Oordeel van het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit over de uitvoering van de universele dienst door Koninklijke PostNL B.V. wat betreft de norm voor het postvestigingenbeleid en de kwaliteit van het postvervoer binnen Nederland in het jaar 2010
Ons kenmerk : OPTA/AM/2012/200204 Zaaknummer : 11.0117.01
Datum : 25 januari 2012
1 Inleiding
1. Koninklijke TNT Post B.V., waarvan de naam met ingang van 31 mei 2011 is veranderd in Koninklijke PostNL B.V. (hierna: PostNL), dient als verlener van de universele postdienst bij de uitvoering van haar postvestigingenbeleid en wat betreft de kwaliteit van de standaard overnight service te voldoen aan wettelijke verplichtingen voortvloeiend uit de Postwet 2009, het Postbesluit 2009 en de Postregeling 2009. PostNL dient de jaarlijkse rapportage ter zake op grond van artikel 9 van de Postregeling 2009 voor 1 juni van elk jaar aan het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college) te verstrekken.
2. Het college is op grond van artikel 37 van de Postwet 2009 belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Postwet 2009 bepaalde. In dit kader beoordeelt het college of PostNL voldoet aan de normen betreffende de uitvoering van het postvestigingenbeleid en de kwaliteit van het postvervoer binnen Nederland.
3. Het oordeel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 gaat het college in op de procedure die hij heeft gevolgd om tot zijn oordeel te komen. Vervolgens gaat hij in paragraaf 3 per rapportage-eis in op wat PostNL over de uitvoering hiervan heeft gerapporteerd en wat zijn bevindingen hierover zijn. Tot slot geeft het college in paragraaf 4 zijn eindoordeel.
2 Gevolgde procedure
4. In het kader van zijn onderzoek naar de postbezorging heeft het college bij brief van 22 december 2010
1PostNL verzocht om alle gegevens en informatie waarover zij beschikt ten aanzien van de kwaliteit van haar postbezorging in 2010. PostNL heeft hierop in haar brief van 14 januari 2011
2aangegeven dat zij op basis van de op haar rustende wettelijke verplichtingen en volgens de wettelijk gestelde vereisten de rapportage ten aanzien van de overkomstduur overnight service brieven in 2010 vóór 1 juni 2011 aan het college zou overleggen. Het college heeft in zijn brief van 23 februari 2011
3vastgesteld dat PostNL daarmee heeft geweigerd om hem de op grond van artikel 39 van de Postwet 2009 verlangde gegevens en informatie te verstrekken. Daarbij heeft het college PostNL in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen vijf werkdagen de verlangde gegevens en informatie te verstrekken. PostNL heeft vervolgens in haar brief van 9 maart 2011
4aangegeven dat zij heeft
besloten het gedeelte van de jaarlijkse rapportage over 2010 dat betrekking heeft op de overkomstduur
1 Kenmerk: OPTA/AM/2010/203574.
2 Kenmerk: 11/PA/U/001.
3 Kenmerk: OPTA/AM/2011/200344.
4 Kenmerk: 11/PA/U/008.
eenmalig vervroegd aan het college te doen toekomen.
5In zijn brief van 22 maart 2011
6heeft het college PostNL medegedeeld dat zij niet de door hem gevorderde informatie heeft verstrekt en dat PostNL daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 39, eerste en derde lid, van de Postwet 2009 heeft gehandeld. Het college heeft daarbij aangegeven dat het besluit van PostNL om de jaarlijkse
rapportage over de overkomstduur medio april 2011 aan het college te verstrekken daaraan niet af kan doen.
5. Bij brief van 19 april 2011
7heeft PostNL aan het college gerapporteerd over de kwaliteit van de standard overnight service over het jaar 2010. Bij de bij deze brief gevoegde rapportage ‘Kwaliteit overnight service brieven 2010’ heeft PostNL de uitkomsten van de onderzoeken die Intomart GfK heeft uitgevoerd digitaal meegeleverd.
6. Over de uitvoering van het postvestigingenbeleid heeft PostNL bij brief van 30 mei 2011
8gerapporteerd. De postvestigingenrapportage bestaat uit twee onderdelen: ‘Postvestigingenbeleid, overzicht van de uitvoering in 2010’ (hierna: Rapportage) en ‘Appendix, postvestigingenbeleid, overzicht van de uitvoering in 2010’ (hierna: Appendix). In de Rapportage rapporteert PostNL over de wijze waarop zij in 2010 uitvoering heeft gegeven aan de wettelijke normen uit de Postwet 2009 en de Postregeling 2009. In de Appendix geeft PostNL de kwantitatieve gegevens over postvestigingen en is tevens een accountantsverklaring opgenomen. De accountantsverklaring verklaart dat de in de Appendix opgenomen kwantitatieve gegevens op basis van de relevante grondslagen juist en volledig zijn en dat de inhoudelijke omschrijvingen van de betreffende hoofdstukken aansluiten op hetgeen op grond van de postregelgeving aan informatie verstrekt dient te worden. De informatie uit de Appendix heeft PostNL ook digitaal aan het college ter beschikking gesteld.
