• No results found

TEKST EN VERTALING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "TEKST EN VERTALING "

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

(2)

Inhoud

INTRODUCTIE ... 3

1. Hiëronymus: leven, werk en erfenis ... 3

2. Zelfrepresentatie ... 7

3. Hiëronymus, vrouwen en de origenistische kwestie ... 9

4. Geschiedenis en toepassing van troostretorica ... 13

5. Stijl ... 15

6. Tekst en vertaling ... 19

TEKST EN VERTALING ... 22

COMMENTAAR ... 28

Referenties en afkortingen ... 46

Appendix: datering Ep. 75 ... 50

(3)

3

INTRODUCTIE

1. Hiëronymus: leven, werk en erfenis

Hiëronymus1 is tegenwoordig vooral bekend als de opvliegendste van de vier kerkvaders. Hij werd in 347 n.Chr. geboren2 in de stad Stridon in de Romeinse provincie Dalmatië, bij de grens van Pannonië.3 Over zijn achtergrond en jeugd is weinig bekend. Hiëronymus was het oudste kind van zijn vader Eusebius en zijn moeder, die na hem nog een dochter en een zoon kregen. Zijn ouders waren christelijk, maar, zoals in die tijd gebruikelijk, was hij niet gedoopt als kind: pas tijdens zijn eerste verblijf in Rome liet hij zich dopen.4 De familie was vermogend en had een groot landgoed: hoewel het in 379 werd verwoest door de Goten, verwachtte Hiëronymus later dat de verkoop ervan hem voldoende zou opleveren om de verbouw van zijn klooster te financieren.5 In zijn jeugd werd hij naar Rome gestuurd om onderwijs te volgen. Eerst ontwikkelde hij zijn liefde voor de klassieke auteurs bij de grammaticus Aelius Donatus, een beroemde docent van die tijd.

Vervolgens studeerde hij retorica, die hij tot in de puntjes is gaan beheersen, zoals uit zijn latere werk blijkt.

Rond 367, toen keizer Valentinianus I de keizerlijke residentie naar Trier verplaatste, had Hiëronymus zijn studies afgerond en vertrok ook naar die stad, mogelijk vanwege ambities voor een publieke loopbaan.

Hoewel Hiëronymus zich na een losbandige tijd6 in Rome al had laten dopen, begon pas in Trier het ascetisme aantrekkingskracht op hem uit te oefenen. Hij bezocht zijn familie in Stridon en ging enige tijd in een gemeenschap van asceten leven in Aquileia. Hier omarmde hij in deze omgeving van gelijkgestemden het ascetisme.7

Na een overhaast vertrek uit Aquileia in 372,8 vertrok hij richting Jeruzalem om daar als asceet te leven, maar vanwege de zware tol die de tocht eiste van zijn gezondheid stokte zijn reis halverwege in Antiochië. Na een verblijf aldaar van meer dan twee jaar9 bij zijn vriend Evagrius, waar hij zich bekwaamde in het Grieks, vertrok hij naar de woestijn in Chalcis om te leven als kluizenaar. Hiëronymus beschrijft zichzelf als een kluizenaar, die in een grot leefde, op de grond sliep en zijn eigen voedsel verbouwde.10 Toch was er waarschijnlijk ten hoogste sprake van een semi-eenzaamheid. Hij was omringd door zijn bibliotheek, andere

1 Voor een volledige beschrijving van Hiëronymus’ leven en werk verwijs ik naar de tot op heden onovertroffen biografie van Kelly, aan wiens werk ik in dit hoofdstuk veel ontleend heb. Daarvoor schreef Cavallera in 1922 een geroemde Franse biografie.

2 Booth hangt, met de meerderheid van de wetenschappers, deze datum aan op basis van gedegen onderzoek naar aanwijzingen in Hiëronymus’ werk en dat van tijdgenoten. Een heikel punt in deze datering is dat Hiëronymus dan over zichzelf zou spreken als senex, terwijl hij nog geen veertig was. Kelly (1975, p. 337-339) pleit voor een vroegere datum:

331 n.Chr. Dit baseert hij op de aanwijzingen van Hiëronymus’ tijdgenoot Prosper van Aquitanië. Een heikel punt in deze datering is dat dat Hiëronymus zichzelf dan een iuvenis zou noemen, terwijl hij de dertig al gepasseerd was en dat zijn jongere broer 33 jaar jonger zou zijn dan hijzelf.

3 De exacte ligging van de plaats is onbekend. Voor een bespreking van de locatie, zie Kelly (1975), p. 3-5.

4 Ep. 16.2; Kelly, p. 23

5 Ep. 66.14

6 Kelly, p. 21; Zie Cavallera II, Noot B voor een overzicht en bespreking van verwijzingen binnen Hiëronymus’ werk naar zijn jeugdige losbandigheid.

7 Kelly, p. 25-30; Ep. 3.5

8 Voor de datering: Kelly, p. 36. De reden voor het vertrek blijft duister. Kelly, p. 33-35, oppert dat Hiëronymus’

opvliegende karakter hem mogelijk in een penibele situatie had gebracht, waarna hij zijn bondgenoten verloor door een kwaadwillende lastercampagne.

9 Kelly’s veronderstelling dat Hiëronymus tussen de nazomer van 374 en begin 375 n. Chr. vertrok, wordt door Scourfield (1986) op geloofwaardige wijze weersproken: hij stelt eind 375 n. Chr. voor.

10 Kelly, p. 46-48. Rebenich, p. 85 ff, acht dit onwaarschijnlijk. Hij stelt dat Hiëronymus waarschijnlijk slechts zo’n 50 km buiten Antiochië op een landgoed van Evagrius leefde.

(4)

4

kluizenaars, leerlingen en kopiisten en hij ontving geregeld bezoek van Evagrius, die het hem mogelijk maakte zijn correspondentie te onderhouden. Aan deze periode wordt het begin van zijn Hebreeuwse studie toegeschreven, waarin hij zich onderscheidde van zijn tijdgenoten. Het ascetische leven viel hem echter zwaar, vooral nadat hij geweigerd had de positie van de lokale kluizenaars te onderschrijven bij een theologisch dispuut over de terminologie van de Drie-eenheid. Hij werd hierna door hen belasterd, uitgespuwd en zelfs tot ketter verklaard.11 Gedesillusioneerd verruilde hij de woestijn voor Antiochië, na wat niet veel meer dan een jaar kan zijn geweest.

De daaropvolgende jaren zijn slecht gedocumenteerd. Hiëronymus werd overgehaald zich tot priester te laten wijden, hoewel hij zichzelf meer als monnik zag. Na enige tijd vertrok hij naar Constantinopel. Hier speelde zich in de zomer van 381 het Eerste Concilie van Constantinopel af, waarin het wezen van Christus ter discussie stond. Hiëronymus ontmoette er bisschop Gregorius van Nazianze, die het Concilie presideerde, en Gregorius van Nyssa. In Antiochië begon hij al enig succes te boeken met zijn literaire werk en in Constantinopel begon hij zich te richten op het vertalen van Grieks werk. In hetzelfde jaar vertrok hij in het gevolg van Paulinus en Epiphanius naar Rome, waarschijnlijk als interpretator. Aldaar maakte hij zo’n sterke indruk op paus Damasus, dat hij diens beschermeling werd. De paus vroeg hem frequent om een verduidelijking van een bijbeltekst en verzocht hem om van versies van de Vetus Latina, het samenraapsel aan Latijnse vertalingen van de bijbel, één geheel te maken. Dit markeerde het beginpunt van een decennialange revisie van de Latijnse bijbel. Hij begon overtuigd te raken van de noodzaak om niet vanuit de Septuagint, maar vanuit het Hebreeuws te vertalen. Zijn onderneming werd echter slecht ontvangen en stuitte tijdens zijn leven op grote weerstand, tot Hiëronymus’ razernij. Uiteindelijk zouden zijn inspanningen resulteren in (een deel van) de Vulgaat die door de Roomse kerk eeuwenlang werd gebruikt.12

