• No results found

DE DRUKPERS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE DRUKPERS "

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE DRUKPERS

NEDERLANDSCH INDIE.

On me dit qu'il s'est établi dans Madrid un système de liberté sur la vente des productions, qui s'étend même à celles de la presse, et que, pourvu que je ne parie en mes écrits ni de l'autorité, ni du culte, ni de la politique, ni de la morale, ni des gens en place, ni des corps en crédit, ni de l'opéra, ni des autres spectacles, ni de personne qui tienne à quel- que chose, je puis tout imprimer librement sous l'inspection de deux ou trois censeurs.

BEAUMARCHAIS.

•ISg~-

TE Z A L T - B O M M E L , BIJ J O H . NOMAN EN ZOON.

1 8 5 7 .

(2)

0083 3135

(3)
(4)
(5)

DE DRUKPERS I IDIRLADSCH INDIË.

(6)
(7)

DE DRUKPERS

NEDERLANDSen INDIE.

On me dit qu'il s'est établi dans Madrid un système de liberté sur la vente des productions, qui s'étend même à celles de la presse, et que, pourvu que je

«ie parle en mes écrits ni de l'autorité, ni du culte, ni de la politique, ni de la morale, ni des gens en place, ni des corps en crédit, ni de l'opéra, ni des autres spectacles, ni de personne qui tienne à quel- que chose, je puis tout imprimer librement sous l'inspection de deux ou trois censeurs.

B E AU» ARGUAIS.

TE ZALT-BOMMEL, BIJ JOH. NOMAN EN ZOON.

1857.

% ^ VOOR °>

[TAAL-,l?

(8)

m

(9)

VOORREDE.

S K S & W

Daar waar het maatregelen van openbaar belang, die eenen grooten invloed op de toekomst eener maat- schappij moeten uitoefenen, geldt, wordt men na- tuurlijk onmiddellijk tot een terugblik in de geschie- denis gebragt.

Weinige takken van bestuur zijn wettigt zoo vrucht- baar aan leeringen en voorbeelden, als die, welke de drukpers in beschaafde landen aan de hand geeft.

De eerste opmerking, die zich onweerstaanbaar voordoet, is vooral deze, dat de geschiedenis geen naam vermeldt van eenig' staatsman, die zich ver- klaarde voor eene beperking der drukpers, zonder

(10)

dat hij dien naam aan de afkeuring en veroordee- ling der nakomelingschap zag prijs gegeven : terwijl elke dag die voorbij snelt, den roem verhoogt van hen, die optraden als de verdedigers van een der edelste regten van den mensch, de uiting van zijne gedachten en denkbeelden. Nog leest de opgetogene menigte met gretige en nimmer afnemende bewonde- ring de geschriften van een BENJAMIN CONSTANT ,

DUPIN, PAUL LOUIS COURRIER, BRSKINE F O X , ROT-

TECK. Doch wie noemt nog met lof de namen hun- ner tegenstanders?

Het zou intusschen even zoo onbillijk als onjuist zijn aan alle voorstanders van strenge drukpers-be- palingen eenige lofwaardige bedoeling te willen ont- zeggen. Velen zijn onmiskenbaar bezield met eene innige overtuiging van de onmisbaarheid eetier strenge waakzaamheid over de drukpers in het belang der maatschappij, die zij geroepen zijn te bestieren.

Doch wij gelooven, dat deze overtuiging berust op eene noodlottige dwaling en op eene miskenning van die zedelijke wetten, waardoor elke maatschappij wordt geregeerd.

(11)

VOORREDE. n i

Het is deze overtuiging, welke den schrijver heeft geleid tot de uitgifte der navolgende bedenkingen.

De goede inzigten der koloniale regering voor zich zelve aannemende, heeft hij gewenscht, dat die be- doelingen niet zouden worden teleurgesteld en betere vruchten zouden dragen, dan die, welke hij voorziet van het tegenwoordig reglement op de drukwerken in Indië. Hij gelooft dat de Indische huishouding door andere wapenen dan door die, welke dat re- glement in de handen der plaatselijke besturen stelt, behoort te worden beschermd en verdedigd. Want welke verwachtingen de schrijver ook van hen, die aan het hoofd der koloniale regering geplaatst zijn, moge koesteren , durft hij zich zelven de bedriege- lijke voorstelling niet te maken, dat zij het onfeil- baar middel zouden hebben uitgevonden om die klip te vermijden, waarop tot nog toe in alle landen strenge drukpers-bepalingen hebben schipbreuk ge- leden.

— ^ 6 ö O ® «|$g. £ > $ * 0 » « ~

(12)
(13)

Er is voor den geschiedschrijver, voor den wijs- geer en voor den oprcgten vriend van zijn vaderland geen opmerkenswaardiger en tegelijk geen bedroe- vender schouwspel, dan de strijd, die soms door bewindsmannen wordt aangevangen tegen de denk- beelden , behoeften en neigingen hunner tijdgenooten.

Wij noemen zulk een schouwspel bedroevend, om- dat het eiken bezadigden en welmeenenden opmcr- ker immer moet grieven, onmiskenbare talenten en zeldzame gaven van verstand en hart aldus te zien verspild in eene worsteling, waarvan de uitslag nooit twijfelachtig was of kon zijn. Wanneer toch zag men ooit de stoffelijke wereld met gelukkigen uit°

slag zich meten met de onstoffelijke wereld, het ligchaam met den geest, het tastbare met het on- tastbare? En waar bleek niet eindelijk de volslagen magteloosheid van deze nieuwsoortige geeslbezweer- ders, wanneer zij te velde trokken tegen den on- weerstaanbaren drang der openbare meening en den alvermogenden invloed der beschaving?

(14)

Wij gelooven, dat de gegrondheid van deze be- schouwingen op nieuw schitterend zal worden be- vestigd door het lot van het onlangs in Indië afgekondigd reglement op de drukkerijen in Indië, waarvan de kennisname, zoowel in Indië als in Nederland, zulk eenen diepen en ougunstigen indruk heeft gemaakt. Wanneer wij den weerstand in aanmerking nemen, dien dit reglement bijna zonder uitzondering ondervindt, en wanneer wij daarbij opmerken, dat in Frankrijk, Duitschland, Engeland, België en elders geen dagblad van eenige kleur of meening wordt gevonden, dat daarvan niet met strenge afkeuring gewaagt, dan is het niet moeijelijk te voorspellen, dat de koloniale regering spoedig zal worden genoodzaakt te wijken voor de kracht en eenstemmigheid van zulk eene demonstratie.

Deze demonstratie wordt reeds geregtvaardigd door een oppervlakkige lezing van het reglement. Want zelden werd welligt een staatsstuk afgekondigd, nood- lottiger voor de werken van den geest en beter geschikt om elke poging tot vooruitgang en tot be- schaving eener onvolmaakte maatschappij moeijelijk te maken. Men behoeft slechts een vlugtigen blik te werpen op dit staatsstuk, om te zien, dat het eene verzameling aanbiedt van alle middelen , waarmede men in vreemde landen de vrije mededee- ling en wisseling van denkbeelden en gedachten heeft zoeken te bemoeijelijken en getracht heeft de menschheid in hare pogingen tot ontwikkeling te stuiten.

Blijkbaar heeft hier de ontwerper van het re- glement alle vreemde staatsbladen en statuutboeken

(15)

3

met gretige oogen doorbladerd, ten einde daaruit de middelen te vinden om, als met éénen slag, dat geduchte monster, de drukpersvrijheid, te kunnen nedervellen, en aan de Staten-Generaal van het Koningrijk der Nederlanden te bewijzen, dat hun invloed niets geldt in koloniale aangelegenheden, dat vrijgevige bepalingen, door de vertegenwoordi- ging des lands gebragt in artikel 110 van het Regeringsreglement voor Nederlandsen Indië , nul en krachteloos zijn, wanneer zij niet de medewer- king en overeenstemming hebben verworven van de uitvoerende magt.

Bij de meeste bewindsmannen bestaat eene be- treurenswaardige dwaling, welke door hen al te dikwijls later zwaar wordt geboet. Zij zien name- lijk in de drukpers een middel uitsluitend bestemd om vijandige en nadeelige elementen te brengen in de maatschappij, die zij geroepen zijn te be- stieren. En zij miskennen die pers als een zeker en onfeilbaar middel, om zich te vergewissen van de behoeften , de stemming, de denkbeelden , de wenschen hunner ondergeschikten. Zij berooven zich aldus van een krachtig en zeker werktuig , om te regeren volgens de openbare opinie, en in hunne handelingen en maatregelen eene alvermo- gende medewerking te vinden in de Sympathien, zoo niet van alle, dan althans van de groote meer- derheid van hunne ondergeschikten.

Onderzoeken wij eenigzins nader de werking en de rol eener vrije of onbelemmerde pers, dat is van eene pers, die toelaat, dat elkeen zijne ge- dachten openbare, behoudens zoodanige algemeene

(16)

verordeningen als noodig zijn om hen , die zich aan de maatschappij in het algemeen of aan hare leden in het hijzonder vergrijpen, onmiddellijk te straffen en te doen dienen tot afschrik, en om het gepleegde kwaad in zijn oorsprong te stuiten. Het verhlijve aan onze lezers, om te oordeelen in hoe ver deze algemeene beschouwingen van toepassing zijn op de Oost-Indische maatschappij, waarvan hier in het bijzonder de rede is.

