De waarde van prospectiemethoden in de veenkoloniën
Een methodologische reflectie
Master scriptie
Van: André G S Pleszynski
Begeleider: D.C.M Raemaekers
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding en opzet 3
Hoofdstuk 2 Grondsporen 8 4
Hoofdstuk 3 Methodologische reflectie 27
Hoofdstuk 4 Beleidsadvies en slotoverwegingen 37
Literatuur 41
Hoofdstuk 1 Inleiding en opzet
De afgelopen tijd komt het archeologische prospectieonderzoek steeds meer aan bod, het
toenemend aantal boorcampagnes en proefsleuven zijn daar het gevolg van. Dit gebeurt allemaal als gevolg van de incorporatie van het verdrag van Valetta (Malta) in de WAMZ (wet archeologische monumentenzorg, 2007) ter bescherming van het bodemarchief. Sinds 1995 word er al in de geest van Malta gewerkt. Dit heeft tot een ontwikkeling van commerciële versus wetenschappelijk verantwoorde onderzoeksstrategieën geleid. Waarbij een soort van gulden middenweg gezocht wordt in wat wetenschappelijk wenselijk is en commercieel verkoopbaar. De pioniers in prospectie literatuur vormen het proefschrift van Groenewoudt (1994) en RAAP rapport 1000 (2004). De laatste jaren komt er echter steeds meer kritiek op de toepassing van de in voorgenoemde publicaties gebruikte methoden. Een recente publicatie in het tijdschrift Archeobrief (nr. 2 jaargang 14, juni 2010) van Willemse, Verhelst en Scholte Lubberink onderstreepten de actuele discussies. Ook in andere bladen (Binnenlands Bestuur nr. 24 2010 blz 32,33 en 35) staat het nut en de kosten van archeologisch onderzoek in het algemeen onder druk. Uit de discussie hoe accuraat waarderend onderzoek nu precies is volgt mijn onderzoek. In tegenstelling tot de aanpak die mijn illustere voorgangers kozen werk ik niet vanuit een minimumstrategie naar een acceptabele vind- en trefkans toe, maar heb ik gekozen voor een omgekeerde aanpak. Een aanpak waarbij zeer intensief naar het plangebied gekeken is en van daaruit in stappen met de intensiteit van de verschillende fasen telkens een stapje teruggegaan wordt.
Mijn scriptie heeft de volgende onderzoeksdoelen: 1; Het publiceren van de resultaten van het veldwerk. 2; Het waarderen van het onderzoeksgebied HS 10/KAWOT.
3; Het vaststellen van een optimum strategie voor prospectief onderzoek ten behoeve van het prehistorische landschap in de Groninger Veenkoloniën.
Hoofdstuk 2 Grondsporen 8
Een inventariserend veldonderzoek (IVO) langs de
Kielsterachterweg te Kielwindeweer in de
gemeente Hoogezand-Sappemeer
Omslagfoto: De grond uit de proefputjes wordt gezeefd. Links R. Koster (GIA): rechts de eerste auteur.
Colofon
ISSN 1875-4996
Grondsporen: Opgravings- en onderzoeksrapporten van het Groninger Instituut voor Archeologie, deel 5, 2009
http://www.rug.nl/let/onderzoek/onderzoeksinstituten/gia/index
contact: e-mail
gia@rug.nl
Copyright ©2009 Authors and University of Groningen, the Netherlands
Inhoudsopgave
pagina
1. Inleiding 4
1.1 Aanleiding van het onderzoek 4
1.2 Het onderzoeksgebied 4
1.3 Objectgegevens 4
1.4 Doel van het onderzoek 5
1.5 Onderzoeksgeschiedenis 5
2. Methoden van onderzoek 6
2.1 Boringen 6 2.2 Proefputten 6 2.3 Veldkartering 6 3. Resultaten 8 3.1 Boringen 8 3.2 Proefputten 11 3.3 Veldkartering 16 4. Waardering en selectie 18
4.1 Samenvatting kenmerken vindplaats 18
1. Inleiding
1.1 Aanleiding van het onderzoek
De aanleiding van het onderzoek is de masterscriptie van de eerste auteur, welke een inzicht probeert te verschaffen in de waarde van prospectief onderzoek aan de hand van verschillende
prospectiemethoden. Het onderzoek bestaat uit een afweging tussen het gebruik van een boorstrategie en het toepassen van een proefputstrategie. Om dit onderzoek te kunnen uitvoeren is een stuk akker van 1 hectare akkerland onderzocht van de heer M. Broekema, landbouwer te Borgercompagnie. Er is voor dit perceel gekozen omdat er hier in het verleden archeologische waarnemingen plaatsgevonden hadden, het perceel een dekzandkop heeft en de betreffende landbouwer een goede kennis van de eerste auteur is.
Het veldwerk vond plaats van 4 april tot en met 11 juli 2008. De wetenschappelijke leiding was in handen van prof. dr. D.C.M. Raemaekers en de dagelijkse leiding was in handen van A.G.S.
Pleszynski. Het vaste veldteam bestond uit T.A. Abelen, J. Geuverink, en J. Krist (studenten archeologie). Het team werd afwisselend aangevuld door R.J. Kosters (GIA), de studenten
archeologie H. Kranenburg, J.P. Mendelts, S. Nicolaij en door de vrijwilligers A. Herder, G. Stuut (Werkgroep Prehistorie Veenkoloniaal Museum), J. van der Laan en R. Visser (Friese Archeologische Werkgroep) Het vondstmateriaal is bestudeerd en geclassificeerd door J.P. Mendelts en A.G.S. Pleszynski.
1.2 Het onderzoeksgebied
Het onderzoeksgebied ligt in de Hunzevlakte ten oosten van Kielwindeweer nabij de kruising van de Kielsterachterweg en de Veendammerweg (fig. 1). De bodem bestaat uit fijn lemig zand met
podzolering (Groenendijk 1997). In het lager gelegen gebied rond de zandkop is een veenlaag en leemlaag aanwezig. De veenlaag bevindt zich in de regel tussen de 35 en 100 cm diepte en is
ongeveer 50 cm dik. De leemlaag bevindt zich onder de veenlaag en is tussen de 2 en 10 cm dik. Het onderzoeksgebied maakt deel uit van de oude veenkoloniën waarbij het eigendom van de Stad Groningen was en de Friese Compagnie, een genootschap van rijke Friese veenboeren die de ver- vening exploiteerde (Hiskes 1973).
1.3 Objectgegevens Provincie Groningen Gemeente Hoogezand-Sappemeer Plaats Kielwindeweer GIAnummer GIA99 CIS code 27963
Toponiem Kielsterachterweg oude tankstation (KAWOT)
Kaartblad 12EN
Coördinaten 249217/570076
Periode Laat-paleolithicum, vroeg-mesolithicum en midden-mesolithicum Type object Nederzettingsterrein
Type bodem Dekzand met lichte podzolering, dalgrond
Figuur 1. De ligging van het onderzoeksgebied, bron AHN (www.ahn.nl).
1.4 Doel van het onderzoek
Conform het programma van eisen (PvE) (Pleszynski en Raemaekers 2008) was het doel van het onderzoek:
1. Het testen van verschillende prospectiemethoden om een waardering van deze methoden te kunnen geven;
2. Het schrijven van een advies voor toekomstig onderzoek en het behoud en beheer van steentijdvindplaatsen binnen de Veenkoloniën.
Onderhavige rapportage vormt de KNA-conforme basisrapportage van het onderzoek. Deze rapportage vormt de basis voor de twee hierboven genoemde doelen die in de masterscriptie van de eerste auteur worden uitgewerkt.
1.5 Onderzoeksgeschiedenis
Het gebied is in 1982 onderzocht door middel van een veldkartering door H. Groenendijk
(Groenendijk 1997). Hierbij werd het gebied als een Mesolithisch nederzettingsterrein bestempeld. In de genoemde publicatie is ook een bodemkundig boor-onderzoek uit 1991 meegenomen. Bij
2. Methoden van onderzoek
2.1 Boringen
Er zijn 80 boorpunten uitgezet in een 10 bij 12.5 meter grid (fig. 2). Van elk boorpunt is de NAP- hoogte bepaald. Vervolgens zijn er vier boringen in een vierkant rond het boorpunt gezet. De
onderlinge afstand tussen de punten die als A, B, C en D van het betreffende boorpunt aangeduid zijn bedroeg ongeveer 30 cm. De boringen zijn tot in het Pleistocene dekzand gezet met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. De opgeboorde grond is op een zeef met 3 mm maaswijdte droog gezeefd waarbij onderscheid is gemaakt tussen vondsten in de bouwvoor en vondsten die daaronder
aangetroffen zijn.
Figuur 2. De ligging van de boorpunten. De twee contourlijnen geven het hoogteverloop van het oppervlak weer. De boorpunten in het rood geven de aanwezigheid van vuursteen weer.
2.2 Proefputten
De proefputten zijn in een grid van 20 bij 25 meter uitgezet (fig. 3) en hebben een oppervlakte van 1 m². De putten zijn met de spade schavend verdiept. Hierbij is per bodemhorizon het vrijgekomen materiaal verzameld en vervolgens gezeefd. De zeefinstallatie bestond uit een zeefbak met 4 mm maaswijdte waarover slootwater werd gepompt.
