• No results found

De economische betekenis van torensilo's op melkveebedrijven : programmeringen voor een-, twee- en driemansbedrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De economische betekenis van torensilo's op melkveebedrijven : programmeringen voor een-, twee- en driemansbedrijven"

Copied!
155
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I n g . M . H . D o u n a N o . 3 . 9 2

DE E C O N O M I S C H E B E T E K E N I S

V A N T O R E N S I L O ' S OP M E L K V E E B E D R I J V E N

PROGRAMMERINGEN VOOR EEN-, TWEE- EN DR IEMANSBEDRIJVEN

F e b r u a r i 1 9 8 0

E*"m HUG '£• siGN: Lu>-3,92.

S EX.

N O Î

-B

BIBLIOTHEEK # MLY.5

4tm&

L a n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

A f d e l i n g L a n d b o u w

lo4.Q

(2)

I n h o u d

Biz. WOORD VOORAF 7 SAMENVATTING EN CONCLUSIES 9 1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 20 1.1 Algemeen 20 1.2 Methode van onderzoek 21

1.3 Opzet van het onderzoek 21 2. HET EFFECT VAN DE TORENSILO GECOMBINEERD MET EEN

MECHANISCH VOERSYSTEEM OP DE BEDRIJFSRESULTATEN VAN MELKVEEBEDRIJVEN MET ALLEEN VOORDROOGKUIL IN HET

STALRUWVOERRANTSOEN 24 2.1 Bedrijfsplannen 24 2.1.1 Eenmansbedrijven 24 2.1.2 Tweemansbedrijven 27 2.1.3 Driemansbedrijven 27 2.2 Kosten en opbrengsten 29 2.2.1 Eenmansbedrijven 29 2.2.2 Tweemansbedrijven 33 2.2.3 Driemansbedrijven 36 2.3 Conclusie 40 3. HET EFFECT VAN DE TORENSILO GECOMBINEERD MET EEN

MECHANISCH VOERSYSTEEM OP DE BEDRIJFSRESULTATEN VAN MELKVEEBEDRIJVEN MET VOORDROOGKUIL EN SNIJMAISKUIL

IN HET STALRUWVOERRANTSOEN 41 3.1 Bedrijfsplannen 41 3.1.1 Eenmansbedrijven 41 3.1.2 Tweemansbedrijven 41 3.1.3 Driemansbedrijven 44 3.2 Kosten en opbrengsten 44 3.2.1 Eenmansbedrijven 44 3.2.2 Tweemansbedrijven 48 3.2.3 Driemansbedrijven 51 3.3 Conclusie 53 4. DE INVLOED VAN DE OPPERVLAKTE OP DE BEDRIJFSPLANNEN

EN DE BEDRIJFSRESULTATEN 55 4.1 Bedrijfsoppervlakte en arbeidsorganisatie 55

4.2 Bedrijfsoppervlakte en samenstelling van het

voederrantsoen 63 4.3 Bedrijfsoppervlakte en bedrijfsresultaat 64

(3)

INHOUD (le vervolg)

Biz. 5. HET EFFECT VAN DE AANKOOP EN/OF EIGEN VERBOUW VAN

SNIJMAIS OP DE BEDRIJFSPLANNEN EN OP DE

BEDRIJFS-RESULTATEN » 7 2 5.1 Eenmansbedrijven met torensilo's 72

5.2 Tweemansbedrijven met torensilo's 74 5.3 Driemansbedrijven met torensilo's 78

5.4 Conclusie 79 6. DE INVLOED VAN DE MELKPRODUKTIE PER KOE EN HET

PRIJSPEIL OP DE BEDRIJFSRESULTATEN 80 7. VOEROPSLAG, INVESTERING EN RENDEMENT 84

7.1 Eenmansbedrijven 84 7.2 Tweemansbedrijven 86 7.3 Driemansbedrijven 88 7.4 Investeringen en de wet op de

investerings-rekening 88 7.4.1 Eenmansbedrijven 92

7.4.2 Tweemansbedrijven 92 7.4.3 Driemansbedrijven 92 7.5 Investeringspremie en de berekende kosten van

rente en afschrijving 95 7.6 De financiële haalbaarheid van de omschakeling

op torensilo's 95 7.7 Conclusie 97 8. OVERZICHT VAN DE UITGANGSPUNTEN VAN DE

PROGRAMME-RINGEN 100 8.1 Verkaveling 101

8.2 Samenstelling van de melkveestapel 101

8.3 Afkalfpatroon 101 8.4 Melkproduktie 101 8.5 Voederbehoefte en voederrantsoen in de

stal-periode 101 8.6 Graslandproduktie 101 8.7 Arbeidsaanbod 104 8.7.1 Eenmansbedrijven 104 8.7.2 Tweemansbedrijven 104 8.7.3 Driemansbedrijven 104 8.8 Arbeidsbehoefte en arbeidsorganisatie 104

8.8.1 Melken, voeren en veeverzorging op be-drijven met rijkuilen en centrale

voer-gang 104 8.8.2 Melken, voeren en veeverzorging op

bedrij-ven met torensilo('s) en mechanisch

(4)

INHOUD (2e vervolg) Blz. 8.8.3 8.8.4 8.8.5 8.8.6 Voederwinning

Bemesting met stalmest Graslandverzorging Kalveropfok 8.9 Bemesting 8.9.1 8.9.2 8.10 Prijzen 8.10.1 8.10.2 8. 10.3 8. 10.4 8.10.5 8.10.6 8.10.7 8.10.8 8.10.9 Stalmest Kunstmest Melk Vee Directe kosten Voedermiddelen Meststoffen Bewerking

Gebouwen (inclusief melkmachine, uitmestinstallatie en in de plannen met torensilo('s) een mechanisch voersysteem Voeropslag Grond 8.10.10 Algemene kosten SUMMARY 111 112 112 112 112 112 113 113 113 113 114 114 114 114 116 117 118 118 119 BIJLAGEN 1. 2. 6. 7. 8. 9. 10.

Opbrengsten van de optimale bedrijfsplannen

met grasland, rijkuilen 124 Kosten van de optimale bedrijfsplannen

grasland, rijkuilen 126 Opbrengsten van de optimale

eenmansbedrijfs-plannen grasland, torensilo 128 Kosten van de optimale eenmansbedrijfsplannen

grasland, torensilo 129 Opbrengsten van de optimale

tweemansbedrijfs-plannen grasland, torensilo 130 Kosten van de optimale tweemansbedrijfsplannen

grasland, torensilo 131 Opbrengsten van de optimale

driemansbedrijfs-plannen grasland, torensilo's • 132 Kosten van de optimale driemansbedrijfsplannen

grasland, torensilo's 133 Opbrengsten van de optimale bedrijfsplannen

grasland + snijmais, rijkuilen 134 Kosten van de optimale bedrijfsplannen

(5)

INHOUD (3e vervolg) Blz. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.

Opbrengsten van de optimale

eenmansbedrijfs-plannen grasland + snijmaïs, torensilo's 136 Kosten van de optimale eenmansbedrijfsplannen

grasland + snijmaïs, torensilo's 137 Opbrengsten van de optimale

tweemansbedrijfs-plannen grasland + snijmaïs, torensilo's 138 Kosten van de optimale tweemansbedrijfsplannen

grasland + snijmaïs, torensilo's 139 Opbrengsten van de optimale

driemansbedrijfs-plannen grasland + snijmaïs, torensilo's 140 Kosten van de optimale driemansbedrijfsplannen

grasland + snijmaïs, torensilo's 141 Bedrijfsplannen grasland op eenmansbedrijven

-mechanisch voersysteem, torensilo 142 Bedrijfsplannen grasland op tweemansbedrijven

-mechanisch voersysteem, torensilo('s) 144 Bedrijfsplannen grasland op driemansbedrijven

-mechanisch voersysteem torensilo('s) 146 Bedrijfsplannen grasland + snijmaïs aankoop

en/of eigen verbouw op eenmansbedrijven

-mechanisch voersysteem, torensilo's 148 21. Bedrijfsplannen grasland + snijmaïs aankoop

en/of eigen verbouw op tweemansbedrijven

-mechanisch voersysteem torensilo's 150 22. Bedrijfsplannen grasland + snijmaïs op

driemans-bedrijven - mechanisch voersysteem torensilo's 152 23. Kengetallen per v.a.k. betreffende êénmans-,

tweemans- en driemansbedrijven met grasland

en torensilo's 154 24. Kengetallen per v.a.k. betreffende éénmans-,

tweemans- en driemansbedrijven met grasland +

snijmaïs en torensilo's 155 25. Eenmansbedrijven : Cash flow 156

26. Tweemansbedrijven: Cash flow 157 27. Driemansbedrijven: Cash flow 158 28. Eenmansbedrijven : WIR, afschrijving en rente 159

29. Tweemansbedrijven: WIR, afschrijving en rente 160 30. Driemansbedrijven: WIR, afschrijving en rente 161

(6)

W o o r d vooraf

De inrichting van de bedrijfsgebouwen heeft een grote invloed op de arbeidsorganisatie en het arbeidsverbruik van moderne melk-veebedrijven. De ligboxenstal gecombineerd met een doorloopmelk-stal is hiervan een duidelijk voorbeeld. Ook de methode van oogst, opslag en voeren van ruwvoer heeft effect op de arbeidsorganisatie en het arbeidsverbruik. Een spectaculaire ontwikkeling in deze be-werkingsketen is de opslag van ruwvoer in torensilo's, waarbij het ruwvoer bij het voeren automatisch via een bovenlosser en een voer-band voor de koeien wordt gebracht.

