• No results found

Een overzicht van uitkomsten verkregen uit berekeningen met grondwaterstanden onder invloed van een bronbemaling op de noordelijke oever van de Maas

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een overzicht van uitkomsten verkregen uit berekeningen met grondwaterstanden onder invloed van een bronbemaling op de noordelijke oever van de Maas"

Copied!
95
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een overzicht van uitkomsten verkregen uit berekeningen met grondwaterstanden onder invloed van een bronbemaling op

de noordelijke oever van de Maas ir Ph.Th. Stol

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemid-delen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zovel "betrekking hebben op een eenvoudige veergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onder-zoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking.

\)W*

(2)
(3)

2. Het waterstandsbuizennet 1

3. Bewerkingsmethode 1

k. Karakterisering van de waterstanden 3

5. Toepassing van de methode Steggewenz 5 6. Samenhang tussen amplitude en fase 8

7. Conclusies en slotopmerkingen 8 Appendix:

Overeenkomstige uitkomsten van de metingen op de noordelijke oever

v6ör de invloed van de bronbemaling 10 Bij deze nota behoren de figuren 68 76.1 tot en met 31/3*1

en bijlagen 1 tot en met 9

(4)
(5)

1. Inleiding

Ten behoeve van de bouw van de Benàux-tunnel en het nieuwe Feyenoord-dok in de omgeving van Vlaardingen-Pernis, werden & waterstanden in de omge-ving van deze projecten ten tijde van de bouw aanmerkelijk verlaagd. Deze verlaging vond plaats zowel op de noordelijke als op de zuidelijke oever van de Maas. Deze nota heeft tot doel de resultaten van bewerkingen aan de hand van de waterstandsmetingen verricht op de noordelijke oever van de Maas ten tijde van de bronbemaling, samen te vatten.

Uitvoerig verslag van de metingen op de noordelijke oever vóór het in werking stellen van de bronbemaling werd gedaan in I.C.W.-nota 289: 'Een

onderzoek naar de gedragingen van het diepe grondwater in de omgeving van het Benelux-tunnelproject op de noordelijke oever van de Maas*. Waar nodig

zal naar deze nota welke kortheidshalve zal worden aangeduid met 'Noord-voor' worden terug verwezen. Vermeld wordt nog dat in I.C.W.-nota U59 de overeen-komstige bewerkingen voor de zuidelijke oever worden besproken (Zuid-voor en Zuid-na).

2. Het waterstandsbuizennet

Op de noordelijke oever werden tijdens de periode van bronbemaling metingen verricht in 22 meetpunten, gesitueerd volgens figuur 1. Het net van waterstandsbuizen werd op 22 juni 1963 aangevuld met een zelf registrerend meetpunt nr 11U.

De metingen werden uitgevoerd van 10 november 196U 7.00 uur tot en met 13 november te 7 »0 0 uur met intervallen van 1/2 uur, in enkele meetpunten

van 1/1 uur. De in de verdere bewerkingen gebruikte rivierstanden werden ontleend aan een peilschrijver in de rivier aan de ingang van de Vlaardinger vaart gelegen (zie fig. 1).

3. Bewerkingsmethode

De methode van bewerken van de gegevens is in nota 289 (Noord-voor) uit-voerig uiteengezet. Ook onder de gewijzigde situatie (verlaging van het diepe grondwater door middel van bronbemaling) werd de methode gevolgd waarbij de waterstanden van willekeurige meetpunten 'P' in het gebied van onderzoek beschreven worden gedacht met behulp van de rivierfluctuaties en mogelijke

(6)
(7)

plaatselijke effecten. In het geval dat geen brohbemaling werd toegepast werden aanwijzingen verkregen dat deze plaatselijke effecten sterk samen-hangen met industriële concentraties in het onderzoeksgebied. Ook nu werd het bestaan van een dergelijke samenhang als punt van onderzoek opgenomen.

De toegepaste herleiding van stambuis 16, die de plaatselijke effecten beschrijft, op de rivierstanden gaf aanleiding tot de verschilreeks

S ,16» = P16 " 0 , l l t 5 U R ' U 1 9»8 1 ( 1 )

waarin alleen de gegevens die betrekking hebben op de metingen tijdens de dag-uren (hiervoor werden genomen de metingen van 8-19 u) werden opgenomen. In totaal betrof dit 71 gegevens. De standaardafwijking van de parameters

bedroeg respectievelijk 0.018U en 3,86 terwijl voor de correlatie-coëfficiënt een waarde van 0.69 gevonden werd. Hiermede werd dus de verschilreeks (1)

verkregen.

Volledigheidshalve wordt nog vermeld dat indien alle gegevens (n = 1^3) benut worden de schatting van de parameters luidt (met standaardafwijking):

0.1595(0.0105) resp. 1H5,15(2.08) met r = 0.79

De verschilreeks (1) is in figuur 2 grafisch weergegeven. De verschillen ten opzichte van de uit de rivierstanden berekende waarden vertonen grotere waarden dan voor Zuid-na werden geconstateerd (nota U59, fig. 11) en liggen voor de absolute waarde, in de orde van 10 tot 20 centimeter maximaal. De

beweging vertoont een zekere periodiciteit, dusdanig dat de afwijkingen die aanleiding zijn tot - relatief - diepere waterstanden steeds optreden tussen

10 en 22 uur.

Met behulp van deze reeks '16', representerend het plaatseffect, werden de volgende parameters bepaald: de faseverschuiving t , de amplitudeverhou-ding (regressie-coëfficiënt) b.. met de rivier en die met de stambuis bp, en

het intercept b volgens

P(t - tQ) = b1 R(t) + b2 S,l6,(t) + bQ + (2)

(8)
(9)

De bepaling van de parameters geschiedde zodanig dat de som van kwadra-ten van afwijkingen geminimaliseerd werd.

De resultaten zullen in het kort worden samengevat. U, Karakterisering van de waterstanden

De algemene gedaante van de tijdstijghoogtelijnen zijn sinusoïden waar-van de amplitude in sterke mate met de afstand tot de rivier samenhangt. De

lijnen vertonen een grotere onregelmatigheid dan voor het in werking stellen van de bronbemaling het geval was. Met enkele figuren zal het algemene karak-ter van de tijdstijghoogtebeweging in het gebied geïllustreerd worden.