2.3 Veldkartering
3 Resultaten 3.1 Boringen
Bodemopbouw
De bodem bestaat uit een grotendeels uitgespoelde podzol. De B- horizon is uitgespoeld en heeft een bijzonder harde oerlaag gecreëerd. Op sommige plaatsen is een nog intacte bodemopbouw aanwezig. De bodem bestaat uit een bouwvoor van ongeveer 30 cm, gevolgd door een E- horizon van 10 cm, een B- horizon van 10 cm en eventueel een B/C- horizon die in een C- horizon overloopt. In de boringen die in het oosten van het onderzoeksgebied zijn gezet is geen podzolprofiel. Hier bestaat het profiel uit een bouwvoor van ongeveer 30 cm soms gevolgd door een oude bouwvoor van ongeveer 15 cm, een restveenlaag variërend van 30 tot 75 cm gevolgd door een leemlaagje van ongeveer 2 tot 10 cm waarna het dekzand volgt.
Archeologische resten
30 van de 80 boorpunten leverden archeologisch materiaal op. Het betreft vuursteen en houtskool. Wanneer alleen vuursteen als zekere archeologische indicator wordt beschouwd blijven er 13 boorpunten met archeologische resten over. Van de 20 vuursteenvondsten zijn er twee verbrand (10%). De vuursteenvondsten zijn weergegeven in tabel 1.
aantal % verbrand % kling 2 10 0 0 splinter 13 65 0 0 afslag 2 10 0 0 fragment 2 10 2 10 brokje 1 5 0 0 totaal 20 100 2 10
Tabel 1. Vondsten boor-onderzoek. De aantallen en percentages (verbrand) vuursteen aangetroffen tijdens het boor-onderzoek.
Verspreiding
De horizontale spreiding van de vondsten is in fig. 4a en fig. 4b weergegeven. Het is duidelijk dat in vrijwel het gehele onderzoeksgebied vuursteen en houtskool in lage dichtheden is aangetroffen. Opvallend is dat de ruimtelijke spreiding van het vuursteen en houtskool grotendeels overeenkomen. Alleen in de oostelijke hoek van het onderzoeksgebied is de spreiding van vuursteen beperkter dan die van houtskool. Aangezien de ruimtelijke spreiding van het houtskool en vuursteen grotendeels
overeenkomen is het aannemelijk ook het houtskool als archeologische indicator te beschouwen. Bij de boringen is er op één boring na zijn alle vuursteen vondsten aangetroffen boven de 2,50 m NAP-contourlijn.
vondst: bouwvoor % onder bouwvoor % splinter 8 17 4 8 kling 3 6 0 0 afslag 2 4 0 0 Verbrand fragment 1 2 1 2 brokje 1 2 0 0 houtskool 12 25 16 33 totaal 27 56 21 44
Tabel 2. Verticale spreiding van de vondsten uit het boor-onderzoek.
3.2 Proefputten
Bodemopbouw
De bodem bestaat uit een grotendeels uitgespoelde podzol. De B- horizon is uitgespoeld en heeft een bijzonder harde oerlaag gecreëerd. Men heeft de grond door middel van kleine greppeltjes proberen te verbeteren, aangezien de oerlaag de doorwatering ernstig beperkt. Deze grondverbetering is
aangetroffen in de putten 1 t/m 4, 6 t/m 14 en 17 t/m 19. Op sommige plaatsen is een nog intacte bodemopbouw aanwezig. De bodem bestaat uit een bouwvoor van ongeveer 30 cm, gevolgd door een E- horizon van 10 cm, een B- horizon van 10 cm en eventueel een B/C- horizon die in een C- horizon overloopt.
Archeologische resten
Alle 20 proefputten leverden archeologische vondsten op. Er zijn 184 stuks vuursteen aangetroffen. De samenstelling en de verhouding verbrand/onverbrand is in tabel 3 weergegeven. De werktuigen zijn afgebeeld in fig. 5a-5f.
aantal % verbrand % kling 9 4.9 2 1 splinter 71 38.6 8 4 afslag 22 12 6 3 fragment 44 23.9 44 24 brokje 24 13 10 5 kern 2 1.1 1 1 potlid 2 1.1 2 1 werktuigen 6 3.2 0 0 Indet 4 2.2 0 0 totaal 184 100 74 39
Tabel 3. Vuursteen uit de proefputten.
Afbeelding 5b. Voor- en achterzijde gekerfde kling uit proefput 5 (bouwvoor).
Afbeelding 5d. Voor- en achterzijde geretoucheerde afslag uit proefput 13 (bouwvoor).
Verspreiding
De horizontale verspreiding van de vondsten is weergegeven in figuur 6. Als eerste is het opvallend dat vuursteen in alle proefputjes is aangetroffen. De hoogste concentraties bevinden zich in de het midden van het onderzoeksgebied (7, 8, 12-14) waarbij in proefput 7 de meeste vondsten zijn aangetroffen, in totaal 26.
Figuur 6. Spreiding van het vuursteen uit de proefputten. Linksboven is de dichtheid van vuursteen in de bouwvoor weergegeven, rechtsonder de dichtheid in de lagen onder de bouwvoor.
3.3 Veldkartering
Archeologische resten
De veldkartering leverde 27 vondsten van vuursteen op (tabel 4). Er is 1 werktuig aangetroffen. Het betreft een stijl geretoucheerde kling (afb. 6). 15 stuks vuursteen zijn verbrand (55%).
artefact: n % verbrand % kling 2 7 0 0 splinter 1 4 0 0 afslag 10 37 4 15 fragment 5 18 5 18 brokje 5 18 4 15 kern 0 0 0 0 potlid 2 7 2 7 werktuigen 1 4 0 0 indet 1 4 0 0 totaal 27 100 15 55
Tabel 4. Vondsten oppervlaktekartering.
Verspreiding
De horizontale spreiding van de vondsten is weergegeven in fig. 7. Er zijn twee groepjes
puntvondsten te zien de eerste is een groepje in het noordwesten van het gebied wat voornamelijk uit verbrand vuursteen bestaat (bijlage 1). Het tweede cluster bevind zich in het zuiden van het gebied.
4. Waardering en selectie
4.1 Samenvatting kenmerken vindplaats
De archeologische vindplaats strekt zich uit over een lage dekzandkop, de flank en een lagergelegen gebied ten oosten hiervan. Het gebied tussen Kielwindeweer en Borgercompagnie kenmerkt zich door een glooiend landschap met soms grote hoogteverschillen. Verschillende percelen vooral in de nabijheid van Hoogezand zijn geëgaliseerd. Aan de zijde van Veendam is de oorspronkelijke hoog- laag verdeling grotendeels bewaard gebleven.
Het herhaaldelijk ploegen heeft ertoe geleid dat een groot percentage van de archeologische resten afkomstig van en direct rondom de dekzandkop is opgenomen in de bouwvoor. In het lager gelegen gebied is de grond verstoord door het mengwoelen in 1994. Tevens is op het hoogste deel van de dekzandkop een reeks smalle greppels gegraven om de ijzerrijke B-horizont te doorbreken en daarmee de afwatering te verbeteren. Er is rond de Kielsterachterweg weinig beschutting, wat in droge tijden tot zandverstuivingen leidt.
De vondstdichtheid lijkt vooral in het midden van het gebied tussen twee verhogingen wat meer vondsten te bevatten dan de dekzandkop zelf. Het aantal vondsten is voor een nederzettingsterrein aan de lage kant.
Er zijn 274 vondsten gedaan. De samenstelling van de vondsten bestaat uit 246 stuks vuursteen. Er zijn 91 stuks verbrand vuursteen en 155 onverbrand. Daarnaast zijn er 28 stuks houtskool uit het boor-onderzoek geborgen.
Aan de hand van het aangetroffen materiaal, de stijlkenmerken van de werktuigen in het bijzonder valt het nederzettingsterrein als vroeg/midden mesolithicum te dateren. In het omliggende gebied zijn ook meldingen van laat paleolithische artefacten, echter is hier tijdens de campagne geen bewijs voor aangetroffen. Naast vroeg en midden mesolithische vondsten is er ook materiaal van na de vervening aangetroffen, dit betreft allemaal materiaal uit de nieuwe tijd en zal waarschijnlijk met stadsafval ter verrijking van de bodem aangevoerd zijn. Met dit materiaal is verder niks gedaan.
Het is aannemelijk dat het hier om een nederzettingsterrein gaat. Aangezien een groot deel van het aangetroffen vuursteen verbrand is zullen er haardplaatsen of haardkuilen aanwezig geweest moeten zijn. Het aantal afslagen en het scala aan geretoucheerde halffabricaten duiden hier eerder op een nederzettingsterrein waar verschillende activiteiten uitgevoerd zijn dan op een tijdelijk jachtkamp of een “special activities” site.
4.2 Selectieadvies
Op pagina 24 wordt de waardering gegeven van de resultaten volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1. De waardering bestaat uit een scoretabel
met uitleg en een beslissingsdiagram. In de scoretabel worden de resultaten van het onderzoek van een gewicht voorzien (mogelijke scores: 1 t/m 3). Een laag getal representeert een lage waarde en een hoog getal een hoge waarde. In het beslissingsdiagram wordt op basis van de scores in de tabel bepaald of het object behoudenswaardig is. De behoudenswaardigheid van de vindplaats is het leidende
criterium voor het bepalen van de noodzaak voor vervolgonderzoek. Een korte uitwerking van de criteria waarmee in de scoretabel rekening wordt gehouden is te
vinden in bijlage 1. Voor een volledige beschrijving van de normen en regels volgens welke deze waardering tot stand is gekomen, wordt verwezen naar de website
Uit het onderzoek is gebleken dat het gebied nog veel onderzoekskansen bied. De verschillende mesolithische vindplaatsen in de buurt kunnen informatie betreffende inter-site relaties opleveren. De bodem is lokaal wel verstoord maar een groot deel van het gebied levert toch bruikbare informatie op, mede daarom en het gegeven dat mesolithische nederzettingsterreinen bijzonder zeldzaam in de Nederlandse archeologie zijn wordt er naar het bevoegd gezag de aanbeveling gedaan het gebied verder te beschermen. Omdat opgraven van het gebied zou leiden tot het verdwijnen van de
dekzandkoppen en daarmee de belangrijke landschappelijke identiteit van de regio wordt dit alleen als uiterste redmiddel geadviseerd.