Om inzicht te krijgen in de bedrijfsplannen en de bedrijfsre-sultaten van bedrijven met torensilo's, zijn programmeringen uit-gevoerd voor bedrijven met de ruwvoeropslag in torensilo's respec-tievelijk in rijkuilen. De bedrijfsplannen voor de bedrijven met rijkuilen zijn uitvoerig beschreven in publikatie 3.74 van het LEI, zowel voor opzetten met alleen voordroogkuil als voor opzetten met voordroogkuil en snijmaiskuil in het ruwvoerrantsoen.

De resultaten van de onderhavige studie over de effecten van de voeropslag in torensilo's kunnen dan ook niet los worden gezien van die in publikatie 3.74.

Het onderzoek is uitgevoerd door ing. M.H. Douna, die als me-dewerker van de afdeling Landbouw deel uitmaakt van het LEI-deta-chement bij het Proefstation voor de Rundveehouderij te Lelystad.

De Adjunct-Directeu,

(7)

S a m e n v a t t i n g en c o n c l u s i e s

Met op lineaire programmering gebaseerde modelberekeningen is gestreefd inzicht te verkrijgen in de rentabiliteit van een to-rensilo in combinatie met een voerband, in vergelijking met rij-kuilen in combinatie met een centrale voergang.

Daarbij is voortgebouwd op de uitkomsten van een vroeger on-derzoek (Publikatie 3.74) naar de economische betekenis van snij-mais, dat gebaseerd was op bedrijfsmodellen van melkveehouderij-bedrijven, die beschikten over rijkuilen met centrale voergang.

Bij de programmeringen is de mogelijkheid opengelaten om een keuze te doen uit verschillende N-trappen, verschillende hoeveel-heden ruwvoer uit eigen bedrijf per koe en verschillende mechani-satieniveaus. Bovendien kan het gebruik maken van loonwerkers bij de winning van voordroogkuil variëren van volledige eigen mechani-satie tot uitsluitend loonwerk.

In verband met knelpunten in de arbeidsorganisatie is het vooral voor bedrijven met torensilo's aantrekkelijk om bij de voe-derwinning intensief gebruik te maken van loonwerk. Er ontstaan echter juist voor torensilobedrijven ook praktische problemen bij zo'n intensief gebruik van loonwerkers. Het is daarom realistischer om uit te gaan van een beperkt gebruik van loonwerk, ook al is met voortgaande inschakeling van loonwerkers in principe op torensilo-bedrijven een verbetering van de bedrijfsuitkomsten te bereiken. Naast optimale bedrijfsplannen op basis van volledige inschakeling van loonwerkers zijn daarom voor de torensilobedrijven ook optima-le bedrijfsplannen berekend met een hoeveelheid loonwerk die ver-gelijkbaar is met de optimale plannen voor bedrijven met rijkuilen.

Bij gebruik van een torensilo wordt, bij eenzelfde arbeidszetting, het optimale punt in het algemeen bij een grotere be-drijf soppervlakte bereikt dan bij gebruik van rijkuilen. Door beidsbesparing bij het voeren wordt namelijk de capaciteit van ar-beid en uitrusting vergroot. Deze arar-beidsbesparing wordt echter uitsluitend in de stalperiode bereikt, zodat er in de weideperiode een ernstiger knelpunt ontstaat omdat bij vergroting van de vee-stapel dan met dezelfde arbeidsbezetting en uitrusting een grotere veestapel moet worden verzorgd en meer voer moet worden gewonnen, voor zover althans wegens het arbeidsknelpunt, zelf gewonnen voer niet wordt vervangen door aangekocht voer. Vandaar dat op bedrij-ven met torensilo's volgens de programmering meer gebruik zal wor-den gemaakt van loonwerk voor zover daaraan op grond van prak-tische overwegingen geen beperking wordt opgelegd.

Op eenmansbedrijven zonder snijmais blijkt het gebruik van torensilo's geen verbetering van de bedrijfsuitkomsten op te leve-ren. De voordelen van arbeidsbesparing, die een vergroting van de

(8)

eu T 3 C cd > CJ cu M-4 W CU X CO H

c

cu

>

• r - l • 1 - 4 V4 • O cu X T 3 ß cd I - I co cd r-l 6 0 cu SJ cu

>

• H 3 N CU T ) e cd

>

e

<U 4-1 cd 4-1 t - l 3 co CU u co 14-4 • f-] •r-4 ( j T 3 CU X I CU T 3 p. O 1 3 C CO X I U CU O

>

f—* co

-V ' o • - J • H CO ß cu s-l o H M ß CO M U eu o

>

<n ß eu . - i • H 3 Ai •i—» • H

a

3

a

• H 4-1 P . O 0 3

e

• H 4-1 P . O

4 J P . 0

p. CO CU M S 3

e

• H 4-1 P . O Ai u eu S ß o o i-H i - l CU CU X CU 0 0 A ! M eu 3 a o o 1 - 1 4-1 Ai u eu p. eu X 4-1 Ü eu • l - 1 cd u 4 J X O O » i CO co o oo ». VJO ON t~~ CJN NO ON cd X O o ». m co ON »— • V en oo en un co -<r ^~ cd X i o o r-. o m oo #. ». o o co oo co r--1 3 ß cd i—( CO cfl . M 60

3

i - i •• >

s

M CO cu S P . P . ß o «u Cd I C eu • H 4-1 eu O o x : Ai ü A i CD 1 - 1 M eu eu S > o - I I CO O 4J 4-1 ß W co eu cO ß CO X o o

*

m

r-•*

m

».

c-o ON o v O 3 -NO CO cd X o o • s m NO NO ON

«

CM NO O ejN <r

^~

co co X o o

».

L O r^-co O • V .—. N O m O N p ~

«*

co cd X o o — O O 0 0 ». ». r o o r-» co vo < f co -o ß cd ß cu • H 4-1 CU O ) O X

ü

ü A i cO pH > CU a p. o co u cu cu > o - I I cd o 4-1 4-1 ß 4J cd cu cd ß cd X o o

».

o o *—'

_

^~

• l i n r~ CM co r~ O N ON r-co X o o

».

o o\ en NO

».

NO co CN CM ON co . — 1 N O cO X o o

».

o ON m m

».

o oo m vO co NO

g

!—< CO co u 60 A i cd .—I > »4 CU p . p . o ß CU • H 4-1 CU O O X A i O A i co . - I U CU CU > O - l I CO O 4-1 4-1 ß 4-1 CO CU co e 10

(9)

veestapel mogelijk maakt, wegen niet op tegen de hogere kosten bij gebruik van een torensilo in plaats van rijkuilen. Bij beperkt loonwerk is volgens de berekeningen het netto-overschot van een torensilobedrijf ƒ 6.268,- lager (tabel 1).

Op twee- en driemansbedrijven is een torensilo ook niet ren-dabel als wegens de beperking op de inschakeling van loonwerk, geen oplossing is te vinden voor het arbeidsknelpunt in de weide-periode (een negatief effect van resp. +_ f 2.500,- en ƒ 2.250,-). Ook via inschakeling van veel loonwerk is op tweemansbedrijven nauwelijks een verbetering te bereiken. Op driemansbedrijven is in dat geval echter wel een rendabele overschakeling van rijkuilen op torensilo's mogelijk, mits de bedrijfsoppervlakte voldoende ruimte biedt om de verkregen arbeidsbesparing te benutten voor uitbrei-ding van de veestapel. Het netto-overschot kan dan tot ƒ 16.325,-stijgen boven het niveau dat voor een driemansbedrijf met rijkui-len bereikbaar is.

Als over een areaal snijmais kan worden beschikt, is een to-rensilo eerder lonend. Het arbeidsknelpunt in de weideperiode weegt dan minder zwaar. In de praktijk is dat echter alleen van belang voor tweemans- en driemansbedrijven. Ook bij beschikbaar-heid van snijmais is namelijk een torensilo voor het eenmansbe-drijf nog duidelijk te duur in verhouding tot de arbeidsbesparing

(tabel 2 ) .

