• No results found

David en Goliat in de joodse receptiegeschiedenis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "David en Goliat in de joodse receptiegeschiedenis"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

David en Goliat in de joodse receptiegeschiedenis Eveline van Staalduine-Sulman

Inleiding

Een tekst die meegaat door de geschiedenis, wordt op verschillende manieren gelezen en gebruikt.

Bijbelteksten hebben zo zelfs meer geschiedenissen, omdat zij in een keur van gemeenschappen worden gelezen en uitgelegd. Iedere gemeenschap kent zijn eigen nadrukken. De joodse uitleg benadrukt de orthopraxie: ‘hoe draagt deze tekst bij aan een juist toepassing van Gods geboden?’ De christelijke kijkt eerder naar het voorbeeld van Christus: ‘hoe draagt deze tekst bij aan het verstaan van Jezus’ leven en sterven?’ De joodse receptiegeschiedenis laat de groei van de traditie zien door veel rabbi’s aan het woord te laten. De christelijke kenmerkt zich eerder door de persoonlijke boeken van kerkvaders.

Het lezen van de ‘andere’ receptiegeschiedenis levert soms herkenning op, soms ook verwarring door de totaal andere manier van aanpak. Soms doet het ‘andere’ ook weldadig aan, omdat daar nu eindelijk vragen worden gesteld aan de tekst die in de eigen receptiegeschiedenis niet eens opkwamen of omdat de manier van discussiëren niet zo statisch en dogmatisch overkomt als de eigen boeken. Wat komen we wel tegen als we een tekst volgen in de joodse receptie?

Onderwerp en aanpak

Om deze vraag te beantwoorden heb ik het verhaal over David en Goliat (1 Sam. 17) uitgekozen en citaten hieruit bekeken in drie grote joodse bronnen: de Targoem, de grote Midrasj en de Babylonische Talmoed. De Targoem is de verzameling Aramese vertalingen van de Hebreeuwse Bijbel. Regelmatig staan in de marge of in de tekst zelf aantekeningen hoe de tekst verder moet worden uitgelegd, de zogenaamde Tosefta-Targoems. De grote Midrasj, of Midrasj Rabba, is een verzameling commentaren op de Tora en de Feestrollen (Rut, Hooglied, Klaagliederen, Prediker, Ester). Deze commentaren zijn in verschillende eeuwen geschreven en samengesteld. De Babylonische Talmoed is een commentaar op de Misjna, de verzameling tractaten waarin de rabbijnen de voorschriften per onderwerp vastlegden.

In deze drie bronnen komt 1 Samuël 17 regelmatig voor. In de Targoem natuurlijk in zijn geheel vertaald, maar ook rijkelijk becommentarieerd door middel van toevoegingen. In de Midrasj en de Talmoed wordt er ook regelmatig naar verwezen, hoewel Samuël geen boek is dat vaak in de synagoge gelezen wordt of waarin voorschriften uit de Tora behandeld worden. Het verhaal komt in Midrasj en Talmoed dus altijd zijdelings ter sprake, al wordt er wel eens een halve pagina over uitgeweid. Naast de vertaling komen we het verhaal op vier manier tegen: in een lijst van bepaalde Hebreeuwse verschijnselen, in een verhandeling waarin bepaalde details uit de tekst worden uitgelegd vaak in combinatie met andere teksten, als manier om de geschiedenis van Israël te duiden en als voorbeeldverhaal voor bepaalde deugden of ondeugden.

Lijsten in de Midrasj

Lijsten van bepaalde verschijnselen in het Hebreeuws komen voornamelijk voor in de Midrasjim. Een voorbeeld is de grammaticale constructie om iemands naam aan te geven Midrasj Numeri Rabba 10:5 stelt dat de volgorde ‘X is zijn naam’ gebruikt wordt bij slechteriken, terwijl de volgorde ‘zijn naam is X’ gebruikt wordt voor rechtvaardigen. Goliat en Isaï zijn daarbij voorbeelden, want vers 4 zegt:

‘Goliat is zijn naam’, terwijl vers 12 Isaï voorstelt met: ‘zijn naam is Isaï’. De auteur had duidelijk

geen concordantie bij de hand, want de volgorde ‘Sara is haar naam’ in Genesis 17:15 zou volgens

deze theorie betekenen dat Sara onder de goddelozen wordt geschaard.