7. Het college heeft de rapportages van PostNL getoetst aan de eisen van de Postwet 2009 en de Postregeling 2009. Het college heeft de rapportages tevens getoetst aan de hand van zijn rapportage- eisen en rapportageprofielen.
8. Medewerkers van het college hebben op 11 juli 2011 een gesprek gevoerd met een medewerker van PostNL over de postvestigingenrapportage. Daarop heeft PostNL bij e-mail van 11 juli 2011 en e- mail van 16 augustus 2011 aanvullende gegevens opgeleverd.
9. Het college heeft PostNL bij brief van 19 juli 2011
9verzocht om hem nadere informatie aangaande de rapportage over de overkomstduur te verstrekken, specifiek over de stap die PostNL maakt van de meting naar een gewogen kwaliteitscijfer.
10PostNL heeft – bij haar rapportage – een cd-rom geleverd
5 Dat wil zeggen medio april 2011. Overigens dient het rapport op grond van het onder 7 gestelde van de EN-Norm te worden opgeleverd binnen drie maanden na het einde van de testperiode. Voor 2010 betekende dit dus uiterlijk eind maart 2011.
6 Kenmerk: OPTA/AM/2011/200697.
7 Kenmerk: 11/PA/U/028.
8 Kenmerk: 11/PA/U/038.
9 Kenmerk: OPTA/AM/2011/201662.
10 Het college merkt op dat de weging een significante invloed kan hebben op het resultaat. Zo geeft PostNL een gewogen kwaliteitscijfer van 92,9%, terwijl het ongewogen cijfer 91,9% is.
met daarop de resultaten van de metingen over het gehele jaar.
11Tevens heeft PostNL een bestand geleverd met daarin de uiteindelijke weging en meetresultaten op een geaggregeerd niveau.
12PostNL maakt een weging ten behoeve van de vaststelling van het uiteindelijke kwaliteitscijfer.
13Over de ten behoeve hiervan gebruikte achterliggende wegingsinformatie beschikte het college echter niet. PostNL heeft bij brief van 4 augustus 2011
14op dit verzoek gereageerd. Naar aanleiding van deze brief
hebben medewerkers van het college een nadere vraag gesteld per e-mail van 9 augustus 2011.
PostNL heeft bij e-mail van 11 augustus 2011 op deze vraag gereageerd.
10. In de toelichting die PostNL heeft gegeven, gaat zij in op de vraag van het college om de totstandkoming van de wegingsinformatie te beschrijven. Het college verzocht PostNL echter ook de achterliggende wegingsinformatie te overleggen en specifiek de berekening van de wegingsinformatie in Excel-formaat aan te leveren. Verder heeft het college specifiek verzocht om het
‘Structuuronderzoek Kenmerken Briefpost’ (hierna: SKB). Deze gegevens heeft PostNL niet geleverd.
11. PostNL heeft op 9 september 2011 in Groningen een mondelinge toelichting gegeven op de totstandkoming van de rapportage over de overkomstduur. Hierbij heeft PostNL niet de feitelijke berekeningen of cijfers opgeleverd of in laten zien. Het college heeft tijdens het bezoek aan Groningen PostNL andermaal verzocht om de dataset met volumegegevens te leveren op basis waarvan de volumeaandelen en uiteindelijk het kwaliteitscijfer zijn vastgesteld. Naar aanleiding hiervan heeft PostNL per e-mail van 4 oktober 2011 aangegeven geen aanleiding te zien de gevraagde gegevens uit het SKB aan het college te verstrekken. In zijn brief van 17 oktober 2011
15heeft het college PostNL medegedeeld dat zij daarmee niet de door hem gevorderde informatie heeft verstrekt en dat PostNL daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 39, eerste en derde lid, van de Postwet 2009 heeft gehandeld.
12. Het college heeft per brief van 17 oktober 2011
16bij PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
(hierna: PwC) verzocht om alle gegevens die zij gebruikt heeft bij het controleren van de inrichting en werking van het SKB en het controleren van de bepaling van de weging op basis hiervan ten behoeve van de kwaliteitsrapportage 2010. PwC heeft in reactie hierop per brief van 27 oktober
17aangegeven dat zij van PostNL heeft begrepen dat het college akkoord is gegaan met een voorstel van PostNL om het informatieverzoek in ieder geval op te schorten tot na 7 november 2011. PwC heeft gesteld erop te vertrouwen dat dit betekent dat zij niet aan het bedoelde informatieverzoek hoeft te voldoen.
13. Het college heeft in reactie hierop per brief van 1 november
18vastgesteld dat hij niet aan PwC – of aan PostNL, voor zover dat al relevant zou zijn – heeft medegedeeld dat de informatievordering
11 Genaamd: intomart2010_incl_maand_en_verzenddag 1jan-31dec.
12 Genaamd: Weging kwaliteit losse post incl stakingen 2010_1jan-31dec.
13 Deze wegingspercentages worden weergegeven onder het kopje “volume” in de tabel “Weging kwaliteit losse post incl stakingen 2010_1jan-31dec”.