Op de tweemansbedrijven met snijmais varieert het positieve effect van een torensilo van ongeveer ƒ 3.000,- tot +_ f 18.000,-, afhankelijk van de mate waarin, via inschakeling van loonwerkers, het arbeidsknelpunt in de weideperiode kan worden opgelost .Het effect is dus wisselend en sterk afhankelijk van de praktische mogelijkheden om loonwerkers in te schakelen. Als die mogelijkheden beperkt zijn biedt een torensilo weinig voordeel, ook al is er voldoende grond om de bespaarde arbeid te benutten voor uitbreiding van de veesta-pel. Alleen voor het driemansbedrijf met snijmais kan een toren-silo een duidelijk positief effect op het bedrijfsresultaat hebben. Bij beperkt loonwerk is een verhoging van het netto-overschot met ƒ 32.870,- mogelijk ten opzichte van hetgeen met rijkuilen bereik-baar is. Als volledige inschakeling van loonwerk mogelijk is, kan het voordeel zelfs oplopen tot bijna ƒ 50.000,- per jaar. Het

rea-liseren van deze mogelijkheden is echter wel gebonden aan de be-schikbaarheid van voldoende grond om de bespaarde arbeid te benut-ten voor uitbreiding van de eigen voederwinning en van de veesta-' pel.

Bij de aangehouden uitgangspunten (o.a. centrale jongveeop-fok) blijkt een torensilo ten opzichte van rijkuilen bij meer dan 185 melkkoeien winst op te leveren.

Het gebruik van torensilo's in geval snijmais beschikbaar is, heeft, ten opzichte van uitsluitend voordroogkuil, vooral kracht-voerbesparing als voordeel. In de bedrijfsplannen met uitsluitend voordroogkuil wordt, wegens het arbeidsknelpunt, namelijk minder

(10)

3 A ! 6 0 O O T ) U O O > u •v cu X > CU T 3 ß cd > ß CU 3 co co u-i CU X > CU e. o co o cu T3 ß n) > cu X I cd H CU S e o o S eu • H CU « x: O , CU O 00 u CU a o o 9 .ü S n H CU u a P . CU O X> M a cd oo M CU O > B 3 - e C - H CU 4-1 i - l Cu •^ O 3 cd X O O • s o -d-td x m ON

«\

r-~ < f 0 0 » i r— ON ON

^^

ON

~~

n) 43

«*

• — 1 • t

-*

m cd X! d ON CM — l-~ CM » « r-~ r» r-- ON oo 1 cd x : o o r. O e i cd J3 m

M m CM O A -tf P-»

-*

CN CN CM a o u 6 0 u 3 3 co r-l td e e r-, <U H • H 4-1 C CU O 0] O X I CU , Ü cd . — I •• > S u cd cu S a o. a o \cu Pd l M -cd 8 u cu cu > . - i l h O O CU 4J 4J Cu ß 4J Cu id cu 0 ts e 1 I I td X! O o • t o 0 0 td X! CM i n n vO •""• CO <T r> m o CM

-*

ro ON ON co cd X! ON vO

#.

w l-~ cd X! r-~ ON • t sr

ro ro n <r 0 0 r-~ o co <• m X! vO ON

#>

f—> vO x : o-ON n CM

co e i r . ON m oo oo e i

m •o a o i-i 00 co 3 çd 3 è cu ti CU co O eu ^ o X o co -!<S M CU CU - • - > o I o cd cd e r-l r-l M t i cd CU CU 4 J a eu a Cu Cu cd o o cd cd Xi o o » 1 o r -r~ cd X l-~

-3-*.

CM CM O r~ v> VD r^ CM r~-0 r~-0 oo ro CM * - • cd X! H <r

•*

oo ON cd Xi u-l LO

*

o CM oo o

•\

en m CM r -m j - r--o

cd XI o o

*

o 0 0 cd X vO VO

*\

<r

•—

l O t—> • i ON ON r-. oo m -fl-r^ 13 ß O U 60 co U - H 3 C CJ co CU CU 4-) 4 J cd cd • . i—I r-4 a > > cd M M 6 CU CU Cu Cu CU Cu Cu H O O ß <u • H 4 J CU o O X !

•^ °

r - l V4 CU CU e > o i - I I cd o 4 J 4 J ß 4 J cd cu n ) ß

(11)

dan de maximale hoeveelheid voordroogkuil in het rantsoen opgeno-men. Uitbreiding van de melkveestapel kan daardoor alleen worden gerealiseerd door vermindering van de per koe ingekuilde opper-vlakte en gebruik van meer krachtvoer.

Omdat dit knelpunt van veel minder betekenis is, als er snij-mais beschikbaar is, kan dan wel de maximale ruwvoergift worden bereikt zonder dat de arbeidsorganisatie in de knel komt. Boven-dien werkt snijmais krachtvoerbesparend aangezien deze een hogere energiewaarde heeft dan voordroogkuil; dat voordeel geldt echter ook bij gebruik van rijkuilen.

Een torensilo levert bij gebruik van voordroogkuil en snij-mais dan ook een - ten opzichte van rijkuilen - grotere besparing op voerkosten en een sterkere verhoging van het saldo van opbreng-sten minus voerkoopbreng-sten per koe op dan bij gebruik van uitsluitend voordroogkuil. De grondoorzaak van dit verschil is echter het ar-beidsknelpunt in de weideperiode op de torensilobedrijven met al-leen voordroogkuil. Dit nadeel is in principe dus op te heffen door een zo mogelijk nog grotere arbeidsbesparing bij de winning van voordroogkuil.

Bij gebruik van rijkuilen is de optimale bedrijfsoppervlakte kleiner dan bij gebruik van torensilo's, omdat de capaciteit van de arbeidsbezetting en uitrusting in een eerder stadium een knel-punt wordt voor rendabele uitbreiding van oppervlakte en veestapel. Beneden deze grens levert een torensilo in het algemeen een lagere bedrijfsuitkomst op, omdat de hogere kosten dan niet kunnen worden goedgemaakt door de opbrengst van de vrijkomende arbeid in een andere aanwending. Hieruit blijkt dat de rentabiliteit van een torensilo afhankelijk is van de beschikbaarheid van voldoende grond. Tenzij natuurlijk op andere wijze de arbeidsbesparing kan worden aangezet in kostenbesparing of opbrengstverhoging.

Op bedrijven met snijmais is het gat dat men moet overbruggen om de hogere kosten van torensilo's te compenseren nog groter, om-dat men dan over minstens twee torensilo's moet beschikken, één voor voordroogkuil en één voor snijmais.

Als gevolg van de grotere capaciteit van de arbeidsbezetting kan op een torensilobedrijf dus een groter aantal melkkoeien wor-den gehouwor-den dan op een bedrijf met rijkuilen, als de oppervlakte daarvoor voldoende is. Dat hogere aantal koeien is ook noodzake-lijk om de hogere kosten van de torensilo goed te maken.

Voor de bedrijven met uitsluitend voordroogkuil wordt deze uitbreidingsmogelijkheid echter beperkt door het arbeidsknelpunt in de weideperiode. Dit noodzaakt tot aanpassing via vermindering van de ingekuilde oppervlakte per koe en ruimer gebruik van aange-kocht krachtvoer, hetgeen ten koste gaat van het saldo van

op-brengsten minus voerkosten. Daardoor wordt de mogelijkheid beperkt om, via uitbreiding van de veestapel, de hogere kosten van de to-rensilo te dekken en is er bij beperkte mogelijkheid van loonwerk, tenslotte onvoldoende ruimte om een torensilo rendabel te maken.

(12)

14 o o CO O l > o I o eu a a T3 e I - I co co 00 e cu > i-i -o CU CO ß e CU cu & H CU •I-l U O o o CTl oo o oo cu . Û u <u o. a o M oo S-J 3 3 BC O O LTl i n O o

(13)

Als loonwerkers onbeperkt kunnen worden ingeschakeld kan het ar-beidsknelpunt in de weideperiode worden verruimd, en zullen de netto-overschotten tenslotte wel hoger zijn dan op rijkuilbedrij-ven. De noodzaak om, ter verlichting van de arbeidsknelpunten in de weideperiode, extra kosten te maken voor hetzij aankoop van voer, hetzij voor inschakeling van loonwerkers, betekent echter

toch dat een torensilo op een bedrijf met uitsluitend voordroog-kuil, ook als de bedrijfsoppervlakte geen beperking vormt, moei-lijker rendabel is te maken.

Als er snijmais kan worden verbouwd is de situatie veel gun-stiger omdat dan dit arbeidsknelpunt een veel geringere rol speelt. Dan kunnen, mits de bedrijfsoppervlakte de vereiste uitbreiding van de melkveestapel toestaat, met een torensilo betere uitkomsten worden behaald dan met rijkuilen, ondanks het feit dat men afzon-derlijke silo's moet hebben voor voordroogkuil en snijmais. Ook voor bedrijven met snijmais betekent een onbeperkte mogelijkheid tot inschakeling van loonwerkers, dat een verdere uitbreiding mo-gelijk is en de torensilo effectiever en rendabeler kan worden benut (vgl. grafieken 1 en 2 ) .