In figuur 3 worden de standen op de rivier weergegeven zoals deze door de peilschrijver werden geregistreerd tijdens de drie-daagse metingen. In de figuren k tot en met 8 wordt voor enkele meetpunten een vergelijking gegeven tussen de nu opgemeten waterstand en die van de periode van v6or het in wer-king stellen van de bronbemaling. Gezien het feit dat het hier twee verschil-lende data betreft vallen de toppen niet op hetzelfde tijdstip van de dag terwijl door de invloed van de bronbemaling het gemiddeld niveau uiteraard veel lager is komen te liggen (fig. k). Opvallend is wel dat de amplitude geringer geworden is wat, zoals nog toegelicht zal worden in de nota met de

slotbeschouwing (in voorbereiding), een rechtstreeks gevolg is van de niveau-verlaging.

De figuren k en 5 tonen de vergelijking tussen de twee meetperioden voor een tweetal meetpunten, respectievelijk peilbuis A en 18 (voor de ligging zie fig. 1). De overeenkomst tussen de tijdstijghoogtelijnen is nog groot. Minder regelmatig is de tijdstijghoogtelijn van peilbuis 2 (zie fig. 6 ) . Hoewel op het \\ meter lagere niveau nog wel de toppen en dalen zijn te

her-kennen is de gehele waterstandsbeweging minder duidelijk interpreteerbaar dan die van voor de periode van bronbemaling.

Iets dergelijks kan opgemerkt worden voor peilbuis 1 (fig. 7 ) . Voor de bemalingsperiode is de amplitude weliswaar niet groot doch de toppen en dalen zijn duidelijk te onderscheiden. Tijdens de bemalingsperiode komt het gemid-delde niveau van dit meetpunt dat op ruim 1200 meter van de bouwput is gele-gen, 178 cm lager te liggen. De dagtop is nu nog wel duidelijk waarneembaar doch de top die omstreeks middernacht zou moeten optreden is niet meer duide-lijk aanwijsbaar. Ook figuur 8 illustreert een geval (peilbuis 7) waarbij de

(10)
(11)

vaterstanden tijdens de periode van bronbemaling veel onregelmatiger zijn dan zonder deze invloed. Ook in deze beide laatste figuren blijkt de ampli-tude een extra demping te hebben ondergaan.

In een aantal volgende figuren wordt een verdere numerieke karakterise-ring van de waterstanden en hun onderlinge samenhang gegeven.

Figuur 9 toont de gemiddelde standen in de verschillende meetpunten tijdens de 3 daagse periode van meting. Rond het centrum van de bronbemaling liggen de waterstanden op ruim 6 meter - N.A.P., terwijl op grotere afstan-den het vlak van het diepe grondwater in westelijke richting stijgt volgens equipotentiaallijnen die ongeveer loodrecht op de rivieroever gericht zijn.

Vervolgens kan nagegaan worden hoe de waarnemingsreeksen van de ver-schillende meetpunten met de rivier en de stambuis gecorreleerd zijn. Figuur

10 geeft een topografische afbeelding van de correlatie-coëfficiënten met de rivierstanden. Zoals te verwachten zijn deze vlak langs de rivier hoog om met toenemende afstand tot de oever af te nemen. De correlaties van de waar-nemingsreeksen met de reeks '16' voor het plaatseffect blijkt het hoogst voor die meetpunten die in de bebouwing van Schiedam gesitueerd zijn

(fig. 11). De waarde van de correlatie-coëfficiënt in het centrum is onge-veer 0.70 om hier van uit in alle richtingen af te nemen. Beide basisreeksen

(rivier en'16') vullen elkaar in zoverre aan dat praktisch het gehele gebied met multipele correlatie-coëfficiënten groter dan 0.80 kan worden beschreven

tig.12). Uitgezonderd zijn het gebied ten oosten van de Schie en de meest noordelijk gelegen meetpunten uit het gebied van onderzoek. In het laatste geval zijn de fluctuaties in waterstand echter zo gering dat van een prakti-tisch constant niveau kan worden gesproken, afwijkingen waarvan niet of nauwelijks verband houden met de fluctuaties op de rivier

Op het feit dat bij het gemiddeld lagere niveau de amplituden zijn af-genomen werd reeds gewezen. Het onderlinge verband bleef bewaard zoals met figuur 13 wordt aangetoond. Deze figuur geeft de amplitudeverhouding met de rivier weer. Lijnen die gelijke waarden verbinden hebben een verloop dat bij benadering evenwijdig aan de rivieroever is. Figuur 1U brengt de amplituden zelf in beeld. Op de rivier was de gemiddelde amplitude tijdens de driedaagse meting 73 cm, op ongeveer 1 km van de rivier bedroeg de amplitude nog 10 cm. In de figuren valt een regelmatige demping van amplitude waar te nemen met

(12)
(13)

toenemende afstand tot de rivier.

In grote lijnen komt het patroon van figuur 13 en 1U overeen met dat van figuur 15 waarin de toeneming van de fasevertraging staat weergegeven. Toch blijkt uit de afzonderlijke gegevens, bij de meetpunten bijgeschreven, dat de toename van de vertraging niet zo regelmatig met toenemende afstand tot de rivier plaatsvindt als de amplitudedemping. Hierop wordt later nog teruggekomen.

Naast de regressie-coëfficiënt b uit (2) die de amplitudeverhouding met de rivier weergeeft kan de coëfficiënt bp die de verhouding weergeeft

waarmede de fluctuatie van het type dat doorMó' gerepresenteerd wordt, zich in andere meetpunten manifesteert. Het blijkt - zie hiervoor figuur 16 - dat in het centrum van Schiedam de hoogste coëfficiënten voorkomen waarbij het opvalt dat buiten de bebouwing geen hoge waarden meer voorkomen, op enkele negatieve waarden die op een tegengestelde beweging duiden. Een duidelijke verklaring is hiervoor echter niet te geven.

De kritieke waarden voor de afwijkingen e uit (2) die met 15? kans naar een zijde (n.l. dieper dan verwacht) overschreden zullen worden staan in figuur 17 weergegeven. De hoogste waarden worden gevonden langs de Schie in het centrum van Schiedam, namelijk 20 centimer. In het overige deel van het gebied wordt deze waarde nauwelijks meer bereikt en zal het verschil tussen berekende en te meten waarden minder dan 15 cm bedragen.

Behalve langs de Schie neemt de kritieke waarde met toenemende afstand tot de rivier duidelijk af. Hiermede wordt het totaalbeeld gecompleteerd. Op ongeveer 1500 meter van de rivier is de amplitude van de beweging van het

diepe grondwater bijna nihil geworden en de waterstanden zijn dan niet meer met de rivier gecorreleerd. De geringe amplitude, of met andere woorden -de praktisch constante waterstand maakt het evenwel mogelijk -de stijghoogten vrij nauwkeurig te schatten wat met de geringe kritieke waarde kwantitatief wordt weergegeven.