Zijn tijd in Rome was bovendien van belang vanwege de contacten die hij opbouwde met een groep vrouwen, die vanaf dat moment een grote rol zouden spelen in zijn leven. In Rome had zich namelijk rondom de weduwe Marcella een kring hooggeboren vrouwen verzameld die het ascetische ideaal hadden omarmd. Zij introduceerde Hiëronymus als exegeet in haar kring, waarna zij vaak bijeen kwamen voor intensieve bijbelstudies. Onder deze vrouwen bevonden zich ook de weduwe Paula en één van haar dochters, Eustochium, die van grote invloed zouden zijn op zijn leven. Een aanzienlijk deel van zijn bewaard gebleven correspondentie is gericht aan één van deze drie vrouwen, waaronder de zeer beroemde brief 22 aan Eustochium, over hoe een gewijde maagd moest leven.13

In Rome was Hiëronymus gelukkig en zeer productief, maar het zou niet langer dan drie jaren duren. Uit Hiëronymus’ brieven uit die tijd blijkt dat het aantal van zijn tegenstanders mettertijd groter werd. Door de bijtende satire waarmee hij de geestelijkheid voor gek zette maakte hij onder hen vijanden en de ascetische ideeën over het celibaat en het weggeven van rijkdom vielen slecht bij de Romeinse aristocratie. Zijn frequente bezoek aan rijke weduwen en vooral zijn relatie met Paula werden met argwaan bekeken. Met name de dood van haar dochter, de jonge weduwe Blesilla, zette de publieke opinie nog meer tegen hem op. Blesilla had na een kritiek ziekbed haar frivole leven onder invloed van Hiëronymus ingeruild voor een strikt ascetisch bestaan. Kort hierop stierf zij echter en liet een ontroostbare moeder achter. De schuld lijkt bij

11 Kelly, p. 52-56 verklaart Hiëronymus’ positie als buitenstaander deels door zijn scherpe karakter, waar hij geen vrienden mee maakte, en deels door een diep wantrouwen van de lokale kluizenaars jegens hoogopgeleide westerse mannen als hij.

12 Voor de totstandkoming van de Vulgaat en Hiëronymus’ aandeel hierin, zie Scourfield (1993), p. 8-11.

13 Over Hiëronymus en de kring van ascetische vrouwen in Rome, zie Kelly, p. 91-104; Curran, p. 260-320; Cavallera, p.

84-91; 100-113; Krumeich, 68-107.

(5)

5

Hiëronymus te zijn gelegd.14 Door de dood van paus Damasus aan het eind van 384, verloor Hiëronymus zijn belangrijke beschermheer en het lijkt erop dat er in de loop van 385 een officieel of officieus onderzoek tegen hem liep.15 De uitslag hiervan is ons onbekend, maar laat zich raden: Hiëronymus verliet de stad meteen met een klein gezelschap, op weg naar Jeruzalem.

Onderweg voegden Paula en Eustochium zich bij hem. Na een lange pelgrimstocht besloten ze zich niet in Jeruzalem te vestigen, waar Hiëronymus’ jeugdvriend Rufinus van Aquileia neergestreken was; zij stichtten een mannen- en een vrouwenklooster met een hospice voor pelgrims in Bethlehem – de stad waar voor Jozef en Maria geen plaats was geweest. Hier eindigde de reislust van Hiëronymus voorgoed: hij bleef meer dan dertig jaar, tot zijn dood, in Bethlehem wonen. Initieel financierde Paula het geheel, maar toen haar financiën opdroogden liet Hiëronymus zijn landgoed verkopen.16 Zijn afgezonderde positie op geografisch gebied betekende niet dat Hiëronymus zich afzijdig hield van het wereldtoneel. Naast zijn grote corpus aan correspondentie, schreef hij het ene werk na het andere: twee hagiografieën, vertalingen van Griekse werken en van de Hebreeuwse bijbel, talloze commentaren, enkele naslagwerken, bijbelstudies en een overzicht van christelijke literatuur, naast een voortdurende correspondentie. Op theologisch vlak liet Hiëronymus in verscheidene disputen zijn opvliegende karakter zien door meedogenloze polemieken tegen wat hij beschouwde als ketterse opvattingen, met name in de origenistische kwestie (zie Introductie 2). Naast studeren en schrijven hield hij zich bezig met de zorg voor gasten, gaf hij bijbelonderwijs aan dopelingen, klassiek onderwijs aan kinderen, spiritueel advies aan de nonnen en maakte hij zich het Hebreeuws meer eigen. In deze periode schreef Hiëronymus Epistula 75, tegen een achtergrond van voortdurende en hevige debatten over orthodoxie.

De jaren die hierop volgden werden gekenmerkt door een opeenvolging van catastrofes en overlijdens. Eerst stierf Paula in 404 en liet ze haar dochter en Hiëronymus ontroostbaar en het klooster zozeer berooid achter, dat ze bijna verhongerden. Na haar dood stortte Hiëronymus in. Niet alleen zette hij maandenlang niets op papier, ook begon hij weer problemen te krijgen met zijn gezondheid. Een volgende grote slag was voor hem de val en plundering van Rome door Alaric van de Visigoten in 410, met als gevolg de dood van Marcella en Pammachius, een jeugdvriend uit Rome. Vluchtelingenstromen uit het Westen zorgden dat hij weinig tijd overhield om te schrijven en de nachtelijke uren gebruikte om te studeren en dicteren. Enkele jaren later, in 416, werden de kloosters in Bethlehem aangevallen door een bende, mogelijk als gevolg van zijn polemieken tegen Pelagius. Hiëronymus en Eustochium wisten te ontsnappen, maar zijn bibliotheek ging in vlammen op.

Drie jaar later overleed Eustochium plotseling. Door het gemis van zijn bibliotheek, zijn slechte ogen en algehele gezondheid en de onrust rondom de Pelagianen, was het laatste veelbelovende commentaar waar Hiëronymus aan werkte onvoltooid, toen hij in 419 of 420 overleed.17

Met Hiëronymus’ dood was zijn naam en invloed niet gestorven. Sterker nog, zijn invloed zou in de eeuwen die volgden alleen maar groeien. Eerst werd zijn naam opgenomen in de martyrologia, met als gevolg dat hij als heilige werd vereerd, daarna werd hij kerkvader en –leraar van de Latijnse kerk genoemd en niet veel later werd het eerste wonder aan hem toegeschreven. Toen het aantal Latijnse kerkvaders beperkt werd tot vier, werd hij één van hen.18 Zijn verdienste was drievoudig: hij was een geleerde, een bijbelwetenschapper en een

14 Ep. 38.5; 39.6; Curran, p. 269-289; Rice, p. 12

15 Didym. Spir. Pref. (PL 23.102-3); Ep. 65.2; Kelly, p. 107-115. Zie Cavallera, n. G, voor een overzicht en interpretatie van de plaatsen waar Hiëronymus over zijn vertrek spreekt.

16 Zie boven, n. 10

17 Volgens Prosper van Aquitanië op 30 september: Epitoma Chronicon, 1274; zie Kelly, p. 331-332 over het sterfjaar.

18 Zie Rice, p. 23-49 voor een beschrijving van hoe men Hiëronymus zag en behandelde in de eerste negen eeuwen.

(6)

6

ascetisch monnik. In zijn werk was hij de verdediger van het dogma van celibatie en de mariaverering en de grondlegger van de Vulgaat. Deze Vulgaat werd eeuwenlang naast de Vetus Latina gelezen, maar haar belang groeide en uiteindelijk werd de Vulgaat de enige geaccepteerde Latijnse bijbel.19 Door zijn veelzijdigheid sprak telkens wel één van de facetten van zijn werk aan: waar men in de 13e eeuw de klassieke retorica minder waardeerde, maar wel Hiëronymus’ exegese en tekstinterpretatie hoogschatte,20 verschoof daarna de aandacht naar de asceet Hiëronymus. Het beeld van hem begon bovenmenselijke proporties aan te nemen, tot wat Rice een “ascetic virtuoso and miracle worker” noemt.21 Vanaf de Renaissance werd hij juist weer bewonderd omdat hij een klassiek auteur was.22 De humanisten roemden hem om zijn eloquentie, talenkennis, klassieke kennis en bijbelkennis, maar ook omdat hij een man was die deed wat hij leerde.23 Door de uitgave van Erasmus kwamen de brieven onder hernieuwde aandacht te liggen, maar vanaf de Reformatie begon de positie van Hiëronymus langzaam aan invloed in te boeten. Veel van zijn dogma’s werden door de protestanten verworpen en de Vulgaat kwam onder vuur te liggen. Hoewel Hiëronymus niet meer de status heeft die hij had, geven met name zijn brieven tot heden een interessante en persoonlijke kijk op de turbulente wereld van de vierde en vijfde eeuw. De brieven variëren van persoonlijk tot hoogretorisch en polemisch en een divers scala aan onderwerpen komt aan bod, waaronder troost bij overlijden.