14 Kenmerk: 11/PA/U/068.
15 Kenmerk: OPTA/AM/2011/202402.
16 Kenmerk: OPTA/AM/2011/202403.
17 Kenmerk: HW/e0228101.
18 Kenmerk: OPTA/AM/2011/202540.
opgeschort zou zijn. Het college heeft PwC verzocht om de in zijn brief van 17 oktober 2011 bedoelde informatie en gegevens alsnog – en uiterlijk op woensdag 9 november 2011 – aan hem te doen toekomen.
14. Medewerkers van het college hebben vervolgens op 7 november met medewerkers van PostNL gesproken over bovengenoemde vorderingen. Hierbij is van PostNL vernomen dat zij de eerder bij haar gevorderde informatie en gegevens op korte termijn alsnog aan het college zou gaan verstrekken.
Dit heeft het college aanleiding gegeven om de vordering aan PwC – bij brief van 8 november 2011
19– op te schorten.
15. PostNL heeft vervolgens per e-mail van 11 november 2011 de gevraagde gegevens geleverd. Dit betrof een aantal tabellen waarin de SKB-meetresultaten zijn opgenomen en een toelichting hierop.
Met deze gegevens heeft het college de door PostNL gerapporteerde resultaten beter kunnen beoordelen.
16. Het college heeft in zijn brief van 22 december 2011
20PostNL in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven op het onderhavige oordeel. PostNL heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en haar zienswijze per brief van 12 januari 2012
21aan het college doen toekomen. De Nota van Bevindingen naar aanleiding van deze zienswijze is bij dit oordeel gevoegd als Annex A. De zienswijze van PostNL heeft niet geleid tot wijziging van de conclusies van het college in zijn oordeel.
3 Bevindingen
17. Onderstaand gaat het college per onderdeel na of PostNL – op grond van diens rapportages – voldoet aan de in de Postwet 2009 en Postregeling 2009 opgenomen bepalingen.
3.1 Het net van dienstverleningspunten
Artikel 16, zevende lid, van de Postwet 2009
De verlener van de universele postdienst zorgt ervoor dat het net van dienstverleningspunten voor het aanbieden van postzendingen en voor het verrichten van andere met het postvervoer samenhangende handelingen ten minste 2000 dienstverleningspunten omvat, waarvan ten minste 902 met een volledig assortiment aan diensten.
Rapportage-eis
PostNL neemt het volgende in haar jaarlijkse rapportage op: het adres en de plaats van de dienstverleningspunten in Nederland, waarbij per dienstverleningspunt aangegeven wordt welk assortiment geboden wordt. Indien het assortiment afwijkt van hetgeen conform artikel 4 Postregeling aangeboden zou moeten worden, wordt per betreffende vestiging vermeld welke delen van het assortiment afwijken. Tevens wordt het aantal dienstverleningspunten, uitgesplitst naar soort, per kwartaal inzichtelijk gemaakt. PostNL maakt hierbij onderscheid tussen de dienstverleningspunten met een volledig of een nagenoeg volledig assortiment van diensten.
19 Kenmerk: OPTA/AM/2011/202596.
20 Kenmerk: OPTA/AM/2011/202858.
21 Kenmerk: 11/JZ/022.
3.1.1 Rapportage PostNL
18. In de Appendix
22vermeldt PostNL het aantal vestigingen per kwartaal, uitgesplitst naar het formuletype en het contractueel overeengekomen assortiment. Vervolgens heeft PostNL met toepassing van een correctiefactor het aantal vestigingen op basis van het gevoerde assortiment gerapporteerd.
23Daarnaast rapporteert PostNL de volledige lijst van dienstverleningspunten met – indien van toepassing – de assortimentsafwijkingen per vestiging.
24Contractueel overeengekomen assortiment
19. Over 2010 heeft PostNL dienstverleningspunten met VPA* gerapporteerd, naast
dienstverleningspunten met VPA
25en NVPA
26. Een dienstverleningspunt met VPA* heeft dezelfde contractuele overeenkomst als een dienstverleningspunt met VPA. Het verschil tussen beide is dat bij de dienstverleningspunten met VPA* niet op de assortimentsonderdelen wordt aangestuurd die het assortiment van een NVPA overstijgen. Er is daarom voor 82 van de VPA*-vestigingen niet vastgesteld of deze vestigingen een volledig postassortiment of slechts een nagenoeg volledig postassortiment voeren.
27Assortiment Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4
VPA 1084 1087 1077 1105
VPA* 203 246 293 569
NVPA 853 835 817 522
Totaal 2140 2168 2187 2196
Tabel 1: # dienstverleningspunten onderverdeeld naar het contractueel overeengekomen assortiment in 2010
20. In Tabel 1 staat het aantal dienstverleningspunten in 2010 weergegeven, onderverdeeld naar het contractueel overeengekomen assortiment. Uit deze tabel blijkt dat PostNL over de vier kwartalen van 2010 over minimaal 2140 dienstverleningspunten beschikte. Van deze dienstverleningspunten voerden er minimaal 1077 een volledig assortiment. Uit de tabel blijkt bovendien dat dienstverleningspunten met NVPA in toenemende mate plaatsmaken voor dienstverleningspunten met VPA*.