(2)

Een ander voorbeeld (Ester Rabba 1:20) geeft juist aan dat een bepaalde constructie in zichzelf geen betekenis heeft. Als het woord hu’ gebruikt wordt in de betekenis van ‘hij is’, zegt dat nog niets over een positieve of negatieve waardering van die persoon. De schrijver noemt vijf negatieve voorbeelden naar aanleiding van Ahasveros (Est. 1:1) en vijf positieve, waaronder Davids introductie: ‘En David, hij is de jongste’ (1 Sam. 17:14).

Uitleg van details

Wat het meeste voorkomt in de drie bestudeerde bronnen is de uitleg van bepaalde moeilijke details in een bijbeltekst, meestal door dit detail te vergelijken met een andere tekst. Dit komt overeen met de exegetische regel van Rabbi Hillel dat je bepaalde zinswendingen uit de ene tekst moet uitleggen met een andere tekst waarin deze zinswending ook voorkomt. In veel gevallen worden de twee (of meer) teksten met elkaar geharmoniseerd, omdat men uitging van de stelling dat God zichzelf in de Bijbel niet tegenspreekt.

Een moeilijk punt in het Hebreeuws is de beschrijving van Goliat (1 Sam. 17:4). De

NBV

vertaalt

‘kampvechter’, maar het woord is onduidelijk. Een discussie in de Babylonische Talmoed (bSota 42b) geeft een aantal suggesties, waarbij het kan worden afgeleid van het werkwoord ‘bouwen’ of van het voorzetsel ‘tussen’. Is Goliat dus een ‘welgebouwde’ man? Of zo groot als een ‘gebouw’? Of de

‘middelste’ van zijn broers? Ook de Targoem doet nog een duit in het zakje: hij komt van ‘tussen’ de legerkampen. Of duidt het toch op zijn afkomst, zoals een Tosefta-Targoem suggereert: hij is geboren uit een kruising ‘tussen’ Orpa en Simson van de stam Dan. Hierbij wordt Goliat zwartgemaakt door hem af te schilderen als bastaard, als nakomeling van de schuinsmarcheerder Simson en als nakomeling van de slechtste stam van Israël.

De opsomming van alle mogelijkheden in de Talmoed en in sommige handschriften van de Targoem wordt wel typerend voor joodse exegese genoemd. Toch zijn deze onbesliste discussies lang niet overal zichtbaar: regelmatig wordt er aan het eind van een uitwisseling van meningen vermeld wie in de traditie gelijk gekregen heeft. In het geval van Goliats aanduiding mag het onbeslist blijven, omdat het geen punt is waarbij de juiste theologie of de juiste toepassing van de Tora in het geding is.

Onbesliste exegetische punten komen ook bij de kerkvader en vertaler Hiëronymus (ca. 347-420) voor. Hij noemt regelmatig alternatieven in zijn commentaren op het Oude Testament. Je treft het ook in de middeleeuwen aan in de zogenaamde glossa ordinaria, de aantekeningen in de kantlijn van Bijbels, waarbij rustig tegenstrijdige meningen van verschillende kerkvaders naast elkaar konden staan.