Opvallend genoeg is Hiëronymus tegenwoordig nauwelijks nog onderwerp van onderzoek. Zijn exegetische geschriften, zijn levenswerk, worden niet meer geraadpleegd. Hij wordt gezien als te fel, als fraudeur zonder originaliteit en als niet meer relevant. Zijn werk bleef tot halverwege de twintigste eeuw nog wel onderwerp van enig onderzoek en enkele commentaren met een literair-filologische of historisch-biografische aanpak.

Het werd gebruikt voor het opstellen van een correcte tijdlijn, voor catalogi over verschillende personen, groeperingen of ketterijen, voegwoordgebruik ten opzichte van klassiek Latijn, metrum en cursus, als bron voor een biografie over Hiëronymus of een beschrijving van zijn karakter, of om uit te zoeken in hoeverre Hiëronymus zich heeft gehouden aan zijn belofte geen klassieke literatuur meer te lezen. Andrew Cain bracht vernieuwing: hij wilde de vrijwel onbesproken propagandistische natuur van Hiëronymus’ werk aan het licht brengen, waarvoor hij van beide aanpakken gebruikmaakte. Cain stelde en beantwoordde de vraag welke strategieën Hiëronymus gebruikte om het gewenste beeld van zichzelf te scheppen,24 een nieuwe invalshoek die zorgde voor een frisse kijk op Hiëronymus’ werk. In dit commentaar wordt er daarom niet alleen gekeken naar de historische en literaire aspecten, maar ook naar de propagandistische aspecten van Hiëronymus’ werk.

Huidig commentaar betreft een van Hiëronymus’ kortere troostbrieven, Ep. 75, een brief die slechts zelden op waarde is geschat: bij de bespreking van troostbrieven wordt de brief ‘simpel en kort’ genoemd25 of zelfs overgeslagen.26 Wanneer de brief al werd gebruikt, was het met name in onderzoeken naar ketterijen in Spanje.27 Hoewel de brief interessante wendingen en raadselachtige elementen bevat, zijn deze elementen altijd afzonderlijk gebruikt en is de brief nooit in zijn geheel uitgelegd. Vertaler Tazelaar volstaat met opmerken dat Hiëronymus ‘op een opmerkelijke manier’ uitweidt.28 Door niet alleen de historische en

19 Voor de totstandkoming van de Vulgaat en Hiëronymus’ aandeel hierin, zie Scourfield (1993), p. 8-11. Voor kritiek op en onderzoek naar Hiëronymus’ aandeel in de Vulgaat, zie Rice p. 173-199.

20 Rice, p. 47

21 Rice, p. 49; p. 49-83

22 Ibid. p. 84-115

23 Ibid. p. 98

24 Cain, 2009, p. 4-26

25 Favez, p. 86

26 Hagendahl, p. 202-207

27 Burrus, p. 131; Van Dam, p. 74; Jeanjean, p. 189-192

28 Tazelaar, p. 504

(7)

7

literaire, maar ook de propagandistische aspecten te belichten, blijkt de brief in zijn geheel te kunnen worden begrepen, blijken de raadselen te kunnen worden uitgelegd en aspecten van de brief belicht te kunen worden die eerder niet opgemerkt waren. Met dit commentaar wil ik aantonen dat de brief aan Theodora niet afgedaan kan worden als ‘simpel en kort,’ maar die in al haar compactheid een haast volledige weergave is van alle aspecten van Hiëronymus. De brief illustreert hoe Hiëronymus zich stileert als ascetische kluizenaar, wetenschapper en orthodox exegeet en dat hij dit ook op een fijngevoelige manier kan doen. De brief laat de invloed van theologische discussies op het dagelijkse leven zien, bijvoorbeeld in de nog altijd complexe relatie tussen mannen en vrouwen en laat zien dat Hiëronymus een stilistisch genie is, die ook het troostgenre uitstekend beheerst en aanpast. Wanneer de lezer de thema’s en contexten van deze brief begrijpt, begrijpt hij belangrijke thema’s die ook het andere werk van Hiëronymus bepalen.

2. Zelfrepresentatie

Sommige passages in Hiëronymus’ werk kunnen beter worden begrepen wanneer gekeken wordt naar wat hij ermee wilde bereiken. Cain zag in 2009 als eerste dat door de propagandistische natuur onder de loep te nemen, een genuanceerder beeld ontstond van de persoon Hiëronymus.29 Megalomane passages waarin Hiëronymus lijkt door te draven werden gezien als een teken van een hoogmoedig karakter zonder enige realiteitszin of van overdreven retorica. Conring verklaarde bijvoorbeeld lange exegetische passages in niet- exegetische werken door te stellen dat Hiëronymus in zijn exegetische ijver de geadresseerde vergat en zich meer richtte op een algemener, groter publiek, doordat hij in eerste plaats een exegeet was.30 Hoewel het waar is dat Hiëronymus een groter publiek voor ogen had dan alleen de ontvanger,31 ligt het niet voor de hand dat een begaafd schrijver als Hiëronymus zo warm liep voor het uitleggen van de bijbel, dat hij zijn werk hierdoor per ongeluk liet overnemen. Cain stelt terecht dat Hiëronymus juist in zijn brieven bewust werkte aan beeldvorming van zichzelf en dergelijke passages gebruikte om zichzelf als exemplarisch exegeet op de kaart te zetten. Uit hoogdravende passages blijkt in hoeverre Hiëronymus zich genoodzaakt voelde om voortdurend zijn autoriteit en orthodoxie te verdedigen. In Rome al had hij ervaren dat hij kon rekenen op een grote oppositie en beschuldigingen van ketterij lagen altijd op de loer: hij had daarom een de steun van een loyale achterban nodig en moest voortdurend zijn orthodoxie bewijzen. Daarnaast had hij financiële steun nodig. Hoewel zijn ouders redelijk welvarend waren, was dit niet voldoende voor zijn levensonderhoud en was hij genoodzaakt om hierin steun te zoeken. Met name in zijn brieven vroeg Hiëronymus aandacht voor zijn unique selling points. Hij benadrukt zijn identiteit als kluizenaar en asceet en zijn autoriteit op het gebied van exegese, kennis van het Hebreeuws en orthodoxie.

Hiëronymus was een pionier op meerdere gebieden. Het kluizenaarschap werd, na het verdwijnen van christelijke martelaars, een van de nieuwe soorten martelaarschap. Deze mannen stierven niet voor hun geloof, maar gaven hun leven hiervoor op en gingen als kluizenaar in de woestijn leven, zichzelf straffend voor hun zonden. Hiermee volgden ze de woorden van Jezus: “Wie zijn leven probeert te behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, die zal het behouden.”32 Als eerste Latijnsprekende geleerde had hij korte tijd van het Oosterse kluizenaarschap geproefd in de woestijn en het ascetisme

29 Cain, 2009 schetst een excellent en genuanceerd beeld over hoe Hiëronymus zijn zelfportret op zo gunstig mogelijke wijze schetst in zijn brieven.