Reeds dadelijk merkt men op, dat in alle lan- den, alwaar de toelating eener vrije pers werd betwist, die strijd immer werd gevoerd tusschen de meeste mannen, die zich in de wereld der let- teren en beschaving eenen grooten naam hebben verworven aan de eene zijde, en de mannen des gezags aan de andere zijde, die, wat men ook zeggen moge, nimmer kunnen geacht worden eene vrije uiting van denkbeelden te zullen voorstaan, omdat zij weten, dat eene vrije beoordeeling hun- ner regeringsdaden het onmiddellijke gevolg is eener toelating der pers. De worsteling is dus met der daad eene worsteling tusschen eigenbelang en eigen- liefde aan de eene zijde en het algemeene belang aan de andere zijde, zij is dus en blijft immer eene worsteling tusschen onbeperkte regeringszucht en tusschen het verstand en de rede. En, zoo als wij reeds hebben opgemerkt, de uitslag is immer dezelfde. Het gezag wordt eindelijk gebragt in eenen magteloozen toestand, dien het niet kan erkennen zonder schaamte en waarin het niet kan straffen, zonder zijne veiligheid in gevaar te brengen. En echter ontleent het weinig leering aan het verle-

(17)

5

dene. Slechts de grootste staatsmannen kunnen er toe worden gebragt, om hunne dwalingen in te zien en te erkennen, dat zij zich hebben gewik- keld in eenen strijd, waarin veel kan worden ver- loren en niets kan worden gewonnen, en waarin zelfs de overwinning niet wordt gekocht dan ten koste van vele onverzoenbare vijandelijkheden. Zoodra eene maatschappij behoefte gevoelt aan den invloed der drukpers, is het onmogelijk die neiging te onderdrukken. Doch hun, die zich daartegen ver- zetten , is het maar al te vaak bewust, dat die pers alles bevat, dat de maatschappij , die hare zegening ontvangt, in haar alle maatschappelijke verbeteringen erlangt, hetzij onmiddellijk dan wel in een kort verschiet. En geen wonder, want niets is beter geschikt om aan den invloed der openbare meening eene goede, maar tegelijk onweerstaanbare rigting te geven. Alle veranderingen en verbete- ringen , die met hare medewerking worden daar- gesteld , zijn het werk des tijds en der overweging, zij vinden eenen grond, die reeds is bereid om het goede zaad te ontvangen en zijn daarom in der- zelver werking te meer verzekerd, dat de weldaad blijvend zal zijn.

Hoe onbeperkter het gezag der bestuurders is, hoe grooter natuurlijk de verleidingen zijn, waar- aan ze zijn blootgesteld in de uitoefening van hun bewind, en hoe meer het wenschelijk is om hun eenen zachten, maar tevens krachtigen raadsman toe te voegen. Te beweren], dat de pers geenen gunstigen invloed kan of moet uitoefenen op den gang des bestuurs, is te beweren dat men be-

(18)

ter de zaken bestiert van een' belanghebbende zonder hem te raadplegen, dan door zijn raad in te roepen. De openbare meening is eene regt- bank, magüger dan alle andere regtbanken te za- men. Elk bevooroordeelde moge voorgeven hare uitspraken te verachten, en beweren, dat zij is zamengesteld uit vlottende en tegenstrijdige mee- ningen, die elkander vernietigen; doch iedereen ge- voelt, dat zij, ofschoon vatbaar voor vele dwalin- gen, evenwel onomkoopbaar is; dat zij steeds de strekking heeft zich zelven en anderen al meer en meer te verlichten; dat zij als het ware de geheele wijsheid en regtvaardigheid der natie voorstelt, dat zij in het einde altijd beslist over de verdiensten van de ambtenaren en dat hare uitspraak niet kan worden ontvlugt. Bevrijd van de beoordeeling der pers, zoude elk gezaghebber, vooral wanneer hij ver af is geplaatst, zich kunnen laten verleiden tot daden van ongeregtigheid, toorn of vijandig- heid, mits hij zorgde, dat de letter der wet niet wierd geschonden. Openbare beoordeelingen van wet- ten, maatregelen en ambtspersonen, is het krach- tigste middel tot veredeling en versterking van het bestuur. Dat bestuur wordt daardoor in staat gesteld tot bestrijding van dwaalbegrippen, vooroordeelenen lasterlijke geruchten, die in omloop zijn, zonder dat zelfs de belanghebbende bewindsmannen met derzelver bestaan bekend zijn. Het erlangt een alvermogend middel om valsche beschuldigingen te bestrijden, om de noodzakelijkheid aan te toonen van opofferingen en diensten, die gevorderd moeten worden in het openbaar belang. Het bestuur heeft

(19)

7

niet alleen dezelfde middelen, om zich te bedienen van de pers, maar zelfs vele andere, die buiten het bereik zijn van het algemeen. De kansen zijn dus geheel in zijn voordeel. Het bestuur voelt zich door de pers in staat gesteld om zich te vergewis- sen van den goeden uitslag van zijne maatregelen, alvorens het derzelver goede werking in de waag- schaal stelle en zich zelven blootstelle aan alge- meenen tegenstand of afkeuring. Nadeelige en in- gewortelde vooroordeelen verliezen hunnen nadee- ligen invloed, zoodra zij in het openbaar worden beoordeeld; en de menigte wordt aldus beveiligd tegen de verleiding van volksmenners of onruststo- kers en tegen de misleiding van bedriegers.

In alle landen, alwaar eene vrije uiting van denkbeelden is toegelaten, ziet men dagelijks dat het volk al meer en meer wordt geleid door bil- lijkheid en gezond verstand. Gematigdheid in be- oordeelingen en overwegingen dringt al meer en meer door in alle klassen der maatschappij. En de hartstogten, die gewoon waren zich te openbaren door plotselinge en hevige uitbarstingen , worden in toom gehouden door de almagt der openbare meening. De wisseling van denkbeelden over zaken van bijzonder en algemeen belang heeft plaats zon- der die stuipachtige hevigheid, welke bespeurd wordt in die landen, alwaar de pers niet bestaat, alwaar elk gerucht, elke tegenstand algemeene on- gerustheid of achterdocht verwekt, en alwaar geen middenweg bestaat tusschen slaafsche onderwerping en opstand.

De drukpers is oneindig meer gunstig dan on-

(20)

gunstig voor den goeden naam van openbare amb- tenaren. Zij is voor hen de grootste zekerheid tegen kwaadwillige voorstellingen en lasteringen. Het is niet mogelijk, onder den invloed der openbare be- oordeeling, aan de openbare ambtenaren valsche gezegden toe te schrijven, het goede te verbergen dat zij verrigt hebben , of hun gedrag in een on- gunstig daglicht te plaatsen. De openbare pers is de zekerste waarborg voor het behoud eens goeden naams. Daar, waar geen veilige middelen bestaan om zich in aanraking te stellen niet de openbare meening, is iedereen blootgesteld aan de geheime aanrandingen van moedwil of wangunst. De amb- tenaar verliest zijne populariteit, de koopman zijn crediet, de eenvoudige burger zijn' goeden naam, zonder dat zij zelfs hunne vijanden kennen, of zelfs den oorsprong, den aard en de strekking gissen van de aanrandingen en beschuldigingen, waaraan zij zijn blootgesteld. Onder eene vrije uiting der openbare meening komt alles onmiddel- lijk aan den dag. Alle invloed of verschil van stand, rang of fortuin houdt op. En ongegronde aantijgingen strekken slechts om den beschuldigde te verhoogen in de schatting van zijne medeburgers.

De werking der pers is bovendien zacht en leer- zaam , want, om invloed uit te oefenen behoeft zij juistheid van oordeel, bevalligheid van stijl en vorm, opregtheid, zedigheid , bezadigdheid , en dit alles zelfs meer dan andere hoedanigheden van een meer krachtigen aard.

Onder de bedenkingen, welke zijn geopperd te- gen eene vrije pers, is eene der voornaamste, dat

(21)

ft

zij dikwijls naamloozc geschriften doet ontstaan;

en dat zulke geschriften aanleiding geven tot ha- telijke aantijgingen en aanrandingen, waartegen de aangerande geene toevlugt heeft. Dit is eene on- juiste voorstelling der zaak. In elk beschaafd land, alwaar eene vrije uiting van denkbeelden is toegestaan door de verordeningen betreffende de pers, is altijd de verantwoordelijkheid voor naam- looze geschriften geregeld en aangewezen. Geen geschrift kan aldaar worden uitgegeven met of zon- der den naam des schrijvers, zonder dat elke be- langhebbende den weg van regten geopend vinde, ten einde zich te verzekeren tegen elke schade, welke zijn goeden naam of zijn belang is toegebragt.

Voor hem is het geheel onverschillig, wie veroor- deeld wordt, mits hij de voldoening erlange, dat de lasterlyke strekking van het geschrift wordt ver- kondigd bij regterlijk gewijsde en de geledene schade worde vergoed. De straf, opgelegd bij het- zelfde gewijsde, is de voldoening, die niet hij, maar de maatschappij erlangt, voor de overtreding harer zedelijke en beschrevene wetten. De bedenkingen door velen geopperd tegen naamlooze geschriften, zijn dus meestal ontbloot van allen grond. De naamloosheid is geen beletsel tegen eene billijke voldoening; zij is slechts een beletsel tegen wraak- zucht en vervolgzucht. Vele overwegingen van groot gewigt pleiten soms voor de naamlooze uit- gifte van een geschrift. In landen , waar de toe- stand der maatschappij vele middelen tot vervol- ging, uitzetting enz. stelt in de handen der over- heid, is de naamloosheid dikwijls voor den zwakke

(22)

en magtelooze het eenige middel om zich te ont- trekken aan de wraakzucht en vijandelijkheid van den magtige. Zeker is het bovendien, dat zulke anonymiteit de onpartijdige beoordeeling van het geschrift bevordert; daar de invloed van den in- houd uitsluitend afhangt van de juistheid en bil- lijkheid der voorgedragen argumenten of aangevoerde feiten. Menig werk zonder waarde werd gretig ge- lezen en maakte diepen indruk, dank zij den naam eens bekenden schrijvers. En menige verdienste- lijke schrijver zag zijn arbeid miskend, omdat hij een' naam voerde, die aan velen of onbekend of ongevallig was.