5. Toepassing van de methode Steggewenz

Toepassing van de methode Steggewenz voor dit type metingen is in het rapport over Noord-voor (i.C.W.-nota 289) uitvoerig behandeld. Voor de

(14)
(15)

berekende parameterwaarden van Noord-na zullen een aantal overeenkomstige

bewerkingen besproken worden.

Begonnen werd het verband tussen amplitudeverhouding en afstand te

analyseren door uit te zetten de waardeparen

(x, y) = (D

r

, log b ^ resp. ( D

Q

, log b ^

waarin D de afstand tot de geschematiseerde rivieroever voorstelt en D

de afstand tot het voor elk meetpunt meest dichtbij gelegen open water,

log b

1

is hierin de log van de amplitudeverhouding. De figuren die hiermee

ontstaan worden gegeven in figuur 18, voor raai I en 19 voor raai II en III

(zie voor de topografische ligging fig. 1 ) . Figuur 20 tenslotte geeft het

verband met D voor beide raaien.

o

In figuur 18 en 19 zijn de amplitudeverhoudingen uitgezet tegen de

af-stand tot de rivieroever. De gegevens uit de raaien II en III die onderling

veel overeenkomst vertonen en afwijken van die van raai I, werden

samenge-voegd. Daar de rivierinvloed zich tot hoogstens ongeveer 1500 meter uitstrekt

werden alleen die gegevens die binnen deze afstandsmarge vallen in de

verde-re bewerking opgenomen. Samenhang met de afstand tot de rivieroever als

randvoorwaarde is ook nu weer duidelijk waarneembaar, terwijl het

alterna-tief - samenhang met de kortste afstand tot het open water - weer minder

duidelijke resultaten oplevert (fig. 20). Het mede in beschouwing nemen nu

van die meetpunten waarvoor D > 1500 m doch D < 1500 m - in de figuur

aan-geduid met de bijgeschreven ordinaatwaarde - doet de mate van samenhang

weliswaar toenemen doch voornamelijk door het grotere traject dat nu door de

gegevens bestreken wordt. De standaardafwijkingen zijn echter steeds vele

malen groter dan in het eerste geval waarbij D werd beschouwd.

Gedetailleerde numerieke uitkomsten worden in de bijlagen

h

en 5

ver-meld.

Hieronder volgt daarvan een korte samenvatting waarin significant van 0

verschillende correlatie-coëfficiënten worden aangeduid met bij

1%

risico en met — — bij

5%

risico.

(16)
(17)

raai I raai II, III raai I raai II, III

De faseve

n

10 5 13 6 *rsc Correlatie-coëfficiënten log b1 = f(Dr) - 0.969 log b1 » f(DQ) - 0.816 - 0.3U8 - 0.950 - 0.815 St andaardafwi jkingen log b1 = f(Dr) 0.076 0.16 log b1 = f(DQ) 0.18 0.50 0.22 0.HU

îhuiving of naijling ten opzichte van de rivier vertoont in de theorie van Steggewenz een lineair verband wanneer gebruik wordt gemaakt van de coördinaten

(*» y) = (D r . *0) resp. (DQ , tQ)

zie figuren 21, 22 en 23.

Ook voor de uitkomsten verkregen met de resultaten van het hier beschre-ven deel van het onderzoek geldt weer dat de fasevertraging een minder duide-lijk interpreteerbaar beeld geeft dan de amplitudeverhouding in verband met de afstand. Een samenvatting van de belangrijkste uitkomsten ziet er nu als volgt uit

raai I raai II, III raai I raai II, III

n

10 5 13 6 Correlatie-coëfficiënten t = f(D ) 0 r O.366 O.687 0 0 0.335 - O.183 0.752 O.556 Standaardafwijkingen (min) t = f(D ) 0 r 35.2 63.1 t = f(D ) 0 o# 35.6 85.3 35.0 78.8

De resultaten met de alternatieven voor de afstanden volgens D

(18)
(19)

tievelijk D vertonen onderling wel enige overeenkomst doch in beide geval-len is de mate van samenhang niet groot. De standaardafwijking bedraagt voor raai I nog wel een aanvaardbare waarde van 35 minuten, doch moet voor raai II op meer dan een uur gesteld worden. Dit houdt verband met het feit dat de meeste buizen in raai I met een frequentie van 2 x per uur zijn waargenomen,

die van raai II en III voornamelijk met een frequentie van 1 x/uur.

6. Samenhang tussen amplitude en fase

De wijze waarop amplitudedemping en fasevertraging met elkaar samen-hangen kan bestudeerd worden door de afstand D uit de betrekkingen te elimi-neren waardoor verkregen wordt (STOL, I.C.W.-nota 1+59: 1-6).

log b1 = po t + q

o *o en een lineaire relatie is verkregen.

In figuur 2k staat deze relatie grafisch weergegeven. De spreiding is nu echter groter dan voor de raaien op de zuidelijke oever werd gevonden. Het resultaat, weergegeven als correlatie-coëfficiënt tussen log b. en t luidt als volgt:

Correlatie tussen log b. en t

° 1 o

raai I

raai II, III

- 0.499 - 0.838

De samenhang is dus slechts gering. 7. Conclusies en slotopmerkingen

Door de bronbemaling waren de stijghoogten van het diepe grondwater, in het centrum van de onttrekking, in de periode waarin de waterstanden werden gemeten, tot ruim 6§ m - N.A.P. verlaagd. De invloed van de waterstanden op de rivier op de stijghoogten van het diepe grondwater bleef aanwezig doch

(20)

aejJ

(21)

de amplituden waren in dezelfde meetpunten minder groot dan voSr de

bema-lingsinvloed, terwijl groter onregelmatigheden in de tijdstijghoogten vielen waar te nemen dan bij Noord-voor.

Ook de effecten van de waterstandsbeweging in de stedelijke bebouwing viel weer duidelijk als afzonderlijke invloed waar te nemen. Vergelijk hier-voor figuur 16 van deze nota met de overeenkomstige figuur (fig. 27) van

nota 289 (Noord-voor).

De betrekkingen tussen amplitudeverhoudingen en fasevertraging met de alternatieven D en D - respectievelijk afstand van het meetpunt tot de

rivieroever en het dichtst bij gelegen open water (haven) - laten weer zien dat voornamelijk de gevonden betrekking voor log b1 = f (D ) goed bij de

theorie van Steggewenz aansluit. De bewerking waarin de fasevertraging t een rol speelt levert minder duidelijke resultaten op. De standaardafwijking hangt ook hier weer sterk samen met de frequentie van opmeten van de water-standsbuizen waardoor geen nauwkeuriger uitkomsten verkregen konden worden dan overeenkomend met 30, respectievelijk 60 min verschil in fase.