30 Conring, p. 226-230

31 Krumeich, p. 34 stelt dat eigenlijk geen enkele brief alleen voor de geadresseerde was. Hoewel in Ep. 75 niet expliciet gesteld wordt dat de brief voor meer mensen is bedoeld dan voor Theodora, lijkt dit wel waarschijnlijk. Niet alleen is hij sterk bezig met het scheppen van een zo aantrekkelijk mogelijk beeld van hemzelf, ook noemt Hiëronymus de brief in 5.17 een epitaphium: de aard van een epitaaf suggereert dat hij een groter publiek voor ogen had.

32 Matth. 10.39

(8)

8

omarmd. Hij koesterde zijn identiteit als kluizenaar, hoewel de tijd die hij daadwerkelijk in de woestijn had doorgebracht zeer kort was en het de vraag blijft of hij zich daadwerkelijk van de bewoonde wereld had afgesneden. Toch bleef hij zichzelf beschrijven als afgesneden van de bewoonde wereld en omringd door barbaren, waardoor hij zich ook later de autoriteit van een kluizenaar kon aanmeten. Ook in Ep. 75 beschrijft hij zichzelf als een kluizenaar, die zichzelf voor zijn zonde straft door afgezonderd van enige beschaving te leven.33 Doordat hij tegelijk een beschaafd en hoogopgeleid Romein was, kon hij voor de Latijnsprekende christenen een poort vormen naar de theologische wijsheid van het Griekse Oosten.34

Vanaf het moment dat hij het Grieks en Hebreeuws beheerste en bezig was met de vertaling uit de Hebraica ueritas, werkte hij op controversiële wijze vanuit de grondtalen van de bijbel. Dit zorgde alom voor kritiek en weerstand, waardoor hij de steun van invloedrijke patronen sterk nodig had. Ook verdedigde hij nog meer waarom hij door zijn aanpak de enige exegeet was die de mysteriën van de bijbel werkelijk kon uitleggen. In Ep. 75.3.1 uit hij dan ook zijn afkeuring voor anderen die pretenderen iets van het Hebreeuws te weten: door te stellen dat anderen halve kennis van het Hebreeuws gebruiken om leken en vrouwen te misleiden, maakt hij tegelijkertijd duidelijk dat hijzelf ware kennis heeft, die hij niet misbruikt.

Voor zijn activiteiten als geleerde en voor de kloosters in Bethlehem was een financiële ruggensteun nodig, waartoe zijn eigen landerijen en de bezittingen van Paula niet toereikend waren. Als geleerde en asceet stond hij buiten de hiërarchie van de kerk en stonden hem zodoende geen gezag en middelen van de kerk ter beschikking. Ook hadden monniken, anders dan priesters, geen vrijstelling voor een fiscale bijdrage.35 Hiëronymus had zijn reputatie dus ook nodig om financiën te genereren: het was van groot belang dat zijn unieke waarde werd opgemerkt en dat hij blijvend werd ondersteund. Bronnen van steun en financiën waren met name welgestelde mannen of welgestelde vrouwen die niet meer gebonden waren aan hun vader of echtgenoot: weduwen. Schenkingen van vrouwen liepen echter zozeer op, dat er aan het eind van de vierde eeuw korte tijd wetten kwamen om dit aan banden te leggen.36 Tegelijk bevonden vrijwel alle ascetische geleerden zich in deze onzekere concurrerende positie. Hiëronymus deed mee in de onderlinge competitie tussen rivaliserende leraren. Met name zijn polariserende geschriften tegen Jovinianus en Vigilantius hebben stof doen opwaaien, maar ook is zijn kritiek op Ambrosius37 en Ambrosiaster38 veelbesproken. Door aan te tonen van gerespecteerde geleerden dat zij een gebrek aan ervaring en expertise hadden, terwijl hijzelf een expert was, werkte hij aan zijn autoriteit en kon hij uitleggen waarom mensen, ook in verre contreien, hun vragen over de bijbel beter aan hem konden voorleggen dan aan regionale experts.39 Tegelijk konden zijn brieven bij wijze van geurvlaggen aan rivaliserende leraren duidelijk maken dat de betreffende persoon al een leraar had. In het geval van Theodora stelt hij haar bescheiden zijn geestelijke arbeid beschikbaar, nadat hij haar eraan herinnerde hoezeer haar man hem hoogachtte, gebruikmaakte van zijn geleerdheid en hem hierin ondersteunde.40 Mogelijk vermoedde hij dat dit onvoldoende zou zijn om de weduwe uit handen van ketters te houden en daarom nam hij nog enkele stappen om haar op het juiste pad van de ascese, en mogelijk hemzelf, te houden. In de nabijheid van Theodora woonde de monnik Abigaüs, die eerder contact met hem

33 Ep. 75.4.11; 14

34 Cain (2009), p. 13-42; m.n. p. 34-5; p. 48

35 Antin, p. 312

36 Curran, p. 286-7; Antin, p. 312

37 Hunter

38 Cain (2009), p. 53-67

39 Cain (2009), p. 12

40 Ep. 75.4-5

(9)

9

opgenomen had en hem zodoende waarschijnlijk gunstig gezind was. In een brief beval hij Theodora bij hem aan om ervoor te waken dat zij het pad van ascese niet verliet.41

Het was geen rivaliteit zonder gevaar. Ascetisch geleerden werden niet alleen door elkaar, maar ook door geestelijken met een zeker wantrouwen bekeken. Excommunicatie en beschuldigingen van ketterij, Manichaeisme of gnosticisme, magiegebruik of zedelijk verval lagen op de loer, met name voor diegenen die aan publieke invloed begonnen te winnen. Halverwege de vierde eeuw was er een piek te zien in het aantal beschuldigingen van magie; Brown merkt op dat er een verband lijkt te bestaan met politieke instabiliteit.42 In (magie)beschuldigingen kwamen spanningen in de samenleving tot uiting, stelt Van Dam.43 Ook Hiëronymus was niet immuun voor beschuldigingen. Zaken zoals zijn bewondering voor de verketterde Origenes en zijn omgang met Paula maakten ook zijn positie kwetsbaar. Dit zorgde in zijn leven voor zijn vertrek uit Rome, tijdelijke excommunicatie en brandstichting in zijn kloosters.44 Anderen betaalden met hun leven voor dergelijke beschuldigingen. Voor Hiëronymus was het daarom van belang om niet alleen aanzien en financiën te creëren door zijn beeldvorming, maar bovendien te zorgen dat men hem zonder enige twijfel als orthodox zag. Wie dus twijfelde of Hiëronymus’ leer wel zo orthodox was, kon rekenen op een felle reactie. Dit bleek in de origenistische kwestie en in zijn geschriften over Jovininianus en Vigilantius, die het hadden gewaagd vraagtekens te zetten bij wat Hiëronymus belangrijke kernwaarden vond. Om het beeld van zichzelf als orthodox asceet neer te zetten, was een aanval de beste verdediging.

In het werk van Hiëronymus is dus een auteur te zien die zich er niet alleen van bewust was dat zijn werk circuleerde, maar het zelfs daartoe componeerde om het beeld van hem te schetsen als een autoriteit: de enige orthodoxe en Latijnssprekende asceet met kennis uit het Oosten, met ervaringskennis als kluizenaar uit de woestijn en voldoende kennis van het Hebreeuws en Grieks om de ware betekenis van de bijbel uit te kunnen leggen. Dit beeld moest hem aan een achterban helpen met voldoende macht om zijn ideeën te kunnen verspreiden en hem tegen de oppositie te beschermen en met voldoende ondersteuning om zijn werkzaamheden voort te kunnen zetten. Het beeld kan hierdoor gemakkelijk ontstaan dat Hiëronymus niet oprecht was in zijn ascetisme, maar dit gebruikte om hogerop te komen. Het tegendeel is waar en zoals Cain stelt: “it is only to acknowledge that Jerome was a product of his status-conscious times and that he needed to be pragmatically-minded, and tenacious, about attaining the goals he had set for himself.”45

3. Hiëronymus, vrouwen en de origenistische kwestie

Hiëronymus schiep er een groot genoegen in om beeldende satire te schrijven over ketters, over vrouwen en het huwelijk en over geestelijken die zich met gelovige praatjes de huizen van rijke vrouwen wisten binnen te praten.46 Op basis hiervan lijkt het onwaarschijnlijk dat hij populair was bij vrouwen. Het tegendeel is echter waar. Juist bij vrouwen vond Hiëronymus enthousiasme en devotie, terwijl hij onder mannen veel vijanden maakte.47 Hij vond zodanig aansluiting bij vrouwen, dat hijzelf één van de geestelijken leek die hij zo verafschuwde: zijn periode in Rome bracht hij door in de huizen van de rijke weduwen Marcella en Paula.