Beleving opmerkingen
schoonheid nvt. herinneringswaarde nvt.
Fysieke kwaliteit score opmerkingen
gaafheid 2 De bodemopbouw is op de dekzandkop grotendeels intact. Er is een deel van de kop verploegd, dit heeft als gevolg dat de
vondststrooing verstoord is, de vondstsamenstelling is nog intact. Ook zijn er ter verbetering van de
waterhuishouding kleine geultjes door de oer-
laag van de kop gegraven, dit heeft een
verstoring van 10% van de bodem als gevolg. conservering 2 De aanwezige archeologische resten bevinden
zich voor ongeveer 60% in de bouwvoor en zijn door verploegen verspreid. De
gegraven geultjes hebben tevens voor een verstoring gezorgd.
Inhoudelijke kwaliteit score opmerkingen
zeldzaamheid 3 Mesolithische nederzettingsterreinen zijn schaars en worden maar zelden onderzocht.
informatiewaarde 3 Het onderzoeksgebied kan mogelijk informatie verschaffen over de speciale activiteitszones die in, rond en op de dekzandkoppen in de omgeving uitgevoerd zijn.
ensemblewaarde 3 In de directe omgeving zijn meerdere dekzandkoppen met vergelijkbare sites.
het onderzoeksgebied kan een belangrijk uitbreiding voor de kennis van het gebied zijn
Literatuur
Groenendijk, H.A. , 1997. Op zoek naar de horizon – Het landschap van Oost-Groningen en zijn
bewoners tussen 8000 voor Chr. En 1000 na Chr. Groningen.
Groenewoudt, B.J. , 1994. Prospectie, waardering en selectie van archeologische vindplaatsen: een
beleidsgerichte verkenning van middelen en mogelijkheden. , Nederlandse archeologische rapporten
17. Amersfoort.
Hiskes, J.W. , 1973. De veenkoloniën. Haren.
Tol, A.J., Verhagen, J.W.H.P., Borsboom, A.,verbruggen, M., 2004. Prospectief boren; een studie
Hoofdstuk 3 Methodologische reflectie
In dit hoofdstuk zullen verschillende strategieën met elkaar worden vergeleken, om zo tot een optimum strategie te komen. Er wordt met de intensiteit van de verschillende onderzoeksfasen gevarieerd, evenals het weglaten van één of meer onderzoeksfasen. Er wordt gekeken naar de arbeidsintensiviteit, de onderzoekskosten en het onderzoeksgemak.
Als eerste kijken we naar de meest intensieve onderzoeksmethode. Als uitgangspunt wordt de opzet zoals verwoord in het vorige hoofdstuk (Grondsporen 5). Steeds stappen we een stukje terug in intensiviteit en ik stel als optimum de meest intensieve onderzoeksmethode. Met andere woorden de methode die in 3.1 besproken wordt is de uitgang van het onderzoek en de resultaten daaruit worden per onderdeel afhankelijk elk op 100 procent gezet. Dit percentage geeft natuurlijk niet de werkelijke hoeveelheid archeologie in het vondstgebied weer, maar is een werkbare hypothese van waaruit verder bepaald kan worden wat de invloed van de intensiviteit van elk onderdeel van het onderzoek is. In 3.2 wordt een analyse gemaakt van de verschillende factoren die bij het onderzoek een rol spelen. Er volgt in de verschillende paragrafen onder 3.3 een minder intensief onderzoek met gevolgen voor de vind- en trefkans van de vindplaats. De intensiteit wordt bij benadering iedere keer met 25 % verlaagd. Uitgebreidere gegevens worden in de verschillende figuren en grafieken
weergegeven in paragraaf 3.4. Tenslotte volgt er in paragraaf 3.5 een overzicht wat het terugschalen voor gevolgen heeft voor de waardring van de vindplaats.
3.1 De meest intensieve methode
De meest intensieve onderzoeksmethode bestaat uit een oppervlaktekartering, een boor- onderzoek en een sample pit strategie.
De meest intensieve oppervlakte kartering bestaat uit het twee maal karteren van het vondstgebied. De eerste keer, door slecht weer verdeeld over twee dagen (4 en 7 april 2008, bewolkt) met 5 man lopend over de akker met de ploegrichting, heen en terug met een tussenruimte van 1 meter. De tweede keer was met een andere veldmedewerker, op een andere dag (17 april 2008) met andere weersomstandigheden (helder zonnig weer). Dit leverde 23 puntvondsten op waarbij 7( 3 stuks op 4 april, 4 stuks op 7 april) aangetroffen waren en 13 op 17 april (Nb. er zijn tussen 7 en 17 april tijdens het veldwerk nog 4 oppervlakte vondsten aangetroffen). De tweede kartering leverde vooral veel (11 stuks) verbrand vuursteen op. Verbrand vuursteen is een vondstcategorie die in de eerste kartering slechts 1 maal aangetroffen werd. Het aantreffen van verbrand vuursteen tijdens een veldkartering vereist een veldmedewerker die ervaring met verbrand vuursteen heeft en het als zodanig in het veld herkent. Verbrand vuursteen is een zeer belangrijke archeologische indicator, aangezien de kans dat de verbranding van het vuursteen een antropogene in plaats van natuurlijke oorzaak heeft bijzonder groot is. Zeker als daarbij om verbrande artefacten (kern, afslag, klingfragment etc.) gaat. Later zijn er tijdens het veldwerk nog 5 andere puntvondsten aangetroffen. De puntvondsten die later tijdens het veldwerk aangetroffen werden zijn voor het gemak bij de veldkartering opgeteld in de resultaten. Het meest intensieve boor-onderzoek bestaat uit 80 boorpunten waarbij elk boorpunt een A, B, C en D boring heeft. De boor diameter bedroeg 7 cm en de zeefdiameter bedroeg 3 mm. Het boorgrid was uitgezet met een onderlinge afstand van 10 bij 12½ meter waarbij elke nieuwe raai tussen de
boorpunten van de vorige raai werd geplaatst om zo een ruitvormige dekking te hebben
(‘driehoeksgrid’). Naast de gebruikelijke horizonten werd ook de bouwvoor en ongeveer 20 cm van de C horizont bekeken. Van de 80 boorpunten leverden er 30 archeologie op. Er waren 13
over. Houtskool wordt dan nog in 12 (andere) boorpunten aangetroffen. Er zijn twee boorpunten die zowel in de bouwvoor als in de horizont(en) daaronder vuursteen opleveren.
De sample pit strategie (proefputjes) bestaat uit 20 sample pits van één bij één meter. De
proefputten zijn uitgezet in een 20 bij 25 meter grid zonder ruitpatroon. De proefputjes zijn schavend per horizont verdiept en ook per horizont nat gezeefd. Er is gebruik gemaakt van een 4 mm zeefbak waarbij water uit de aan de akker grenzende wijk werd gepompt. In alle 20 proefputjes werd archeologie aangetroffen. Wanneer we de bouwvoor buiten beschouwing laten is er in 13 proefputjes archeologie aangetroffen. Aangezien de grond nat gezeefd is met water uit de
aangrenzende wijk, is houtskool verder buiten beschouwing gelaten aangezien de kans dat het om contaminatie gaat groot is. Een ander probleem volgt uit het gegeven dat het water met hoge druk op de grond gespoten wordt. Er is dan ook nauwelijks houtskool in het zeefresidu aangetroffen. 3.2 Kosten en baten van de meest intensieve methode
Om goede uitspraken over de kosten en de baten te doen naast alleen het netto archeologisch resultaat moeten we een paar zaken op een rijtje zetten. Ook hierbij zijn de gekozen getallen geen absolute getallen maar ze zijn losjes gebaseerd op de markt en een ietwat ervaren archeoloog (tenminste 1 a 2 jaar veldervaring). Er is gekozen voor waardes die gemakkelijk als werkhypothese gebruikt kunnen worden. Deze cijfers zijn om te rekenen naar de werkelijkheid wanneer men met de correcte cijfers bekend is.
Een efficiënte veldkartering wordt door 3 a 4 archeologen gelopen. Ideaal is een niet te grote
onderlinge afstand zodat er wat overlap is in het zichtgebied. Ook is een goede zichtbaarheid van het te belopen perceel van belang. Ideale omstandigheden bestaan uit een recentelijk geploegde akker (1 a 2 weken voor de veldkartering) waar een regenbui de vondsten enigszins heeft schoongespoeld onder zonnige, liefst onbewolkte omstandigheden. Voor een gebied van 1 hectare heb je met 4 man ongeveer een uur nodig. Wanneer men besluit twee keer over het plangebied te lopen dient men de medewerkers op een baan van een andere medewerker (de één valt iets wat een ander over het hoofd ziet misschien wel op) te laten lopen, om zo de grootste kans op het aantreffen van vondsten te creëren. In dit geval zal een hectare verkennen ongeveer 2 uur duren. Wanneer men tijdens de kartering genummerde vlaggetjes plant op de plaats van de vondsten kan men na het voltooien van de kartering efficiënt alle vondsten inmeten. De duur hiervan is afhankelijk van het aantal vondsten, maar zal zelden langer dan een uur duren. Niet alle omstandigheden zoals hierboven genoemd zijn te beïnvloeden en de afweging wel of geen veldkartering uit te voeren kan dan eigenlijk ook alleen in het veld gemaakt worden. De materiaal en onderzoekskosten zijn gering, men heeft een klapper, schrijfgerei en meetinstrumenten in het veld nodig. De uitwerking is vrij gemakkelijk en niet echt arbeidsintensief.