Uit de programmeringen blijkt ook, dat een maximaal gebruik van voer uit eigen bedrijf van grote betekenis is voor de bedrijfs-uitkomsten van deze bedrijven. Als dit wegens het arbeidsknelpunt niet mogelijk is, zijn de bedrijfsuitkomsten lager.

Het rendement van het geïnvesteerde vermogen is door de

schaalvoordelen, op twee- en driemansbedrijven aanmerkelijk hoger dan op de eenmansbedrijven, waar het rendement lager is dan het

ingecalculeerde rentepercentage van 1\X. Niettemin lijkt de

conti-nuïteit van het eenmansbedrijf geen gevaar te lopen, mits men 70% eigen vermogen heeft.

Op een eenmansbedrijf kan een torensilo de bedrijfsresultaten alleen verbeteren als er snijmais beschikbaar is en er een ruime mogelijkheid is om een loonwerker in te schakelen. De totale in-vestering neemt door de bouw van de torensilo toe, maar door de verbetering van de bedrijfsuitkomsten wordt de ruimte om vreemd vermogen aan te trekken vergroot en kan men een geringer percenta-ge eipercenta-gen vermopercenta-gen worden percenta-gewerkt.

Het hogere vermogensrendement van twee- en driemansbedrijven verruimt eveneens de mogelijkheden om met vreemd vermogen te fi-nancieren en de daaraan verbonden rente- en aflossingsverplich-tingen na te komen, zonder dat de gezinsbestedingen tot een onaan-vaardbaar laag niveau worden teruggedrongen. Niettemin is er in verband met de grotere omvang van de totale investering, een

gro-ter eigen vermogen nodig dan voor een eenmansbedrijf.

In de situatie dat de torensilo rendabel is, blijkt de finan-ciering weinig problemen op te leveren. De stijging van de cash-flow is dan ruim voldoende om de rente- en aflossingsverplichtin-gen, die resulteren uit de volledige financiering van de meerdere investeringen met vreemd vermogen, na te komen. Daarbij is er ech-ter van uitgegaan dat de oppervlaktevergroting, die nodig is om

(14)

e 0) 1-1 • H 3 M -i-t E *

«

O t-i • H CO c (1) U O H r-H • H W e (1) }-l 0 4J 3 R • H 4J P . Ü

*

J-i 01 S C o o I - I 4-1 A* H 0) P « 0) ,o •o IV j i CO (3 nt ß m •H M o CM J * m • r i «w (Il o u o J 3 m u <U

>

o 1 o u XJ <u ss en C O) T l I - l 3 M] C • H 14-1 - H U T3 0) J 3 U <1> a •? L J3 O — U o O TJ O \ \ - • <M —. 16

(15)

een torensilo rendabel te maken, via pacht kan worden gerealiseerd. Dit voorbehoud geldt overigens ook voor de voorgaande rendements-berekeningen.

De invoering van de WIR (Wet op de Investeringsrekening) be-tekent uiteraard een verruiming van de financieringsmogelijkheden, omdat de aanschaf voor een deel kan worden gefinancierd met de

ontvangen investeringspremie. Daar staat echter tegenover dat aan de investeringsaftrek, waarvan het belastingvoordeel onafhankelijk was van het belastbaar inkomen, vervalt.

De besparing op rente in het eerste jaar na ontvangst van de WIR-premie in verband met de inrichting van bedrijven met een to-rensilo gecombineerd met een mechanisch voersysteem, is voor een-mansbedrijven globaal te stellen op ƒ 8.300,- à ƒ 9.500,-, voor de tweemansbedrijven op ƒ 12.000,- à ƒ 13.000,- en voor de driemans-bedrijven op ƒ 14.000,- à ƒ 15.000,-. De besparing op rente is voor de inrichting van bedrijven met rijkuilen gecombineerd met een centrale voergang ƒ 1.200,- à ƒ 2.400,- lager voor de eenmans-bedrijven en ƒ 2.000,- à ƒ 3.000,- voor de tweemanseenmans-bedrijven en driemansbedrijven.

In feite strekt de invloed van de WIR-premie nog verder omdat de kosten van rente en afschrijving nu kunnen worden gebaseerd op de aanschaffingsprijs verminderd met de WIR-premie. Dit versterkt de positie van de plannen met torensilo's. Doordat de exploitatie-kosten dalen wordt de silo nu eerder rendabel 1).

Een hogere melkproduktie per koe op basis van extra kracht-voer levert op bedrijven met torensilo's bij optimale plannen een groter voordeel op dan op bedrijven met rijkuilen bij optimale plannen, als gevolg van het grotere aantal melkkoeien per bedrijf. Dit geldt eveneens voor een verhoging van de melkprijs en een ver-laging van de krachtvoerprijs. Door de grotere totale melkproduk-tie in de plannen met torensilo's, is immers ook het totale ver-bruik van krachtvoer groter. De plannen van bedrijven met alleen voordroogkuil in torensilo's profiteren nog weer extra van een verlaging van de krachtvoerprijs, doordat niet de maximale hoeveel-heid ruwvoer wordt verstrekt, waardoor ook per koe meer krachtvoer wordt gevoerd.

Of torensilo's rendabel zijn hangt echter af van de vraag of de kosten van de torensilo worden goedgemaakt door de verhoging van de nettogeldopbrengst die via uitbreiding van de veestapel

-is te verkrijgen met de bespaarde arbeid.

1) Wel dient erop te worden gewezen dat de betonnen torensilo's waarvan bij de berekeningen is uitgegaan zich niet hebben kunnen handhaven en dat de stalen torensilo's duurder zijn. Dit heft de door de WIR ontstane voordelen t.o.v. rijkuilen waarschijnlijk weer op.

(16)

Conclus ies

Bij de aangehouden uitgangspunten van de programmering o.a. centrale jongveeopfok, blijkt gebruik van een torensilo met voer-band vanaf een omvang van 185 melkkoeien voordeliger te zijn dan rijkuilen met een centrale voergang. Deze conclusie stemt redelijk overeen met de in de praktijk van de voorlichting opgestelde be-grotingen, die de indruk geven dat, in geval van eigen opfok van jongvee, de torensilo voordelig wordt bij 150 melkkoeien.

Voor eenmansbedrijven is een torensilo dus niet rendabel ten opzichte van rijkuilen; voor een tweemansbedrijf zijn de voordelen gering, maar voor driëmansbedrijven zijn er duidelijke voordelen verbonden aan het gebruik van een torensilo.

Als men zich mede op snijmais baseert, is het voordeel van to-rensilo's groter dan wanneer men uitsluitend op voordroogkuil is aan-gewezen. Bij gebruik van snijmais kan namelijk met minder kracht-voer worden volstaan. Bij gebruik van uitsluitend voordroogkuil

ontstaan tijdens de weideperiode knelpunten in de arbeidsvoorzie-ning, waardoor minder dan de maximale hoeveelheid voordroogkuil

in het rantsoen kan worden opgenomen. Bovendien geeft snijmais - door de hogere energiewaarde - enige krachtvoerbesparing in ver-gelijking met voordroogkuil, maar dat houdt geen verband met de torensilo.

Het voordeel van een geringer verbruik van krachtvoer op to-rensilobedrijven met snijmais t.o.v. toto-rensilobedrijven met uit-sluitend voordroogkuil wegens een groter aandeel van het zelfge-wonnen voer, doet zich zowel op eenmansbedrijven als op twee- en

driëmansbedrijven voor.

Hoewel de torensilo, wegens de mogelijkheid van snijmaisver-bouw, in de zuidelijke en oostelijke zandgebieden betere mogelijk-heden zou hebben kan, gezien de bedrijfsgroottestructuur in deze gebieden, hier toch geen sterke uitbreiding van het aantal toren-silobedrijven worden verwacht. Slechts weinig bedrijven hebben een voldoende bedrijfsoppervlakte om een torensilo lonend te maken. Voor deze gebieden lijkt daarom onderzoek naar de perspectieven van zelfvoedering van snijmaiskuil van belang, als middel om met een geringe investering arbeid te besparen.

In de zuivere weidegebieden is de bedrijfsgroottestructuur gunstiger, maar biedt de torensilo wegens het niet of in geringe mate beschikbaar zijn van snijmais minder voordeel. Ook in deze gebieden is daarom - uit een oogpunt van rentabiliteit - geen ster-ke uitbreiding van de torensilo's te verwachten bij de huidige technische en economische verhoudingen.

De aangehouden melkproduktie per koe van 5000 kg per jaar is laag in vergelijking met de werkelijke melkgiften. Een hogere melk-produktie per koe geeft naarmate de veestapel groter is, een ster-kere verhoging van de bedrijfsuitkomsten. Op bedrijven met toren-silo's verbeteren bij toenemende melkgift de bedrijfsuitkomsten dan ook sterker dan op bedrijven waar, wegens een te geringe

(17)

om-vang, een torensilo niet lonend kan worden gemaakt. Dat heeft ech-ter nauwelijks invloed op de conclusies ten aanzien van de vraag onder welke voorwaarde een torensilo voordeliger is dan rijkuilen.