Gevoerde assortiment
21. Om de onderverdeling naar het gevoerde assortiment te kunnen vaststellen, dient de accountant van PostNL per kwartaal te controleren of op alle vestigingen het desbetreffende assortiment
daadwerkelijk is gevoerd. Met het oog op de doelmatigheid wordt deze controle jaarlijks uitgevoerd.
Door middel van een correctiefactor wordt per kwartaal het aantal betrokken vestigingen met het daadwerkelijk gevoerde assortiment geschat. In zijn brief van 25 februari 2005
28heeft het college deze werkwijze – met toepassing van een vastgestelde correctiefactor – geaccepteerd. Op basis hiervan
22 Appendix, Tabel 2.
23 Appendix, Tabel 2a.
24 Appendix, Tabel 1.
25 Volledig Post Assortiment.
26 Nagenoeg Volledig Post Assortiment.
27 Appendix, Pagina 5
28 Kenmerk: OPTA/EGM/2005/200354.
kan worden bepaald hoeveel postvestigingen naar schatting een VPA en NVPA hebben gevoerd. Een overzicht hiervan is weergeven in de onderstaande tabel.
Assortiment Kwartaal 1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4
VPA 1201 1261 1312 1592
NVPA 848 832 815 521
Totaal 2049 2092 2127 2113
Tabel 2: # dienstverleningspunten onderverdeeld naar het gevoerde assortiment in 2010
3.1.2 Oordeel college
22. Op grond van artikel 9 van de Postregeling 2009 dient PostNL jaarlijks het aantal
dienstverleningspunten te rapporteren, uitgesplitst naar soort en per ultimo van elk kwartaal. PostNL heeft zowel het aantal vestigingen per kwartaal op basis van het contractueel overeengekomen assortiment als het aantal vestigingen per kwartaal op basis van het daadwerkelijk gevoerde assortiment in de rapportages opgenomen. Het college oordeelt derhalve dat PostNL aan de rapportage-eis heeft voldaan.
23. Op grond van artikel 16, zevende lid, van de Postwet 2009 dient het net van
dienstverleningspunten voor het aanbieden van postzendingen en voor het verrichten van andere met het postvervoer samenhangende handelingen ten minste 2000 dienstverleningspunten te omvatten, waarvan ten minste 902 dienstverleningspunten met een volledig assortiment van diensten. De door PostNL gerapporteerde aantallen dienstverleningspunten en dienstverleningspunten met volledig assortiment zijn in elk kwartaal van 2010 hoger dan de minimumeisen zoals bepaald in de Postwet 2009. Tevens is het aantal dienstverleningspunten waar het contractueel vastgestelde assortiment daadwerkelijk gevoerd is ook conform deze minimumeisen. Op basis hiervan concludeert het college dat PostNL voldoet aan het hierover in artikel 16, zevende lid, van de Postwet 2009 bepaalde.
3.2 Spreiding van de dienstverleningspunten
Artikel 16, zevende lid, van de Postwet 2009
Bovendien zorgt de verlener van de universele postdienst ervoor dat dit net voldoet aan de volgende spreidingsmaatstaven:
a. de spreiding over Nederland van dienstverleningspunten met een volledig assortiment van diensten resulteert in een beschikbaarheid van een volledig assortiment van diensten binnen een straal van vijf kilometer voor ten minste 95% van de inwoners;
b. de spreiding van dienstverleningspunten met een volledig assortiment van diensten buiten woonkernen met meer dan 5000 inwoners resulteert in een beschikbaarheid van een volledig assortiment van diensten binnen een straal van vijf kilometer voor ten minste 85% van de betrokken inwoners.
Rapportage-eis:
PostNL toont aan dat de spreiding over heel Nederland van dienstverleningspunten met een volledig
assortiment van diensten resulteert in een beschikbaarheid van deze diensten binnen een straal van
vijf kilometer voor ten minste 95% van de inwoners. Voor dat deel van Nederland buiten woonkernen
met meer dan 5000 inwoners resulteert de spreiding in een beschikbaarheid van een volledig
assortiment van diensten binnen een straal van vijf kilometer voor ten minste 85% van de betrokken inwoners.
3.2.1 Rapportage PostNL
24. In de Appendix
29vermeldt PostNL de woonplaatsen met meer dan 5000 inwoners en het aantal inwoners dat binnen een straal van vijf kilometer van een vestiging met een volledig assortiment valt.
In de Appendix
30vermeldt PostNL tevens de woonplaatsen met minder dan 5000 inwoners en het aantal inwoners dat binnen een straal van vijf kilometer van een vestiging met volledig assortiment valt.
PostNL heeft daarnaast de geografische afdekking door vestigingen met een volledig assortiment grafisch weergegeven.
3125. Zoals weergegeven in Tabel 3 geeft PostNL aan dat in 2010 de afdekking door vestigingen met een volledig assortiment in heel Nederland 99,4% bedraagt en dat dit dekkingspercentage buiten woonkernen 96,3% is. Hierbij heeft PostNL de 82 dienstverleningspunten waar één of meerdere assortimentsonderdelen niet zijn vastgesteld (VPA*) buiten beschouwing gelaten.