Doch eene der gewigtigste bedenkingen , die ge- opperd worden tegen eene vrije uiting van gedach- ten, is dat daarin aanleiding wordt gevonden tot ongegronde aanvallen en personaliteiten. Niemand betwist gewis de gegrondheid van zulk eene be- denking en wie bejammert niet de uitspattingen der hartstogt, die zich verbergt achter het masker van het algemeen belang. Aanvallen tegen bijzondere personen en gepleegd met bijzondere inzigten zijn altijd betreurenswaardig. Het is alleen eene be- oordeeling der openbare daden, die valt onder het bereik der openbare pers. Niemand heeft het regt de particuliere gewoonten en levenswijze, de zwak- heden zijner medeburgers te beoordeelen. Alle personaliteiten zijn dus verachtelijk, zij zijn zoo wel een bewijs van onhandigheid als van zwakheid.

Zij kunnen zoo wel worden aangevoerd in de slecht- ste als in de beste zaak. Zij vorderen in het gebruik noch inspanning noch oordeel. Zij zijn

(23)

u

slechts een gemakkelijk middel om te spreken zouder nadenken. Zij bewijzen niets en plaatsen onwetendheid en verstand, genie en dwaasheid, op dezelfde lijn. Niets belet de dwalingen, afwijkin- gen en onjuiste voorstellingen zijner tegenpartij te doen uitkomen, zonder dat zijne bedoelingen wor- den belasterd. Beleefdheid is eene ridderlijke aan- wending van de wapenen der polemiek. Zij belet geenszins eene harde beoordeeling van openbare maatregelen en gevoelens. Zij belet geenszins, dat- men zoeke te bewijzen dat die maatregelen moeten leiden tot dwingelandij of regeringloosheid, maar zij belet, dat men zijne tegenpartij beschuldige deze gevolgen van hare maatregelen te hebben voorzien of uitgelokt. En dit is billijk. Want het is zelfs raoeijelijk altijd zijne eigene geheime en ware be- doelingen te kennen en verraadt dus eene groote vermetelheid steeds die van anderen te willen bloot- leggen. Onze eigene ondervinding leert ons al te vaak, hoe dikwijls men zich zelven misleidt.

Beleefdheid en toegevendheid zijn dus niet alleen wenschelijk, maar zelfs onmisbaar voor het wel- slagen eener openbare discussie. Indien een te- genstander dwaalt, wordt hij ligt gebragt tot de erkenning van zijne dwaling, indien zij hem met' omzigtigheid wordt voorgespiegeld, doch hij gevoelt zich getergd en beleedigd, zoodra de zuiverheid zij- ner bedoelingen wordt in twijfel getrokken. Hij verliest die kalmte van geest, welke noodig is om de aandacht te boeijen en het oordeel te doen werken. Hij wordt verhit, deze hitte deelt zich aan anderen mede, zijne vrienden maken gemeene

(24)

zaak, en levenslange vijandschap geeft aan eene openbare discussie het karakter en de hevigheid van eene bijzondere vete. Personaliteiten zijn dus schadelijk voor elke zaak; zij vermeerderen en versterken slechts het getal der tegenstanders.

Kalmte, opgeruimdheid en goedhartigheid bevorde- ren inzonderheid eene wisseling van denkbeelden.

Doch er zijn personaliteiten, die niet alleen ver- schoonbaar maar zelfs noodzakelijk zijn. Alle overwe- gingen van bij zonderen aard moeten wijken voor de eischen van het algemeen welzijn, wanneer het maatregelen betreft van algemeene toepassing. Hoe toch kunnen die maatregelen worden afgescheiden van hen, die ze hebben afgekondigd en in werking gebragt? Wat nut zoude er zijn gelegen in de veroordeeling van die maatregelen , indien zij , die dezelve hebben aangeraden of toegepast, niets an- ders dan voordeel en nimmer afkeuring konden inoogsten van hunne dwaasheid en hunne mis- slagen? Hervorming zonder bestraffing is niet uit- voerbaar. Het kwaad in abstracto te bestrijden, zon- der personen te treffen, is een strijd zonder gevaar;

maar het is een strijd tegen schaduwbeelden. Daar, waar de belangen of de eigenliefde van personen worden gekwetst, is men zeker gevoeligheid en verbolgenheid te zien ontstaan. En ook daar hoort men het meest, ofschoon met den minsten grond, gewagen van de teugelloosheid of van de misbrui- ken der openbare pers. Daar geeft men onmiddellijk den naam van uitspatting aan elke openbaarmaking of beoordeeling van daden, die in strijd zijn met het algemeen belang. Daar wordt de vrijheid der

(25)

15

pers alleen met lof vermeld, wanneer het de uit- gave geldt van kleurlooze geschriften, en geeft men voor eene onbelemmerde uiting van denkbeelden voor te staan, ten einde haar des te krachtiger met geheime wapenen te kunnen bestrijden. Zoo slecht te schrijven, dat niemand tot de lezing wordt uitgelokt, het kwaad te bestrijden , op eene wijze die den terugkeer van dit kwaad niet belet, dit heet alsdan vrijheid van discussie; doch goed en rondborstig te schrijven, schrik te verspreiden on- der de hcerschzuchtigen, de aandacht der openbare meening te vestigen op hare wezenlijke en blij- vende belangen, dit heet uitspatting. En hij, die rondborstig spreekt of schrijft, wordt maar al te vaak bestormd met den kreet: »Gij gaat te ver."

En echter is deze beschuldiging hoogst ongerijmd, want zij is eene miskenning van de verdiensten der opregtheid. Men zegge wijders niet, dat de beoordeeling der handelingen van ambtenaren eene vervolgzucht of hartstogt verraadt, waaraan een regtschapen man niet moest zijn blootgesteld, zulk eene meening kon nimmer in ernst worden verdedigd. De openbare beoordeeling zijner hande- lingen is voor den ambtenaar de onafscheidelijke voorwaarde van zijne voortreffelijkheid, populariteit en grootheid. Indien de ambtenaar werd geworven door dwang, zou hij welligt met eenig regt zich kunnen beklagen over zulk een ongerief, maar 's lands dienst is immer het gevolg zijner eigene keuze. Het openbaar en algemeen belang is hier beslissend. Een onbeperkt en ongecontroleerd ge- zag te laten in handen van openbare ambtenaren,

2

(26)

is dus een gevaarlijk voorbeeld. De dwalingen , die de belangen van millioenen in gevaar brengen, kunnen niet met dezelfde toegevendheid worden beoordeeld, met welke men de ^zwakheden behan- delt van bijzondere personen, wier uitspattingen gemeenlijk slechts henzclvon treffen.

Doch het is hier welligt de plaats om met eenige woorden te gewagen van die vervolgingen, waar- aan de voorstanders eener openbare uiting van denkbeelden soms zijn blootgesteld. Deze vervol- gingen hebben plaats, wanneer beschuldigingen en hatelijkheden worden ondersteund en aangemoedigd door het bestuur, wanneer zij een merkbaren in- vloed uitoefenen op de welvaart en het geluk der geadministreerden, wanneer zij den voortgang be- lemmeren van elke poging tot lotsverbetcring, wan- neer zij een beletsel zijn tot bevordering in de openbare dienst, wanneer zij door zware boeten en lasten eene individuele beoordccling aanranden, wan- neer zij met der daad eiken burger belemmeren in de uitoefening van zijne broodwinning, en de open- bare meening berooven van wijze raadgeving. En wanneer een gouvernement zijne denkbeelden zoekt te doen zegevieren door middelen, welke geheel onafhankelijk zijn van de gegrondheid van die denkbeelden, en door de verbinding van belooningcn aan een zekere soort van meening en van straffen aan eene andere soort, dan valt het in eene dei- betreurenswaardigste dwalingen, die door het open- baar gezag kunnen worden begaan. Vervolgingen zijn meestal eene mengeling van dwaasheid en on- bilbjkheid. En behalven het kwaad, dat zij der

(27)

15

maatschappij berokkenen^, missen zij altijd het doel, daar zij de werking van die denkbeelden, welke men wil bestrijden of beteugelen, integendeel on- vermijdelijk slechts uitbreiden en versterken. Waar- heid en regt zijn de vruchten des tijds en niet van het gezag. En dit alleen moest genoeg zijn om eiken bewindsman te doen terugdeinzen voor een' strijd met de pers, daar in een zoodanig po- gen de Sympathien van het algemeen altijd tegen het bestuur zijn, en eene tijdelijke overwinning zelfs meer nadeelen heeft dan eene nederlaag. Zoo- dra eenmaal de openbare meening zich heeft ver- klaard voor eene vrije uiting van denkbeelden, is geen bestuur bij magte haar blijvend te weren.

De straffen, die door dat bestuur of in zijn' naam worden opgelegd, verbitteren, maar dooden niet. De strijd ligt tusschen het gezag aan de eene zijde en den geest aan de andere, en de wapenen des gees- tes zijn altijd krachtiger. Eene enkele drukpers- vervolging is dikwijls genoeg om een bestuur te berooven van alle medewerking der openbare mee- ning, en integendeel den vervolgde te verheffen tot een martelaar en volksleider. Wie herinnert zich niet de wijze les, gegeven door WILLEM III Koning van Engeland, toen een schrijver zich had schul- dig gemaakt aan eene hevige beoordeeling van het bestuur, en verwachtte daarvoor geregtelijk te wor- den vervolgd : » Gij schijnt u zei ven bestemd te hebben voor de rol van martelaar der vrijheid, doch ik heb besloten u daartoe de gelegenheid niet te geven."

