• No results found

Over hoe leerlingen poëzie lezen en hun poëtica’s als impuls voor poëzielessen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Over hoe leerlingen poëzie lezen en hun poëtica’s als impuls voor poëzielessen"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van Rooij, E. (2018) (diss.). Secondary school students’ university readiness and their transition to university. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.

Verboord, M. (2003). Moet de meester dalen of de leerling klimmen? De invloed van lite- ratuuronderwijs en ouders op het lezen van boeken tussen 1975 en 2000. Utrecht:

Proefschrift Universiteit Utrecht.

Witte, T. (2008). Het oog van de meester. Een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs.. Delft:

Eburon.

Noot

1 Zie bijvoorbeeld De Wit (2017) en het initiatief van Grietinus Mollema. Deze docent Nederlands op het Willem Lodewijk Gymnasium in Groningen, die de redactie van LitLab bij de ontwikkeling van de LitLab Leesclub adviseerde, organi- seert jaarlijks een leesclub voor ouders waarin zij in gesprek gaan over de boeken die hun kinderen dat jaar op school lezen.

Ronde 8

Hans Das

Rijksuniversiteit Groningen / Greijdanus College, Zwolle Contact: h.c.das@rug.nl

Over hoe leerlingen poëzie lezen en hun poëtica’s als impuls voor poëzielessen

1. Inleiding

Er is weinig bekend over hoe leerlingen in het voortgezet onderwijs poëzie lezen. Wat weten we over hun voorkeuren en over hoe ze omgaan met een gedicht? Is het helder wat leerlingen moeten kunnen en weten? In mijn eigen onderwijspraktijk merkte ik dat ik het poëzieonderwijs maar moeilijk in de vingers kreeg.

Ik bleek niet de enige te zijn. Een onderzoek onder 225 docenten Nederlands (Vekobo-project z.j.) laat zien dat docenten het belang van poëzieonderwijs vrijwel unaniem inzien, maar dat er grote onvrede is over de curriculumopbouw (ruim 84%).

11. Taal- en letterkunde

321

11

Conferentie 32_Opmaak 1 29/10/18 10:34 Pagina 321

(2)

Bovendien weet bijna niemand (92%) zich raad met niveauverschillen tussen leerlin- gen. Deze opvallende conclusies zijn niet verwonderlijk, gezien het feit dat poëzie niet alleen het stiefkind is van het literatuuronderwijs, maar ook van het vakdidactisch onderzoek.

2. Zoeken naar een wetenschappelijke basis voor het poëzieonderwijs

Ik vroeg mij af of het mogelijk zou zijn om, naar analogie van het onderzoek van Witte (2008), niveaus te onderscheiden in de lyrische ontwikkeling van havo- en vwo-leer- lingen. Ik onderzocht hiervoor de praktijktheorie van docenten over ‘lezerskenmer- ken’, ‘leesniveaus’ en ‘eigenschappen van gedichten’ die ervoor zorgen dat een gedicht wel of niet tot zijn recht komt bij verschillende typen lezers. Daarnaast richtte ik me op het leesgedrag van leerlingen zelf. Om hier inzicht in te krijgen, heb ik leerlingen van havo-1 tot en met vwo-6 (n=38) geïnterviewd over hun attitude, opvattingen en hun vertrouwdheid met poëzie. Daarnaast heb ik hun lees- en interpretatieproces onderzocht door hen gedichten hardop denkend te laten lezen, naar analogie van het onderzoek van Janssen (2009) naar het lezen en interpreteren van korte verhalen.

Een van de leerlingen uit mijn onderzoek is Tobias, een leerling uit vwo-2. Deze lezer ziet poëzie als een manier om gevoelens te uiten en hij beschouwt gedichten als korte teksten die niet hoeven te rijmen, “hoewel ze dan wel meer op een gedicht lijken”.

Tobias is niet intrinsiek gemotiveerd voor het lezen van poëzie, maar hij is wel bereid om hier voor school energie in te steken (positieve taakaanvaarding). Hij zoekt naar het verhaal in een gedicht en hij vindt het fijn als hij zich kan herkennen in het onder- werp. Daarbij vindt hij het ook interessant om te reflecteren op de ervaring die in een gedicht aan de orde kan komen. Tobias wordt daarnaast graag verrast met originele onderwerpen en beschrijvingen. Deze lezer kan accepteren dat gedichten meerduidig kunnen zijn.