Ook de sinds 1976 opgetreden prijsontwikkelingen, zoals een hogere melkprijs, lagere krachtvoerprijs en een hogere vergoeding voor centrale jongveeopfok, alsmede een matiging in de prijsstij-ging van arbeid, werktuigen, gebouwen, loonwerk, dierenarts en algemene kosten, tasten de conclusies van de op basis van het prijspeil 1976 uitgevoerde berekeningen niet aan.

De invoering van de WIR vergroot echter wel de voordelen van een omschakeling op torensilo's. Het betekent immers een verlaging van de kosten van rente en afschrijving omdat men deze kan baseren op de aanschafprijs verminderd met de WIR-premie.

(18)

1. I n l e i d i n g en p r o b l e e m s t e l l i n g

1.1 Algemeen

De technische ontwikkelingen van de laatste 25 jaar hebben sterk ingegrepen in de bedrijfsvoering van moderne melkveehouderij-bedrijven.

Door de koeien te huisvesten in een ligboxenstal en te melken in een doorloopmelkstal kan het aantal koeien per bedrijf en per man uit een oogpunt van arbeidsbehoefte en arbeidsorganisatie

sterk worden uitgebreid. Niet alleen de melkmethoden werden sterk gemechaniseerd, ook de oogst, de opslag en het voeren van ruwvoer kunnen verschillend worden gemechaniseerd en geautomatiseerd. In het algemeen is de ligboxenstal uitgerust met een centrale voer-gang en een voerhek, terwijl het ruwvoer is opgeslagen in rijkui-len of sleufsilo's. Met behulp van b.v. een trekker, een kraan en een zelflossende wagen, kan het ruwvoer op de centrale voergang worden gebracht. Op een weliswaar klein maar groeiend aantal be-drijven wordt het ruwvoer opgeslagen in torensilo's. Via een boven-losser wordt het voer dan uit de torensilo op een voerband gedepo-neerd, om in een ononderbroken stroom voor de koeien te worden ge-bracht. Deze automatisering levert een aanmerkelijke arbeidsbespa-ring bij het voeren. De benodigde extra investearbeidsbespa-ringen moeten wor-den goedgemaakt door de meerdere koeien die met de vrijkomende ar-beid kunnen worden gehouden. Met een eenvoudige berekening zijn de voor- en nadelen van deze automatisering niet vast te stellen.

Kostencalculaties van oogsttechnieken, voeropslagsystemen en voe-dermethoden, zoals door de Werkgroep "Oogst, opslag en voedering van snijmais" 1) zijn gemaakt, moeten dan ook voorzichtig worden gehanteerd, omdat de berekeningen niet in bedrijfsverband zijn uitgevoerd. Zo bleek wat de kosten betreft bij ca. 100 melkkoeien de keten met torensila en voerband te kunnen concurreren met de bewerkingsketen met rijkuilen en centrale voergang. Bij berekenin-gen gemaakt in bedrijfsverband zou evenwel kunnen blijken dat de

torensilo gecombineerd met de voerband weliswaar een arbeidsbespa-ring in de stalperiode oplevert, maar dat deze bespaarbeidsbespa-ring niet kan worden benut voor het houden van meer melkkoeien, omdat de beschik-bare arbeid bijvoorbeeld in Mei een knelpunt vormt voor verdere uitbreiding van het aantal melkkoeien. De noodzaak om berekeningen

in bedrijfsverband te maken om beter gefundeerde conclusies te kun-nen trekken is dan ook duidelijk.

1) Rapport nr. 21 van het PR:

"Oogst, opslag en voedering van snijmais".

(19)

1.2 Methode van onderzoek

De bedrijfseconomische betekenis van de bewerkingsketen: oogst van ruwvoer - opslag van ruwvoer in torensilo's - voeren van ruwvoer met een voerband, is benaderd door het maken van program-meringen. Door vergelijking van de optimale bedrijfsplannen met torensilo('s) en een voerband met optimale bedrijfsplannen met rij-kuilen en een centrale voergang kunnen de verschillen in bedrijfs-plan worden vastgesteld. Een analyse van kosten en opbrengsten van de optimale plannen kan inzicht geven in de verschillen in be-drijfsresultaat.

Bij de programmeringen wordt gebruik gemaakt van zowel tech-nische als economische normen, die aan proeven, praktijkbedrijven en statistieken zijn ontleend. De normen bestaan onder andere uit voedernormen, normen voor het weidegebruik,opbrengsten van melkvee, arbeidsnormen en prijzen. De technische normen zijn minder aan ver-andering onderhevig dan de economische. De prijzen kunnen van jaar op jaar sterk fluctueren. Om de programmeringen uit het onderhavi ge onderzoek te kunnen vergelijken met de programmeringen uit stu-die 3.74 van het LEI 1) is voor prijspeil 1976 gekozen. De prijs-ontwikkeling als gevolg van de extreme droogte in 1976 is buiten beschouwing gelaten. Hoewel na 1976 naast de "normale" kostenstij-gingen van o.a. arbeid, werktuigen, loonwerk, gebouwen en grond, vooral de melkprijs, de krachtvoerprijs en de opfokvergoeding van jongvee zijn veranderd, is er vanuit gegaan dat de bedrijfsplannen door deze prijswijzigingen niet worden beïnvloed. Het niveau van de bedrijfsresultaten verandert uiteraard wel door prijsstijgingen en prijsdalingen. In een afzonderlijk hoofdstuk is getracht de in-vloed van het veranderde prijspeil globaal te quantificeren.

In eerste instantie is aangenomen dat de voornaamste conclu-sies niet door verandering van het prijspeil worden aangetast.

De optimale plannen zijn berekend met behulp van de methode van lineaire programmering.

1.3 Opzet van het onderzoek

Met behulp van lineaire programmering zijn bedrijfsmodellen berekend zodanig dat optimale bedrijfsplannen met torensilo en voerband kunnen worden vergeleken met optimale plannen met

rijkui-len en centrale voergang. Bij de programmeringen is uitgegaan van gunstige externe produktieomstandigheden, zoals verkaveling, ont-watering en perceelsgrootte.

I) Studie 3.74 van het LEI

"De economische betekenis van snijmais in het bedrijfsplan van melkveebedrijven".

(20)

Het ruwvoer bestaat uit voordroogkuil en snijmais met dien verstande dat er optimale plannen zonder snijmais zijn berekend en optimale plannen met voordroogkuil en snijmais. De snijmais kan dan worden aangekocht en/of op het eigen bedrijf worden verbouwd.

Om een breed traject waarin schaaleffecten optreden te over-zien, zijn bedrijfsmodellen berekend met een arbeidsaanbod van één, twee en drie man.

De optimale oppervlakte is vastgesteld door uitgaande van een bepaalde oppervlakte, parametrisch te programmeren tot de optimale oppervlakte is bereikt. De invloed van de oppervlakte op de be-drijfsresultaten kan dan eveneens worden vastgesteld.

De programmeringen zijn uitgevoerd met de melkmethode PJMQ zonder automatische afname-apparatuur en de methode P]M]g met automatische afname-apparatuur. Het kuilvoer wordt opgeslagen in torensilo's of in rijkuilen. In het geval de bedrijven zijn uitge-rust met torensilo('s) wordt het ruwvoer via bovenlosser en mecha-nisch voersysteem voor de koeien gebracht, in het geval de bedrij-ven het ruwvoer hebben opgeslagen in rijkuilen wordt met een trek-ker en een loswagen op de centrale voergang gevoerd. Het ruwvoer wordt dan met een kraan of silofrees in de loswagen gebracht. Bij de winning van voordroogkuil kan de loonwerker in meer of minder sterke mate worden ingeschakeld, waardoor eventuele knelpunten bij de voederwinning worden opgelost. In tabel 1.1 zijn de uitgevoerde programmeringen opgenomen. Bij de eenmansbedrijven is parametrisch geprogrammeerd vanaf 15 ha tot het optimum, bij de tweemansbedrij-ven vanaf 25 ha en bij de driemansbedrijtweemansbedrij-ven vanaf 40 ha.

Door optimale bedrijfsplannen van de één-, twee- en driemans-bedrijven met een torensilo gecombineerd met een voerband te ver-gelijken met de één-, twee- en driemansbedrijven met rijkuilen en een centrale voergang wordt getracht inzicht te krijgen in het ef-fect van de ruwvoeropslag in torensilo's op het bedrijfsplan en de bedrijfsresultaten.

De invloed van de oppervlakte is in een apart hoofdstuk be-handeld, evenals het effect van snijmais op de bedrijfsplannen en

de bedrijfsresultaten.. /

Dat de opslag van ruwvoer in torensilo's een grotere investe-ring vraagt dan de opslag in rijkuilen is wel duidelijk. De ver-schillend ingerichte gebouwen kunnen toch qua investering dicht bij elkaar liggen doordat de centrale voergang vervalt als b.v. met behulp van een voerband wordt gevoerd.