Een groot deel van zijn brieven is geadresseerd aan vrouwen en hij reisde als pelgrim met Paula enige tijd rond voordat zij samen in Bethlehem hun kloosters stichtten. De verhouding tussen ascese en vrouwen was

41 Ep. 76.3

42 Brown (1970), p. 20

43 Van Dam, p. 78-79

44 Kelly, p. 104-115; 195-209

45 Cain (2009), p. 201

46 Wiesen, satire over geestelijken: p. 65-112; satire over vrouwen: p. 113-198. Voorbeelden van satire over vrouwen: Ep.

22.13-14 ; over monniken: Ep. 50.3

47 Wiesen, p. 118

(10)

10

in de periode waarin Hiëronymus leefde onderhevig aan veranderingen. Ep. 75 is geschreven in de periode waarin Hiëronymus min of meer terugkwam op zijn eerdere ideeën en hij grijpt alle gelegenheden aan om zijn standpunt duidelijk te maken, zo ook in deze brief. In deze paragraaf beschrijf ik de aantrekkingskracht van ascese op vrouwen en hoe asceten zoals Hiëronymus door ketterijen en door de origenistische kwestie onder druk kwamen te staan om de vrijheid van vrouwen weer meer in te perken.

Feichtinger deed onderzoek naar de aantrekkingskracht van ascese voor vrouwen. Zij beschrijft hoe verantwoordelijkheden in de antieke wereld bij mannen lagen, vanwege de ideologische superioriteit die aan hen toegeschreven werd: “Op idealistisch niveau werd aan de man activiteit, rationaliteit, moralistische en lichamelijke kracht en de vaardigheid om te heersen toegeschreven. De vrouw stond voor passiviteit, irrationaliteit, onberekenbare emotionaliteit, voor lichamelijke en moralistische zwakte. Men hield hen voor slechts in beperkte mate vaardig om verantwoordelijkheid voor hun handelen te nemen en ze stonden gelijk aan kinderen.”48 Voor christenen was dat volgens haar niet enerzijds niet anders, aangezien er in de bijbel voldoende onderbouwing was voor dit standpunt: vrouwen moesten zwijgen, zij waren als tweede geschapen en dus in de natuurlijke orde inferieur, ze werden geassocieerd met geslachtelijkheid, lichamelijkheid, onreinheid en ze waren de oorzaak van de zondeval. Anderzijds bestonden er martelaressen en later de gewijde maagden: toen christenen niet meer vervolgd werden, kwam dit ‘bloedloze martelaarschap’ in plaats van de vroegere martelaren. De aanwezigheid van deze vrouwelijke martelaren wees aan dat deze vrouwvisie niet klopte: hoe kon een vrouw in staat zijn tot geestelijke heldendaden waar veel mannen niet toe in staat waren? Deze incongruentie werd opgelost door over deze vrouwen te spreken alsof ze hun vrouwelijke natuur en rollen als echtgenoot en moeder achtergelaten hadden. Zij werden sekseloos of mannelijk verklaard:

zo kon hun handelen en hun rolbreuk geaccepteerd worden. Op deze manier veranderde er niets aan zowel het man- als het vrouwbeeld, maar bood het vrouwen wel het perspectief om de limieten van hun vrouwelijke rol en identiteit te ontstijgen: door seksuele onthouding konden zij gelijk worden aan mannen. Voorheen was dit onbestaanbaar in de Romeinse mannenwereld, maar nu werden aristocratische, kuise vrouwen aangemoedigd om zich in geleerdheid te ontwikkelen en konden zij grote invloed uitoefenen. Deze positie werd enerzijds gerechtvaardigd doordat het bijbelse idee van de ‘bruid van Christus’ persoonlijker gemaakt was. Eerst betrok men dit op de kerk als geheel, maar in de loop van de tijd betrok men deze term op de maagdelijke non.49 Vrouwen konden als gewijde maagd nu één van de meest geëerde posities binnen de kerk verkrijgen, hoewel zij nooit een officiële plaats konden innemen in de kerkelijke hiërarchie. Anderzijds was deze gelijkheid geïnspireerd door de leer van Origenes, die na de bijbel met name in het Oosten voor christenen de belangrijkste autoriteit was.50 Men begreep namelijk van Origenes dat de mens voor de zondeval een geestelijk wezen was geweest, als een engel, gemaakt naar Gods beeld. Door de zondeval kreeg de geest van de mens als straf een lichaam, maar uiteindelijk zouden allen weer getransformeerd worden tot geestelijke wezens, eventueel na meerdere levenscycli: lichamen en lichamelijke kenmerken, zoals de seksuele kenmerken, zijn dus van voorbijgaande aard. Door onderdrukking van de seksuele verlangens konden mannen en vrouwen op aarde al voorafspiegeling zijn van het engelgelijke leven van hierna, dat wil zeggen:

zonder geslacht. De maagdelijke vrouw op aarde kon dus al de lichamelijke en geestelijke infirmitas van haar geslacht afleggen. Het ene moment wordt zij beschreven als een geslachtloze engel, het andere moment als gelijk aan een man.51 In Ep. 71.3 schrijft Hiëronymus aan Lucinus: “U hebt bij u iemand die eerst uw gezellin

48 Feichtinger (1995), p. 140

49 Feichtinger (1995), p. 94

50 O’Connell, p. 39

51 Krumeich, p. 61; 189-90; 324-6; Feichtinger (1995), p. 137-148; Elm, p. 88; 91; 101; 120-121; 125; 134. Van Dam, p.75-76 laat zien hoe deze overgang tot mannelijkheid zo ver kon gaan dat er uitzonderlijke gevallen bekend zijn van naamsveranderingen of fysieke mutilatie.

(11)

11

was in het vlees en nu in de geest, die van echtgenote zuster is geworden, van vrouw man, van onderdaan gelijke, iemand die zich onder hetzelfde juk tegelijk met u haast naar het hemels koninkrijk.”52 Aangezien het onderscheid van geslacht op basis van Origenes’ leer weggenomen was, konden asceten zoals Hiëronymus vrijelijk met hen samenleven en hen min of meer als gelijken en collega’s in het geloof zien. Deze positie van vrouwen kwam echter aan het eind van de vierde eeuw onder druk te staan doordat Origenes verketterd werd en door het ontstaan van ketterijen waar vrouwen een rol in speelden.

Tot dan toe werd Origenes alom gebruikt vanwege zijn geleerdheid en werden zijn onorthodoxe ideeën gelaten voor wat ze waren. Hiëronymus en zijn jeugdvriend Rufinus hadden Origenes’ werk bewonderd, ondanks diens onorthodoxie. Hiëronymus had zich altijd lovend uitgelaten over Origenes. Hij had diens werk vertaald en Origenes’ geestelijke hemelbeeld overgenomen, inclusief de afschaffing van de seksen.

Epiphanius, de bisschop van Salamis op Cyprus, besloot Origenes echter tot ketter te verklaren en eiste in 393 n. Chr. dat men zich van hem zou distantiëren. Deze theologische kwestie ontaardde in een machtsstrijd.