Percentage van de inwoners in heel Nederland binnen een straal van vijf km van een VPA vestiging
99,4%
Percentage van de inwoners buiten woonkernen met meer dan 5000 inwoners binnen een straal van vijf km van een VPA vestiging
96,3%
Tabel 3: Spreiding van dienstverleningspunten
3.2.2 Oordeel college
26. Op grond van artikel 16 van de Postwet 2009 dient PostNL de spreiding over heel Nederland van dienstverleningspunten met een volledig assortiment van diensten en de spreidingsnormen voor inwoners buiten woonkernen te rapporteren. PostNL heeft zowel het aantal inwoners, de afdekking van vestigingen met VPA en de toetsing van de spreidingsnorm gerapporteerd. Het college is derhalve van oordeel dat PostNL aan de rapportage-eis heeft voldaan.
27. Het college stelt vast dat PostNL met de gerapporteerde dekkingspercentages in 2010 van 99,4%
voldoet aan de norm van 95% uit artikel 16, zevende lid, sub a, van de Postwet 2009.
28. Om te kunnen beoordelen of PostNL met het door haar gerapporteerde dekkingspercentage voor dunner bevolkte gebieden aan de 85%-norm uit de Postwet 2009 voldoet, heeft het college bepaald wat het dekkingspercentage is als dit percentage conform de bepaling uit de Postwet 2009 wordt berekend. Dit dekkingspercentage wordt bepaald door in de berekening naast de inwoners van woonplaatsen met minder dan 5000 inwoners ook de inwoners van woonplaatsen met meer dan 5000 inwoners, die buiten een straal van vijf kilometer van een vestiging met volledig assortiment vallen, te betrekken. Op deze wijze wordt het inwonertal meegenomen dat in de rapportage van PostNL niet is
29 Appendix, tabel 3.
30 Appendix, tabel 3.
31 Appendix, pagina 108.
afgedekt. Wanneer op deze wijze het dekkingspercentage voor de spreiding berekend wordt, levert dit een dekking van 95,9% op. Dit dekkingspercentage ligt ruimschoots boven de norm van 85%. Het college stelt daarom vast dat PostNL voldoet aan de norm van 85%, bedoeld in artikel 16, zevende lid, sub b, van de Postwet 2009.
3.3 Sluiting van dienstverleningspunten
Artikel 4, derde lid, van de Postregeling 2009
De verlener van de universele postdienst kan een dienstverleningspunt in een woonkern met minder dan 5000 inwoners zonder winkelgebied sluiten indien:
a. de sluiting het gevolg is van opzegging of bedrijfsbeëindiging door de ondernemer met wie de verlener van de universele postdienst een overeenkomst tot exploitatie van een
dienstverleningspunt heeft gesloten of
b. voor de inwoners van de woonkern binnen een straal van vijf kilometer een ander
dienstverleningspunt is met een volledig of nagenoeg volledig assortiment van diensten en de omzet in zegelwaarden van het te sluiten dienstverleningspunt minder is dan € 11.500 per jaar.
Rapportage-eis
PostNL neemt het volgende in haar jaarlijkse rapportage op: welke dienstverleningspunten (adres en plaats) in welke woonkernen (naam) met minder dan 5000 inwoners zijn gesloten, waarbij aangetoond wordt dat in geval van actieve sluitingen (op initiatief van PostNL) is voldaan aan artikel 4 lid 3 sub b van de Postregeling. In het geval van passieve sluitingen (niet op initiatief van PostNL) wordt gerapporteerd op welke wijze is voorzien in een alternatief.
3.3.1 Rapportage PostNL
29. In de Appendix vermeldt PostNL een lijst van de in 2010 gesloten vestigingen in een woonplaats van minder dan 5000 inwoners en de naam van en afstand tot de dichtstbijzijnde vestiging.
32Het betreft twaalf passieve sluitingen. In elf van deze gevallen is er een ander dienstverleningspunt binnen een straal van vijf kilometer beschikbaar. Voor één van de sluitingsgevallen is op het moment van rapporteren geen ander dienstverleningspunt beschikbaar binnen een straal van vijf kilometer. Dit gesloten dienstverleningspunt ligt in een dunbevolkt gebied waarvoor – op grond van artikel 16, zevende lid, van de Postwet 2009 – een vereist dekkingspercentage van 85% geldt.
3.3.2 Oordeel college
30. Op grond van artikel 4 van de Postregeling 2009 dient PostNL te rapporteren over de sluiting van postvestigingen in woonkernen met minder dan 5000 inwoners en te rapporteren op welke wijze is voorzien in een alternatief. PostNL heeft een lijst aangeleverd waarin gesloten vestigingen in
woonplaatsen van minder dan 5000 inwoners zijn opgenomen. Hierbij heeft zij aangegeven waar de bij de gesloten vestiging dichtstbijzijnde alternatieve vestiging zich bevindt. Hiermee heeft PostNL aan de rapportage-eis voldaan.
32 Appendix, tabel 4. Het college heeft op 11 juli 2011 een vraag gesteld aan PostNL over de gesloten vestingen. PostNL heeft vervolgens per email van 11 juli 2011 aangegeven waar de dichtstbijzijnde vestiging is bij gesloten vestigingen.