(22)
(23)

Appendix

Overeenkomstige uitkomsten van de metingen op de noordelijke oever v68r de invloed van de bronbemaling

Hoewel de resultaten van de waterstandsmetingen op de noordelijke oever voor de invloed van de bronbemaling uitvoerig in I.C.W.-nota 289 zijn behan-deld, volgt hier nog een korte samenvatting. De motivering is deze dat door de bewerking van de gegevens betrekking hebbend op Zuid-voor, Zuid-na

(nota ^59) en Noord-na duidelijker is geworden hoe de samenhang tussen de uitkomsten moet worden beschreven. Verder zijn de numerieke resultaten van de eerder besproken onderzoekingen in een aantal overeenkomstig ingerichte bijlagen weergegeven zodat het voor het verkrijgen van een volledig over-zicht gewenst is ook de resultaten van Noord-voor in dezelfde vorm vast te leggen.

De bijlagen, genummerd 7» 8 en 9 behoeven weinig commentaar. De belang-rijkste punten worden echter ook in enkele figuren weergegeven waaraan het volgende kan worden toegevoegd.

Het verband tussen amplitudeverhouding en afstand voldoet weer het bes-te aan de theorie door als randvoorwaarde de rivieroever bes-te kiezen. Voor de gegevens binnen een afstand van 1500 meter staan de grafieken weergegeven in figuur 25 en 26, voor respectievelijk raai I en raaien II en III die weer

werden samengevoegd. In verband gebracht met de afstand tot het dichst bij gelegen open water wordt een veel minder duidelijk beeld verkregen (fig. 27). Ook nu werden als alternatief in deze laatste bewerking de meetpunten waar-voor D > 1500 m doch D < 1500 m opgenomen. Met betrekking tot de statisti-sche nauwkeurigheid van de vaststelling van het vereiste lineaire verband ontstaat het volgende overzicht, ontleend aan de bijlagen 7 en 8.

(24)

x J e..

I f; h - i ' o r ,

3trf.').o;.v:

(25)

raai I raai II, III raai I raai II, III

n

9 5 12 8 Correlatie-coëfficiënten log b1 = f(Dr) - 0.975 - O.987 log b1 = f(DQ) - 0.793 - 0.355 - 0.935 - 0.593 Standaardafwijkingen log b1 = f(Dr) 0.057 O.062 log b, « f(DQ) O.16 O.36 0.18 0.U3

De uitkomsten vertonen een sterke overeenkomst net die van de eerder behandelde bewerkingen van Noord-na, zowel wat de tendensen als de orde van

grootte van getallen betreft.

Vervolgens worden ii de figuren 28, 29 en 30 de overeenkomstige betrek-kingen maar nu voor de faseverschuiving gegeven. Samengevat zijn de numerieke

uitkomsten thans:

raai I raai II, III raai I raai II, III

n

9 5 12 8 Correlatie-coëfficiënten

0 r

0.3U7 O.876 t = f(D ) O O 0.613 0.027 0.846 0.879 Standaardafwijkingen in min t = f(D )

0 r

39.0 18.5 0 0 32.9 38.5 53.69 38.6

Tenslotte wordt in een laatste figuur het verband tussen amplitudever-houding en fasevertraging gegeven onder eliminatie van de afstand (fig. 31).

Evenals voor Noord-na het geval was blijkt de spreiding groter dan voor de zuidelijke oevers werd gevonden. In correlatie-coëfficiënten uitgedrukt werd gevonden

(26)

aoi'

rl'.i:

f a

n

:

(27)

Correlatie tussen log b1 en tQ

raai I raai II, III

- 0.502 - 0.927

waarin de combinatie van de raaien II en III tenslotte nog een uitkomst op-leveren die op de aanwezigheid van de verwachte samenhang tussen "beide groot-heden duidt.

(28)
(29)

( N O O R D - N A ) Formule: p(t - tQ) = b1 R(t) + bg S,l6,(t) + bQ Meetpunt nr Rivier Uk

A

B

C

1

2

3

1*

5

6

7

8

9

10 11 12 13 Ik 15 16 17 18 Gemidd. stond t.o.v. N.A.P. in cm + 6 - 397 - 662 - 663 - 583 - 1*03 - 1*32 - 382 - 1*1*2 - 323 - 376 - 1*73 - 1*17 - 1*28

-

kko

- 322 - 303 - 301 - 253 - 357 - 1*1*7 - 370 - 1*50 Vertra-ging t t.o.v, rivier in min.

0

30

6

5

55 118

0

150 120 65

?

0

186

7

0

1* 67 191

0

31 20 65 32 Amplitudeverhouding ten opzichte van rivier T1 6 ' b1 1.00 .08

.2k

.37 .21* .CA .10 .01 .02

,2k

.002 .01 .02 .01 .001* .12 .06 .005 .26 .21 .15 .28 .16 \ .16 - .29 - .31 - .26 - .01 .32 1.61 .10 .50 1.00 - .11* .23 .12 .01 - .18 .02 .11* .05 .11 *. .01* 1.00 .10 .03 Afstand ten opzichte van

open water oever in m -1000 1*00 150 1*50 1275 975 1625 1725 325 2150 2000 1125 2900 1750 725 975 1625 225 550 875 275 725 kortste in m -225 125 150 100 1*50 375 800 1050 50 1350 1200 200 1750 675 250 250 925 225 75 75 50 100 Amplitude in cm 73

6

18 27 17

3

7

1

1

18

0

1

2

1

0

9

1*

0

19 16 11 20 11

(30)
(31)

( N O O R D - N A ) Meetpunt nr 114

A

B

C

1

2

3

4

5

6

7

Amplitudeverhouding ten opzichte van rivier b1 .0781 .0055 .246 .015 .3721 .0082 .236 .010 .0365 .0034 .099 .022 .0129 .0033 .0206 .0039 .21*2 .014 .0020 .0019 .012 .019 '16' * 2 - .289 .045 - .31 .12 - .259 .O67 - .008 .082 .318 .028 1.61 .18 .101 .027 .506 .032 1.00

.11

- .145 .015 .23 .16 Intercept b 0 389.69 .62 638.7 1.6 617.46 .91 560.6 1.1 399.82 .37 423.6 2.5 380.64 .37 440.54 .44 300.3 1.5 375.30 .21 472.3 2.2 Meetpunt nr