Wij hebben tot nog toe ons bepaald tot eene

2*

(28)

opsomming der voordeelen en nadeelen eener on- belemmerde drukpers , zoowel voor den bestuurder als voor den bestuurde, zonder aanzien van tijd of plaats. Doch hebben wij ons niet geheel bedrogen, dan moet het spoedig blijken, dat vele der door ons aangevoerde beweringen van toepassing kunnen zijn in de Oost-Indische maatschappij. Dit wordt nogthans ontkend, terwijl integendeel wordt be- weerd , dat de Indische huishouding zoodanig is zamengesteld, dat zij eene vrije uiting van denk- beelden niet toelaat.

Vooreerst zij het ons geoorloofd hierop aan te merken, dat eene onbelemmerde openbaring van zijne gedachten , en de drukpers is niets anders , eene van die regten daarstelt, welke elk mensch is toegekend, en dat alleen het misbruik daarvan kan zijn onderworpen aan strafbepalingen of be- lemmeringen. Die openbaring kan dus alleen eenig bezwaar hebben voor die regeringen, wier gezag is gegrond op onregt, dwingelandij en geweld. En geen onzer Indische bewindsmannen zal gewis wil- len beweren, dat dit de grondslag is, en veel min- der nog, dat het de grondslag behoort te zijn van onze heerschappij in Oost-Indië. Verre zij het van ons te willen beweren, dat vrijheid van druk- pers gunstig zou werken in alle landen van het Oosten. Doch eene nadeelige werking zou niet zijn toe te schrijven aan den toestand der bc- heerschten, maar aan de feilen der beheersen ers, omdat deze de weegschaal van regt en billijkheid niet zouden weten te houden met eene vaste en onpartijdige hand. Te willen beweren, dat de be-

(29)

17

ginselen, waarop eenc vrije uiting van. denkbeelden is gegrond, niet overal van toepassing zouden zijn, is hetzelfde als te beweren, dat regt en billijkheid afhankelijk zijn van tijd of plaats. Deze tegen- strijdigheid is bijna twee eeuwen geleden in haar waar daglicht gesteld door een der meest beroemde Fransche wijsgeeren. On ne voit, zeide hij, pres- que rien de juste ou d'injuste, qui ne change de qualité en changeant de climat. Trois dégrés d'é- lévation du pôle renversent toute la jurisprudence.

Un méridien décide de la vérité. En peu d'années de possession les lois fondamentales changent. Le droit a ses époques. Plaisante justice, qu'une ri- vière ou une montagne borne! Vérité au deçà des Pyrénées, erreur au delà.

Doch, zegt men, de grondslagen waarop de In- dische huishouding berust, verschillen ten ecnen- male van die, waarop de Europesche maatschappij is gevestigd. Andere begrippen, andere behoeften, andere vooroordeelen, andere beginselen van bestuur stellen in het Oosten eene verschillende orde van zaken daar. Dit wordt door niemand betwist.

Doch hier kan alleen de vraag zijn, welke orde van zaken de voortreffelijkste is en of de Ooster- sche maatschappij die waarborgen van rust en veiligheid aanbiedt, welke haar bestaan kunnen verzekeren en wenschelijk maken. Wij gelooven, dat zelfs de hevigste voorstanders der Oostersche instellingen zich weinig geroepen gevoelen om hare voortreffelijkheid voor te staan boven die van het Westen. Alles laat zich terug brengen tot het navolgend dilemma. Is de toestand der Ooster-

(30)

sehe maatschappij van zoodanigen voortreffelijkst«

aard, dat men deszelfs bestendiging moet wen- schen, dan is in cene vrije uiting geen enkel bezwaar, waardoor die bestendiging van zulk eenc volmaakte inrigting zou kunnen worden in gevaar gebragt. Is daarentegen het zamenstel der Indische inrigtingen zoo gebrekkig, dat eene wijziging en hervorming wenschelijk zijn, zoowel voor den over- heerscher als voor den overheerschte, dan is gewis de pers het zekerste en te gelijk het zachtste mid- del, om zulk eene verandering langzaam voor te bereiden, in de begrippen der menigte te doen doordringen en eindelijk na lengte van tijd zonder schokken tot stand te brengen.

Hetgeen onze Indische huishouding in stand moet houden is vooral onbeperkte eerbied voor de wet, ontzag voor hen, die geroepen worden deze maat- schappij te bestieren, en vooral het besef van elk lid, dat hij, hoe nederig zijn lot ook zij, regt en billijkheid kan vinden daar, waar hij ze behoeft.

Al deze vereisen ten zijn niet onvereenigbaar met eene milde en wijze wetgeving op de drukpers; , zij zijn integendeel veeleer te verwachten onder zulk eene wetgeving. De ondervinding van alle tijden leert, dat onder den invloed van zachte ver- ordeningen elke bestraffing, elke beteugeling van uitspattingen een dieperen indruk maakt en meer afschrik verwekt, dan wanneer zij plaats vinden onder de werking van Draconische wetten.

Te willen beweren, dat Indië nog kan worden bestuurd naar dezelfde beginselen, die aldaar twin- tig of dertig jaren geleden werden toegepast, is,

(31)

19

gelooven wij, cene miskenning van de onbereken- bare hervorming en verandering, die zoo wel de inlandsche als de Europesche maatschappij aldaar heeft ondergaan door de versnelde gemeenschap met Europa, door het stelsel van kultures enz. De daarstelling alleen van de geregelde en bespoedigde wisseling van belangen en denkbeelden door de landmail, heeft in de Indische maatschappij eene onbeschrijfelijke omkeering gebragt en nieuwe be- hoeften doen ontstaan, die een wijs bestuur niet mag miskennen. Die verandering alleen heeft eene geheele maatschappelijke omkeering te weeg gebragt, en het Europescbe element met onweerstaanbare kracht doen doordringen in het Indische leven.

Niemand kan een gunstiger denkbeeld hebben dan wij, van de goede en zachte bedoelingen der mannen, die geroepen zijn tot het bestuur van onze koloniën. Doch daar waar het beginselen be- treft, gelden geene namen maar verordeningen, en zijn wij verpligt te erkennen, dat de tegenwoordige bepalingen op de drukpers vroeg of laat moeten leiden tot willekeur, kwelling, misnoegdheid en weerstand.

Dit moet reeds dadelijk in het oog vallen bij de lezing van de twee eerste artikelen van het regle- ment, waarbij eene borgstelling wordt bepaald loo- pende van ƒ 2 0 0 tot / 5 0 0 0 , ten genoege van de plaatselijke besturen.

Het is duidelijk, dat hier voor die besturen geen enkele omstandigheid bestaat, waardoor zij in de bepaling van de hoegrootbeid van die cautie kun- nen worden geleid. Dit alleen maakt deze borg-

(32)

stelling een bron van onophoudehjken weerstand en reclames. Degeen , die het minimum betaalt, houdt niet op zich te beklagen, dat hij een borg- togt moet stellen, terwijl hij , die méér betalen moet dan zijn nabuur, natuurlijk niet zal ophou- den klagten aan te heffen over deze al of niet gegronde onbillijkheid. Deze borgstelling alleen, welks ware bedoeling, blijkens de memorie van toelichting, niet door het bestuur wordt ontveinsd, stelt reeds dadelijk dat bestuur in eene vijandige houding tegenover de geheele Indische drukpers.

Onder alle vormen van bestuur behoort het een streven te zijn der regering, alle bemoeijenissen van eenen hatelijken aard, zooveel mogelijk, over telaten aan de handhavers van het regt, en hare eigene tus- schenkomst slechts daar te doen gelden, waar zij welgevallig en nuttig kan zijn. Dit is vooral wen- schelijk ten opzigte van de toepassing van druk- perswetten , welke welligt meer dan eenige andere soort van wetten het bestuur blootstellen aan im- populariteit , tegenkanting en de niet minder ge- vaarlijke wapenen der spotternij. De geschiedenis der drukpers in alle landen is daar, om dit aan te toonen. Meer dan elders is het dus wenschclijk in eene wetgeving op de drukpers , de toepassing ge- heel over te laten aan de officieren van justitie, en

de civiele ambtenaren te houden buiten alle be- moeijenis of inmenging. Dit heilzaam beginsel is geheel bij het tegenwoordig reglement over het hoofd gezien. En integendeel stuit men bij de lezing elk oogenblik op deze bemoeijenis der civiele ambtenaren en autoriteiten. De vaststelling van

(33)

21

de borgtogt, wordt bij artikel 1 overgelaten aan de willekeur van het plaatselijk bestuur. De slui- ting der werkplaatsen wordt bij artikel 10 op- gedragen aan datzelfde bestuur. Bij artikel 15 vinden wij betzelve al weder belast met de in- spectie van een exemplaar van een uitgegeven tijdschrift, twee uren vóór de uitgifte. De bijzon- dere vergunning tot het aanplakken van geschriften wordt bij artikel 20 afhankelijk gemaakt van de plaatselijke autoriteit. Het valt dus niet moeijelijk te gissen, welke onaangenaamheden moeten voort- spruiten uit deze dagelijksche bemoeijenissen dei- plaatselijke ambtenaren, die, schoon met den besten wil bezield, hier geene andere leiddraad vinden dan willekeur en eigene inzigten. En echter is er geen enkel der door ons vermelde function, welke met een ander stelsel niet zou kunnen worden opgehe- ven of overgelaten aan de bemoeijenissen der Offi- cieren van Justitie.