Harmoniserend

De neiging bestaat in joodse exegese om allerlei ‘gaten’ in de tekst te willen opvullen. Zo wordt er in

de Bijbel wel vermeld dat Chofni en Pinechas werden gedood en dat de ark van God werd

buitgemaakt (1 Sam. 4:11), maar nergens wordt vermeld wie dat gedaan heeft. Verschillende Tosefta-

Targoemim geven hierop een eensluidend antwoord: Goliat. Hij zelf schept erover op in een toespraak

in deze toevoegingen aan de Targoem: ‘Ben ik niet Goliat, de Filistijn uit Gat, die Chofni en Pinechas,

de twee zonen van Eli, gedood heeft? En die de ark van het verbond des heren heeft meegenomen naar

het huis van mijn afgod Dagon?’ Let er op hoeveel hij weet van Israëlitische termen en namen, en hoe

hij zijn eigen god een afgod noemt! Er wordt altijd – hoe vrij er ook wordt uitgeweid bij de bijbeltekst

– theologisch correct vertaald.

(3)

Je kunt ook zien dat men ook vragen aan de tekst stelde, waar deze niet onduidelijk was. Er staat dat Goliat veertig dagen vroeg om een tegenstander, ’s morgens en ’s avonds. De vraag was blijkbaar opgekomen waarom die tijden erbij stonden. Een Tosefta-Targoem verbindt ze met het ochtend- en avondoffer. Daarmee worden associaties opgeroepen met de tijd van Antiochus IV, die het dagelijks offer onmogelijk maakte (1 Makk. 1:45, 54). De Talmoed heeft een ‘modernere’ insteek en stelt dat de tijden slaan op het reciteren van het Sjema`. Beide opties maken Goliat nog slechter dan hij al wordt afgebeeld in het bijbelverhaal. Dit soort associaties, van tijden of getallen, komen ook regelmatig voor in de christelijke exegese van die eeuwen. Zo verbindt Augustinus de vijf stenen van David (1 Sam.

17:40) met de vijf boeken van Mozes: hij is gewapend met de wet (Sermo de Golia et David, 5).

Aan het eind van de strijd tegen Goliat vraagt Saul aan zijn generaal Abner ‘van wie is die jongeman een zoon’. De tegenstrijdigheid met het voorgaande hoofdstuk, waarin David allang aan Saul is voorgesteld, werd opgemerkt. De uitleg in Midrasj Rut (4:6) en in de Babylonische Talmoed (Yebamot 76b) luidt dat Abner en Saul zich zorgen maken over zijn afkomst. Komt hij uit de geslachtslijn van Perez, dan zou hij wel eens kunnen ‘doorbreken’ (een woordspeling op de naam Perez) als koning. Of moeten zij zich zorgen maken om zijn Moabitische afkomst, zodat David helemaal niet in Sauls leger zou mogen verkeren, laat staan mag trouwen met Sauls dochter? Deze discussie levert uiteindelijk de regel op dat een Moabitische afkomst alleen kwalijk is als het via de mannelijk lijn gaat. Zo slaat men twee vliegen in één klap: het verhaal van David en Goliat is op dit punt gladgestreken en David is vrijgepleit van de overtreding.

God en de geschiedenis van Israël

Niet alleen willen de rabbijnen ieder detail van de bijbeltekst begrijpen en met de rest van de bijbel in harmonie brengen, ze wilden deze ook verbinden met de geschiedenis van Israël. Soms pakt men daarbij breed uit: het lied van Hanna verandert in een complete apocalyptiek in de Targoem (1 Sam.

2:1-10). Elders zinspeelt men subtieler op de geschiedenis. Zo dragen de vijf stenen van David de vijf namen van de aartsvaders en Mozes en Aäron in een Tosefta-Targoem (bij 17:42). Deze Tosefta eindigt met de bede: ‘Wat Hij gedaan heeft voor die generatie, moge hij dat met ons doen voor eeuwig’. De geschiedenis gaat door.

Regelmatig weidt men uit over Gods rol in de geschiedenis. In het bijbelhoofdstuk speelt God geen actieve rol. Hij wordt erbij betrokken door David, die steeds naar Hem verwijst. Maar de joodse exegesegeschiedenis scherpt dat aan. God is het die David stuurt, als Saul zijn eed heeft afgelegd over wie Goliat zou overwinnen. Gelukkig maar, want anders had het misschien een slaaf of een bastaard (bTa`anit 4a) of zelfs een Ammoniet geweest kunnen zijn (Leviticus Rabba 37:3)! En het zijn de engelen die invloed hebben op de steen van David, zodat die Goliat met de juiste steen op de juiste plek kan raken (Tosefta-Targoem op 1 Sam. 17:42).