31. Het college stelt vast dat de eis dat er bij sluiting voor de bewoners van de woonkern een ander dienstverleningspunt dient te zijn binnen een straal van vijf kilometer alleen geldt indien er geen sprake is van een bedrijfsbeëindiging door de ondernemer. Voor alle gerapporteerde sluitingen geeft PostNL aan dat sprake is van een passieve sluiting, dus als gevolg van een bedrijfsbeëindiging door de ondernemer. De hiervoor bedoelde eis geldt derhalve niet.
32. Het college stelt vast dat PostNL voor de sluitingen in 2010 aan de Postwet 2009 voldoet.
3.4 Het assortiment van diensten van de vestigingen
Artikel 4, eerste lid, van de Postregeling 2009
Een volledig assortiment van diensten als bedoeld in artikel 16, zevende lid, van de wet, bevat de diensten en activiteiten die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
Artikel 4, tweede lid,van de Postregeling 2009
Een nagenoeg volledig assortiment van diensten bevat de diensten en activiteiten die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
Rapportage-eis
PostNL neemt het volgende in haar jaarlijkse rapportage op: het adres en de plaats van de dienstverleningspunten in Nederland, waarbij per dienstverleningspunt aangegeven wordt welk assortiment geboden wordt. Indien het assortiment afwijkt van hetgeen conform artikel 4 Postregeling aangeboden zou moeten worden, wordt per betreffende vestiging vermeld welke delen van het assortiment afwijken. Tevens wordt het aantal dienstverleningspunten, uitgesplitst naar soort, per kwartaal inzichtelijk gemaakt. PostNL maakt hierbij onderscheid tussen de dienstverleningspunten met een volledig of een nagenoeg volledig assortiment van diensten.
3.4.1 Rapportage PostNL
33. In de Appendix
33vermeldt PostNL de volledige lijst van dienstverleningspunten met het
assortiment dat aangeboden wordt. Per vestiging is aangegeven of – en zo ja welke – delen van het assortiment afwijken. In de Appendix vermeldt PostNL tevens de diensten en activiteiten van een volledig postassortiment en van een nagenoeg volledig postassortiment.
34PostNL geeft aan dat in 82 gevallen een VPA niet het volledige assortiment heeft gevoerd. Hiernaast ontbreken
assortimentsonderdelen voor drie NVPA-vestigingen.
353.4.2 Oordeel college
34. PostNL dient te rapporteren over het adres en de plaats van de dienstverleningspunten in Nederland en over afwijkingen in het assortiment. PostNL heeft deze gegevens geleverd. Het college is derhalve van oordeel dat PostNL aan de rapportage-eis heeft voldaan.
33 Appendix, tabel 1.
34 Appendix, Transponeringstabel gevoerd assortiment en diensten.
35 Waarvan 1 NVPA en 2 VPA* die niet het NVPA assortiment voeren.
35. Het college is van oordeel dat de 82 VPA’s die niet het volledige assortiment voeren aangemerkt dienen te worden als een NVPA. Gezien het door PostNL gerapporteerde net van
dienstverleningspunten,
36stelt het college dat PostNL geen gebruik hoeft te maken van additionele of vervangende uitreiklocaties.
3.5 Kwaliteit van het postvervoer
Artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009
Een verlener van de universele postdienst zorgt ervoor dat de brieven, die overeenkomstig de daartoe gestelde voorwaarden aan hem worden aangeboden voor postvervoer binnen Nederland met de standaard overnight service, per kalenderjaar in ten minste gemiddeld 95% van de gevallen worden besteld op de dag, niet zijnde een zon- of officiële feestdag, volgend op de dag van aanbieding.
Rapportage-eis
TNT Post dient, op grond van artikel 10 van de Postregeling, jaarlijks voor 1 juni over de kwaliteit van het postvervoer binnen Nederland van brieven met de standard overnight service te rapporteren. TNT Post dient hierbij het volgende op te geven:
a. de algehele uitkomsten van de meting;
b. een toelichting bij de uitkomsten;
c. een nauwkeurige omschrijving van de door de instelling toegepaste meetsystematiek.
Voor deze meting moet TNT Post maandelijks metingen laten uitvoeren door een onafhankelijke en deskundige instelling.
3.5.1 Rapportage PostNL
36. In haar brief van 19 april 2011 heeft PostNL twee verschillende cijfers over de in 2010
gerealiseerde overkomstduur gerapporteerd. Ten eerste heeft PostNL een cijfer gerapporteerd waarin de periode 15 november tot en met 31 december 2010 buiten beschouwing is gelaten.
37Dit cijfer betreft 95,3%. PostNL geeft aan dat het hierbij horende 95%-betrouwbaarheidsinterval 95,0% tot 95,5% is. Daarnaast heeft PostNL een cijfer gerapporteerd waarin de periode vanaf 15 november niet buiten beschouwing is gelaten. Dit cijfer betreft 92,9%. Het hierbij horende 95%-
betrouwbaarheidsinterval is volgens PostNL 92,6% tot 93,2%.