Een boorteam bestaat doorgaans uit 3 personen. Er is iemand die de boor hanteert en iemand die het opgeboorde materiaal zeeft. Één persoon noteert de resultaten en doet de vondstadministratie. Een team dat goed op elkaar ingespeeld is kan per dag ongeveer 40 boringen zetten. Het uitzetten van het meetsysteem en alle boorpunten kost ongeveer 1 dag met 2 man. Met deze waarden zal het dus 8 dagen duren voordat 1 hectare volgens het meest intensieve boor-onderzoek is uitgevoerd. De materiaal en onderzoekskosten zijn gemiddeld, naast papier schrijfgerei en een meetsysteem (of een nauwkeurig gps apparaat)is er een boorset en zeef nodig. De uitwerking is afhankelijk van de
resultaten iets arbeidsintensiever en kost doorgaans een dag of twee.
team van 5 man is het mogelijk om er 6 te doen. Met drie man ben je dus 7 dagen nodig en met vijf man ongeveer 3,5 dag. De uitwerking, vooral het uitzoeken van het zeefresidu kost nog eens een dag of twee, uitgaande dat er 1 persoon zich mee bezig houd. En het verwerken van alle verkregen data, digitaliseren van tekeningen, kost een dag of 4.
we gaan verder van de volgende waardes uit; - Een werkdag bestaat uit 8 uur.
- Een archeoloog kost gemiddeld 20 euro per uur.
- De kosten voor afschrijving en materiaal worden verder buiten beschouwing gelaten. - De winstmarges die een archeologisch bedrijf nastreeft worden ook buiten beschouwing
gelaten.
Dit alles levert ons de volgende werkhypothetische tabel op:
Fase Uren (totaal) Kosten (totaal) M² prijs
kartering 14 280 0.03
boor-onderzoek 228 4560 0.46
Proefputjes (5-man) 180 3600 0.36
Tabel 1: De arbeidsintensiviteit, totale kosten en m² prijs per hectare onderzoeksgebied per prospectie methode bij intensief onderzoek.
Deze tabel komt in elke subparagraaf van 3.3 weer terug als kosten indicator. 3.3 De vergelijking van methoden
De opzet van de verschillende subparagrafen volgt de indeling zoals deze in grondsporen 5 als paragraaf 4.1 is gebruikt. Met enkele aanpassingen, zo wordt er niet naar landschappelijke ligging en intactheid van de bodem gekeken. Dit omdat dat in elke subparagraaf hetzelfde zou zijn als in paragraaf 4.1 van hoofdstuk 2. Er wordt voor elke stap terug in de intensiviteit gekeken naar de de vondstdichtheid,
de vondstsamenstelling, de datering,
de functie.
3.3.1a Uitgangssituatie: meest intensieve methode
De uitgangsfase. De uitgangsfase is de meest intensieve fase zoals al eerder in 3.1 uitgelegd is en beschreven in grondsporen 5 (hoofdstuk 2).
De vondstdichtheid
Vondstsamenstelling
Er zijn 260 vondsten gedaan. De samenstelling van de vondsten bestaat uit 230 stuks vuursteen. Er zijn 91 stuks verbrand vuursteen en 139 onverbrand. Daarnaast is er in 28 gevallen houtskool uit het boor-onderzoek geborgen.
De datering
Aan de hand van het aangetroffen materiaal, de stijlkenmerken van de werktuigen in het bijzonder valt het nederzettingsterrein als vroeg/midden mesolithicum te dateren. In het omliggende gebied zijn ook meldingen van laat paleolithische artefacten, echter is hier tijdens de campagne geen bewijs voor aangetroffen. Naast vroeg en midden mesolithische vondsten is er ook materiaal van na de vervening aangetroffen, dit betreft allemaal materiaal uit de nieuwe tijd en zal waarschijnlijk met stadsafval ter verrijking van de bodem aangevoerd zijn. Met dit materiaal is verder niks gedaan.
De functie
Het is aannemelijk dat het hier om een nederzettingsterrein gaat. Aangezien een groot deel van het aangetroffen vuursteen verbrand is zullen er haardplaatsen of haardkuilen aanwezig geweest moeten zijn. Het aantal afslagen en het scala aan geretoucheerde halffabricaten duiden hier eerder op een nederzettingsterrein waar verschillende activiteiten uitgevoerd zijn dan op een tijdelijk jachtkamp of een “special activities” site.
Verwerkt in een tabel waarin de kosten zijn meegenomen lijdt dit tot het volgende
onderzoeksfase uren Kosten (€) M² prijs (€) onderzoeksgemak
kartering 14 280.00 00.03 groot
boor-onderzoek 228 4560.00 00.46 gemiddeld
proefputjes 180 3600.00 00.36 laag
xxxxxxxxxx totaal totaal totaal totaal
xxxxxxxxxx 422 8440.00 00.84 gemiddeld
Tabel 2: kostenindicator bij maximale onderzoeksintensiteit.
3.3.1b Uitgangssituatie: uitgebreide fase
De uitgebreide fase, de fase waarin de kartering nog steeds twee keer uitgevoerd wordt maar er 1 man minder ingezet is. In 80 boorpunten worden er alleen a, b en c boringen gezet. Ik had er ook voor kunnen kiezen om bepaalde boorpunten te laten vervallen maar voor het gemak en de
overzichtelijkheid laten we één boring per boorpunt vervallen. In plaats van 20 proefputten kunnen er 15 gedaan worden(proefput 1,5,9,13 en 17 vervallen).
De vondstdichtheid
Vondstsamenstelling
Er zijn 209 vondsten gedaan. De samenstelling van de vondsten bestaat uit 187 stuks vuursteen. Er zijn 72 stuks verbrand vuursteen en 115 onverbrand. Daarnaast zijn er 22 stuks houtskool uit het boor-onderzoek geborgen.
De datering
Aan de hand van het aangetroffen materiaal, de stijlkenmerken van de werktuigen in het bijzonder valt het nederzettingsterrein als vroeg/midden mesolithicum te dateren.
De functie
Het is aannemelijk dat het hier om een nederzettingsterrein gaat. Aangezien een groot deel van het aangetroffen vuursteen verbrand is zullen er haardplaatsen of haardkuilen aanwezig geweest moeten zijn. Het aantal afslagen en het scala aan geretoucheerde halffabricaten duiden hier eerder op een nederzettingsterrein waar verschillende activiteiten uitgevoerd zijn dan op een tijdelijk jachtkamp of een “special activities” site.
Verwerkt in een tabel waarin de kosten zijn meegenomen lijdt dit tot het volgende
onderzoeksfase uren Kosten (€) M² prijs (€) onderzoeksgemak
kartering 12 240.00 00.02 groot
boor-onderzoek 175 3500.00 00.35 gemiddeld
proefputjes 136 2720.00 00.27 laag
xxxxxxxxxxx totaal totaal totaal totaal
xxxxxxxxxxx 323 6460 00.65 gemiddeld
Tabel 3: Kostenindicator bij de uitgebreide onderzoeksfase.
3.3.1c Uitgangssituatie: gemiddelde fase
De gemiddelde fase. De gemiddelde fase bestaat uit 1 veldkartering met 5 man waarbij 2 maal over de akker wordt gelopen. Bij het boor-onderzoek in deze fase worden de c en d boringen weggelaten en bij de proefputjes worden alleen de even nummers (2, 4,6,8,10,12,14,16,18 en 20) opgegraven.
De vondstdichtheid
Karterend is de vondstdichtheid alleen nog in midden van het terrein overgebleven. De
Noordwestelijke cluster is volledig verdwenen en de midden cluster is met een kwart afgenomen. De vondstdichtheid tijdens het boor-onderzoek gaat van 39 boringen naar 26 boringen terug en van de 27 boorpunten met archeologie verdwijnen er 7. De vondstdichtheid met betrekking tot de
proefputjes blijft grotendeels gelijk, vooral de flank van de dekzandkop rond de 2.50 meter contourlijn blijft de meeste vondsten opleveren.
Vondstsamenstelling
Er zijn 124 vondsten gedaan. De samenstelling van de vondsten bestaat uit 110 stuks vuursteen. Er zijn 37 stuks verbrand vuursteen en 73 onverbrand. Daarnaast zijn er 14 stuks houtskool uit het boor-onderzoek geborgen.
De datering
De functie
Het is aannemelijk dat het hier om een nederzettingsterrein gaat. Aangezien een groot deel van het aangetroffen vuursteen verbrand is zullen er haardplaatsen of haardkuilen aanwezig geweest moeten zijn. Het aantal afslagen en een aantal geretoucheerde halffabricaten duiden hier eerder op een nederzettingsterrein waar verschillende activiteiten uitgevoerd zijn dan op een tijdelijk
jachtkamp of een “special activities” site.