8

9

10 11 12 13 14 15 16 17 18 Amplitudeverhouding ten opzichte van rivier b1 .0246 .0061 .012 .011 .0041 .0093 .1253 .0061 .0566 .0042 .0049 .0019 .2658 .0071 .2147 .0042 .1451 .0012 .275 .020 .1551 .0054 •16' b2 .116 .049 .009 .087 - .181 .075 .019 .050 .138 .034 .047 .016 .113 .057 - .035 .034 1.0001 .0095 .10 .16 .028 .044 Intercept b 0 414.99 .67 426.8 1.2 439.2 1.0 310.60 .68 297 .70 .46 300.42 .21 227.72 .78 336.89 .46 434.41 .13 344.3 2.2 435.37 .59

(32)
(33)

N O O R D - N A Meetpunt nr Rivier

114

A

B

C

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

Aantal vaar-, nemingen per uur

2

2

2

2

1

1

1

2

2

1

1

1

1

1

1

1

1

1

2

2

2

1

2

Variantie s2 -5.53 40.77 12.21 18.46 2.03 90.77 2.00 2.80 34.87 0.61 71.39 6.65 20.42 15.45 6.74 3.10 0.68 8.99 3.12 0.25 71.35 5.17 Kritieke waarde in cm bij \% risico (n = 56) eenzijdig

-6

15

8

10

3

23

3

4

14

2

20

6

11

9

6

4

2

7

4

1

20

6

Correlatie-coëfficiënt x 100 ten opzichte van Rivier 100.0 81.5 90.3 98.U 95.5 67.2 39.7 44.7 33.6 84.4 - 7.1

7.1

48.1 15.1

3.9

94.2 85.7 32.9 98.1 99.0 77.8 88.5 97.0 '16'

6.1

- 33.4 - 8.5 - 2.4

5.4

70.2 73.0 43.5 87.4 46.4 - 78.9 19.3 29.9

2.4

- 30.9

7.6

30.4 37.4 11.1

4.1

67.3

9.5

8.1

Multipel -84.3 91.4 98.7 95.5 91.7 81.1 60.6 91.9 94.O 79.4 20.9 55.1 15.2 31.5 94.3 89.4 48.4 98.2 99.0

99,9

88.6 97.0

(34)
(35)

N O O R D - N A . R A A I I , C E N T R U M

Nr

114 A B C 1 2 15 16 17 18 6 4 3

9

Afstand in m tot rivier D r 1000 400 150 450 1275 975 550 875 275 725 2150 1725 1625 2900 open water D. 0 225 125 150 100 450 375 75 75 50 100 1350 1050 800 1750 Amplitude-verhouding .08 .24 ,37 .24 .04 .10 .21 .15 .28 .16 .002 .02 .01

.01

log idem •log b^ - 1.09691 - O.61979 - O.4318O - O.61979 - 1.39794 - 1.00000 - O.67778 - 0.82391 - 0.55284 - O.79588 - 2.69897 - 1.69897 - 2.00000 - 1.00000 Pase-vertraging in min t 0 30 6 5 55 118 0 31 20 65 32 ? 120 150

7

9: b niet significant (op 5# basis)

(36)
(37)

y - px + <i aantal

y

antilog y X

P

s p

q.

antilog q.

s

r

s y.x aantal

y

antilog y X

P

s p

ÇL

antilog q. s q.

r

s y.x log b1 = f(Dr)

10

- 0.80166 0.158 667.50 - 0.000781 0.000070 - O.280 O.52 0.053 - O.969 O.076 log b1 = f(DQ)

10

- O.8OI66 O.I58 I72.5O - O.OOI7U

o.oooMt

- 0.502 0.32 0.091* - O.816 0.18

13

- 1.10881 O.287 378.85 - O.OOI5O O.OOOI5 - 0.51*2 O.O78 O.O83 - 0.950 0.22

t = f (Dj

0 r

10

36.20

-667.50

0,036

0.032

12.1

-2k.

3

O.366 35.2 0 0

10

36.20 -172.50 O.O87 O.O87 21.1 -18.7 0.335 35.6

12

52.67 -297.92 0.118 0.033 17.5 -1U.0 0.752 3U.97

(38)
(39)

N O O R D - N A , R A A I II E N I I I , W E S T E N O O S T

Nr

I I

11

12

1U

I I I

5

8

I I

13

I I I

7

10

7

10

13

Afstand i n m t o t

r î v i e r

D.

r

725

975

225

325

1125

1625

2000

1750

b n i e t signij

b n i e t signij

b significant

open v a t e r

D.

0

250

250

225

50

200

925

1200

675

ficant (op 5% 1

Elcant (op % \

•j > 0, r i s i c o 5

Amplitude-verhouding

0.12

0,06

0.26

0.2U

0,02

0,005

0.01

0.00U

j a s i s )

>asis)

%

log idem

log b .

- O.92082

- 1.22185

- 0.58503

- O.61979

- 1.69897

- 2.30103

- 1.00000

- 2.3979^

Fase-vertraging

i n min

t

0

h

67

0

65

186

191

0

0

(40)
(41)

y = px + q

a a n t a l

y

a n t i l o g y

X

P

s

p

q.

a n t i l o g q.

s

q.

r

s

y . x

a a n t a l

y

a n t i l o g y

X

P

s

p

q.

a n t i l o g q

s

q.

r

s

y . x

l o s b , - f(D

r

)

5

- 1,00929

0.0979

675.00

- 0.00112

0.00020

- 0.25

0.56

0.15

- 0,95U

0.16

log D

1

= f(D

o

)

5

- 1.00929

0,0979

195.00

- 0.0019

0.0030

- 0.63

0.23

0.63

- 0.3U8

0.50

6

- 1.22U58

0.060

316.67

- 0.00178

O.OOO63

- 0.66

0,22

0.27

- 0.815

0.M»

0 r

5

8f.lf0

675.OO

0.131

O.O8O

- 24.1

61.O

O.687

63.I

0 0

5

6U.40

195.00

- 0.16

0.51

96.U

106.5

- 0.183

85.3

6

85.50

3I6.67

O.I5

0.11

36.9

U8.5

0.556

78.8

(42)
(43)

Aicplitude verhouding b en afstand D b1 0.52 0.158 0,10 0.01 " r a a i "I

^•h

- 0.280 - 0.80166 - 1.000 - 2,000 helling n r s D. fo) 0 667.5O 921.90 2202.30 - 0.78lx10"3 10 - 0.969 0.076 ra.

h

0,56 0,10 0.0979 0.01 a i H en ÏII log "b^ - 0,25 - 1.000 - 1.00929 - 2.000 D. (m) r 0 669.6k 675.00 1562.50 - 1.12x10"3 5 - 0.95^ O.16 t (min) 0 12.1 36.20 120 180 Fasevertraging t en afstand D 0 r D (m) r x ' 0 667.5O 2997.22 1*663.89 helling n r s 0.036 10 O.366 35.2 t (min) 0 - 2*U1