37. PostNL verantwoordt het buiten beschouwing laten van de periode 15 november tot en met 31 december 2010 als volgt:
‘Bij TNT Post zijn in het laatste kwartaal van 2010 in een aaneengesloten periode van 15 november tot en met 17 december collectieve acties gevoerd als gevolg van de voorgenomen concretisering van de uitvoering van het besluit tot een ongekend grote reorganisatie. […] De bedrijfsprocessen waren hierdoor op permanente basis verstoord en regelmatig zelfs ontwricht, zodat TNT Post niet of slechts beperkt in staat was de procesvoering, gericht op overnight service, uit te voeren.’
36 Zie hiervoor paragraaf 3.1.1.
37 Zie hiervoor randnummer 37 e.v..
38. Verder stelt PostNL dat een dergelijke situatie in 2008 aan de orde is geweest en stelt hierover:
‘Bij die gelegenheid heeft de toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken in een debat in de Tweede Kamer de volgende beleidslijn aangegeven: “Een staking is wel een situatie van overmacht en in een dergelijke situatie kan TNT niet gehouden worden aan zijn UD-
verplichting.” Het over 2008 gerapporteerde resultaat was dienovereenkomstig geschoond voor de effecten van de stakingsdagen in die periode.’
39. Hoewel de collectieve acties volgens PostNL tot en met 17 december 2010 hebben geduurd, is ook de periode 18 tot en met 31 december buiten beschouwing gelaten:
‘Omdat deze voluit onderdeel uitmaakte van de extreem drukke Kerst- en Nieuwjaarsperiode, waardoor het onmogelijk was om achterstanden die waren opgelopen vanwege de collectieve actieperiode, weg te werken.’
40. Op verzoek van het college heeft PostNL tevens een resultaat gerapporteerd waarbij uitsluitend de stakingsdagen buiten beschouwing zijn gelaten. In haar brief van 4 augustus 2011 stelt PostNL
hierover het volgende:
‘De landelijke stakingen werden telkens gehouden vanaf 23.00 uur op de aan de stakingsdag voorafgaande dag tot 23.00 op de stakingsdag. Dit houdt in dat zowel post verzonden op de aan de stakingsdag voorafgaande dag als post verzonden op de stakingsdag zelf niet de volgende werkdag bezorgd kon worden. Aldus kon de op 11 werkdagen (7+4) verzonden post niet de volgende werkdag bezorgd worden.’
41. Het door PostNL gerapporteerde resultaat exclusief deze elf dagen is 94,0%.
3.5.2 Oordeel college Meetsystematiek
42. In zijn oordeel over 2004 heeft het college de door PostNL gehanteerde meetsystematiek als deugdelijk beoordeeld. Het college constateert dat PostNL ten behoeve van de rapportage over 2010 nagenoeg dezelfde meetsystematiek heeft gehanteerd. Het college ziet onvoldoende reden om deze meetsystematiek thans als ondeugdelijk te beschouwen. Het college wijst er met nadruk op dat dit niet zonder meer hoeft te impliceren dat deze meetsystematiek ook in toekomstige rapportages als
deugdelijk zal zijn te beschouwen. In dat verband merkt het college op dat PostNL al sinds 2002 dezelfde kenmerken hanteert bij de weging van de meetresultaten. Het ligt volgens het college in de rede dat PostNL periodiek onderzoekt of deze kenmerken nog representatief zijn.
43. Het college wijst er verder op dat PostNL de overkomstduur conform de geldende EN-norm dient te meten.
38Voor de margeberekening hanteert PostNL echter een thans (nog) niet geldende norm. Dat er – zoals PostNL betoogt – binnen het Europees Comité voor Normalisatie (hierna: CEN)
overeenstemming zou bestaan over de invulling van deze nieuwe norm kan hier niet aan afdoen.
3938 Zie hiervoor ook randnummer 45.
39 Het college gaat ervan uit dat PostNL voor de rapportage over 2011 de geldende norm zal hanteren.
Overigens heeft de vaststelling van het college dat PostNL ten behoeve van de margeberekening niet de geldende EN-norm heeft gehanteerd, geen invloed op zijn conclusies in het onderhavige oordeel.
Gerealiseerde overkomstduur
44. Met betrekking tot het door PostNL buiten beschouwing laten van de dagen van collectieve acties oordeelt het college als volgt.
45. Op grond van artikel 9, tweede lid, van het Postbesluit 2009 dient een verlener van de universele postdienst te voldoen aan de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen geplaatste technische normen, zoals bedoeld in artikel 20 van de Postrichtlijn. Dit betreft de technische normen die CEN opstelt. In het kader van de overkomstduur is de norm EN 13850:2002+A1
40(hierna: EN- norm) relevant. In paragraaf 4.2.2 van de EN-norm staat het volgende:
‘Non-functioning of the postal operator and days of strikes or industrial disputes shall not be discounted. However in case of “force majeure” events, deduction of corresponding period may be considered in agreement with the national regulatory authority, and shall be indicated in the reporting.’
46. Hieruit concludeert het college dat op grond van de EN-norm dagen waarin er sprake was van collectieve acties niet buiten de meting kunnen worden gelaten.