Naast de netto-overschotten kunnen de rendementen van het ge-middeld geïnvesteerde kapitaal voor de beoordeling van de bedrijfs-resultaten van belang zijn. Tenslotte worden de premies op de in-vesteringen die volgens de Wet op de Investeringsrekening (WIR) kunnen worden verkregen en de daarmee samenhangende financiële voordelen globaal weergegeven.

(21)

e ns 0 <u • H u •O a <u o r - l • H CO a 01

^

o H e voi VCU u 01 p . co <u u u o o > fi 01 60 C •i-i l-l 0) cd H 60 O (X 01 •H cd 0) fi 01

•s

H (U • H U - 0 01 0)

&

4-1 e vol va) a n) 0

fi

n) 0

fi

cd 6 (xO e ni 60 M a) o

>

ai r-i cd u •u

fi

ai Ü G ai i—i H 3 4«! i - l H Pi ai 4 J X CO i - i

>

)-l ai o. a o E 3 E • H

fi

• H E PM

d s

o u-| C N u-i cd X! cd cd • f i dl • H l J "O ai ai S 4-1

fi

\ a i va)

fi

cd 0 C cd 0 C cd E o m CM u i cd x: cd X i cd • f i Ol •i-i u • o ai 01 3 4-1 c va) vai

fi

cd 0

fi

cd 0 C cd E o CM u-> cd x: cd • c cd • f i Ol • H J-l -a Ol 01 S 4-1

fi

vai vai C cd 0 ö cd 0

fi

cd 0 O CM u-> cd • f i cd X! cd fi 0) u Ol y S. p . o

• •

TS c cd •—I UI cd u O X t j ai S

fi

o o i-H 1-4 ai ai • f i ai 60 l • * n eu 3 c o 0 1-1 • * •1—1 • H 1-1 ai 4 J i - i Ol 01 • a O) 60 i Ol • H 4-1 cd 03 •i-l

fi

cd • C o 0) 0

fi

Ol 60 • H 01 1

• •

05 • H cd 0 •i—i • •-I C CO

+

•ö

fi

cd i—i CO cd V4 Ü • M M <U 3 C O o 1-1 1—1 Ol 01 X ! Ol 60 1 M U Ol 5

fi

O o 1-1 M • ! - î • H 1-1 Ol 4-1 i—1 Ol Ol T3 ai 60 1 Ol •1-4 4-1 cd CO • H

fi

cd X I Ü 3J 0 G Ol 60 • H 01 1 23

(22)

2. Het e f f e c t v a n de t o r e n s i l o g e c o m b i n e e r d

m e t een m e c h a n i s c h v o e r s y s t e e m

op de b e d r i j f s r e s u l t a t e n v a n m e i k v e e b e d r i j v e n

met a l l e e n v o o r d r o o g k u i l in het s t a l r u w v o e r r a n t s o e n

2.1 Bedrijfsplannen 2.1.1 Eenmansbedrijven

Er zijn twee optimale bedrijfsplannen met een torensilo in de beoordeling betrokken. In het ene plan is de hoeveelheid loonwerk voor de winning van voordroogkuil beperkt en globaal vergelijkbaar met de hoeveelheid loonwerk in het plan met rijkuilen. In het twee-de optimale plan met een torensilo is geen beperking gesteld aan de hoeveelheid loonwerk. Het netto-overschot neemt dan nog wel toe, maar het bedrijfsplan wordt onaantrekkelijk.

Het optimale plan met een torensilo en beperkt loonwerk heeft 5 ha en bijna 10 melkkoeien meer dan het optimale plan met rijkui-len (tabel 2.1). De melkveebezetting per ha grasland is iets lager. In beide plannen wordt 9 kg ds per koe per staldag - de maximale gift - aan voordroogkuil verstrekt. Hoewel het maaipercentage van het plan met een torensilo 5% lager is wordt er bijna 6 ha meer

gemaaid. De aanvulling met krachtvoer is in beide plannen vrijwel gelijk. De extensievere bedrijfsvoering van het plan met een toren-silo blijkt ook uit de iets lagers N-gift.

De beschikbare uren worden in beide plannen volledig ver-bruikt. Met de torensilo is de capaciteit van arbeid en machines in de stalperiode toegenomen, terwijl de capaciteit in de weide-periode gelijk is gebleven. De jaarcapaciteit van arbeid en uit-rusting blijkt beperkend voor een verdere uitbreiding van het aan-tal melkkoeien en de oppervlakte. Het netto-overschot van het plan met de torensilo is ƒ 6.268,- lager dan van het plan met rijkuilen.

Door de loonwerker sterker in te schakelen kan het aantal melkkoeien in het plan met een torensilo nog worden uitgebreid, tot ook de stalcapaciteit van arbeid en uitrusting beperkend is voor een verdere uitbreiding van de melkveestapel. Het netto-over-schot neemt dan nog toe. Doordat de hoeveelheid droge stof uit voordroogkuil wordt teruggedrongen tot iets boven de minimale hoe-veelheid van 6 kg ds per koe per staldag neemt de aanvulling met krachtvoer sterk toe, waardoor het saldo per koe afneemt. Het net-to-overschot wordt door het grotere aantal melkkoeien wel gunsti-ger maar blijft toch ca. ƒ 1.600,- lagunsti-ger dan van het optimale plan met rijkuilen (er is vanuit gegaan dat er geen extra ruwvoer kan worden aangekocht). Hoewel de hoeveelheid droge stof die per koe aan voordroogkuil wordt gewonnen sterk is afgenomen en het maai-percentage evenals de totale oppervlakte die wordt gemaaid is ge-daald, moet de voederwinning om knelpunten weg te nemen geheel door de loonwerker worden uitgevoerd. De beschikbare tijd wordt

(23)

A i SJ Ol G o o i—I a 3 .-i e <D H Ol W 42 O. (U O M A i dl

g

O o e u 3 •* S u r-l 0 ) 4 4 O . e . o> O 43 3 A i (2 01 T3 01 42 G Ol w P . o o o o O O CO IT) LT) ^O CN c o c o o> o r » o — o o o o> oo — 00 CM o o ~ c o r c o < j -*\ * n » CO •— * irt in co cN 00 co co co <r o O o m o co f o o m <r o «* r -« » -« » <r — » O O CO CN CSl c o c o r-. < • co co A i A i ooe~e co 42 43 S E A i 42 CO CO C O v O O O ï — - O O O O O O V O " - ) VJO VJO I T Ï 0 0 O « 0 0 I T ) CM V43 — -A * r. «i ^ - i f— - J " »i ^ *£> u~i — O CN N r t - ^ n) CL, 05 00 CO I -00 — o> * CO *£> O CT> <T I O vO O" o m -~ \ £ ) CO CO \ £ i « p ^ L f i n \ o — r-~ < r cd — CO ^ 1 CN • • - ] — 0 0 o> ». <r ro -er <r » co —* o <r m m CO < f -~ o o o i-> r* v D O m r~ r». co VJD *JD -<r u cd cd ^o * - 4 S CM - r - i — <• co co <r v> r> O CM CO — 0 0 -* f » 0 0 o oo 1 M X I 01 O A i 60 A i 60 60 60 CO cd cd X t X I X I 01 CU 0) O O O A i A i A i M 60 M A i A i A i 01 13 O • H >-4 01 a cd co cO 43 42 43 G G 01 O - o J-l i - l 3 M 1 3 S3 O >-i 6 0 1 3 U G 3 co 3 r H 4-1 en r H CO 3 U U M 0) 0) 4-1 4-1 A i A i CO co r-< i—l > > V J U 0) 0) a. p. P . P .

o o

e 01 • H 01 o A ! A i i—( 01

e

r - l cd 4 J G tO

<;

X I c cO t - l co CO U 6 0 CO 4 2 U 01 a (2 0) • r - i 0) o Ai A i i—l Ol S 1 3 G efl i—l en cd J J 0 0 co 4 2 I J 01 P . z 01 M cO 4-1 C Ol O U 01 a co • 1-1 cO

«

S 1 3 • H cO CO 0 S 6 0 co 32

• •

C 01 o co 4-1 G cO u r ^ CO 4-1 0 3

<

.-H A i • H O 3 M A i 4 3 6 0 X 1 O U O cO >-i CO 1 3 1 3 l-i C O CO O 4 J > CO 1 1 O A ! O !-i 4 3 1 3 S-i CO CO 1 3 c cd 4-1 CO 1 P. i—f 3 a • Ai 01 • 1 3 CO 0 0 . O > o S J I - I 1 3 CO 01 4-1 00 ö cO 1 < Ai cd'