Van de borgtogt sprekende, bedoeld bij art. 2 , erkent de regering in de memorie van toelichting de moeijelijkheid, om bij het reglement de hoe- grootheid dier cautie te bepalen, en dat vaste re- gels hier niet gemakkelijk zouden zijn te stellen.

Deze gegronde opmerking moest haar natuurlijk hebben geleid tot het besluit, om het denkbeeld eener borgstelling geheel te laten varen.

Doch weiverre van tot dit wijs besluit te zijn gekomen, laat zij onmiddellijk volgen: »Men heeft dus gemeend voor ieder voorkomend geval het aan het oordeel van het plaatselijk gezag te moeten overlaten , dat tusschen het gestelde minimum en

(34)

maximum genoegzame ruimte zal hebben,'om het beginsel op eene billijke en niet bezwarende wijze te doen werken."

Hetgeen dus de regering zelve, volgens hare er- kende onmagt, niet vermag te doen, zal door haar worden overgelaten aan een aantal mindere ambte- naren, terwijl zij in de speling tusschen de onbe- duidende som van / 2 0 0 en de belangrijke som van / 5000 : het middel en de verleiding schept tot misbruiken en willekeurigheden van verschillenden aard.

Ook de faculteit, die zij zich voorbehoudt, om later do borgstelling te doen verhoogen, schijnt ons ten eenenmale in strijd met alle begrippen van handel en nijverheid. De regering erkent, dat de meeste Europeanen, die zich in Indië vestigen, meestal hunne onderneming aanvangen met een gering kapitaal. Elk ondernemer is dus daar meer nog dan elders verpligt, met juistheid en angstvallig- heid te berekenen, in hoever hetgeen hij bezit toe- reikt tot aanvanging en voortzetting van zijn beroep.

Eene latere verhooging van de borgstelling gevorderd van drukkers en uitgevers stelt deze ondernemers dus bloot aan het gevaar, om to worden verpligt tot gel- delijke opofferingen, waarop zij niet hebben ge- rekend, waartoe zij niet bij magte zijn, en die hen dus zouden kunnen noodzaken tot staking van hun beroep. De bevoegdheid hier aan de regering voorbehouden, is dus ten cenemale in strijd met alle gezonden begrippen van koophandel en billijk- heid. Men moge het voorbeeld daarvan hebben gevon- den in andere wetgevingen, zeker is het alsdan, dat

(35)

25

de toestand der landen , alwaar die wetgevingen worden gevonden, weinig opwekken kan tot navol- ging. Het is opmerkenswaardig, dat de voorbeelden, waarop men zich vaak beroept tot regtvaardiging van onbillijke of overdreven gestrenge bepalingen , altijd worden ontleend aan exceptionele wetgevin- gen, aan hetgeen geschiedt in landen, waar opstand en misnoegdheid aan de orde van den dag zijn, zoo als Frankrijk, Oostenrijk of Pruissen, terwijl wij gelooven dat het voorbeeld van Engeland , Ne- derland, België of Sardinië veel meer indruk moet maken bij de beoordeeling van de meerdere of mindere noodzakelijkheid van strenge preventieve bepalingen omtrent de drukpers.

Zoo vinden wij in de inlichtingen der regering aan do Tweede Kamer der Staten-Generaal, dat het stelsel eener borgtogt door haar wordt verdedigd op het gezag der opiniën van cle Pruissische Kamers in 1851. Volgens de meening dier Kamers heeft eene borgstelling een tweeledig doel. Vooreerst zou zij de strekking hebben, dat alleen zulke personen de redactie van een blad op zich nemen, die door het bezit van eenig kapitaal het vermoeden voor zich hebben, dat zij hun blad niet wenschen dienst- baar te maken aan de aanranding van het bezit en aan de ondermijning der overige grondslagen van de maatschappij. Ten tweede zou de borgstelling moeten strekken tot eene meerdere zekerheid van het steeds voor de hand liggende middel te hebben tot dekking der wegens drukpers-overtredingen ver- beurde straffen.

Ten opzigtc van het eerste motief kan op het

(36)

gezag der geschiedenis worden beweerd , dat alle formaliteiten, borgstellingen enz., die de oprigting ecner durkpcrs beraoeijelijken , juist eene tegen- overgestelde uitwerking hebben van die, welke, volgens de meening der Pruissische Kamers , zou worden beoogd. De ondervinding leert, dat daar- door de rustige en welgezinde ondernemer wordt afgeschrikt, terwijl de onruststoker daardoor wordt aangemoedigd. Bevreesd voor alle conflicten en voor onaangenaamheden en geregtelijke vervolgin- gen, verkiest de werkelijke ondernemer zich te onthouden van de uitoefening van een beroep, dat hem blootstelt aan verlies van geld, van goeden naam en rust, ofschoon hij in dat beroep niets anders had willen zoeken dan eene ongestoorde, eervolle broodwinning. Doch de gevaren verbon- den aan dit bedrijf zijn voor den ijdelen, woei- zieken, staatkundigen tinnegieter een prikkel te meer om zich te begeven in eene speculatie, waarin hij zich een naam en populariteit kan verwerven.

Hoe strenger de bepalingen zijn op de drukpers , hoe meer zij tot aanmoediging strekken voor den kwaadwillige en den demagoog. En dat het aan dezen niet moeijelijk valt geld te verzamelen en zich te doen schadeloosstellen voor hunne verlie- zen, wordt in zeker opzigt door de regering zelve erkend bij art. 29 van het reglement. Daarbij toch wordt het verbod gedaan tegen openlijke oproepin- gen en uitnoodigingen om bij te dragen tot de be- taling van geldboeten of geregtskosten, verbeurd wegens misdrijf of overtreding door middel van

drukwerken gepleegd.

(37)

25

Ten aanzien van het tweede motief eener borg- stelling, namelijk om haar te doen strekken als eene zekerheid voor de te incurrcren boeten, moet worden opgemerkt, dat zulk een stelsel nog min- der is te verdedigen.

Daar waar eene boete wordt opgelegd bij gereg- telijk vonnis, zijn de goederen van den veroordeelde aansprakelijk voor de voldoening, en is, bij gemis van goederen, zijn persoon onderworpen aan lijfs- dwang. En daar waar geene genoegzame waarde aanwezig is tot dekking der boete, en de veroor- deelde zich door de vlugt heeft gered, kan bij ge- acht worden door deze ballingschap zich zelven eene zwaardere genoegdoening aan de beledigde maatschappij te hebben opgelegd, dan die maat- schappij zelve zou kunnen wenschen. Bovendien zou het kunnen gebeuren, dat hij, die slechts / 2 0 0 als borgstelling had gestort, werd veroor- deeld tot de hoogste boete, terwijl hij, die het maximum der cautie had overgebragt in 's lands kas, nimmer aanleiding gaf tot eenige vervolging.

De anomalie van het stelsel van borgstelling wordt hierdoor ten volle bewezen, en valt nog temeer in het oog, wanneer men, na eene lezing van het reglement, ontwaart dat de cautie tot f W00 kan bedragen, ofschoon de hoogste boete, die krachtens dit reglement kan worden opgelegd, slechts / 2 0 0 0 beloopt, en dat nog wel in één enkel geval (art.

16). En de onbillijkheid der cautie wordt niet weinig vermeerderd door de retroactiviteit, die aan de bepaling wordt gegeven bij art. 3 , waarbij zelfs zij, die reeds vroeger het beroep van uitgever of

(38)

drukker hebben uitgeoefend, tot de storting wor- den verpligt, onverschillig of hun vermogen zulks toelaat.

Art. 5 van het drukpers-reglement bepaalt, dat de Gouverneur-Generaal in overeenstemming met den Raad van Indië aan een bepaald persoon de uitoefening van het beroep van drukker, uitgever of boekhandelaar niet alleen verbieden kan, maar ook de gebouwen, waarin hij het beroep uitoefent, kan doen sluiten, ja zelfs als het bestuur de plaats, waar het bedrijf uitgeoefend wordt, daartoe onge- schikt acht.

Tot verdediging van dien maatregel beroept zich de minister van koloniën op art. 4 5 , 46 en 4 7 , van de wet op het beleid der regering, doch deze artikelen bepalen, dat de personen gevaarlijk voor de openbare rust en orde het verblijf in Ned. In- dië of in bepaalde gedeelten daarvan, konden ont- zegd worden, doch nu bepaalt de minister hier, eigener autoriteit, dat naast de magt, door de wet op het beleid der regering verleend, ook de niet minder beteekcnisvolle bevoegdheid om de beroepen of bedrijven der Indische ingezetenen te treffen, zal staan.

Heeft dus iemand het ongeluk zich de ongenade der magthebbenden in Indië te berokkenen, dan loopt hij gevaar van niet alleen zich zelven nadeel te zien toegebragt, maar ook het lot van zijn gezin, zoo hij dat heeft, in de waagschaal te stellen. Mag eene wet zulke gevolgen, zulk eene Draconische strek- king hebben? En welke waarborgen bestaan er te- gen eene verkeerde toepassing? Niet eens die, welke,

(39)

27

volgens art. 4 5 , 46 en 47 van het rcgcrings-re- glement, gevorderd worden.

Wel bepaalt de wet, dat de Gouverneur-Generaal, daartoe termen vindende, (eene zeer rekbare bewoor- ding, die alles aan het goeddunken van de uitvoe- rende magt overlaat) voor de werkelijk geledenc schade vergoeding zal verleenen ; doch deze bepaling belet niet, dat tegen eene uitkeering van een geringe som de drukker of boekhandelaar tot volslagen on- dergang zal kunnen gebragt worden. Wij vragen : heeft hier niet eene onteigening ten algemeenen nutte plaats en moet hierop art. 77 van het regerings- reglement niet van toepassing geacht worden? Indien het beweerde van den minister, dat in zaken van dergelijken aard, als het herstellen van geledenc schade, geheel op de bereidvaardigheid van het In- disch bestuur kan worden afgegaan, opging, dan ware zelfs de bepaling, in art. 77 van het regcrings- reglement opgenomen, onnoodig, want waarom op de omslaglige vormen van de regterlijke magt ge- bouwd, als de goedwilligheid van het bestuur die zoo gereedelijk aan de hand geeft.