Gods invloed wordt ook duidelijk in al die gevallen waarin Goliat precies krijgt waarom hij vraagt.

Goliat geeft de mogelijkheid aan dat iemand hem doodt (17:9), daarom wordt hij gedood (Sota 42b;

Exodus Rabba 31:3). Hij vraagt of hij een hond is (17:43) en daarom sterft hij als een hond (Sota 42b;

Exodus Rabba 31:3). Hij daagt God uit met zijn woorden en krijgt ze daarom op zijn eigen brood.

Voorbeeldfunctie

De alinea hierboven is eigenlijk al de overgang naar het volgende blok, waarin het verhaal van David

en Goliat een toepassing krijgt voor de periode van de rabbijnen zelf. Het principe dat je krijgt wat je

vraagt, waarschuwt de lezer al voor de kracht van woorden – zeker als je God uitdaagt. De H

EER

zou

je er wel eens aan kunnen houden!

(4)

Zeer regelmatig komen David en Goliat voor als regelrechte voorbeelden voor de gelovige. David geldt als voorbeeld van nederigheid: hij werd gekozen als jongste van zijn gezin (17:14) tot grootste koning van Israël. Desondanks spreekt hij op het hoogtepunt van zijn macht zijn volksgenoten aan met

‘broeders’ (1 Kron. 28:2), zo verklaart Prediker Rabba (10:4 § 1). Hij is ook het voorbeeld van een goede herder. Ten eerste weidt hij zijn schapen in de wildernis en niet tussen de bebouwing, waardoor zijn schapen de gewassen niet aanvreten (Exodus Rabba 2:3). Verder is natuurlijk het voorbeeld hoe een herder zelfs leeuwen en beren verjaagt maar, schrijven de rabbijnen erbij, je kunt niet van elke herder verwachten dat hij zoals David is. Je moet iedere herder op zijn kracht inschatten (bBava Mezia 106a).

Davids tegenspelers worden tot voorbeelden van ondeugden. Goliat is een voorbeeld van hoe onbesnedenen zijn (bNedarim 31b). Hij is het voorbeeld van godslastering (Exodus Rabba 31:3) en hij sterft daarom door ‘steniging’, zoals de wet voorschrijft in Leviticus 24:14-16 (Tosefta-Targoem op 1 Sam. 17:39). Saul is een voorbeeld van hoe je overhaast een eed kan doen, al loopt het door Gods toedoen nog goed af (Genesis Rabba 60:3). Eliab, in de Targoem al ietsje slechter afgeschilderd dan in de Hebreeuwse tekst, wordt in de Talmoed tot voorbeeld van een slecht temperament: God wist dat hij om niets kwaad kon worden en daarom kiest Hij niet deze zoon van Isaï (bPesachim 66b).

Dit gebruik van bijbelhelden voor deugden en ondeugden is ook algemeen bekend bij de christelijke kerkvaders. Saul is daar het voorbeeld van jaloezie bij Cyprianus, Origenes en Basilius de Grote.

Goliat wordt het voorbeeld van hoogmoed bij Basilius de Grote, maar van de godslasterlijke ketter bij Gregorius van Nyssa en Gregorius de Grote. David daarentegen is de voorloper van Christus, en daarin voorbeeld van nederigheid, orthodoxie, heldhaftigheid en nog veel meer. Het noemen van concrete bijbelse voorbeelden bij abstracte deugden en ondeugden was een wijdverspreide retorische handigheid om de leken te laten ‘zien’ waarover men sprak.