>

U Ol p. G eu • H a) o Ai Ai

^

Ol X G 01 ^4 3 Ol 4-J A i 1-1 01 3 Ol O 01 o Ai U 0) P . G o> l-i 3 0 ) 4-1 A i U Ol S Ol O G 0 ) 6 0 CO X I Ai ^ i Ol 3 G Ol > J 3 01 4-1 A i M Ol 3 a i P X I • H 0> 4 3 ( J cd C 0 ) 4 J Ö 3 CU i—l 01 G M 01 X ) o 4 2 4 J 01

e

Ai i—i jy

s

••

01 01 4 J - H A i 4-1 cd co t—1 CO > - H U G 0) cO P . 4 2 p . O 0 0) S 01 x i C ••H 0) A ! M 01 3 c o O r - l Ai •r—i • i - l i—l 01 4 J i—l 01 01 cd 6 0 X I Cd ' i - I Ë 01 01 O 1 01 6 0 1 Ai U 01 3 C o 0 1—1 1—1 01 Ol 4 2 Ol 6 0 1 •i—) M-l - H • • - I M • H X I U Ol X I 4 3 Ol 4 3 M Ol ( J P . Ol P . 4 J O 4-1 4 2 O O - C CO ' J U co CU u > 0) o > 1 o o 4-1 4-J en 4-1 Ol o>

s s

25

(24)

a % Ol dl 5 u 13 ni U 60 a 01 Î ca u 13 0) -O nj H 1 3 ß ca J 3 H 01 O

>

O i—l • H «1 ß 0) S-l O H 1 Ol M B 3 S • H 4-1 P . O 1 Ol X I

e

3

e

• H U Cu O A S 01 3 ß O o r - l r - l 01 01 4 3 M u Ol

s

e

o o T - l 4-1 A i u 0) o. o ca 60 Ol •H 3 Ai T—i cd H S-l U 4-1 o o <r vo o r^ o o o un r-» o ~ oo « » < - - < • -O O O M — r^ r^- o co u ca ca •<f \D CS *£> O O CO O m "—) O ^ O L T l O O — * * f O (N * — «• •• * " C s i r ^ - o o^ *• g ^ û ^ l O C ^ L O 00 H -< f CÖ PL, < f 4-1 CO O oo »> 00 o <r vo <r <r vO o o

«*

m v D o o

*

m r^ o o

*

m v£> O O

*

m r^ V43 O ï

*

CN ^ D co O

»»

^ D

«

i n

*

CM m r ~

*

CM O o <• o m CM 0 0 CO .—• <t CN r ~ CO v£> •v c^ oo

co

*•

CO o> r^ m r. 0 0 o o

•*

CJ\

^

L O

»•

i n O r~-• V m o-\ I—1

»»

o o v> CM O

*

CM un

*>

* - i oo m

*

O 0 0 CM VO a \ <r <r o o m o co

co m M a\ 0 0 m

*\

o-> 0 0 u ca cd • i - i

#>

0) T 3 • r 4 OJ 3 n j ca • r - l

*•

r - l ca 4 J V D »—• S

~-CU v O T — S > — 1 o. <r CM

»•

-*

V D CM CM

•>

t ^ . CM 0 0 CO

».

m CM CT\ O

•»

\D ^o 1 — • v O

«

<r m o ON <• r ~ CO m o> r J r -co o o o m o o o o <• o o o r- CM vc ^o <r co m <r CM <r oo o o o m •\ n CM CO r^. i~~. <r ^ D CO o\ • v f m

*

CJ\ oo u ca ca •t—i V D

^^

S P7 i n r ^ CM CM v> «s

<• —

co a\ — v O 0 0 co co CO ca ca ^ bOB^S d X si ca -o oi • o 60 60 50 ca ca ca T) 13 T3 60 60 60 60 0) •o o •1-1 )-l 01 p . ca ca ca x: s: s: 0) C ß 0) O 73 4J i - l 3 60 T J ß 0

^

0 0 1 3 l-i ß 3 ca 3 r-1 4-1 01 1-4 ca 3 U O 6 0 0 ) 01 4-1 4 J , Ü ^ ! ca ca r H i—1 > > M M 01 01 o. o. a a o o ß 01 • H 0 ) O A i ^-( 01

e

r~t ca 4-1 ß ca

<

T 3 ß ca r - l CO ca M 6 0 ca - ß u 0 ) a ß Ol • i - i CU o M A! r-H Ol S 1 3 ß e« r - l CO CS U 6 0 ca x: u 0 ) ß .

a

0) 6 0 ca 4 J ß Ol o M 01 o. • H ca ca

a

T 3 • H ca ca S 0) 6 0 ca M • • ß Ol o en u ß ca u .—4 ca 4-1 en

<

r - l ^ • r - l O 3 >J A i ^ 3 6 0 - d o ^ o ca M ca - O 1 3 V4 ß o ca O 4-1 > cc 1 1 O M O u Si 1 3 U ca ca 1 3 ß ca 4-1 cfl 1 ß -t—i 3 O . •

^

o i • •o ca 6 0 • o > o M ^ - i i 3 ca 0) 4-1 6 0 ß ca i < é Ai

*

flj

.

>

i-i 01 o. ß 0) • H 01 o A i A i i-H 01 g ß Ol (-4 3 Ol 4-1 A i I J 01 3 Ol O 0 ) o A i U 0) a ß 0 ) > J 3 01 4-1 A i t J 0) S Ol O ß 0 ) 6 0 ca 1 3 Ai U O) S ß Ol U 3 Ol 4 J A i l-i 0) 3 Ol O 1 3 • H Ol J 3 M ca ß Ol 4-1 ß 3 P. r-4 Ol ü

*:

01 1 3 O 4 3 4 J 0 ) E Ai 1—1 «y

s

• •

Ol Ol • U -rA A i 4-1 ca ca i—1 co > - H U C oi ca o . - ß p. o o ai

e

OJ 1 3 ß • H Ol A ! ! J Ol 3 ß o O A i . - l ^ 01 Ai 3 • • - 1 ß • H O r - l O 0 ) •—! 4-1 r - l i—1 0) 0 ) 01 01 ca 6 0 1 3 J 3 ca - H ß Ol Ol O 1 OJ 01 6 0 6 0 1 1 U Ol a T l ß ca r H CO <a u 6 0 4-1 o J 3 CJ co U CU

>

o J-l co 01

s

M-l • r - l • H >-i X I 01 J O •*-) • r l ! - i 1 3 01 4 3 >J 01 O . U 0 J 3 CJ co u 01

>

o 1 o 4-1 4-1 0 ) 2 26

(25)

door de grotere oppervlakte en het grotere aantal melkkoeien vol-ledig verbruikt voor melken, veeverzorging en grasland verzorging. De praktische aantrekkelijkheid van een zo sterke inschakeling van de loonwerker is gering.

2.1.2 Tweemansbedrijven

Het optimale bedrijfsplan met een torensilo waarbij de voeder-winning geheel door de loonwerker wordt uitgevoerd, heeft een op-pervlakte grasland die ligt binnen het optimale traject van de be-drijfsplannen met rijkuilen. Op 70 ha grasland worden 193,54 melk-koeien gehouden, ruim 46 à 32 meer dan in het optimale traject van de plannen met rijkuilen. Door de hogere veebezetting per ha gras-land is de hoeveelheid voordroogkuil die beschikbaar is maar 6,63 kg ds per koe per staldag. In de plannen met rijkuilen wordt de maximale hoeveelheid gewonnen (9 kg ds). Het maaipercentage is in het optimale plan met de torensilo lager evenals de oppervlakte voordroogkuil die moet worden gemaaid. Door de geringere hoeveel-heid voordroogkuil moet het stalrantsoen in het optimale plan met een torensilo worden aangevuld met extra krachtvoer, totaal 1,84 kg per koe per dag extra.

De beschikbare arbeid wordt in beide plannen volledig ver-bruikt. Zowel de capaciteit van arbeid en uitrusting in de stal-periode als de jaarcapaciteit laten in het plan met de torensilo geen uitbreiding met melkkoeien en ha's toe. Door de voerband is de capaciteit van arbeid en machines in de stalperiode sterk toe-genomen, in de weideperiode niet, zodat de knelpunten die door het grotere aantal melkkoeien in de weideperiode ontstaan in toenemen-de mate wortoenemen-den opgelost door inschakeling van toenemen-de loonwerker bij toenemen-de voederwinning. De praktische uitvoerbaarheid van het plan wordt hierdoor klein.