Verwerkt in een tabel waarin de kosten zijn meegenomen lijdt dit tot het volgende
onderzoeksfase uren Kosten (€) M² prijs (€) onderzoeksgemak
kartering 10 200.00 00.02 groot
boor-onderzoek 122 2440.00 00.24 gemiddeld
proefputjes 104 2080.00 00.21 laag
xxxxxxxxxxx totaal totaal totaal totaal
xxxxxxxxxxx 236 4720.00 00.47 gemiddeld
Tabel 4: Kostenindicator bij de gemiddelde onderzoeksfase.
3.3.1d Uitgangssituatie: minimale fase
De minimale fase. De minimale fase bestaat uit een kartering met 3 man die slecht 1 keer over het terrein lopen. Er wordt alleen de A boring van elk boorpunt gezet en alleen de volgende proefputten worden gezet, 4,8,12,16 en 20.
De vondstdichtheid
Karterend is de vondstdichtheid zeer gering, aangezien de vondsten niet bij elkaar in de buurt liggen. De vondstdichtheid tijdens het boor-onderzoek gaat van 26 boringen naar 13 boringen terug en van de 27 boorpunten met archeologie verdwijnen er 14. De vondstdichtheid met betrekking tot de proefputjes lijkt een beetje naar het westen te verschuiven, naar de dekzandkop toe.
Vondstsamenstelling
Er zijn 62 vondsten gedaan. De samenstelling van de vondsten bestaat uit 56 stuks vuursteen. Er zijn 19 stuks verbrand vuursteen en 37 onverbrand. Daarnaast zijn er 6 stuks houtskool uit het boor-onderzoek geborgen.
De datering
Aan de hand van het aangetroffen materiaal valt het terrein als vroeg/midden mesolithicum te dateren.
De functie
Verwerkt in een tabel waarin de kosten zijn meegenomen lijdt dit tot het volgende
onderzoeksfase uren Kosten (€) M² prijs (€) onderzoeksgemak
kartering 3 60.00 00.01 groot
boor-onderzoek 69 1480.00 00.15 gemiddeld
proefputjes 52 1040.00 00.10 laag
xxxxxxxxxxx totaal totaal totaal totaal
xxxxxxxxxxx 122 2480.00 00.25 gemiddeld
Tabel 5: Kostenindicator bij de gemiddelde onderzoeksfase.
3.4 Grafieken en tabellen
In deze paragraaf komen de gegevens uit de paragrafen 3.3.a tot 3.3.d samen in verschillende tabellen en grafieken. Eerst kijken we naar het effect van de de-intensificatie op het percentage archeologie.
Fase: Maximale fase Uitgebreide fase Gemiddelde fase Minimale fase
Kartering ² 100% 96% 36% 11% % totaal 11% 10% 4% 1% Boor-onderzoek ² 100% 84% 57% 29% % totaal 19% 16% 11% 5% Proefputjes ² 100% 77% 47% 25% % totaal 70% 54% 33% 17% Archeologie 100% 80% 48% 23%
Tabel 6: De percentages van aangetroffen vondsten per fase, de fase aangemerkt met een ² slaat op het percentage binnen de onderzoeksfase ten opzichte van de intensieve fase. Het percentage van het totaal, slaat op het percentage van de originele 260 vondsten. De regel archeologie geeft de som weer van de percentages van alle onderzoeksmethoden per fase.
Het valt op dat het aantal vondsten netjes met de minder intensieve fases terugloopt. Dit gemiddelde is ten opzichte van het boor en proefputten onderzoek eigenlijk ook te verwachten. Alleen bij de veldkartering gaat dit principe niet op, omdat de veldkartering niet qua oppervlakte ingeperkt is maar grotendeels op de verschillende dagen (zie 3.1) waarbij gekarteerd is. Aangezien de beslissing om te karteren spontaan in het veld genomen is nadat het oorspronkelijke onderzoeksdoel en pve opgesteld was bestond hiervoor geen van te voren bedachte strategie voor. Wellicht had dit betere aansluiting op de vergelijking met de andere prospectiemethoden kunnen betekenen. De waarde van een veldkartering blijkt echter wel uit de verkregen gegevens en is daarom bewust ondanks de beperkingen in het onderzoek meegenomen.
Fase: Maximale fase Uitgebreide fase Gemiddelde fase Minimale fase
Kartering 28 27 10 3
Boor-onderzoek 49 41 28 14
Proefputjes 183 141 86 45
De kosten en baten per onderzoeksfase zijn met behulp van figuur 1 en 2 weergegeven, het resultaat in de vorm van een kostprijs per stuk archeologie is in figuur 3 weergegeven. Het valt op dat de veldkartering de meeste archeologie voor de laagste prijs oplevert. Verder blijkt dat het boor-onderzoek het duurste onderdeel is. Echter zijn de gegevens verkregen bij de boorbeschrijvingen over de bodemopbouw (intactheid bodem, beschrijving van de lagen) niet meegenomen als mogelijke indicator voor archeologie. Hoewel voorgenoemde vaak wel vanuit boorcampagnes meegenomen wordt met betrekking tot het advies ten opzichte van de archeologische verwachting.
Figuur 1: Het resultaat aan archeologie per onderzoeksfase (maximale fase).
Figuur 2: de kostprijs per onderzoeksfase (maximale fase).
onderzoeksaandeel
veldkartering booronderzoek proefputjes
kostprijs per onderzoeksfase
Figuur 3: de kostprijs in euro (€) per geborgen stuk archeologie per prospectiemethode per onderzoeksfase.
Figuur 4: de kostprijs in euro (€) per m² per prospectiemethode per onderzoeksfase.
Wanneer de kostprijs per eenheid archeologie wordt weergegeven valt pas op hoe kostbaar boor-onderzoeken eigenlijk zijn, er wordt bijzonder weinig materiaal geborgen en de kosten zijn groot. Nu is er bij het boor-onderzoek het verzamelde houtskool meegenomen in de kostprijs berekening. Zou dit niet gedaan zijn zouden de kosten meer dan verdubbeld zijn in figuur 3. De prijs per m² blijft natuurlijk gelijk. Tevens is er tot nog toe geen onderscheid gemaakt tussen materiaal in de bouwvoor en materiaal daar onder. Wat er gebeurt wanneer materiaal uit de bouwvoor buiten beschouwing wordt gelaten valt af te lezen uit tabel 8.
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
veldkartering booronderzoek proefputje
maximale fase uitgebreide fase gemiddelde fase minimale fase 0 0,05 0,1 0,15 0,2 0,25 0,3 0,35 0,4 0,45 0,5
vledkartering booronderzoek proefputjes
fase Maximale fase Uitgebreide fase Gemiddelde fase Minimale fase
boor-onderzoek 21 19 12 5
proefputjes 26 20 8 2
Tabel 8: aanwezige archeologie onder de bouwvoor. De veldkartering is niet meegenomen in deze tabel aangezien alle vondsten bij voorbaat uit de bouwvoor geborgen worden.
Als we het aangetroffen houtskool ook nog zouden weglaten dan blijft er in de maximale fase nog 5 stuks vuursteen over. Het gaat om 4 splinters en een verbrand vuursteen brokje, drie keer een b boring en twee keer een c boring. In tabel 8 zou er dan staan, 5,5,3,0
3.5 Gevolgen van het terugschalen
Het terugschalen van de maximale fase naar de minimale fase heeft ook gevolgen voor de
gebruikelijk gehanteerde waarderingscriteria van de vindplaats. Met het terugschalen loopt vooral het aantal vondsten terug en de inzichten in de bodemopbouw. Het teruglopend aantal materiële vondsten kan als gevolg hebben dat een vindplaats niet als zodanig herkend wordt er daardoor vrijgegeven wordt wegens ontbreken van archeologie. Wanneer het onderzoek teruggeschaald wordt valt er daarnaast minder te zeggen over de bodemgesteldheid wat ernstige gevolgen kan hebben. Zo kan het voorkomen dat door de beperkte steekproef er besloten wordt een terrein op te graven wat eigenlijk voor 90% verstoord is maar door de geringe steekproef leek het een intacte vindplaats. Maar het werkt ook andersom. Een vindplaats wordt als verstoord aangemerkt, terwijl bij het bouwrijp maken vervolgens anders blijkt.