De voorbeeldfunctie wordt regelmatig uitgebuit door de rabbijnen door de deugden en ondeugden net iets sterker aan te zetten. Zo zagen we al dat Goliat niet alleen godslasterlijk bezig was, maar ook beschuldigd wordt van de moord op Chofni en Pinechas, van het roven van de ark en van het verstoren van het dagelijks offer/gebed. Hij wordt zwart gemaakt door zijn afstamming van Orpa en Simson uit de stam Dan. Ook dit is een didactische methode om de hoorders door zwart-witvoorbeelden duidelijk te maken waarover het onderwijs gaat.

Tot slot wordt het verhaal van David en Goliat nog gebruikt om de halacha te ondersteunen. Het onderscheid tussen reine en onreine vissen hangt bijvoorbeeld af van de aanwezigheid van schubben.

Dat het Hebreeuwse woord dat voor ‘schubben’ wordt gebruikt dat ook werkelijk betekent, wordt aangetoond aan de hand van de beschrijving van Goliats borstpantser (17:5). Zo’n pantser had geen vinnen, maar ‘schubben’ (bHullin 66a-b). Dat melk koosjer is, blijkt onder andere uit Isaï’s gift aan de mannen van Sauls leger (17:18). Een slimme rabbi merkt er overigens bij op, dat deze tekst niet doorslaggevend is, omdat de melk misschien voor heidense knechten zou worden gebruikt...

Conclusie

De joodse receptiegeschiedenis geeft blijk van een didactische achtergrond. De discussies, de vragen

naar sommige details, naar de eigenschappen van het Hebreeuws, naar de verhouding tot andere

teksten en de neiging tot zwart-witdenken zijn hiervan symptomen. Voor christenen die te lijden

hebben gehad onder dogmatische preken over de Bijbel, kunnen de discussies echter weldadig

aandoen: je kunt onderling van mening verschillen over bijbelteksten!

(5)

Toch trekt dit de verhouding wel scheef. Ten eerste is er genoeg discussie en verschil van mening

tussen de kerkvaders uit dezelfde eeuwen, maar daarmee zijn we vaak niet meer bekend. Ten tweede

zijn er heel wat strenge en dogmatisch aandoende uitleggingen in de joodse traditie, maar die kunnen

christenen gerust met een korreltje zout nemen, omdat het uit de ‘andere’ traditie komt. Misschien

komt dat gevoel van weldadigheid bij de joodse traditie wel gewoon uit feit dat wij in de afgelopen

eeuw heel positivistisch dachten de hele waarheid wel te kunnen achterhalen door even flink na te

denken en we er nu achterkomen dat zoiets toch niet mogelijk is. Op zo’n moment vinden we

herkenning bij de rabbijnen die de tekst van alle kanten bekeken en soms niet meer wisten te bedenken

dan vier verschillende interpretaties na elkaar op te sommen en het daarbij te laten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Besluit bevat procedurebepalingen betreffende de benoeming van de leden van de Sociaal- Economische Raad en bevat bepalingen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van

De weg gaan betekent voor de Bijbelse mens op de eerste plaats Gods wegen gaan, zijn geboden en voorschriften houden, zich laten leiden en begeleiden door JHWH.. Maar dit is ook

Indien de DO niet voor de volledige opdracht genomen wordt → opdracht opsplitsen in deel met en deel zonder OOM-code 27. Einddatum van de DO is 30/06/2021 of 31/08/2021 Voor

Er is (de laatste tijd) steeds vaker sprake van gevaar door agressieve

Bewijs dat de oppervlakte van een paraboolsegment (oppervlakte begrensd door de parabool en een rechte loodrecht op de as van een parabool) gelijk is aan 4 3 van de oppervlakte

Voor bij de berekening van de lengte van de halve ellips de substitutie x = sin t uit en toon aan dat beide integralen dan gelijk zijn (je kan van deze integralen geen

 binnen de proeftijd (maximaal 2 maanden, waarin zowel de werkgever als de werknemer de overeenkomst zonder meer mogen beëindigen..  door ontslag op staande voet (bijv. omdat

[r]