Mogelijk realiseerde Hiëronymus zich dat hij door zijn vroegere lof op Origenes kwetsbaar was om voor origenist uitgemaakt te worden. Hij gaf gehoor aan Epiphanius’ verzoek. De bisschop in Jeruzalem en Rufinus deden dit echter niet. In de jaren hierna ontstond een bitter dispuut tussen hen,53 dat het eind van de vriendschap tussen Rufinus en Hiëronymus betekende: Rufinus hulde zich over Hiëronymus in stilzwijgen;

Hiëronymus bleef rancuneus op Rufinus schelden, zelfs na diens dood.54 Epiphanius en anderen wonden zich voornamelijk op over de gevolgen van Origenes’ mensbeeld voor het huwelijk en voortplanting.55 Als het menselijk lichaam een kerker was voor gevallen engelen, moest voortplanting daardoor een slechte zaak zijn, omdat dit vereiste dat meer engelen moesten zondigen. Zij vonden dat dit haaks stond op bijbelteksten waarin voortplanting als een zegen wordt beschouwd. Hiëronymus had zich in voorgaande jaren dermate satirisch en negatief over het huwelijk uitgelaten, dat het voor hem vrijwel onmogelijk was om op een geloofwaardige manier de voortplanting te verdedigen. Voor hem lag het probleem elders. Hiëronymus begon zich te realiseren dat er in Origenes’ abstracte toekomstbeeld van spirituele, seksloze wezens een gelijke beloning voor ieder was, namelijk grote waardigheid. Voor Hiëronymus’ ascetische leer was juist een verschillende beloning van groot belang, afhankelijk van de op aarde bereikte ascese. Ieder kan gered worden, maar er zou sprake zijn van een hiërarchie: ook een prostituee kon gered worden, maar het was voor hem ondenkbaar dat zij gelijk zou zijn aan een maagd. Hiërarchie zoals op aarde moest ook in de hemel bestaan, anders zou het niet uitmaken wat een mens deed op aarde en stond zijn ascetische gedachtengoed op losse schroeven. Ook stond deze lichaamloze toekomst te ver af van de Latijnse christen, die de voorkeur gaf aan een concreter toekomstbeeld: een ideale versie van de huidige Romeinse samenleving. Feichtinger beschrijft hoe Hiëronymus tijdens de origenistische kwestie zijn standpunt begon te herzien, hoewel hij zelf ontkende van mening te zijn veranderd.56 Eerst probeerde hij lichamelijke opstanding met opheffing van geslachten te verbinden (adu. Iou. I.36), later hield hij vast aan geslachtelijkheid in het hiernamaals en zag hij het geslachtelijke onderscheid van het opgestane lichaam als een lakmoestest om te controleren of iemand werkelijk een lichamelijke opstanding leerde of eigenlijk een Origenist was. Dit gaf een minder groots, maar

52 Asceten verliezen relationele banden en komen in familieverband met elkaar te staan volgens Hiëronymus. Christenen worden elkaars vader, moeder, zonen, zuster en broer in het geloof. Hierdoor is het van sommige vrouwen lastig om te reconstrueren wie daadwerkelijk familie van elkaar zijn, zoals Marcella en Asella, waarin vrouwen zowel de vrouwelijke als de mannelijke rollen op zich kunnen nemen. E.g. Ep. 32.2; 39.2; 75.2; 79.1

53 Voor een gedetailleerde beschrijving van de ontwikkeling van deze kwestie, zie Kelly, p. 195-209; 227-258

54 Voor een overzicht van de plaatsen waar Hiëronymus Rufinus uitscheldt: Cavallera, n. S.

55 Voor een heldere omschrijving van de verschillende theologische standpunten, zie Clark.

56 Feichtigner, p. 149-152. In Adu. Ruf. 1.29ff stelt hij dat wat zijn mening leek te zijn, slechts een citaat van Origenes was en niet zijn eigen mening.

(12)

12

stabieler hemelbeeld met meer houvast: een herkenbare hemel, waar de mens lichamelijk voortleeft in twee geslachten, waar geliefden en heiligen herkenbaar zijn en waar de eigen, maar verbeterde, samenleving en structuren bestaan.57 Deze discussie was geen theologische ver-van-mijn-bed-show, maar had concrete implicaties voor het dagelijkse bestaan van vrouwen. De grond waarop hun gelijkheid aan mannen stoelde, verdween. Zij konden niet werkelijk ophouden vrouw te zijn en hadden geen perspectief op volledige gelijkheid in de toekomst. Door hun inspanningen konden ze slechts een metaforische geslachtsopheffing verdienen. Ep. 75. is een van de plaatsen waar Hiëronymus op opvallende wijze een standpunt inneemt tegen het hemelbeeld van de origenisten. Met name het bevreemdende effect van een plotselinge zeer uitgebreide en exegetische passage in wat oorspronkelijk een troostbrief zou moeten zijn trekt de aandacht. Het is duidelijk dat Hiëronymus aan Theodora en aan de wereld zo duidelijk mogelijk wilde maken wat de juiste opvatting is omtrent het opheffen van de geslachten en dat hij gebruikmaakte van elk medium dat hem voorhanden was om dit te benadrukken, ook wanneer dat uit de toon viel bij wat een gevoelige sfeer van een troostbrief zou moeten zijn.

Ook de verkettering van voor vrouwen aantrekkelijke groeperingen zorgde voor voorzichtigheid ten opzichte van de rol van vrouwen. Een al te familiaire omgang met vrouwen kon een reden worden om als ketter aangeklaagd te worden: aan het eind van de vierde eeuw werden verscheidene geestelijk leiders en hun groeperingen veroordeeld, waar hooggeplaatste vrouwen een rol in hadden gespeeld.58 Voor Ep. 75 is met name de ketterij van Priscillianus relevant. In 380 n.Chr. kwam Priscillianus in opspraak, die als leraar in de Spaanse provincie Galicië een ascetische boodschap verkondigde.59 Hij had, evenals Hiëronymus, een groep vrouwelijke volgelingen en hij leefde enige tijd op het landgoed van Euchrotia, de weduwe van de beroemde retoricus Attius Tiro Delphidius.60 Nadat hij in 386 beschuldigd was van onder andere het gebruik van tovenarij en immoreel gedrag ten opzichte van vrouwen, werd hij door keizer Magnus Maximus ter dood veroordeeld. Mogelijk was het met name Priscillianus’ fout dat hij mannen- en vrouwenrollen niet onderscheidde.61 Ook Euchrotia en haar dochter werden gedood: deze dochter zou verleid zijn door Priscillianus. De christelijke wereld was opgeschrikt: een spirituele vriendschap tussen invloedrijke vrouwen en mannen bleek niet boven alle verdenking verheven. Behalve de onvermijdelijke beschuldiging van seksueel wangedrag kon dit zelfs leiden tot een gewelddadige dood.62 Het is niet verwonderlijk dat asceten begonnen na te denken over de rol die vrouwen mochten innemen. Heftige beschuldigingen aan het adres van een ander moesten de eigen naam boven verdenking verheffen. Als tegenreactie op de ketterijen werd de rol van vrouwen bij de orthodoxe christenen steeds verder ingeperkt, totdat er uiteindelijk weinig van overbleef.63 De uitweiding over en waarschuwing voor ketterijen in Ep. 75.3 is al evenmin op zijn plaats in een troostbrief als die van de paragraaf ervoor. De passage maakt duidelijk dat Hiëronymus zich genoodzaakt voelde zijn eigen orthodoxie te onderstrepen door iedere gelegenheid aan te grijpen om ketterijen fel af te keuren. Eerst had hij impliciet de opheffing van geslachten als toekomst voorgesteld en het huidige leven als een mogelijkheid om daar alvast naar toe te werken. Hiermee had hij, evenals andere asceten, aan vrouwen een ongekende bewegingsvrijheid gegeven waar hij weer op terug moest komen. Tijdens de origenistische kwestie realiseerde hij zich dat deze opheffing van geslachten voortsproot uit een origenistische visie, waar hij niet (meer) achter

57 Brown (1988), p. 381-384. Feichtinger (1995), p. 160.

58 Van Dam, p. 77, stelt dat in enkele secten meer ruimte geboden werd aan aristocratische vrouwen dan in de katholieke kerk, waardoor secten aantrekkelijk werden voor vrouwen.