47. Op grond van de huidige EN-norm kunnen uitsluitend gebeurtenissen die in overeenstemming met de nationale toezichthouder als ‘Force Majeure’ worden aangemerkt, worden verrekend. In de huidige EN-norm is geen begripsomschrijving van ‘Force Majeure’ opgenomen, wat wel het geval is in het concept van de herziening van de norm.
41Ten overvloede beoordeelt het college hieronder of aan de hand van de conceptnorm collectieve acties als ‘Force Majeure’ kunnen worden beschouwd.
48. In paragraaf H.3.5.4 van de concept EN-norm staan voorbeelden van gebeurtenissen die wel en die niet als ‘Force Majeure’ kunnen worden aangemerkt. In aanmerking komen ‘natural disasters’, ‘war or terrorist activity’ of ‘an external strike outside the operators influence and where all major
transportation systems are blocked on a nation-wide level’. Niet in aanmerking komt een ‘strike within the operators influence’ of ‘periods of the year or days with an unusually large volume of mail and / or parcels, independent of the induction point’.
49. Willen uitgaande van de conceptnorm collectieve acties als ‘Force Majeure’ worden aangemerkt, dan dienen deze derhalve buiten de invloed van de postvervoerder plaats te vinden én dienen ‘all major transportation systems’ op een nationaal niveau geblokkeerd te zijn. Collectieve acties binnen de invloed van de postvervoerder zijn expliciet uitgesloten van de definitie van ‘Force Majeure’. Dit
bevestigt de conclusie van het college in randnummer 46 dat de door PostNL aangegeven periode niet buiten de meting mag worden gelaten.
40 Zoals door CEN goedgekeurd op 16 februari 2002 en geamendeerd op 4 februari 2007.
41 Paragraaf 5.2.2 van prEN 13850:2010. Naar verwachting zal deze norm begin 2012 in werking treden.
50. Met betrekking tot de door PostNL als beleidslijn gekwalificeerde uitspraak van de toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken, zoals aangehaald in randnummer 38, oordeelt het college als volgt.
51. Zoals het college in randnummer 45 reeds heeft vastgesteld, is de hierboven bedoelde EN-norm op grond van artikel 9 van het Postbesluit 2009 verbindend.
42Op grond hiervan is PostNL gehouden het jaarresultaat conform het in deze EN-norm bepaalde te berekenen. De door de toenmalige Staatssecretaris in april 2008 gedane uitspraak kan dan ook bezwaarlijk als een daarvan afwijkende beleidslijn worden beschouwd. Die uitspraak zou in dat geval bovendien betekenisloos zijn, voor zover als gevolg van die beleidslijn PostNL geacht zou moeten worden wel aan haar wettelijke UD-
verplichtingen te hebben voldaan.
52. Het college stelt overigens vast dat de twee periodes van collectieve acties (2008 en 2010) en de gevolgen van het buiten beschouwing laten van de stakingen bij de berekening van het
overkomstduurpercentage niet zonder meer vergelijkbaar zijn. In 2008 zijn de proefbrieven die
‘rechtstreeks door de stakingen beïnvloed zijn’ buiten beschouwing gelaten. Gezien het door TNT Post overeenkomstig de toen nog geldende regelgeving over 2008 gerapporteerde resultaat van 96,2% en het feit dat slechts 1,5% van het jaartotaal van de proefbrieven buiten de meting is gehouden,
43was er voor het college destijds geen aanleiding om meer expliciet na te gaan of TNT Post aan haar wettelijke UD-verplichting had voldaan. Nu het gerapporteerde resultaat – waarin de periode 15 november tot en met 31 december 2010 buiten beschouwing is gelaten – 95,3% betreft en de onderkant van het betrouwbaarheidsinterval op exact 95,0% uitkomt, ziet het college daartoe ten aanzien van de onderhavige rapportage wel aanleiding. Hier komt nog bij dat indien de periode van collectieve acties wel in de meting wordt betrokken het percentage ruim onder de 95% uitkomt, namelijk op 92,9%.
Daarnaast komt het percentage – indien alleen de stakingsdagen buiten beschouwing worden gelaten – nog steeds uit op minder dan 95%, namelijk op 94,0%. Daarbij neemt het college bovendien expliciet in aanmerking dat ten behoeve van de rapportage over 2010 een niet onaanzienlijk deel van de proefbrieven, te weten bijna 12%, buiten de meting is gehouden.
44Conclusie
53. Op grond van het bovenstaande constateert het college dat de in 2010 gerealiseerde overkomstduur 92,9% betreft, met een 95%-betrouwbaarheidsinterval van 92,6% tot 93,2%. Het college concludeert dat PostNL daarmee niet voldoet aan de in de Postwet 2009 opgenomen wettelijke norm voor de overkomstduur van brieven van ten minste 95%.
42 Deze norm was overigens op grond van artikel 2.22 van het Besluit algemene richtlijnen post ook in 2008 al verbindend.
43 Bijlage 1 bij Brief van TNT Post d.d. 24 maart 2009 met kenmerk 09/PA/U/008.
44 De rapportage exclusief de periode 15 november tot en met 31 december 2010 omvat 55.696 proefbrieven. De rapportage over het geheel 2010 omvat 63.175 proefbrieven. 55.696 / 63.175 * 100% = 88,16%.