Het is onze bedoeling niet, om hier het regle- ment te beoordeelen in al zijne bijzonderheden.

De algemeene opmerkingen, door ons hiervoren me- degedeeld , doen reeds genoeg bespeuren, in hoe ver onze inzigten omtrent de ware vereischten eener drukpers wetgeving verschillen van die, welke ge- leid hebben tot het gearresteerd reglement. Wij achten ons echter verpligt een oogenblik stil te staan bij art. 11, hetwelk teregt tot zulke ernstige en algemeene vertoogen in Nederland heeft aanlei-

(40)

ding gegeven. Dit artikel stelt ieder verantwoordelijk voor hetgeen hij schrijft, drukt, uitgeeft, verkoopt en verspreidt, waar het drukwerk ook het licht heeft gezien. Blijkbaar worden door deze bepalingen de bedoelingen verijdeld van de 2de alinea van art. 110 van het regeringsreglement voor N. Indië. Dat ar- tikel had ten doel, dat de in Nederland gedrukte stukken onbelemmerd zouden worden toegelaten in de kolonie ; omdat de verantwoordelijkheid des schrijvers of uitgevers in het moederland eene vol- doende waarborg was voor de onschuld van het geschrift of althans de zekerheid gaf, dat ingeval van overtreding of misdrijf, de schuldige onder het bereik was der bestraffing. Het reglement op de drukwerken in N. Indië verijdelt ten eenenmalc deze milde beschikking, waardoor de wetgevende magt in Nederland blijkbaar den zoo achtbaren stand der boekhandelaren van het moederland heeft wil- len onttrekken aan de willekeur, de onzekerheid en de veranderlijke inzigten van de uitvoerende magt in Indië. De onderscheiding door de wetge- vende magt gemaakt tusschen gedrukte stukken of werken herkomstig van het moederland en die her- komstig van vreemde landen, wordt echter geheel vernietigd, daar beide aan dezelfde verantwoorde- lijkheid in Indië worden onderworpen.

Zulk eene bepaling als die voorkomende in artikel 11 van het reglement op de drukwerken in Indie, is dus niet overeen te brengen met de duidelijke bewoordingen van art. 110 van het regeringsre- glement.

In de door de regering medegedeelde inlichtingen

(41)

29

omtrent het verslag der commissie uit de Tweede Kamer der Staten-Geueraal, wordt door haar met veel aandrang verwezen op de in Nederland be- staande bepalingen en gewijsden tot verdediging van de verantwoordelijkheid der uitgevers in Indië voor in Nederland gedrukte werken. Zij zegt ver- der: »De regering meent, dat uit de bovenstaande aanhalingen genoegzaam blijkt, dat ook hier te lande de drukker, uitgever of verspreider van eenig strafbaar geschrift niet zoude kunnen volstaan met de bewering, dat de schrijver daarvan in Neder- landsch Indië of in Australië gevestigd is." Dit wordt niet tegengesproken, omdat de Nederland- sche wetgeving geen verschil toelaat tusschen ge- schriften gedrukt in de kolonie en» gedrukt in vreemde landen. Doch dit verschil is daarentegen juist en speciaal gemaakt bij het Indische rege-

ringsreglement , maar voorbijgezien door de ont- werpers van het reglement op de drukpers. Alle beweringen der regering berusten op dit dwaalbe- grip dat, — wij volgen hier de bewoordingen van de inlichting der regering — in Nederland het- zelfde stelsel bestaat omtrent de verantwoordelijkheid, als door de regering bij het drukpersreglement voor Indië van toepassing gemaakt is.

Dat de inzigten der regering in dit opzigt geheel afwijken van die der wetgevende magt, blijkt niet onduidelijk uit hetgeen voorkomt in de door den heer NIJGII openbaar gemaakte memorie van toe- lichting op het reglement op de drukwerken. Met even zoo vele woorden wordt daarin gezegd: »Bij de heerschende Europesche, althans Nederlandsche

3

(42)

Legrippen omtrent de drukpersvrijheid en hare ge- volgen , laat het zich niet verwachten, dat ligt van de Staten-Generaal zullen verkregen worden de niet in alle opzigten met de bedoelde begrippen strookende waarborgen tot verzekering der open- bare orde, welke de bijzondere toestand van N.

Indië voor als nog schijnt te eischen. Niet weinig zou de moeijelijkheid in dat opzigt vergroot wor- den door de trouwens onvermijdelijke rekbaarheid van het leidend beginsel, dat, volgens art. 110 van het regcringsreglement, ten grondslag moet liggen aan de regeling van het toezigt der regering op de drukpers."

De uitvoerende magt erkent hier zelve, dat zij met de wetgevende magt ten eenemale verschilt in hare denkbeelden over de toepassing van bedoeld artikel. Het verblijft nu geheel aan de wetgevende magt te beslissen, in hoever het koloniaal bestuur bevoegd was aan eene wet eene toepassing te ge- ven, die zij zelve erkent strijdig te zijn met de bedoelingen des wetgevers.

Wij althans verkeeren daaromtrent niet in het onzekere, en voor ons kan het niet twijfelachtig zijn, dat eene wijziging der bestaande bepalingen omtrent de drukpers in Indië gebiedend wordt ge- vorderd. Het valt ons moeijelijk te gelooven, dat Indië niet zou kunnen worden bestuurd zonder zulke strenge bepalingen als die, welke thans zijn afgekondigd en welke blijkbaar het doel moeten missen, waarmede zij zijn uitgevaardigd.

Indië is tot nog toe, behoudens eenige uitzonde- ringen, bevrijd gebleven van al die kwellingen en

(43)

31

botsingen, welke de drukpers in andere landen on- dervindt. Door aldaar eene drukpers-wetgeving in het aanzijn te roepen, geschoeid op hetgeen in sommige Europesche landen in werking i s , heeft het koloniaal bestuur zich te gelijk bloot gesteld aan alle verwikkelingen, onaangenaamheden, impo- pulariteit, weerstand enz., die het Fransche, Pruis- sische en Oostenrijksche regime kenmerken.

Voor ons zouden korte duidelijke bepalingen vol- doende zijn, geschoeid op de navolgende grondslagen:

10. Vrijheid van alle preventief toezigt der ad- ministratieve magt;

2°. Vrijheid van borgstelling;

30. Verbod tegen alle geheime drukpersen;

¥>. Voorafgaande aangifte van op te rigten persen;

S°. Zware straffen tegen ontduiking hiervan en tegen alle uitspattingen, waarbij het gezag der wet of van hare handhavers werd mis- kend of aangerand.

Ons gevoelen , dat eene milde wetgeving op de Indische drukpers zoowel in het belang der rege- ring als der openbare orde wenschelijk zou zijn, is niet het gevolg van ijdele bespiegelingen, maar van opmerkingen, gemaakt gedurende een bezoek Tan vreemde koloniën en bijzonder van Britsch- Indië en van eene opzettelijke studie, die wij des- tijds van dit gewigtig onderwerp hebben gemaakt.

Voor zoo veel betreft de Engelsche kroonkoloniè'n, had de koloniale wetgeving op de drukpers altijd zich geregeld naar de in Engeland zelve bestaande verordeningen, en de vrijgevige aard daarvan is te wel bekend, om hier nog nader te worden uitge-

3*

(44)

icgd. Niet zoo was het echter in de landen der Oost-Indische Compagnie in Britsch-Indië, welke door eene wettelijke fictie geacht worden toe te behooren aan eene sociëteit van actie houders. Of- schoon aanvankelijk geene bepalingen het toezigt der regering wettigden, had echter het bestuur in de niagt tot ontzetting, die het zich aanmatigde, een vreeselijk wapen tegen zijne tegenstanders in handen. Nadat echter die magt was ontnomen, bleef de wetgeving in denzelfden onzekeren toe- stand. Eenige plaatselijke bepalingen uitgevaardigd in Bombay en Calcutta verloren hare kracht als niet meer strookende met den geest des tijds en met de openbare meening. Reeds ten tijde van het bestuur van Lord BENTINCK in 1 8 5 1 , was de drukpers, zoo al niet wettelijk dan toch met der daad, geheel ontheven van alle andere banden dan die, welke in Engeland zelven den oproerprediker en den lasteraar in toom houden.

Sir CHARLES METCALFE , de opvolger van dezen verlichten staatsman, vermeende, dat deze toestand niet alleen bestendigd maar ook gewettigd moest worden. Hij deed daartoe het voorstel aan zijne medeleden in den raad van Indië en met alge- meene stemmen werd daartoe besloten. Den 5dcn Augustus 1855 werd mitsdien door sir CHARLES METCALFE , als Gouverneur-Generaal van Britsch- Indië in rade het besluit op de drukpers in B.- Indië, uitgevaardigd, dat wij hierachter als bijlage vertaald mededeelen.

Wij geven dat merkwaardig stuk in zijn geheel, omdat de beschrijving der bepalingen, welke in

(45)

55

den aanhef worden aangehaald en ingetrokken , te- gelijk een denkbeeld kan geven van den toestand der drukpers in Britsen Indië vóór de uitvaardiging van het besluit. Dit besluit is thans nog in volle werking. En herhaaldelijk is door ambtenaren en bestuurders , die later voor onderscheidene commis- siën van enquête uit het Parlement verschenen zijn, het getuigenis afgelegd, dat de gunstige werking de bestendiging van het stelsel wenschelijk ja zelfs dringend noodig maakt.

