/EU beoogde samenwerkingsplicht, die is beperkt tot deze eerste fase, houdt in dat het in beginsel aan de verzoeker om internationale bescherming toekomt om alle nodige elementen ter staving van zijn verzoek, zoals vermeld in artikel 48/6, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet, zo spoedig mogelijk aan te brengen opdat de relevante elementen van zijn verzoek kunnen worden bepaald.

De verzoeker moet aldus een inspanning doen om dit verzoek te onderbouwen, onder meer aan de hand van verklaringen, schriftelijke bewijzen, zoals documenten en stukken, of ander bewijsmateriaal.

Indien de door de verzoeker aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, is het aan de met het onderzoek belaste instanties om actief met de verzoeker samen te werken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Daarnaast dienen deze instanties ervoor te zorgen dat nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld over de algemene situatie in het land van oorsprong en, waar nodig, in landen van doorreis.

De tweede fase betreft de beoordeling in rechte van deze gegevens door de met het onderzoek belaste instanties, waarbij wordt beslist of in het licht van de feiten die een zaak kenmerken, is voldaan aan de materiële voorwaarden, omschreven in de artikelen 48/3 of 48/4 van de Vreemdelingenwet, voor de toekenning van internationale bescherming (HvJ 22 november 2012, C-277/11, M.M., pt. 64-70).

De beoordeling van een verzoek om internationale bescherming moet plaatsvinden op individuele wijze.

Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, onder meer, rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen, met inbegrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die gelden in het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast, alsook met de door de verzoeker overgelegde documenten en afgelegde verklaringen. Consistentie, voldoende detaillering en specificiteit alsook voldoende aannemelijkheid vormen indicatoren op basis waarvan de geloofwaardigheid van de verklaringen kan worden beoordeeld, rekening houdend met de individuele

(15)

omstandigheden van de betrokken verzoeker. Twijfels over bepaalde aspecten van een relaas ontslaan de bevoegde overheid niet van de opdracht de vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade betreffende die elementen waar geen twijfel over bestaat, te toetsen. Het moet in deze evenwel gaan om die elementen die de nood aan internationale bescherming kunnen rechtvaardigen.

Wanneer een verzoeker bepaalde aspecten van zijn verklaringen niet staaft met schriftelijke of andere bewijzen, dan bepaalt artikel 48/6, § 4 van de Vreemdelingenwet dat deze aspecten geen bevestiging behoeven indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

“a) de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;

b) alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn voorgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere bewijskrachtige elementen;

c) de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de algemene en specifieke informatie die gekend en relevant is voor zijn verzoek;

d) de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, of hij heeft goede redenen kunnen aanvoeren waarom hij nagelaten heeft dit te doen;

e) de algemene geloofwaardigheid van de verzoeker is komen vast te staan.”

7. Beoordeling in het licht van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet

7.1. Artikel 55/2, eerste lid van de Vreemdelingenwet bepaalt dat “Een vreemdeling wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer hij valt onder artikel 1, D, E of F van het Verdrag van Genève. (…)”

Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag bepaalt: “Dit Verdrag is niet van toepassing op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de Hoger Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen. Wanneer deze bescherming of bijstand om welke redenen ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zullen deze personen van rechtswege onder dit Verdrag vallen.”

In de bestreden beslissing wordt gesteld dat de verzoekende partij niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 55/2 van de Vreemdelingenwet juncto artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag.

De verzoekende partij legt haar identiteitskaart en een kopie van haar vervallen identiteitskaart, haar huidige identiteitskaart en een kopie van haar paspoort voor waarmee zij haar identiteit, haar Palestijnse origine en haar herkomst uit de Gazastrook afdoende aantoont. Deze elementen volstaan evenwel niet om vast te stellen dat de verzoekende partij valt onder het toepassingsgebied van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag.

Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op alle Palestijnen. In de UNHCR- richtlijnen, kan worden gelezen dat het toepassingsgebied van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag beperkt is tot Palestijnse vluchtelingen.

Onder Palestijnse vluchtelingen worden volgende 3 categorieën bedoeld:

- De zogenaamde ‘Palestina vluchtelingen’ in de zin van de Resolutie 194 (III) van de Algemene Vergadering van de VN van 11 december 1948 en daarop volgende VN Resoluties, met name die Palestijnen die als gevolg van het Arabisch-Israëlisch conflict in 1948 werden verdreven uit hun gewone verblijfplaats in dat deel van het mandaatgebied Palestina dat later de staat Israël werd, en die in de onmogelijkheid verkeren om terug te keren (ook wel genoemd ‘registered refugees’);

- De zogenaamde ‘Palestijnse ontheemden’ in de zin van de Resolutie 2252 (ES-V) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 4 juli 1967 en de daar opvolgende VN Resoluties, met name die Palestijnen die ontheemd zijn uit Palestijns gebied dat sinds 1967 bezet wordt door Israël en die niet in de mogelijkheid verkeren om terug te keren;

- De nakomelingen van Palestina vluchtelingen en Palestijnse ontheemden.

(UNHCR “Guidelines on International Protection no. 13: Applicability of Article 1D of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees to Palestinian Refugees” van december 2017, p. 5-6; zie ook conclusie van AG Mengozzi in de zaak C-585/16, Alheto, 17 mei 2018, pt. 28-29 en 36).

Uit de “Consolidated Eligibility and Registration Instructions” (hierna: CERI) van 1 januari 2009, blijkt dat

‘Palestina vluchtelingen’ van 1948 worden geregistreerd in het registratiesysteem van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (hierna: UNRWA), vervolgens een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verzoeker brengt geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt. Evenmin blijkt uit zijn verklaringen dat hij voor zijn komst naar België in de specifieke negatieve aandacht van

Gesteld dat het door u neergelegde facebookbericht van [L.M.] waarin hij verklaart dat de afvalligen van de FS het met bloed zouden bekopen (document 10 e in uw administratieve

Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, onder meer, rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het

Blijkens de bestreden beslissing wordt verzoeker conform artikel 1D van de vluchtelingenconventie juncto artikel 55/2 van de Vreemdelingenwet uitgesloten van de vluchtelingenstatus

Overeenkomstig artikel 48/6, § 5, van de Vreemdelingenwet moet, onder meer, rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het

Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, onder meer, rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het

Nogmaals steunt de verzoekende partij niet op objectieve gegevens en een correcte analyse van de omstandigheden van het vertrek. Vooreerst dient reeds te worden vastgesteld dat

Om een verzoek om internationale bescherming ingediend door een onderdaan van een veilig land van herkomst of een staatloze die er voorheen zijn gewone verblijfplaats had, gegrond