Vergeleken met de niveaubeschrijvingen van de docenten vertoont Tobias op het eer- ste gezicht een grillig patroon. Zo passen zijn gerichtheid op zowel ‘herkenning’ als op

‘een verhaal’ bij een lager leesniveau. Tobias vindt het echter ook prettig als hij zich kan verhouden tot de ervaring die soms in een gedicht beschreven wordt. Ook wil hij zich laten verrassen en accepteert hij ‘meerduidigheid’, kenmerken die typerend zijn voor een betrekkelijk hoog leesniveau in de onderbouw. Deze combinatie hoeft even- wel niet verwonderlijk te zijn. Ook in het onderzoek van Witte (2008) staan voorbeel- den waaruit blijkt dat lezers met een hoog leesniveau ook kenmerken kunnen verto- nen van lezers met een lager niveau.

Het leesgedrag dat Tobias laat zien bij ‘Een menigte’ van Anna Enquist ondersteunt de gedachte dat hij een relatief hoog leesniveau heeft. Hij laat daar namelijk een gevari- eerd repertoire aan leesactiviteiten zien: hij stelt hypotheses op (A), stelt vragen (B),

32steHSN-Conferentie

322

Conferentie 32_Opmaak 1 29/10/18 10:34 Pagina 322

(3)

relateert tekstdelen (C), parafraseert (D), verbeeldt gericht (E) en formuleert een afrondende betekenis (F):

[Leest] “Verbaasd merkte de moeder dat zij een menigte werd”.

Misschien dat eh… Dat ze heel veel moet doen? Ofzo? (A+B) Wel een moeilijk gedicht.

[Leest] “De weerloos-blije liep daar van haar geheugen te genieten”.

Weerloos-blije… Wat is dat? (B)

[Leest] “De verslagene die snel op weg… die snel op weg wilde, naar welke dood dan ook”.

O! De weerloos-blije is een van de menigte. De verslagene is een van de menigte. De weerloos- blíje die loopt van haar geheugen te genieten. De verslagene wil snel naar de dood. De trieste die er niets van begreep, die alleen zachte vlindervleugels, da’s de trieste. (C+D)

[Leest] “Tegen de wangen van het kind zag slaan. Onophoudelijk rond”[…] “Achteraan ging de wanhoopsmoeder, die al maanden de kapper niet had gezien”.

Dus er is nog een wanhoopsmoeder… (D) Eh… Je ziet ook allemaal steeds eh moeder staan, dus… (C) Het gaat… over iemand die moeder wordt of moeder is, en eh die d’r niet heel blij mee lijkt te zijn. (A)

[Leest] “Hoe hen te hoeden, te zorgen dat elk de voeten in de juiste richting sleept?”

Dus de wanhoopsmoeder moet de weerloos-blije, de verslagene én de trieste allemaal dezelfde richting in sturen. (D)

[Leest] “En zij die in de verte aan het water staat en wenkt, is een van ons”.

Dus die op het laatste, die ‘zij’ is denk ik het kind… (E) Dus het gaat… over de menigte van een moeder. Enne op het laatst het kind. Denk ik. (F)

3. Inspiratie voor mijn poëzielessen

Tijdens de interviews bevroeg ik de leerlingen onder meer over hun poëtica: wat maakt een tekst volgens hen tot poëzie? Hun uitspraken lieten veel doorschemeren over hun literaire competentie en ze inspireerden me om een vierdelige lessenserie te ontwikke- len voor vwo-3.

In de eerste les inventariseerde ik wat leerlingen belangrijk vinden bij het lezen van een gedicht en heb ik hen kennis laten maken met gedichten van allerlei pluimage. In de tweede en derde les heb ik hen vervolgens laten nadenken over hun eigen poëtica.

Daarvoor legden leerlingen gedichten op volgorde van voorkeur, hebben ze in drietal- len gediscussieerd over poëziestellingen en maakten ze een bloemlezing. Op die manier werden ze zich bewust van hun eigen inzichten en opvattingen. In de daaropvolgende les hielden de leerlingen ten slotte een poëziepitch, waarin iedereen een gedicht pre- senteerde dat net niet paste bij de eigen poëtica, maar waarvan de leerlingen vermoed- den dat dit in hun ‘zone van naaste ontwikkeling’ zou liggen.