Een optimaal bedrijfsplan met een minder sterke afhankelijk-heid van de loonwerker(vergelijk het optimale traject van de plan-nen met rijkuilen) heeft een aantal melkkoeien dat niet veel gro-ter is dan in het optimale traject van de plannen met rijkuilen en een centrale voergang. In plaats van de capaciteit van arbeid en machines in de stalperiode naast de jaarcapaciteit staat nu de capaciteit in de weideperiode een verdere uitbreiding in de weg. De voederwinning in de weideperiode vraagt veel eigen arbeid door-dat ruim 64 ha van de totaal bijna 90 ha met eigen mechanisatie

wordt uitgevoerd. De beschikbare hoeveelheid voordroogkuil is 8,57 kg ds per koe per staldag, zodat de extra aanvulling met kracht-voer geringer is geworden. Het netto-overschot van het optimale bedrijfsplan met torensilo en beperkt loonwerk is ca. ƒ 2.500,-lager dan in het optimale traject van de plannen met rijkuilen. 2.1.3 Driemansbedrijven

Het optimale bedrijfsplan met torensilo's en een afhankelijk-heid van de loonwerker die vergelijkbaar is met het optimale plan met rijkuilen heeft dezelfde oppervlakte als dit plan maar heeft

(26)

a co

s

CU • H S-4 1 3 • o

S

I—«• CO cfl M M C CU C

g

T3 eu PO eu

•s

H 3 C o o T—I B m • H CU a eu o M H a) •p o. a. a) o X> 60

g

00 u eu o > c eu r - l • H 3 A! eu o Pd ö eu c w o o - m oo <r • * O O — r^ oo — oo •4 «1 #> •» ( V ^ ^ M V| O O I A CM O") o o r - - — o o n n o o o ^ o o ^o \ o o N • -O -O I Ü N m er» er» e*> — CN — o o i n " ï n o * o o m — cN m er» #i «* " •* c^i ^^ *• O O — CN VD CT» CT» O — CN — CO CO X ! 4= CN *£> 0 0 m i n o> o CM i n m m • * CT» "CN « r o vo 00 er» vo r ^ er» vo m oo <r r-~ •» ^ O CT» CO CT» v T 5 v £ ) C N O O O c T . L O C O i r i ^ »X) VO u~t O ~~ •» r ^ "CN * Cfl — » » * * • « co — co o) S r*- t n — o —* *£> *r~> -~ v£> e r P-* VO 00 O CN m i n er. er» •» •» CO C l o- o — o — ••o o o o

».

n r^ ^ 3 oo oo i n vO m ro m

*

0 0 CT» U CO cfl '»-1

•»

I - l co

«sa

en <t

«

m o en m

•»

~~

CT» 0 0 0 0 i n vo C l >£> ooe-s « A i J= M cfl 60 60 60 T3 CO CO cO * "O T3 13 • CU - ^ ~ ^ ~ - A i O I I t l 11 ' A i O O 0 « A i - ^ A i A i A i - e CO ^ ^ ~^. ^ > • d OS M M A i A i A i 60 A i C O) Vi 3 C eu >-J 3 Ö 0) M 3 eu T3 O •r-t t l eu o. cO cd cO x i x : x i ß C eu O T3 4-1 i - l 3 OO T3 Ö O U 60 13 H C 3 cfl 3 t - i c u » « H « »ri 3 U eu O 6 0 0 A i CU CU A i U U H A i A i ÇU cO cfl g r-l rH > > »-I SJ >J CO eu eu -u eu eu es Cu Cu CO O O < T3 Ö CO i—1 CO CO M 60 cfl T3 -Ci C CO M r-l eu co Cu cO VJ C 60 eu • r-l co eu x i O A ! M A i eu r-l eu a> S Z eu 60 CO 4J C eu CJ U eu P . • H cfl n) S TS • H cfl CO B eu 60 cfl se

• *

C eu O en u ci cfl U rH cfl U CO

<!

.-1 A i • H O 3 U A i , û 60 T3 O H O cfl U cfl -Ö " 0 M C O cfl O -U > co 1 1 U A i 0 M -a T3 iJ CO CO T3 C cfl 4-1 CO 1 Cu r-l 3 ei-eu T3 60 o 0 u T3 eu 60 1 A i cfl'

>

r-l cfl 4-1 Ci cfl

<

A i

>

cO

>

u eu Cu C eu • H eu O A i A i t—t g C eu U 3 eu 4J A i S-i 01 S eu O eu O A i 1-1 eu a G eu u 3 eu u A i )-i eu 3 eu O CI eu 60 cfl T3 A i M eu S Ci eu M 3 eu u A i M eu S eu O T3 • H CU . a >-i cfl C eu 4J C 3 a i—i eu C

«

eu T3 0 x: 4-1 eu

M

i—i CU S A i J-i eu eu eu S 4-1 - H c A i 4J 0 cfl cfl o A i . - i en i - i U > - H eu M c A i & eu cfl •!-) c C u - C - H o a CJ r-l o O eu eu <—i B . u eu i—i 1-4 T3 C eu eu • H eu eu eu cfl 6 0 - a x i co .i-i eu eu B eu 60 6 0 eu O l l i .»—i 14-1 - H " - > >J • H T3 14 eu T3 J3 eu . o U eu ^ Cu eu Cu 4J o ••-> si o o X ! co CJ U as eu U > eu o > 1 O O 4J 4-1 en 4J eu eu X Z 28

(27)

35 melkkoeien meer (tabel 2.3). De veebezetting is daardoor bijna 0,5 melkkoe per ha hoger. Het maaipercentage is evenwel bijna ge-lijk, zodat er in het plan met torensilo's 1,34 kg ds per ha per

dag minder aan voordroogkuil beschikbaar komt. Daardoor moet 1,06 kg krachtvoer (inclusief droge pulp) extra worden gevoerd. Boven-dien wordt er per ha bijna 80 kg N meer gestrooid.

De beschikbare arbeid wordt volledig verbruikt. De jaarcapaci-teit van arbeid en machines verhindert een verdere uitbreiding. Het netto-overschot van het optimale plan met beperkt loonwerk en een torensilo is ƒ 2.266,- lager dan van het optimale plan met rij-kuilen.

Om het aantal melkkoeien uit te breiden moet het beslag op de eigen arbeid worden teruggedrongen. Doordat de capaciteit van ar-beid en uitrusting alleen in de stalperiode vergroot is door de torensilo en de voerband wordt de arbeid voor de voederwinning bij uitbreiding van het aantal melkkoeien in toenemende mate door de loonwerker uitgevoerd. De hoeveelheid voordroogkuil die per koe beschikbaar komt neemt af, zodat meer extra krachtvoer moet worden aangekocht. Hoewel het saldo per koe hierdoor afneemt, neemt het netto-overschot nog toe door het toenemende aantal melkkoeien. De praktische uitvoerbaarheid neemt evenwel sterk af. Bij een opper-vlakte van 100 ha en ruim 275 melkkoeien wordt dan het optimum be-reikt. Het netto-overschot van dit optimale plan is ƒ 16.315,-hoger dan van het optimale plan' met rijkuilen. Het inschakelen van extra loonwerk levert derhalve een positieve bijdrage aan het be-drijfsresultaat.

2.2 Kosten en opbrengsten

2.2.1 Eenmansbedrijven

In tabel 2.4 zijn de bedrijfsresultaten van de optimale één-mansgraslandbedrijven met rijkuilen resp. torensilo's opgenomen,

zodat het effect van de torensilo en de voerband op de bedrijfs-resultaten blijkt.

De optimale plannen hebben een negatief netto-overschot. Het netto-overschot van het plan met een torensilo en beperkt loonwerk heeft een netto-overschot dat ƒ 6.268,- lager ligt dan van het

op-timale bedrijfsplan met rijkuilen, door ƒ 32.346,- lagere opbreng-sten en ƒ 38.614,- hogere koopbreng-sten. Door de torensilo is de bedrijfs-omvang toegenomen, maar de totale kosten zijn meer gestegen dan de totale opbrengsten. Uitbreiding van het aantal melkkoeien door de voederwinning af te stoten aan de loonwerker verhoogt weliswaar het netto-överschot maar het stijgt niet boven dat van het plan met rijkuilen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

vanaf de bovenkant van de wanden onder een hoek van 45° wordt opgetast. Het spreidmechanisme, dat door het lostrekken van twee knevels gemakkelijk kan worden verwijderd, heeft

b, gebieden, welke in het najaar van 1953 zijn droog gekomen en voor de eerste keer na de ramp in 1954 met gewassen zijn ingezaaid. De onder a genoemde gebieden zijn - wat betreft

Het lokaal bestemd voor de bewaring van producten van klasse A moet gesi- tueerd zijn buiten de gebouwen die bewoond worden door mensen of dieren.. De toegang tot

Voor de gegevens binnen een afstand van 1500 meter staan de grafieken weergegeven in figuur 25 en 26, voor respectievelijk raai I en raaien II en III die weer.

Als de ionsterkte van het monster niet bekend is, wat meestal het geval zal zijn, kan met deze methode de nitraatconcentratie niet nauwkeurig worden bepaald.. Wel kan de

[r]

Zoals gezegd wordt de actief-rente voor belasting vervangen door een gewenste actief-rente na belasting. Met andere woorden de discontovoet verandert. Het is

Als tijdstip van investering en desinvestering moet bij huurkoop doorgaans overeenkomstig de algemeen geldende regel voor de toepassing van art. gelden het