59 Zie Van Dam, p. 88-114 voor een overzicht van de gebeurtenissen omtrent Priscilllanus

60 Van Dam, p. 100

61 Burrus, p. 5

62 Brown, p. 370-372

63 Feichtinger (1995), p. 107

(13)

13

stond. Zijn vrijelijke omgang met vrouwen zoals Paula maakte hem kwetsbaar voor beschuldigingen. Hij keerde zich nu tegen deze visie en sloot aan bij de concretere en lichamelijke hemelvisie van de westerse christen: een man bleef een man, een vrouw bleef een vrouw. Hiermee sloot de theoloog Hiëronymus, die vrouwen een bijna mansgelijke positie had gegeven, zich weer meer aan bij de satiricus Hiëronymus, die altijd was blijven waarschuwen voor de gevaren van het vrouwelijke lichaam.64

4. Geschiedenis en toepassing van troostretorica

De brief aan Theodora is een van de tien troostbrieven die het corpus van Hiëronymus’ brieven rijk is. Het is niet verwonderlijk dat een relatief groot deel van zijn brieven de dood betreft. In een tijd waarin dood een nog groter onderdeel uitmaakte van het leven, had troostliteratuur immers een legitieme plaats in de literatuur voor zichzelf veroverd, met eigen regels en gebruiken. Hoewel de brief één van de kortere troostbrieven van Hiëronymus is, is hij een uitstekend voorbeeld van hoe Hiëronymus het genre naar zijn eigen hand zette, gebruikmaakte van wat hem ervan beviel, maar zich tegelijk niet al teveel gelegen liet liggen aan de voorschriften.

De regels en voorschriften van het troostgenre waren sinds de eerste eeuw voor Christus in de Latijnssprekende wereld geïntroduceerd. Het troostgenre bestond uit vesrchillende onderdelen, waaronder filosofische verhandelingen, gedichten over de dood en de hoogretorische troostrede en het informele broertje daarvan: de troostbrief.65 Het oorspronkelijk Griekse genre werd naar alle waarschijnlijkheid door Cicero in de Latijnssprekende wereld geïntroduceerd,66 toen hij ontroostbaar was door de dood van zijn dochter Tullia in 45 v. Chr. Met name voor de hoogretorische literatuursoorten, zoals de rede, golden strikte retorische eisen, omschreven in handboeken en zichtbaar in overgeleverde reden.67 Naast algemene retorische voorschriften,68 zijn er twee handboeken overgeleverd met richtlijnen voor specifieke oraties.69 Hoewel niet duidelijk is in hoeverre deze auteurs gelezen werden, is het niet onredelijk om uit te gaan van deze voorschriften, aangezien met name het handboek van Menander een weergave lijkt te zijn van een oude traditie.70 Men kan dus veronderstellen dat algemeen bekend was dat een troostrede uit drie delen hoort te bestaan: lof, troost en aansporing. Allereerst kwam lof op de overledene, eventueel afgewisseld met weeklacht. Hiervoor waren vaste patronen beschikbaar, geleend uit de lofrede.71 Als tweede of laatste kwam de troost, die bestond uit een vast aantal troostargumenten die vanuit verschillende filosofische stromingen waren uitgewerkt. Door op rationele wijze de oorzaken weg te nemen, was het de bedoeling om de angel uit het verdriet te halen. Enkele veelgebruikte argumenten waren: de gestorvene is ontsnapt aan ellende; na de dood is er niets, dus sterven is geen nadeel; kijk niet naar leeftijd, maar naar geleefde tijd; een mens leeft zo lang als hem toebedeeld is; wees dankbaar voor het kennen van de gestorvene; de mens leeft in een sterfelijke wereld; in vergelijking met grotere zaken (steden, de wereld) is één leven niets. De plaats van aansporing was

64 Brown (1988), p. 376-7; 382

65 Zie Favez voor een fundamentele studie over christelijke consolatie (m.u.v. Augustinus).

66 Scourfield (1993), p. 15-19 over (de ontwikkeling van) het Griekse genre.

67 Over structuur in consolatie: Soffel; Favez, p. 79-85

68 Algemene voorschriften betroffen: stijl, compositie, stijlfiguren en topoi. Handboeken hierover zijn geschreven door Aelius Theon (1e eeuw n.Chr.), Hermogenes van Tarsus (2e eeuw n.Chr.), Aphtonius van Antiochië (4e eeuw n.Chr.) en Nicolaus Myrensis (5e eeuw n.Chr.).

69 Een pseudo-Dionysius van Halicarnassus schreef de Τέχνη ῥητορική: de zesde toespraak geeft richtlijnen voor de oratio funebris. Περὶ ἐπιδεικτικῶν toegeschreven aan Menander van Laodicea geeft drie redes m.b.t. de dood: de troostoratie, de grafrede en de lamentatie. Beide handboeken zijn beschikbaar in de nieuwe uitgave door Race.

70 Scourfield (1993), p. 27

71 πατρίς, γένος, φύσις, ἀγωγή (ἀνατροφή+ παιδεία) en ἐπιτηδεύματα / πράξεις. Men. II.9.413.10-11; II.11.420.11-12; ps.

Dio. in Soffel, p. 58

(14)

14

gewoonlijk bescheiden ten opzichte van de lof en troost en kon zich beperken tot een korte zin, waarin bijvoorbeeld aangespoord wordt om minder te rouwen of de overledene te herinneren. Tegelijk deed overdadige lof op de overledene een appèl op de toehoorders om hen na te volgen en maakte daarmee expliciete aansporing onnodig.72

Brieven waren vermoedelijk niet zo sterk gebonden aan retorische voorschriften, aangezien dat een persoonlijker en informeler genre was. Toch waren ze ook niet volkomen vrij van voorschriften, zoals blijkt uit losse opmerkingen door auteurs en uit handboeken met voorbeeldbrieven. Julius Victor schrijft dat een privébrief kort moet zijn, met name wanneer geschreven wordt bij verdriet.73 Seneca schrijft dat men in een troostbrief meestal eerst een voorschrift geeft en dit daarna illustreert met voorbeelden.74 Uit boeken met voorbeeldbrieven is te zien dat ook hier een driedeling bestaat.75 Lof en weeklacht werden vervangen door een uiting van medeleven, passend vanwege de persoonlijkere aard van een brief ten opzichte van een rede.

Dit uiten van verdriet en medeleven kon nuttig zijn om de verdrietige toehoorders voor zich te winnen en de gestorvene impliciet te prijzen.76 Daarna volgden troost en aansporing. Hiëronymus was klassiek opgeleid en er mag verwacht worden dat hij de voorschriften kende en ook een analyse van zijn troostbrieven wijst hierop.77 Hij hanteert ze echter flexibel: hij houdt zich bijvoorbeeld vaak niet aan de voorgeschreven volgorde en maakt weinig woorden vuil aan het betonen van verdriet door weeklacht of medeleven. Dit vindt er zijn oorsprong in dat Hiëronymus ervan overtuigd is dat overledenen eerder te benijden dan te betreuren zijn.

Verdriet is enkel toegestaan wanneer daar geen fundamentele twijfel aan het bestaan van het hiernamaals uit blijkt. Alleen verdriet met een correcte reden kon getolereerd worden, zoals omdat de overledene gemist wordt of vanwege spijt.78 Hiëronymus geeft aan troostargumenten meestal een kleinere rol dan traditioneel en ruimt veel plaats in voor lof en aansporing. Meestal noemt hij enkele klassieke troostargumenten. Opvallend zijn echter de lange exegetische passages in zijn werk, waar hij zich lijkt te verliezen in associatieve bijbeluitleg.