6k.ko

120 180 Dr (ia) 0 675.OO 1558.02 1100.00 0.131 5 0.687 63.1

(44)
(45)

N O O R D - V O O R . R A A I C E N T R U M Nr 111*

A

B

C

1

2

15 16 17 18

6

h

3

9

Afstand in m tot rivier D r open water D. 0 nog niet in bedrijf

1*00 150 1*50 1275 975 550 875 275 725 2150 1725 1625 2900 125 150 100 1+50 375 75 75 50 100 1350 1050 800 1750 Amplitude-verhouding *1 0.31* 0.1+2 O.26 0.07 0.15 O.28 0.18 O.36 0.21 0.01 0.06 O.Ol* 0.05 log idem log b^ - 0.1*6852 - O.37675 - O.58503 - 1.151*90 - O.82391 - 0.55281+ - O.7UI+73 - 0.1*1*370 - O.67778 - 2.00000 - I.22185 - I.3979I* - 1,30103 Fase-vertraging in min t 0

0

30 100 95 65 15

0

33 10 335 80 175 20

(46)
(47)

aantal

y

antilog y X

P

s p q. antilog q s Q.

r

s y.x aantal

y

antilog y X

P

s P <L antilog q s ÇL

r

s y.x

9

- 0.64757 0.225 630.56 - 0,000644 0,000056 - 0.24 0.57 0.04 - 0.975 0.057

9

- 0.64757 0.225 166.67 - O.OOI32 O.OOO38 - 0.427 0.37 O.082 - 0.793 0.16 12 - 0.87066 0.135 391.67 - 0.00103 0.00012 - 0.468 0.34 0.071 - 0.935 0,18

9

38.67 mm 63O.56 0.037 O.038 15.2 «• 27.3 O.347 39.0

9

38.67 •* I66.67 O.I66 O.O8I 11.0 -17.4 O.6I3 32.9 12 78.17 -391.67 0.184 0.037 5.98 -21.14 0.846 53.69

(48)
(49)

N O O R D - V O O R . R A A I II E N III , W E S T E N O O S T

Nr

II 11 12 ^k

in

5

8

II 13 III 7 10 Afstand in m tot rivier .D r 725 975 225 325 1125 1625 2000 1750 open water D 0 250 250 225 50 200

925

1200 675 Amplitude-verhouding 0.17 0.08 0.36 0.27 0.06 0.01 0.09 0.05 log idem • los-.b.| - O.76955 - 1.09691 - 0.UU370 - 0.5686U - 1.22185 - 2.00000 - 1. OI+576 - 1.30103 Fase-vertraging in min t 0 U5 90 13 55 93

2U0

? 126

(50)
(51)

y = px + q aantal

y

antilog y X

P

s p

q.

antilog q.

s

r

s y.x aantal

y

antilog y X

P

s p Q. antilog q. s 9.

r

s y»x log b1 » f (Dr)

5

- 0.82013 0.151 675.00 - 0,000837 0.000079 - 0.255 0.56 0.060 - 0.987 O.062 log b1 = f(DQ)

5

- 0,82013 0.151 195.00 - 0.0011* 0.0022. - 0.5^ O.29 0.U5 - 0.355 O.36

8

- 1.05593 O.O879 U71.88 - 0.00070 0.00039 - O.72 0.19 0.21* - 0,593 0.1*3 0 r

5

59.20 -675.OO 0.07lt 0.023

9.1

-17,9 0.876 18.5 t * f(D ) 0 0

5

59.20 -195.00 0.01 0.23 57.1 -U8.0 O.O27 38.5

7

9^.57 -367.86 0.209 0.051 17.8 -23.7 O.879 38.6

(52)
(53)

b1 0.57 0.225 0.10 0.01 Amplitudeverhouding b1 en afstand D r a a i ' I log bj - 0,21* - 0.6VT57 - 1.0000 - 2,0000 helling n r s D (m) r 0 630,56 1180,12 2732.92 - 0.61^x10~3 9 - 0.975 0.057 r a a i H en 111 b1 O.56 0.151 0.10 0,01 log b1 - 0,255 - 0.32013 - 1.0000 - 2.0000 Dr (m) 0 675.00 890.08 208^.83 - 0.837x1O"3 5 - O.987 O.06 Fasevertraging t en afstand D t (min) 0 15.2 38.67 120 180 D (m) r 0 63O.56 2832.k3 M ^ . 0 5 helling n r s O.O37 9 O.3H7 39.0 t (min) 0 9.1 59.20 120 180 D (m) r 0 675.OO IU98.65 2309.U6 0.071* 5 0.876 18.5

(54)
(55)

> o a> r— O

a c t «

< «> j§ o

< . ü o o

- " ö >

^ o>.ïï o

O z: x) c

(56)

C\J en (0 r— Ü) ~l

a

c

, mm.

c

o

T3 C O f~>

<n

j . G> -H

n

$ +•> <D

E

en

r

<!>

w

to _i +-»

c

"F

i>

w

t_

<u

>

c

0)

o

o

TD C

a>

. * <D t_ CD J3 C • o

c

o

1/) « - < a> 2 > i T Û „ < *

*g

c z

o

>

a

3

x:

X) ••->

a>

h

c

0)

E

u

Ç

c

Q> E u w %

(57)
(58)

PO 0> >

o

C >

c

d> o>

.E <

+ j z <i>

E

i

c

c

o

_">

a

Q Œ

O

O

z

Q. < Z t *

! 1 1 i

< ^

1

1

1 )

1 )

^ ^ ^ \ ^ _

C i

i j

^

• i

i < i

i i n i i i f

. -w i i i i i i t i - ' * CM > c co er Cl

cc

cc

_ c o

a>

JD

E

a>

c

- ( O OJ -CO . OJ i_

a>

JD

E

O) >

o

c

- tO OJ -co O) <D

E

> OJ O *~ C

H O

E 8

O OJ O (O O OJ O CO O

o

co

o

o

OJ

(59)
(60)
(61)

,^^-^ \ '

^^1 00 ! J

^ \ J

\ 1

NOORD-VOO

R

11

oktobe

r

niveaudalin

g

272c

m

a> n o :*

o

o

v—

9

oktobe

r 196

2

E

m

04 rs t_

>

i_ *->

o

+ j

c

a

+ j m <»~ o

I I I I

Y <m

y '

ô ! /

^ I f

Z /

û \ !