Omdat de criteria waarop men wel of geen vervolgonderzoek plaats laat vinden gebaseerd wordt op het advies van de uitvoerende archeoloog en de mening van het bevoegd gezag, is het moeilijk de gevolgen van het terugschalen goed weer te geven. Er bestaat immers geen tabel die vertelt dat je minimaal x stuks archeologie moet aantreffen om een vervolgonderzoek te rechtvaardigen, of een beschermingprogramma moet worden toegepast. De waarderingstabel voor een vindplaats als geheel zoals deze in de KNA vermeld staat spreekt alleen over de kwaliteit van de artefacten en de gaafheid van de vindplaats. Om toch een uitspraak te kunnen doen over het terugschalen puur op het aantal stuks archeologie in combinatie met de eventuele bodemopbouw (gegevens van onder de bouwvoor) kijken we naar elke onderzoeksmethode afzonderlijk . Ik gebruik hiervoor tabel 6. Ten opzichte van de kartering levert de gemiddelde fase nog steeds voldoende materiaal op om mijn inziens een vervolgonderzoek te rechtvaardigen. Bij het booronderzoek kijk ik naar tabel 8, het materiaal dat onder de bouwvoor vandaan komt, waarbij de gemiddelde fase toch wel het minimum aan materiaal oplevert om iets over de vindplaats te kunnen zeggen. De resultaten van de
Hoofdstuk 4 Beleidsadvies en slotoverwegingen
De steentijdarcheologie is in het algemeen een moeilijk deel van het archeologisch erfgoed. Om er goed grip op te krijgen is er doorgaans intensief onderzoek door gespecialiseerde onderzoekers nodig. Aangezien specialisten duur en dun bezaaid zijn zal er meestal niet aan deze voorwaarde kunnen worden voldaan. Door de Maltawetgeving zal er zeker in de beginfase, het prospectief onderzoek, vrijwel nooit op een manier geprospecteerd worden die de steentijd archeologie behoeft. Het is daarom van groot belang zo veel mogelijk van de te ontstane problemen vroeg te tackelen. Dit zou mogelijk zijn door het prospectief onderzoek zo op te zetten dat, zeker in het veld, de
gespecialiseerde kennis niet aanwezig hoeft te zijn. Dit kan bereikt worden door strategieën in te zetten die een zo groot mogelijke tref- en vindkans hebben. De trefkans is het verband tussen de omvang van het te vinden fenomeen en de afstand tussen de meetpunten (RAAP 1000, pp 31). De vindkans is de kans om in je selecte steekproef een of meer archeologische vondsten aan te treffen (RAAP 1000, pp 39,40). In het verleden werd met een kosten- baten overweging in het achterhoofd getracht een optimumstrategie te ontwikkelen door te kijken hoeveel boringen per hectare nodig zijn om een steentijdvindplaats te vinden. Met de standaard methode(RAAP 1000, pp 33) van 6 boringen per hectare (40 bij 50 meter grid) kun je misschien wel de bodemgesteldheid (intact, podzollering) van de bodem bepalen. De archeologische trefkans is echter ontzettend laag. Hoe zou het beter kunnen? Deze vraag die al geruime tijd speelt is niet zo maar eenduidig te beantwoorden. Voor de Veenkoloniën met een landschap dat lange tijd onder het veen heeft gelegen en archeologisch gezien pas sinds kort aan de effecten van erosie bloot staat is er wel degelijk een antwoord mogelijk. Het prospectieproces zal echter anders opgezet dienen te worden.
Een groot deel van het proces kan al voor het eigenlijke veldwerk gedaan worden. Het
bureauonderzoek zou uit ten minste twee belangrijke afwegingen moeten bestaan. Ten eerste de al bekende archeologische waarnemingen, en dan niet exclusief de meldingen zoals deze in archis2 vermeld staan, maar ook de kennis die bij de lokale amateur archeologen aanwezig is. Een derde groep die ook geraadpleegd zou kunnen worden is de eigenaar of in het geval dat de eigenaar een rechtspersoon is, de vorige eigenaar(en) van het te onderzoeken gebied. Ten tweede is het reliëf van het plangebied van grote waarde, de al bekende kennis dat mensen in de steentijd bepaalde
voorkeur voor landschappelijke elementen (een hoger gelegen gebied niet verder dan +- 500 meter van water)hadden, zou ook meegenomen moeten worden.
name een DO onderzoek gemakkelijk geïntegreerd kunnen worden. Ook maakt het de noodzaak tot proefsleuven onderzoek alvorens te bepalen of een DO nodig is, in sommige gevallen overbodig.
Afbeelding 6: Inzicht in de bodemgesteldheid door middel van het aanleggen van een vierkante meter putje. De bladvormige zwarte plekken zijn ploegsporen in het vlak. De van zuidwest naar noordoost lopende grijze baan is een klein greppeltje wat gegraven is om de harde B oerlaag te doorbreken om zo de waterhuishouding op de dekzandkop te verbeteren.
De greppels die gegraven zijn om door de B laag te breken zijn een verstoring ,en binnen het onderzoeksgebeid kwamen ze over de gehele dekzandkop voor. De onderlinge afstand tussen elke greppel was ongeveer 1 meter en de greppels hadden een breedte die varieerde tussen de 10 en 20 cm. Aangezien het doel van de greppels bestond uit het doorbreken van de harde ijzerrijke B laag is de grond eigenlijk alleen maar omgezet. Hierdoor is de verplaatsing van eventueel archeologisch materiaal beperkt gebleven. Het aanleggen van de greppeltjes moet kort na het in gebruik nemen van de vrijgekomen percelen gebeurd zijn aangezien de vulling vaak uit restveen, E horizont en B horizont materiaal bestaat. Het informatiepotentieel van deze greppeltjes kan wellicht groter zijn dan je in eerste instantie zou verwachten van een verstoring. Er zou dan wel een andere
opgravingstrategie voor ingezet dienen te worden speciaal voor deze verstoringen.
11 stuks vuursteen onder de bouwvoor is voor een steentijdvindplaats zeer arm. Aan de andere kant is een percentage van 3,2 % (van het totale aantal vuursteen) aan werktuigen aardig hoog.
De Malta wetgeving heeft tot doel het beschermen van het bodemarchief en als dat niet mogelijk is het beschermen van het archief door de informatiewaarde elders (rapportage/depositionering) te herbergen. Zodat in de toekomst vragen die nu nog niet gesteld worden beantwoord kunnen worden. Als we de bouwvoor blijven wegschuiven voldoen we dus eigenlijk niet aan de gestelde eis.
Zo ver te gaan nu te stellen dat de bouwvoor van nu af aan altijd meegenomen dient te worden wil ik niet gaan. Dit is echt vanuit een kosten baten analyse voor de commerciële archeologie niet
haalbaar. Voor de wetenschap echter en dan met name de universiteiten en onderzoeksinstellingen zou ik voor steentijdvindplaatsen aanraden er wat mee te doen. Ik denk dan met name aan een soort van extrapolatie formule waarmee met behulp van een veldkartering en het archief onder de
bouwvoor berekend zou kunnen worden wat er ongeveer aan materiaal verloren is gegaan met het wegscheppen van de bouwvoor. Met deze formule die vanzelfsprekend voor elke vondstregio aan de hand van landschappelijke elementen en grondgebruik door de historie heen vast gesteld dient te worden. Zou zonder de bouwvoor volledig veilig te stellen toch een waardering van de verloren archeologie uit de bouwvoor gemaakt kunnen worden.
Kort samengevat beveel ik aan:
1 Dat het beter is om niet te boren, vanwege de hoge kosten en lage opbrengst.
2 Wel een oppervlakte kartering uit te voeren en daarbij de ideale vondstomstandigheden zo ruim mogelijk proberen te creëren.
3 Het plaatsen van enkele vierkantenmeter putjes op tactische plaatsen, kop, flank en dal. Waarbij een minimum van 3 putjes per hectare wenselijk is.
Hoe waardevol is de vindplaats HS-10 KAWOT(KielsterAchterWeg Oude Tankstation) nu eigenlijk? De vindplaats is een uitloper van een dekzandkop die gedeeltelijk aan de andere kant van de weg ligt en grotendeels onder de Kielsterachterweg. De informatiewaarde is mogelijk dus voor een groot deel verdwenen. Maar er is ook nog een gedeelte van de kop aan de andere kant van de weg. Wellicht dat beide zijden van de weg nog informatie over de vindplaats op zullen leveren in de toekomst. Het is ook zeer waarschijnlijk dat op de kop nog enkele haardkuilen aanwezig zijn, mede door de grote hoeveelheid verbrand vuursteen dat aangetroffen is. Dit gegeven alleen al maakt de mogelijke informatiewaarde van de vindplaats een stuk groter. Tevens vind ik de aangelegde
Literatuur Literatuur
Groenendijk, H.A. , 1997. Op zoek naar de horizon – Het landschap van Oost-Groningen en zijn
bewoners tussen 8000 voor Chr. En 1000 na Chr. Groningen.
Groenewoudt, B.J. , 1994. Prospectie, waardering en selectie van archeologische vindplaatsen: een
beleidsgerichte verkenning van middelen en mogelijkheden. , Nederlandse archeologische rapporten
17. Amersfoort.
Hiskes, J.W. , 1973. De veenkoloniën. Haren.
Smit, B.J., 2010. Valuable flints: research strategies for the study of early prehistoric remains from the
Pleistocene soils of the northern Netherlands. Groningen
Tol, A.J., Verhagen, J.W.H.P., Borsboom, A.,verbruggen, M., 2004. Prospectief boren; een studie naar
de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van boor-onderzoek in de prospectiearcheologie. , Raap- Rapport 1000. Amsterdam..
Voorthuijsen, A. , 2010. Wat doen we met de scherven., Binnenlands bestuur 24. Deventer. Willemse, N., Verhelst, E., Scholte Lubberink. H. , 2010. Prospecteren is een vak: Naar de
Bijlagen
Karterings-resultaten 42
Boor-resultaten 43
Coördinaten van puntvondsten en –monsters.
Vondst-nummer
X-coördinaat Y-coördinaat NAP-hoogte
opmerkingen
001 82.45 64.65 +2.33 Kling.
002 52.70 37.30 +2.66 Kling.
003 32.80 37.90 +2.77 Micro kling met retouche. (A spits)
004 49.90 38.00 +2.70 Afslag.
005 46.70 35.10 +2.65 Verbrande vuurstenen afslag.
006 125.00 24.00 +1.59 Afslag.
007 60.60 15.20 +2.29 Verbrand vuursteen.
008 50.00 82.70 +2.65 Afslag.
009 62.00 50.00 +2.62 Afslag.
010 106.50 74.20 +2.02 Afslag.