Aan Theodora beschrijft hij bijvoorbeeld in een uitgebreide exegese hoe het permanente effect van de dood is tenietgedaan door Christus en wat dit betekent voor de gestorven Lucinus: hij slaapt en zal weer wakker worden. Sommige klassieke troostargumenten neemt hij onveranderd over, andere geeft hij een christelijk sausje, door bijvoorbeeld bijbelse of kerkelijke voorbeelden te noemen of door gebruik te maken van een bijbelcitaat. Hiëronymus kan het daardoor probleemloos eens zijn met heidense filosofen, aangezien hun troostargumenten in de bijbel worden ondersteund. Uit de kleine rol die de argumenten hebben, blijkt dat deze voor hem van ondergeschikt belang waren. Hij stelde het grootste belang in lof en in aansporing, die hij tot enorme proporties kon uitvergroten. Beide gebruikt Hiëronymus met name om een ascetisch leven te promoten. Hij gebruikt lof enkel om de ascetische kwaliteiten van de gestorvene te loven, daarmee de geadresseerde tot hetzelfde aansporend. De klassieke lofelementen noemt hij expliciet niet; soms meldt hij zelfs dat hij ze niet noemt.79 In Ep. 75 looft hij Lucinus om zijn afkeuring van ketterij, om hoe hij zijn geld aan armen en aan de asceten in het buitenland gaf, om zijn ijver voor christelijke literatuur en met name voor het verkrijgen van Hiëronymus’ werk.80 Hiëronymus stelt zich hier voor zijn doen bescheiden op wat betreft

72 Zie Covino.

73 Jul. Vic. Rhet. 27. p. 448 (Halm).

74 Sen. Dial. 6.2.1.

75 ἐπιστολιμαῖον χαρακτῆρες 65; 72, toegeschreven aan Libanius (5e eeuw n. Chr.) en τύποι ἐπιστολικοί 5, toegeschreven aan Demetrius van Phalerum (waarschijnlijk 2e of 1e eeuw v.Chr.), beide uitgegeven door Weichert; Libanius is eveneens uitgegeven door Foerster. Voor bespreking en datering: Mitchell, p. 301-2.

76 Dit stelde pseudo-Dionysius, zie Soffel p. 11-19

77 De Jong, p.15

78 Ep. 23.1; 75.1; 75.2; 60.4

79 De Jong, p. 18

80 Ep. 75.3; 75.4.6-9; 75.4.10-13

(15)

15

aansporingen: hij spoort Theodora expliciet aan om haar verdriet op een juiste manier te dragen (2.1) en gebruik te maken van de geleerdheid van Hiëronymus (§5.1). Aansporingen -tot een ascetisch en orthodox leven en tot vrijgevigheid aan armen en asceten zoals hemzelf- houdt hij echter impliciet en redelijk subtiel.

Dit doet hij met name door op lovende wijze te spreken over Lucinus, door te schrijven dat ketterij met name op aanzienlijke dames een grote invloed heeft en door haar een beschermer toe te wensen die haar helpt om sanctam [...] et corpore et spiritu te blijven (5.23). Hij voelt bovendien niet de noodzaak om haar af te raden om een tweede huwelijk aan te gaan. Hoewel zijn woorden alsnog niet subtiel zijn, is zijn toon in vergelijking met andere brieven voorzichtig te noemen. Deze voorzichtigheid is ook te zien in de afwezigheid van klassieke referenties, allusies en citaten. Geen verklaring kan worden gevonden in de aard van de brief als troostbrief of de positie of het geslacht van de geadresseerde: juist in troostbrieven en in brieven aan hooggeplaatsten, ook vrouwen, maakt hij gebruik van klassieke referenties. Met name Ep. 79 aan Salvina, slechts korte tijd later en vergelijkbaar in aanleiding en geadresseerde, vormt een sterk contrast door de ongevoelige toon en vele referenties. Ook kan op basis van andere brieven uit dezelfde periode niet gesteld worden dat Hiëronymus in die periode in zijn algemeenheid minder citeerde. De brief ondermijnt Hagendahls conclusie dat Hiëronymus met name in troostbrieven en in polemische werken sterk gebruikmaakt van klassieke referenties: deze troostbrief staat vol met polemiek tegen ketterijen in Spanje en zou dus uitermate geschikt zijn voor klassieke referenties. Hagendahl slaat deze brief echter gemakshalve over.81 Opvallend is dat ook in Ep. 71 aan Lucinus citaten ontbreken. De werkelijke oorzaak blijft echter giswerk: is het ontbreken van klassieke elementen toevallig, of waren Lucinus en Theodora er persoonlijke tegen gekant? Mogelijk waren orthodoxe Spanjaarden als gevolg van de ketterijen in de buurt strenger wat betreft niet-christelijke literatuur of had Hiëronymus een korte periode waarin hij het gebruik daarvan beperkte. Rond diezelfde tijd voelde hij zich bijvoorbeeld genoodzaakt zijn citaatgebruik te verdedigen, te herhalen dat hij dergelijke literatuur echt niet meer las82 en uit te leggen hoe je met heidense literatuur moest verhouden.83 Eén van deze oorzaken zou te maken kunnen hebben met de afwezigheid van klassieke citaten, maar dit blijft echter onduidelijk.

5. Stijl

Hoewel Hiëronymus vaak noemt dat hij onder grote tijdsdruk werkte en zijn werk minder goed kon polijsten doordat hij meestal dicteerde,84 is veel van zijn werk zo stilistisch opgebouwd dat Erasmus hem ‘de christelijke Cicero’ noemde.85 Niet alleen Erasmus waardeert hem, men is unaniem lovend over zijn schrijfstijl: briljant, vloeiend en inventief, een wijd register,86 één van de beste van de Latijnse vaders,87 excellent, correct en gebalanceerd, geanimeerd88 en niet onderdoend voor de klassieke briefschrijvers, met name in zijn brieven.89 Over zijn woordkeuze schrijft Fremantle: “His Latinity is remarkably pure, and with

81 Hagendahl, p. 207. Ook Ep. 23 bevat geen klassieke allusies en wordt overgeslagen.

82 Ad Gal. 3 praef.

83 Ep. 70

84 Vanwege zijn slechte ogen en gezondheid, e.g. in Ez. 7 praef.; Ep. 21.42; 74.6; 108.33. Dicteren had volgens Hiëronymus een slechte invloed op de stijl van zijn werk, aangezien er minder tijd was om na te denken over de zinnen:

e.g. Ep. 57.10; 85.1, 118.1

85 Hritzu, p. 117

86 Hagendahl, p. 93; 316

87 Pease, p. 152

88 Fremantle, p. 32

89 Conring, p. 241. Gillis herkent dit beeld in zijn onderzoek over coördinerende partikels en noemt dit ‘bijna rigide’

klassiek gebruik artificieel: p. 214

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ONZE-LIEVE-VROUW GASTHUIS VZW Ieperstraat 130 | 8970 Poperinge info@gasthuis.be | www.gasthuis.be Ond.. 0445.066.385 RPR Gent

De toezichthouder benadrukte daarin dat auditcommissies zich goed bewust moeten zijn van de risico’s die verbonden zijn aan het niet hebben van een internal auditor en de

Volgens het onderzoek dat Ipsos bij 976 Belgen uitvoerde, weet slechts 26 procent nog niet of hij begraven of gecremeerd wil worden.. Bij de anderen

'Wij konden als familie respect opbrengen voor haar wens om te sterven, omdat

Huurder verstuurt na ommekomst van de eerste 6 maanden een (ongedateerde) opzeggingsbrief. Uit getuigenverklaringen maakt het hof op dat de opzeggingsbrief maximaal 2 tot

Andere argumenten voor het niet ambtelijk werken die door deze groep geestelijk verzorgers gegeven zijn, zijn onder andere: ‘De meerwaarde van het ambt is voor mij

Geld dat niet meer uitgegeven kon worden aan de plannen die u voor dat jaar had.. Dat is te begrijpen, maar dat bedrag wordt elk

925 Sdaghes als hire comen was, Lach die sonderse ende las Inden coer haer ghebet In groter twivelingen met... Ze ging naast hen zitten en zei: ‘Ik zal met deze twee kinderen naar