a: V I

O \

-z ] 1

1 V i l | "

NT OJ • ' S .

m

td

ü OD co

co

OJ

u

E

a>

>

o

c

OJ - 1 0 OJ - 0 0 - OJ (_ CD J O

E

CO > o c

-(D

OJ

oo

co O) CU J O

E

a>

>

OJ o

*~ c

-\ O

E *

00 O

o

OJ OJ

O

CO OJ

O

O

ro

O

• * •

co

O

co

co

O

OJ

^r

o

(62)

<0 O) CM </>

"5

a

L. <D

a

•o

c

o

O) 0)

a

c

a

>

c

a>

+ j

en

o

o

.C O)

co

z

I

Ê

o

O CM L. <D . O O O r - O)

«- c

3 E

o u

- 1 0 CM > C r - V Cl iL

cc

00 CM

a>

r>

E

>

o

c

CM

(O

CM CO <D . O O J * O CM

8

O XL O O) CM 0

a

E

>

O

c

(O CM (O co£ X i

E

CM O

* c

H O

O

o

CM

o

CM O co CM O CM

ro

O <0

co

O O ^ O «fr *

o

co

^

o

CM if>

(63)

O) V) O)

a

o

"O

c

O i_

cn

a

JC

c

o

>

c

<t> O)

o

o

JC O) </> <

z

ʧ

U CM f I r t f l ^ CM^ <M /

ƒ

\ %

1

cr

O

O

> i i

o /

cc f

o

O /

Z j

il

\ I E j

1

/ / \ ^

1

-ƒ "5

/ "o _

r

=»E

f a u

?00

C r -\ -\ \ J

Î

1 / 1

i

l

l

!

1 l_ (D X3 O + j . * O r - ^-ƒ

Y

î /

î

j

#] i .

/1

/ 1 1 1 i • \ î \ . V

1

_il

i

J3 O «-» . * O O ' CM (0 r -u <U

n

o

0

1

6

ID CM >

z.

+-»

o

"O

c

o

tn >*-O

1

i\

j \ :

A l \

S i /

J/

/ 1 f . I I l i

I

} 1

If

| 1

f

< !

z I

î Û \

£ Il

° ]

O \J

z /

1 Ml 1 1 1 1

-_ « M -mB • * -™ -mm KM

-1 "

CM

r

- 0 0 CM <b

E

O) >

o

C CM «D CM - 0 0 CM l_ (D ID

6

(D > O C - ( 0 CM 00 r-<D JQ

E

CD > CM O * - C

i O

o

o

co

CM

O

CM CO

O

«o

co

o

o

^

o

M-*

o

'CO

o

CM 1 0

(64)

00 O)

"5

a> •*->

o

•o c o o>

a

x:

c

o

>

c

o>

o

o

x: en + j in

o.

< Z »

C O ocvi

1 1 I 1

afstan

d

to

t rivie

r 200

0

m

\^

375

- ^

- NOORD-VOO

R

1

J

1 ; o ƒ CM ( \

11

oktobe

r

niveaudalin

g

98c

m

r

>

i /

i

L. 00 <Ü N O x>

M-o

O .

o /

y

i

9oktobe

r 196

2

NOORD-N

A

\

i

l

I

-"" i i i i . i i i i - * >

o^.

c

roe

CM -CO

IE

L CC a> x>

6

C C\J - ( D CM * -CO <M <U xs

6

>

o

c

CD CM -CO (O 0> a> X3

E

> CV O

c

H O

O ^ CM O CO CM O CM 00 O <D

ro

o

o

«tr

o

'tf "*•

o

co

^r

o

CM

m

(65)

-440

-417 L \ \ \

/;0

.•"••'••'••••'ï ' . • : • : • • : s

-"sm

\ïï$:

\

1

\ ?

^ : ) • : > ; ; . ; A'. .• • <•<':/ •"•/."•'"'V '•••'••f :«/ . \ \ ••••• •vy-v-•y'':;5'' 7 ./•;• A '••.'•^

ü?"

:';

;

f

' • - / .' /)

if

a..-.

+~

/ ;

UJ

'M

II

•\ 500 1000

m

Gemiddelde stijghoogten van het diepe g r o n d w a t e r in cm t.o.v. N.A.P

periode 1 0 - 1 3 november 1964

(66)

ƒ

fig. 10

NOORD - NA

t Ä

500 1000

m

Correlatie coefficient (x 100) tussen rîvierstanden en de

stijghoogten van het diepe grondwater

periode 1 0 - 1 3 november 1964

(67)
(68)

fig. 11

NOORD- NA

•79

37

" • \ >

J » / L

I * <r<* 500 1000

m

Correlatie coëfficiënten tussen "16" en de stijghoogten van

het diepe grondwater^

periode 10- 13 november 1964

(69)

16

H

500 1000

m

Multipele correlatie coëfficiënten bij het reconstrueren van

stijghoogtén uit rivier standen en "16"

periode 1 0 - 1 3 november 1964

(70)
(71)

(0.01)

(0.00) \ //

Ji

0.00

0.01

\

(0.01)

(000)

V

s • 0 . 0 5 !f 0.04

O

0.13 «4L., rm

^ f /

:

Amplitudeverhouding met de rivier

periode 1 0 - 1 3 november 1964

(72)

fig. 14

NOORD - NA

(t) 500 1000

m

Gemiddelde amplitude in cm

periode 1 0 - 1 3 november 1964

6 8 C 76.14/3.1

(73)
(74)

fig. 15

NOORD - NA

500 1000

m

Vertraging in minuten van de waterstandsbeweging t.o.v. de rivier

periode 10 - 13 november 1964

(75)
(76)

i1.}

fig. 16

NOORD- NA

%y* \ \ \ \ \

Coëfficiënten b^xlOO) voor plaatseffect t.o.v. buis"16'

periode 1 0 - 1 3 november 1964

(77)
(78)

fig. 17

NOORD- NA

500 1000

m

Verschillen in cm tussen gemeten en berekende stijghoogten die met een

kans van 1 % (eenzijdig) overschreden worden.

(79)

Het verband tussen amplitudeverhouding en afstand

NOORD-NA

amplitudeverhouding met de rivier

1.0

0.8

0.6

-0.4

0.2

-0.1

0.08

0.05

\0.02

-0.01

, 1

,

1

f

_ V.

\ \ • \ ^ . ^ \ ' \ -~ -f 1 1

• raai I (centrum)

\ .

K

\ \ \ \ ' \

1 1 1

0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600

afstand tot rivier in m

(80)

fig. 19

Het verband tussen amplitudeverhouding en afstand

NOOR-NA

amplitude verhouding met de rivier

1. \J

0.8

0.6

0.4

0.2

0.1

0.08

0.05

0.02

: \

: X

>w 0 _ I I I J

o r a a i H ( W e s t )

A r a a i HKOost )

N. 0

A N.