011 17.90 79.00 +2.97 Verbrande vuurstenen afslag. 012 3.20 82.80 +3.12 Verbrande vuurstenen afslag.
013 28.80 76.60 +2.94 Verbrand vuursteen.
014 31.80 79.70 +2.83 Potlid.
015 34.80 79.70 +2.82 Verbrand vuursteen.
016 36.60 80.20 +2.77 Verbrand vuursteen.
017 38.20 81.10 +2.76 Verbrande vuurstenen afslag.
018 39.00 80.50 +2.74 Verbrand vuursteen.
019 39.90 67.70 +2.64 Verbrand vuursteen.
020 23.90 63.60 +3.00 Afslag.
021 48.90 76.60 +2.65 Verbrande vuurstenen afslag.
022 58.70 75.30 +2.54 Verbrand vuursteen.
023 29.30 60.20 +2.98 Verbrand vuursteen.
024 41.90 33.90 +2.74 Verbrand vuursteen.
025 66.70 36.80 +2.53 Verbrande vuurstenen afslag.
026 71.60 35.20 +2.46 Afslag.
027 16.75 30.90 onbekend Verbrande vuurstenen afslag.
028 80.30 15.60 onbekend Afslag.
Puntlocatieformulier
GIA
paraafOpdrachtgever / contactpersoon: D.C.M. Raemaekers Bevoegd gezag: Groninger Instituut voor Archeologie (GIA)
GIA-Projectcode/jaar:GIA99/2008 Gemeente: Hoogezand-Sappemeer Archis-Meldingsnummer: 27963 Provincie: Groningen
Projectleider: D.C.M. Raemaekers Kaartblad: 12EN Toponiem: Kielsterachterweg,
“oude tankstation”
9-12
Boorpunt: A B C D Opmerkingen/ Stratigrafie
01 gv gv gv gv 0-35 bouwvoor, 35-46 Inspoelingslaag, donkerbruin, zeer fijn, lemig zand, 46-55 Bruin, fijn, lemig zand, 55-64 bruinig geel, fijn, minder lemig zand, 64-70 geel zeer zijn zand, 70- geel zeer fijn, dekzand. Einde boring 100cm.
02 vst vst gv gv 0-28 bouwvoor, 28-38 Inspoelingslaag, asgrijs, fijn lemig zand, 38-74 verstoorde laag, zie ook foto 001, 74- geel zeer fijn dekzand. Einde boring op 90 cm vanwege verstoring B boring ook gekarteerd: 0-26 bouwvoor, 26-30
inspoelingslaag, asgrijs fijn lemig zand, 30-46 grijzig bruin, fijn, lemig zand, 46-48 licht grijs, fijn lemig zand, 48-69 grijs, deels bruine insluitingen, fijn lemig zand, 69- geel, zeer fijn, dekzand. Einde boring 90cm
03 vst
hk
gv vst gv 0-32 bouwvoor, 32-50 inspoelingslaag, asgrijs, fijn lemig zand, 50-62 grijzig bruin fijn lemig zand, 62-70 bruin fijn licht lemig zand, 70-97 bruinig geel, fijn minder lemig zand, 97- geel, zeer fijn dekzand. Einde boring 110 cm
04 vst gv vst gv 0-35 bouwvoor, 35-45 zwart bonkveen, 45-60 zwart grijs fijn zand, 60-90 bruin geel fijn lemig zand, 90- geel grijs/wit dekzand. Einde boring 110cm
05 gv gv gv vst 0-40 bouwvoor, 40-65 bruin zwarte zandlaag die steeds lichter wordt, 65- geel dekzand. Einde boring 80cm
06 vst vst vst gv 0-25 bouwvoor, 25-60 bruin zwarte zandlaag, 60-70 geel bruin zand, 70- geel dekzand. Einde boring 90cm (gecorrigeerd)
07 gv gv gv gv 0-25 bouwvoor, 25-35 grijs fijn zand, 35-40 bruin zwart fijn zand, 40-50 bruin geel dekzand met zwarte insluitsels 50- fijn bruin geel dekzand. Einde boring 70 cm
08 gv gv gv gv 0-30 bouwvoor, 30-50 donker bruin zand 50- bruin geel dekzand. Einde boring 70cm
09 gv gv gv gv 0-30 bouwvoor, 30-35 zwart bruinig zand, 35-55 bruin geel zand 55- bruin geel dekzand einde boring 70cm
10 gv gv gv gv 0-30 bouwvoor, 30-35 venig humeus bruin zwart zand met organische insluitsels, 35-60 zwart bruin veen met
organische insluitsels, 60-70 zwart bruin donker zand, 70- grijzig geel dekzand. Einde boring 90cm
11 vst
hk
hk gv hk 0-25 bouwvoor, 25-37 grijs bruin fijn zand, 37-65 bruin fijn zand, met inspoelingsvlekken, 65- geel fijn zand, dekzand. Einde boring 80cm
Boorpunten
GIA
paraafOpdrachtgever / contactpersoon: D.C.M. Raemaekers Bevoegd gezag: Groninger Instituut voor Archeologie (GIA)
GIA-Projectcode/jaar:GIA99/2008 Gemeente: Hoogezand-Sappemeer Archis-Meldingsnummer: 27963 Provincie: Groningen
Projectleider: D.C.M. Raemaekers Kaartblad: 12EN Toponiem: Kielsterachterweg,
”oude tankstation”
12 Gv 150 Aw? HK 130 Vst HK 150 Hk 140
0-36 bouwvoor, 36-42 grijs zeer fijn zand,42-47 grijs bruin fijn zand, 47-146 lichtbruin fijn zand, 146- dekzand. Einde boring 150cm 13 Gv 80 Gv 80 Gv 90 Vst 120
0-38 bouwvoor, 38-46 grijs bruin fijn zand, zwarte
insluitsels, 46-70 bruin fijn zand, 70- dekzand. Einde boring 80cm. 14 Vst 120 Vst 130 hk vst 140 Vst 130
0-26 bouwvoor, 26-30 bonkveen, 30-40 grijs bruin fijn zand, verstoord 40-88 verstoorde laag, 88-108 bruin fijn zand, 108- dekzand. Einde boring 120cm.
15 Vst 140 Vst 110 Vst 120 Vst 120
0-29 bouwvoor, 29-40 bruin grijzig zand, 40-65 donker bruin zand, 65-130 geel bruin zand, 130- dekzand. Einde boring 140cm. 16 HK Vst 150 Vst 90 Vst 90 HK Vst 90
0-32 bouwvoor, 32-43 verstoorde B, 43-80 verstoorde C, 80-150 C. Einde boring 80-150cm. 17 Vst 90 Vst 80 Vst 110 Vst 95
0-26 bouwvoor, 26-34 B, 34-90 B/C, 90 C. Einde boring 90cm. 18 Vst 70 Vst HK 65 Vst 110 Vst HK 100
0-25 bouwvoor, 25-46 verstoorde B, 46-60 verstoorde C, 60- geel dekzand. Einde boring 70cm. (C boring had van 45-105 BC.) 19 Vst 110 GV 100 Vst 110 GV 100
0-32 bouwvoor, 32-35 veen, 35-46 verstoorde C (B en veen), 46-50 C, 50-100 zwart en bruin veen, 100 C dekzand. Einde boring 110cm. 20 GV 110 GV 110 GV 90 GV 110
0-30 bouwvoor, 30-43 verstoorde C met klei insluitsels, 43-80 veen, 43-80-95 verstoorde C,95-96 kleibandje, 96- C
21 GV 70 GV 70 GV 70 GV 70
0-24 bouwvoor, 24-32 B horizon, 32-55 C met B verstoord, 55- C. Einde boring 70cm. 22 GV 70 GV 70 Vst 60 Vst 60
0-25 bouwvoor, 25-38 verstoorde B, 38-58 Verstoorde C, 58- C. Einde boring 70cm. 23 Vst 80 Vst 75 Vst 70 Vst 75
0-28 bouwvoor, 28-46 B, 46-70 C met inspoeling, 70- C. Einde boring 80cm. 24 Vst 70 Vst 60 Vst 70 Vst 80 0-25 bouwvoor, 25-65 B-C verstoord, 65- C.
25 Vst 100 Vst 110 Vst HK 80 Vst 80
0-25 bouwvoor, 25-55 licht verstoorde B, 55-88 B/C, 88 C. Boring C heeft een intacte C op 65cm diepte. Boring B heeft tussen 25 en 65 cm diepte veel grijze aarde door de B horizon heen. Einde boring 100cm.
26 GV 120 Vst 90 GV 90 GV 90
0-25 bouwvoor, 25-45 verstoorde asgrijze laag met
bouwvoor, 45-58 B, 58-60 verstoorde asgrijze B, 60-90 B /C , 90- C Einde boring 120 cm. 27 Vst 85 Vst HK 70 HK 60 Vst 65 0-25 bouwvoor, 25-45 B (grijsbruin), 45-56 B (donkerbruin), 56- C. Einde boring 85cm.
28 GV 80 GV 80 GV 80 GV 80
0-25 bouwvoor, 25-35 asgrijze bouwvoor, 35-55 B, 55-75 B/C overgang naar C, 75- C. Einde boring 80cm.
29 HK 120 HK Vst 110 HK 110 HK 110
0-32 bouwvoor, 32-45 venige laag,
45-65 verstoorde C, 65-85 zwarte laag met veel HK, 85-105 verstoorde C met B, 105- C. Einde boring 120cm.