11. Taal- en letterkunde

323

11

Conferentie 32_Opmaak 1 29/10/18 10:34 Pagina 323

(4)

De betrokkenheid van de leerlingen was groter dan verwacht. Ze vonden het vaak interessant om de meningen van anderen te horen en er was grote bereidheid om de eigen opvattingen en voorkeuren te illustreren met een gedicht. Zo resulteerde deze lessenserie in een interessante verkenning en bespreking van gedichten die ik illustreer met het commentaar van Iris bij het gedicht ‘Bekentenis’ van Bart Moeyaert:

“Het gedicht is anders dan andere liefdesgedichten. Het is vaag, verwarrend, en dat maakt het mooi. De schrijver zegt elke keer iets, maar ontkent het dan. Daarna zegt hij wat hij wel bedoelt, wat eigenlijk nog ‘bijzonderder’ is dan wat hij eerst schreef. In de vierde stro- fe lijkt hij eindelijk zeker te zijn, maar dan twijfelt hij toch weer.

Ik vind het belangrijk dat een dichter iets over zijn gevoel zegt, maar dan zo dat ik erover na moet denken. Dat gebeurt hier. Het spreekt me sowieso aan: er zit veel regelmaat in het gedicht door veel herhaling en soms wat rijm.

Het gedicht is niet vloeiend en dat maakt dat het niet helemaal bij mijn poëtica past. Ik vind het belangrijk dat een gedicht lekker loopt. In dit gedicht staat ook maar weinig poë- tisch taalgebruik, dat vind ik jammer, maar de korte regels maken het toch weer tot een gedicht”.

Natuurlijk weten docenten dat leerlingen verschillende capaciteiten en voorkeuren hebben, maar deze worden in de huidige praktijk zelden aangesproken. De presenta- ties van de eigen poëtica en een zoektocht naar een gedicht dat qua vorm of inhoud net afwijkt van hun voorkeuren en opvattingen boden mij inzicht in wat leerlingen kennen en kunnen en legden de bodem voor een stap naar een beter gestructureerd programma voor het poëzieonderwijs.

Referenties

Janssen, T. (2009). Literatuur leren lezen in dialoog. Lezersvragen als hulpmiddel bij het leren interpreteren van korte verhalen (Kohnstamm kennisreeks, 4). Amsterdam:

Vossiuspers.

Vekobo-project (z.j.). ‘Legitimering, positie en praktische problemen van het poëzie- onderwijs in het voortgezet onderwijs’. Groningen: Lerarenopleiding RUG.

Witte, T. (2008). Het oog van de meester. Een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van havo en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Delft:

Eburon.

32steHSN-Conferentie

324

Conferentie 32_Opmaak 1 29/10/18 10:34 Pagina 324

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1k geloof niet, dat er volmaakter vertaler bestaat dan Stefan George. Dat zijn vertalingen van Shakespeare, van Dante en van Baudelaire ooit zouden worden over- troffen —ik kan mij

Voor 1 punt eenduidiger maken, niet zo veel antwoorden goed rekenen?. Fout= ruggemerg droogt

Hun omgeving (gezin, school, omgang met andere kinderen, en de wijk), hun ontwikkeling (probleemgedrag) en de onderliggende factoren. Deze data worden aangevuld met kennis vanuit

Het traditionele grammatica- onderwijs lijkt daartoe niet de aangewezen route; wer- ken vanuit overkoepelende taalkundige concepten heeft een veel beter effect.. In deze

• Semigestructureerde interviews en hardopdenken- protocollen van leerlingen van havo 1 tot en met vwo 6 (N = 38) maken inzichtelijk in hoeverre de door de docenten

Het gaat er bij verdiepend lezen niet alleen om dat verdiepend moet worden gelezen of dat leerlingen complexe teksten voorgelegd krijgen.. Het gaat om de

De Vlaamse leerlingen kunnen technisch heel goed lezen, maar veel plezier beleven ze er niet aan.. Dat stond vorig schooljaar in

Didactici weten anderzijds dat creatief schrijven het leesplezier en het inzicht in literaire teksten vergroot (Janssen 2006), al vinden we de soms erg uitge- sproken aandacht