! I l

0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600

afstand t o t rivier in m

68C 76.19/3.1

(81)

Het verband tussen amplitudeverhouding en afstand

NOORD-NA

amplitudeverhouding met de rivier

1.0

0.8

0.6

0.4

0.2

0.1

0.08

0.05

0.02

-0.01

A . ' 0. 31

o

A

raai

raai

raai

I (centrum)

H (west)

B H o o s t )

0.021

0.02

0 200 4 0 0 600 8 0 0 1000 1200 1400 1600

afstand t o t open water in m

0 . 0 0 5

o

(82)

fig. 21

Het verband tussen naijling en afstand

NOORD-NA

naijling t.o.v. rivier in minuten

140

120

100

8 0

6 0

4 0

20

1

I L

• raai I (centrum)

J L

200 4 0 0 6 0 0 8 0 0

1000 1200 1400 1600

afstand tot rivieroever in m

(83)

Het verband tussen naijling en afstand

NOORD-NA

naijl

140

120

100

8 0

6 0

4 0

20

ing t.o.v. r i v i e r in minuten

A /

/ \

l °

A

t

182 0

1

o raai H (West)

A raa« UI (Oost)

! 1

0

200 4 0 0 6 0 0 8 0 0 1000 1200 1400 1600

afstand tot rivieroever in m

(84)
(85)

Het v e r b a n d tussen naiiling en a f s t a n d

NOORD-NA

naijling t.o.v. r i v i e r in m i n u t e n

1 4 0 r - à

t

186

120

100

8 0

60

4 0

2 0

• o

f t

150 19

am

120

to t l

1

• r a a i I ( c e n t r u m )

o r a a i 31 ( W e s t )

A r a a i UT ( O o s t )

1 i

2 0 0 4 0 0 6 0 0 8 0 0

1000 1200 1400 1 6 0 0

a f s t a n d t o t r i v i e r o e v e r in m

68C. 7 6 . 2 3 / 3 . 1

(86)

f i g . 24

Het verband t u s s e n a m p l i t u d e v e r h o u d i n g e n naijling

NOORD-NA

a m p l i t u d e v e r h o u d i n g met de r i v i e r

1.0

O. 01

100 120 140 160 180

naijling t.o.v. r i v i e r in minuten

(87)

Het verband tussen amplitudeverhouding en afstand

NOORD-VOOR

amplitudeverhouding met de rivier

1.0

0 . 8

0.6

0.4

0 . 2

0.1

0 . 0 8

0 . 0 5

0 . 0 2

-0 . -0 1

±

±

J-• raaiI

i

200 4 0 0 600 8 0 0 1000 1200 1400 1600

afstand t o t rivier in m

68C. 7 6 . 2 5 / 3 . 1

(88)

fig. 26

Het verband tussen amplitudeverhouding en afstand

NOORD-VOOR

amplitudeverhouding met de rivier

l.\J

0.8

0.6

0.4

0.2

0.1

0.08

0.05

0.02

n m

o .

> w 0

-I -I !

o raai H( West )

A raai M (Oost)

oS,. â«v

\

v

I I I

200 400 600 800 1000 1200 1400 1600

afstand tot rivier in m

(89)
(90)

f i g . 2 7

Het verband tussen ampl'ttudeverhouding en afstand

NOORD-VOOR

amplitudeverhouding met de rivier

I . U

0.8

0.6

0.4

0 . 2

0.1

0 . 0 8

0 . 0 5

0 . 0 2

o m

~ A \ -O O

o

Ù.

I I

A

0.05

0.

I

• r a a i l (centrum)

o r a a i n (West)

A r a a i m ( O o s t )

0.09 0.06

0 4

0.01 0.01

o l I . I

200 4 0 0 600

8 0 0

1000 1200 1400 1600

afstand tot open water in m

(91)

Het verband tussen naijling en afstand

NOORD-VOOR

naijling t.o.v. r i v i e r in minuten

140

120

100

8 0

6 0

4 0

2 0

-• raai I (centrum)

J I L

O 200 4 0 0 6 0 0 8 0 0

1000 1200 1400 1600

afstand tot rivieroever in m

(92)

Het verband tussen naijling en afstand

NOORD-VOOR

fig. 2 9

naijfing t.o.v. r i v i e r in minuten

140

120

1 0 0

-o raai E (West)

A raai HT ( O o s t )

200 4 0 0 6 0 0 8 0 0

1000 1200 1400 1600

afstand t o t rivieroever in m

68C 7 6 2 9 / 3 . 1

(93)

Het verband tussen naijling en afstand

NOORD-VOOR

naijling t.o.v. r i v i e r in minuten

140r—

120

100

8 0

6 0

4 0

2 0

17

126

o

t

5

240 3 3 5 A 8 0 9 • I | I

O 200 4 0 0 6 0 0

• r a a i I (centrum)

o raai H (West)

A raai Iff (Oost )

1

8 0 0 1000 1200 1400 1600

afstand tot open water in m

(94)

V

f i g . 31

Het verband t u s s e n amplitu'deverhoudingen naijling

NOORD-VOOR

a m p l i t u d e v e r h o u d i n g met de r i v i e r

1.0

0 . 01

100 120 140 160 180

naijling t.o.v. r i v i e r in minuten

(95)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Figuur 6 Densityplot van het aantal soorten in de vegetatieopname voor VBI2 met onderscheid tussen plots die op een bosrand gelegen zijn en plots die volledig in bos gelegen

Als de rogge voor de winter wordt doodgespoten geeft dit een hogere opbrengst dan wanneer deze blijft staan tot het voorjaar, maar deze verschillen zijn niet betrouwbaar..

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

vergelijkbaar in jong en oud blad, en er waren geen grote verschillen tussen de verschillende tijdstippen. Verder was het opvallend dat op 11 april zowel in jonge als in oude

Overeenkomstig de figuren neerslag x maanden, waarin per tijdvak een 6- of 7 tal lijnen van gelijke kans zijn verzameld (1) en van neer- slag minus afvoer x maanden (3) zijn thans

Jaarlijks worden door IMARES twee SEB- metingen uitgevoerd (eind maart en in augustus/september) en worden vegetatieopnames gemaakt (pq’s) bij de kwelder SEB-meetpunten in

Wanneer de ventilatoren draaien zal er een overdruk boven het produkt ontstaan waardoor lucht door de open spaties zal dringen, Ten gevolge van de zuigende werking van de