30 GV 100 Vst 140 HK 130 GV 120
0-25 bouwvoor, 25-45 venige zwarte laag, 45-85 veen, 85-90 kleibandje met HK. 85-90- C. Einde boring 100cm.
31 Vst HK 70 HK Vst 65 Vst 65 Vst 70
0-25 bouwvoor, 25-35 grijsbruine B, 35-55 B/C die lichter van kleur wordt naarmate hij dieper komt, 55- C. Einde boring 70cm 32 Vst 60 Vst 50 Vst HK 60 Vst 55
0-25 bouwvoor, 25-34 bruine B, 34-45 B/C, 45-C. Einde boring 60cm. 33 Vst HK 60 GV 60 HK 55 GV 60
0-25 bouwvoor, 25-33 B, 33-48 B/C, 48- C Einde boring 60cm. 34 Vst 70 Vst HK 75 Vst 70 Vst 75
0-25 bouwvoor, 25-35 B, 35-65 B/C, 65- C. Einde boring 70cm. 35 Vst 90 Vst 70 Vst 80 Vst 70
36 GV 90 Vst 80 HK 90 GV 90
0-25 bouwvoor, 25-28 venig zand, 28-43 veen, 43-64 lichtbruin zwart lemig zand, 64-85 B, 85- C. Einde boring 90cm. 37 GV 90 GV 80 GV 70 GV 65 0-26 bouwvoor, 26-58 B, 58-82 verrommelde B/C, 82- C. Einde boring 90cm. 38 Vst 75 GV 60 GV 65 GV 60
0-28 bouwvoor, 28-40 B-B/C 40- C Einde boring 75cm.
39 GV 70 GV 70 GV 70 GV 70
0-25 bouwvoor, 25-50 veen, 50- C Einde boring 70cm.
40 GV 100 GV 100 GV 100 GV 95
0-22 Bouwvoor, 22-40 veen met C dekzand verstoring, 40-90 veen, 40-90-94 kleibandje, 94- C dekzand. B boring veen, dekzand , veen, dekzand laag opbouw… einde boring 100cm. 41 Vst 90 Vst 90 GV 90 GV 80
0-68 bouwvoor, 68-78 B, 78-85 C, 85- C dekzand. Einde boring 90cm. 42 Vst 80 Vst 70 Vst 65 GV 70
0-34 bouwvoor, 34-68 B, 68- C. Einde boring 80cm.
43 Vst 70 Vst HK 68 Vst 85 GV 70 0-28 bouwvoor, 28-45 B, 45-55 B/C, 55- C. In boring C en D is er boven de B laag een 10 cm A horizont
aanwezig. Einde boring 70cm.
44 GV 70 GV 70 GV 70 Vst 60 0-28 bouwvoor, 28-35 B, 35-60 B/C, 60-65 C, 65- C dekzand. Einde boring 70cm
45 GV 70 GV 70 GV 70 Vst 70
0-28 bouwvoor 28-35 verrommelde B met bouwvoor, 35-55 B/C, 55-63 B, 63- C. In boring B en C is houtskool aangetroffen, echter te klein om mee te nemen. Einde boring 70cm.
46 GV 80 Vst 80 Vst v.Vst 90 GV 80
47 GV 90 HK 90 GV 90 Vst 90
0-28 bouwvoor, 28-50 verrommeld veen, 50- C. Einde boring 90cm. 48 GV 110 GV 90 GV 80 GV 105 0-30 bouwvoor, 30-45 B, 45-57 verrommelde B/C, 57- C. Tussen 60 en 100 cm in C laag zijn inspoeling en wortelgangen te zien. Einde boring 110cm
49 HK 103 HK 100 HK 95 HK 90 0-25 bouwvoor, 25-28 C, 28-29 bouwvoor, 29-39 C, 39-40 bouwvoor, 40-45 C, 45-50veen, 50-55 HK in zwarte laag, 55-80 zwarte grondlaag met HK, 80-90 B, 90- C. Einde boring 103cm. 50 GV 100 GV 90 GV 95 GV 95
0-30 bouwvoor, 30-74 veen, 74-77 kleibandje, 77- C. In D boring op 52 cm dun laagje (1cm) zand aanwezig. Einde boring 100cm. 51 Vst 85 GV 80 GV 80 GV 85 0-28 bouwvoor, 28-40 verrommelde B, 40-48 B, 48-60 verrommelde C, 60-75 C, 75- C dekzand. Einde boring 85cm. 52 Vst 85 Vst 90 Vst 90 GV 80
0-30 bouwvoor, 30-45 B, 45-70 geleidelijke overloop van B naar C, 70-80 C, 80- C dekzand. Einde boring 85cm. 53 Vst HK 100 GV 90 GV 100 GV 110
0-30 bouwvoor, 30-75 verrommelde B, 75- C. Einde boring 100cm. 54 GV 90 Vst 90 GV 90 GV 85 0-30 bouwvoor, 30-60 B/C, 60-80 C, 80- C dekzand. Einde boring 90cm. 55 GV 80 Vst 85 Vst HK 100 GV 95 0-25 bouwvoor, 25-40 B, 40-50 B/C geleidelijke overloop naar C, 50-70 C, 70- C dekzand. Einde boring 80cm. 56 Vst HK 95 GV 90 Vst 95 Vst HK 90
58 GV 65 GV 75 GV 60 GV 80 0-25 bouwvoor, 25-36 B, 36-50 B/C, 50- C Dekzand. Einde boring 65cm. 59 HK 90 GV 80 GV 80 GV 80
0-30 bouwvoor, 30-55 veen, 55-57 kleibandje, 57- C dekzand. Einde boring 90cm.
60 GV 110 GV 100 GV 100 GV 100
0-30 bouwvoor, 30-45 verrommelt veen/zand, 45-48 geelzandlaagje, 48-70 verrommelt veen, 70-74 C, 74-76 zwart zand, 76-88 veen, 88-92 C, 92-98 veen, 98- C dekzand. Einde boring 110cm.
61 GV 120 GV 110 GV 120 GV 115
0-105 verstoorde bouwvoor met onderin verstoord grijs zand, 105- C dekzand. Einde boring 120cm.
62 Vst 75 GV 85 HK 80 GV 75 0-35 bouwvoor, 35-50 B, 50-60 B/C, 60- C dekzand. Einde boring 75cm. 63 GV 60 GV 70 GV 75 GV 70
0-25 bouwvoor, 25-45 B, 45- C dekzand. Einde boring 60cm. 64 Vst 60 GV 65 GV 70 GV 75
0-30 bouwvoor, 30-40 B, 40- C dekzand. Einde boring 60cm. 65 GV 75 HK 70 GV 65 GV 65 0-25 bouwvoor, 25-35 B, 35-45 B/C, 45- C dekzand. Einde boring 75cm. 66 GV 60 GV 65 GV 60 GV 65
0-30 bouwvoor, 30-40 verstoorde B, 40- C dekzand. Einde boring 60cm. 67 GV 65 GV 65 GV 65 GV 65
0-30 bouwvoor met onderin brokjes veen, 30- C dekzand. Einde boring 65cm.
68 GV 65 GV 65 GV 65 GV 65
69 GV 75 GV 70 GV 70 GV 75 0-35 bouwvoor
35- C dekzand. Einde boring 75cm.
70 GV 75 GV 80 GV 100 GV 90
0-35 bouwvoor, 35-75 bonkveen op 50-55grijs zandlaagje, 75-85 kleibandje, 85- C dekzand. Einde boring 100cm. (gekozen voor C boring)
71 GV 100 Vst 95 GV 70 Vst 95
0-30 bouwvoor, 30-45 A, 45-60 venig zand, 60-70 verrommelde B, 70-87 geel grijs zand, 87- C dekzand. Einde boring 100cm. 72 Vst 105 Vst 100 Vst 95 Vst 120
0-28 bouwvoor, 28-40 venige laag, 40-50 verrommelde zand/veen laag, 50-85 grijze A laag, 85-90
verrommelde A/C laag, 90- C dekzand. Einde boring 105cm. 73 GV 115 GV 110 GV 90 GV 90
0-40 bouwvoor, 40-90 verrommelde veenlaag, 90-95 verrommelde A laag, 95-105 verrommelde C, 105- C dekzand. Einde boring 115cm.
74 GV 150 GV 120 GV 105 GV 110
0-45 bouwvoor, 45-95 veen met op 68-78 een zwart/grijs zandlaagje, 95-110 zwart/grijs zand, 110-115 B, 110-115-150 overgang B/C 150- dekzand. Einde boring op 150cm. 75 GV 140 HK 140 GV 110 GV 120
0-48 bouwvoor, 48-68 veen, 68-90 verrommelde C / veen, 90-100 veen, 100-115 l zwart/grijs zand, 115-120 lichte C, 120- C dekzand. Einde boring 140cm.
76 Vst. 155 HK 160 GV 135 Vst 120
0-45 bouwvoor, 45-110 veen, 110-125 lemig zand, 125-145 grijs zand, 125-145- C dekzand. Einde boring 155cm.
77 GV 135 GV 130 GV 125 Vst 115
0-30 bouwvoor, 30-60 veen, 60-70 zwarte zandlaag, 70-110 veen, 110-125 verrommelde C, 125- C dekzand. Einde boring 135cm. 78 GV 145 GV 130 GV 120 GV 125
0-50 bouwvoor, 50-75 verrommelde bouwvoor/veen laag, 75-125 veen, 125- C dekzand. Einde boring 145cm. 79 GV 125 GV 120 GV 120 GV 120
80 Vst 120 GV 120 GV 110 GV 110