Bij de lezing van dat stuk ontwaart men, dat voor het drukken niet anders noodig is dan eene voorafgaande aangifte bij het plaatselijk bestuur, opdat geen werk kan worden uitgegeven ofgedrukt, zonder dat daarvoor iemand verantwoordelijk blijve.

De wet op de verantwoordelijkheid van schrijvers in Engeland bekend onder den naam van Law of libel is ook in B. Indië van kracht, zoodat de vervolging tegen den schrijver, den uitgever of drukker van alle verantwoordelijkheid ontheft.

De beweegredenen , die den Gouverneur-Generaal Sir CHARLES METCALFE bragten tot deze emancipa- tie der pers, werden door hem zelven beschreven in deze woorden.

» De redenen , die mij hebben genoopt, om aan den raad het voorstel te doen tot vernietiging van de bestaande beperkingen op de pers in Indië, stemmen volmaakt overeen met de gevoelens uit- gedrukt door den Heer MACAULAÏ in de memorie, welke de conceptacte vergezelt, die hij de goedheid heeft gehad op te maken, ten einde gevolg te ge- ven aan het eenstemmig besluit van den raad.

(46)

Deze redenen zijn de volgende :

lo. Dat de pers vrij moet zijn , indien zulks bestaanbaar is met de veiligheid van den Staat. Ik voorzie geen gevaar voor den Staat uit eene vrije drukpers, doch indien eenig gevaar ontstond, zoude het bestuur de magt hebben, om daartegen red- middelen aan te wenden.

2°. Dat de pers alreeds in de praktijk vrij is ; en het gouvernement geen voornemen heeft om de bestaande beperkingen ten uitvoer te leggen, ter- wijl wij al de impopulariteit van deze beperkingen ondervinden als of de pers aan banden lag. Het is geene goede verdediging eener voortduring van deze impopulaire beperkingen, te zeggen, dat zij te eeniger tijd zouden kunnen worden ten uitvoer gelegd ; want indien beperkingen noodig werden, ten einde eenig gevaar voor den Staat af te wenden, zouden zij onmiddellijk kunnen worden afgekondigd en ten uitvoer gelegd.

3°. Dat de bestaande beperkingen gelegenheid geven tot uitoefening van willekeur van de zijde der besturen in Indië. De eene vergadering of Gouverneur zoude kunnen zijn voor eene milde toepassing, eene andere zou geneigd kunnen zijn tot strenge uitvoering. Er is geene zekerheid in de wet, en elk persoon, die eenig beroep de pers betreffende uitoefende, zou eiken dag blootgesteld kunnen zijn aan willekeurige en tyrannieke magts- uitoefeningen ter zake van eenige onbeduidende en gedeeltelijke overtreding der bepalingen, waarvan de geheele overtreding reeds lang stilzwijgend is toegelaten.

(47)

oh

4°. De verschillende werking dor wet of het gemis van eenige bepaling in andere gouvernemen- ten maakt bovendien de uitvaardiging van eenige algemeene wet voor geheel Indië onmisbaar. De werking der hatelijke en onnoodige beperkingen , die nu bestaan, te willen uitbreiden, is buiten alle quaestie. E n , naar mijn gevoelen , kan geene andere wet worden uitgedacht, met vooruitzigt op eene goede werking, dan eene wet waardoor de pers wordt vrij gemaakt.

Wij zijn dank verschuldigd aan den heer MAC-

AULAY , voor de acte, die hij de goedheid heeft gehad voor ons te ontwerpen. De strafbepalingen die zij bevat, zijn gedeeltelijk reeds door ons overwogen en zullen meer rijpelijk worden overwogen in de volgende vergadering. Zij zijn, ik erken dit, on- vermijdelijk, maar zij bewijzen hoe veel gemakke- lijker het is wetten te vernietigen dan te maken ; want terwijl wij ons in weinige woorden ontdoen van de bestaande beperkingen, zijn wij verpligt eene lange wet te maken om drukkers en uitgevers onderworpen te maken aan de wetten des lands."

Wij vestigen hier inzonderheid de aandacht onzer lezers op twee omstandigheden, namelijk op de een- stemmigheid der leden des bestuurs bij de eman- cipatie der B. Indische drukpers en op den naam van den ontwerper der acte of resolutie, waarbij aan B. Indië deze bepalingen werden gegeven, waarvan het nog dagelijks de milde en heilzame werking ondervindt. De heer MACAULAY is in Ne- derland te algemeen bekend om eenigen naderen lof van ons te behoeven. Zijn groot geschiedkundig

(48)

werk, zijne essays over de twee B. Indische Gou- verneurs WAKREN HASTINGS en lord CLIVE, doen hem kennen als een man, die veeleer behoudende dan radikale beginselen is toegedaan met opzigt tot het bestuur van Indié'. Zijne medewerking is dus hier van groote beteekenis.

Een der leden van den Raad, kolonel MORISSON , had met opzigt tot eenige bepalingen der concept- acte eenige wijzigingen voorgesteld, die door den Gouverneur-Generaal werden bestreden bij de na- volgende memorie. Wij geven dezelve alweder in haar geheel, omdat zij wenken bevat, die ook bij ons eene ernstige aandacht verdienen.

»Kolonel MORISSON stelt eene bijvoeging voor om te verklaren, dat het bestuur zich de magt voor- behoudt, om onmiddellijk elke uitgave te suppri- meren , wanneer het zou blijken, dat de veiligheid van den Staat in gevaar was gebragt, en dat deze bevoegdheid aan de hoofden van alle gouvernemen- ten gemeen zou zijn.

2°. Het schijnt mij toe, dat zulk een voorbehoud noch noodig, noch doelmatig zou zijn.

3°. De magt om te waken voor de veiligheid van den Staat is een attribuut van alle wetgevingen en van het bestuur van elk land. Het is niet waarschijnlijk, dat de veiligheid van den Staat zoo plotseling in gevaar zou kunnen worden gebragt door eenige werking van de drukpers, dat geen tijd zou kunnen worden gevonden voor het bestuur om een redmiddel toe te passen; doch indien zulk een uiterst geval van plotseling en dreigend gevaar al kon worden uitgedacht, welk bestuur zou dan

(49)

37

weifelen, om zich zelf te beschermen tot dat de wetgevende raad daarin zou hebben voorzien ?

4°. Te verklaren , dat zulk eene magt wordt voorbehouden is niet alleen onnoodig, maar zou het publiek en de ondergeschikte besturen het denk- beeld inboezemen , dat men uitzag naar gelegenhe- den om deze willekeurige bevoegdheid ten uitvoer te leggen, en dat de uitoefening van zulk eene arbitraire magt niet als eene buitengewone uitzondering werd beschouwd. Indien ik mij niet bedrieg, is ons doel om de pers uitsluitend aan de wet te onderwerpen en de uitoefening van willekeurig gezag te voor- komen, welk gezag niet gevoegelijk aan eenig be- stuur kan worden opgedragen, zonder de mogelijk- heid te doen geboren worden, dat het naar luim wordt uitgeoefend en valsch alarm verwekt.

5°. Indien wij het voorstel van kolonel MORISSON

aannamen, zoude de magt van het Gouvernement over de drukpers door deze wet nog despotieker worden gemaakt, dan zij nu is. Onze nieuwe pers-wet geeft geene nieuwe vrijheid aan de druk- pers in het Gouvernement van Madras en Bombay, daar zij die vrijheid reeds genieten, de eene door de wet en de andere door het gemis van wet, terwijl wordt voorgesteld, ook Calcutta in die vrijheid te doen deelen. Elke graad van vrijheid geringer dan die , welke onze wet nu zal verleenen, zou eene beperking worden van hetgeen nu reeds in twee gouvernementen wordt genoten, zoowel als in het grondgebied van Madras.

6°. Kolonel MORISSON stelt voor, aan den eenen of anderen verantwoordelijken ambtenaar de taak

(50)

op te dragen , om zich bekend te maken met e»

een waakzaam oog te houden op de werking der inlandsche drukpers.

7°. Ik geloof, dat wij in onze geheele wetgeving, ons wel moeten wachten een hatelijk onderscheid te maken tusschen onze Europesche en inlandsche onderdanen. Zoo als de voorgestelde wet nu be- staat , zal zij eene daad van gunst, vertrouwen en toegenegenheid zijn jegens allen, en mag men ver- wachten , dat zij de uitwerking zal hebben, die zulke daden altijd uitoefenen. Doch indien deze daad werd doorweven met bepalingen, die wan- trouwen zouden verraden jegens onze inlandsche medeburgers, zou de uitwerking op hunne gezind- heid niet anders dan slecht kunnen zijn. Wij zouden hun aldus vertellen , dat wij rekenden op hunnen afkeer, en de gevolgen eener openbare vrije discussie schroomden. Voor dat wij zulk een stelsel toepassen, geloof ik dat men eerst zou moeten wachten op bewijzen , dat het noodig is. De in- landsche pers is voor jaren even vrij geweest als de Europesche, en het is mij niet bewust, dat daaruit eenig kwaad is gevolgd. Het is niet zeker, dat de gevolgen van vrije beoordeeling van open- bare belangen op den geest der inlanders geheel en alleen slecht moeten zijn, in vele opzigten moet het anders wezen. Dwaalbegrippen kunnen worden weggenomen en juiste en billijke indruk- ken daarvoor in de plaats gesteld. Door gelijkheid van wetgeving en de toekenning van gelijke reg- ten wordt de eendragt tusschen hen bevorderd.

Het maakt het bestuur beter bekend met de ge-

(51)

39

voelens der inlanders en stelt dat bestuur beter in staat om te voorzien in hunne behoeften en in hun geluk. Afkeer en weerstand strijden met meer verborgen wapenen als zij geene vrije pers bezitten, onder de leiding van verantwoordelijke personen, in toom gehouden door de wet. Wij hebben dan niets te vreezen, tenzij wij opzettelijk de vorderingen der beschaving vreezen. Doch wat wij ook doen, wij kunnen dezen vooruitgang van wetenschap niet tegengaan. Het is integendeel onze pligtdiente bevorderen, wat ook de gevolgen zijn.

Het is volstrekt onnoodig eenigen maatregel te ne- men ter bewaking van de handelingen der inland- sche drukpers, en zij zullen spoedig genoeg door ons worden opgemerkt, indien zij eenige bijzondere voorzorgen vereischen. Dit is geene nieuwe proef- neming, doch slechts een vervolg van een stelsel dat reeds gedurende vele jaren in praktijk is ge- bragt zonder eenige nadeelige uitwerking.

Ik ben dus van gevoelen, dat elke beperking, welke der inlandsche drukpers wordt opgelegd, buiten die, welke ook de Europesche pers onder- vindt, onoordeelkundig zou zijn, en dat eenige an- dere beperking dan die der wet voor beiden onnoo- dig is. De voorgestelde bepalingen zullen vrucht- baar zijn aan goede gevolgen, daar zij algemeene voldoening zullen geven en kennis zullen bevorde- ren. Al aannemende, dat in andere opzigten de eindgevolgen niet met zekerheid kunnen worden voorzien, zie ik in allen geval geene redenen om te voorzien dat zij niet heilzaam zouden zijn. En ik geloof, dat het dan eerst tijd zou zijn, om het-

(52)

geen in zich zelve goed is, later te beperken, wanneer wij zien dat het slechte uitkomsten zou hebben, en dat wij niet ongestraft goed zouden kunnen verrigten. Doch indien het zoo ver mögt komen met ons bestuur in Indië, mag men aanne- men, dat het in geen geval lang behoudbaar was.

Een bezit afhankelijk van pogingen om de werking der openbare meening tegen te gaan, kan nooit blijvend zijn, eensdeels omdat zulk een bezit slecht en verdorven moet zijn, en anderdeels omdat zulke pogingen altijd moeten falen.

C. T. METCALFE."

De nieuwe werking der Britsch-Indische druk- perswet plaatste natuurlijk de ambtenaren in eene nieuwe verhouding tot de pers. Reeds in 1826 was aan de ambtenaren verboden geworden eenige gemeenschap te hebben niet de pers. Ook dit verbod werd in 1841 ingetrokken bij eene publi- catie van den 28 Junij van dat jaar.

PUBLICATIE.

STAATKUNDIGE AFDEELING.

»Met referte tot eene bepaling van den 4 Mei 1826, heeft de Gouverneur-Generaal in Rade goed- gevonden mits deze bekend te maken dat bij § 5 van eenen brief van het Hof van Bewindhebbers van den 21 April n°. 9 van 1841 het bestaande verbod tegen de gemeenschap (connexion) van des- zelfs dienaren met de openbare nieuwspapieren is ingetrokken, behoudens de beperkingen die daar-

(53)

41

omtrent zijn opgelegd aan de militaire officieren bij de regels van de dienst."

Wij zouden hier onze mededeelingen omtrent den toestand der pers in B.-Indië kunnen staken, indien wij ons niet genoopt gevoelden hier nog een' stuk weder te geven onder dagteekening van den 14 Julij 1852, geschreven door den Gouver- neur-Generaal van B.-Indië, Lord DALHOUSIE en gerigt aan het Opperbestuur in Engeland. Onze lezers in Indië vooral zullen dit stuk met aandacht lezen, omdat het een opmerkenswaardig voorbeeld oplevert van de verhouding, waarin de Britsch-In- dische ambtenaren zich geplaatst vinden tegen over de drukpers en tegen over het bestuur.

MILITAIRE AFDEELING.

Aan het geëerd Hof van Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie.

G E Ë E R D E H E E R E N .

10. Wij hebben de eer de volgende omstandig- heid te onderwerpen aan uwe overwegingen.

Het bestuur alhier onderrigt zijnde geworden, dat de assistent-geneesheer van het garnizoen van fort William, D. J. 0'CALLAGHAN, in betrekking staat met de uitgifte en het beheer van een Cal- cutta dagblad, genaamd » Morning Chronicle" de morgenkronijk, zoo hebben wij bevolen, dat hij zou worden geroepen om te verklaren of hij on- middellijk is betrokken of geëmploijeerd in de uit- gifte en het schrijven van dat blad.

(54)

Het antwoord van den heer O'CALLAGHAN bevatte in het algemeen, dat bijdragen en berigten van zijne pen dikwijls in de staatkundige kolommen van de Morning Chronicle gedurende eenige maan- den zijn verschenen.

Hij beweerde voorts, dat ofschoon hij eene gel- delijke belooning voor zijne bijdragen ontving, hij echter nimmer zich heeft veroorloofd zijne letter- kundige bemoeijenissen te eenigen tijd of in de geringste mate te doen te kort doen aan de spoe- dige, ijverige en geduldige volvoering van zijne ambtelijke pligten ; data al zijne artikelen zijn ge- schreven in zijn eigen kwartier in Fort William, en dat geene van die bijdragen immer een enkel woord hebben bevat oneerbiedig jegens het bestuur, vernederend voor hemzelven als een welgezind en eervol officier.

Dit antwoord werd door ons niet omstandig ge- noeg geacht. Wij verlangden, dat de heer O'CAL- LAGHAN zou worden gelast, om duidelijk te verkla- ren of hij al dan niet de uitgever is van de Mor- ning Chronicle, dan wel onmiddellijk betrokken was in de uitgifte en het beheer ; en indien dat niet het geval was, of zijne betrekking tot dat dagblad van zoodanigen aard was, dat zij eene toewijding vorderde van een groot gedeelte van zijn tijd, ten einde hem de geldelijke belooning te doen verdie- nen , die hij van de eigenaren ontvangt.

Wij moeten hier opmerken, dat een der andere bladen te Calcutta had gezegd dat deze belooning ongeveer 400 ropijen (ƒ 480) 's maands beliep.

De heer O'CALLAGHAN gaf een duidelijk en uit-

(55)

43

voerig antwoord, hierop nederkomende, dat hij ge- durende bijna een jaar de Morning Chronicle heeft uitgegeven, voor zoo ver die uitgifte mogelijk was zonder dat hij Fort William verliet. Dij vult de staatkundige kolommen, en alles wat in deze ko- lommen voorkomt vloeit uit zijne pen of erlangt zijne voorafgaande goedkeuring. Elk artikel dat hem onoordeelkundig, onnuttig of onwelvoegelijk voor- komt, wordt door hem verworpen.

Hij zegt, dat hij geen' bijzonderen tijd of geene bijzondere uren voor deze functiën afzondert; dat hij altijd op zijn post in het garnizoen is; dat hij op elk opontbod dadelijk verschijnt, hetgeen dik- wijls zijnen letterkundigen arbeid stoort, terwijl integendeel deze arbeid nimmer inbreuk heeft ge- maakt op de uitoefening zijner ambtspligten.

Hij eindigt met te zeggen, dat zijne letterkundige werkzaamheden geen groot gedeelte van zijn tijd innemen.

2°. De gemeenschap met nieuwsbladen ter zake van ambtelijke klagten was vroeger bij verschillende algemeene orders verboden, maar bij eene latere beslissing van uw geacht hof, uitgedrukt in een' brief van den 28steD Junij 1841 werd het toen be- staande verbod tegen de gemeenschap van uwe die- naren met nieuwspapieren ingetrokken »behoudens de beperkingen, die daaromtrent zijn opgelegd aan militaire officieren bij de regels van de dienst."

3°. Het verblijft nu aan uw geacht hof, om te bepalen, of de onderneming van de uitgifte van een nieuwsblad vergund is onder de werking van evengenoemde notificatie, met het oog op het mo-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aalsmeer - Zaterdag 10 oktober staat de verkoop van baby- en kin- derkleding tot en met maat 170 op het programma in buurthuis Horn- meer aan de Roerdomplaan 3. Uiteraard dient

‘Hierdoor kunnen boomveren worden toegepast op plaatsen waar bomen op de traditionele manier niet of niet vanzelfspre- kend kunnen groeien?. Vergroening van daken en

Door verwonding, bodemverdichting of het tijdelijk verlagen van het grondwaterpeil kan de conditie van bomen verslechteren of ze worden instabiel, waardoor ze niet gehandhaafd

Vanaf drie locaties in Noord-Brabant produceert en transporteert Van Berkel Biomassa & Bodemproducten diverse hoogwaardige producten voor groeiplaatsverbetering voor onder

Deze gedachte is niet nieuw, zij werd in feite reeds in 1927 door Dijker naar voren gebracht, zij het dat hij hetgeen in de praktijk ,,gemiddeld” werd verricht tot

In het wetsvoorstel van Myriam Vanlerberghe (SP.A) van 28 oktober 2010 werd het volgende criterium voor- gesteld: ‘zich niet meer bewust zijn van zijn eigen persoon, zijn mentale en

De Raad overweegt dat de gemeenteraad bevoegd is om op grond van de Wmo 2015 in een verordening te bepalen onder welke voorwaarden uit het pgb diensten

Het contact dat ze daardoor had met de praktijk, onder meer in het kader van de master Aansprakelijkheid en Verze- kering en de Denktank Overlijdensschade, is waardevol voor