digd,
daarvan hebbenzij nooit iets
leerenkennen. Het
isverre van mij, dat ik met dit te
zeggen droeÍheid over dezonde aan
tranenverbind; want ik
weet,dat er
een ware droefheidis, die
zonder tranenis, en dat
er een wezenlijke droefheidis, die
hooger gaat dantranen. Maar dit
zegik,
dat er op de
eeneof
anderewijze
een ware vernederingwegens de zonde moet zijn,
voordat Christusin de
zielekomt. Doch
heJaas!ik
geloof,dat alle
Jobsdoodzijn(Job.
Vl:4), die zulkê
droefheíd hebben,en álk een smaït
óver
de zonde kennen, als hij had. lk
geloof,dat de
meestenniet
wetenwat dat is, dat
zooals dat,bij
hem was, de pijlendes
Almachtigenhun
geestenuitdrinken;
nochwat dat
isdat zij
zichzoo over
zichzelve ergeren omdat ze tegen zulkeen
goeden Heere hebben gezondigd, namelijk,dat zij
vanharte op
zichzelven vertoorndzijn,
omdatzij
Hem hebbenbeleedigd; waar dit
gevondenwordt zal
het de geestenuit-
drinken.
lk bid u, beproeÍt uzelven of dit werk in u is, of
niet,
want
velen zullen
ten laatsten dage bedrogen uitkomen, mee-
nende, dat zij die
dingen hebben gekregen, die
wanneer zij
beproefd zullen
worden niets anders zullen worden bevonden
dan zuivere inbeelding. God ziet dadelijk, dat het alles slechts
onecht en
nagebootst werk is;
hun bekeering, hun gelooven,
en alles wat zij hebben. Wij
moesten daaromnooit
rusten voordatwij
zeker wetenof wij in
Christuszijn, of niet; of
wij
meer hebben dande
natuurkan geven; of wij
over- gebrachtzijn uit het koninkrijk der
duisternisin
het konin-krijk van
denZone Gods.
Heere, doe onsallen
ontwakenom
onszelvein dit
punt te beproeven, opdatwij
mogen zien,dat wij niet tot
hen behooren, die belijden, dat zij in Christuszijn en
nochtansnog in den
staat der natuurzijn.
Nu, dezen Heere, Vader,Zoon en
Heiligen Geest,zii alle lof
en heer-lijkheid tot in eeuwigheid.
Amen.4. Wandelende en rwenende (1)
In
dezelve dagen en terzelfdertijd,
spreektde HEERE,
zullen dekin- deren Israëls
komen,zíj en
dekinderen van
luda
te zamen; wsn- delende en weenende zullenzij
heen-gaan en
denHEERE
hunnen God zoeken. Zíj zullen noar Sionvragen;
op
den weg herwaarts zullen hunne aongezíchtenzijn; zij
zullen komen en denHEERE
toegevoegd worden, met een eeuwig verbond,dat
níetzal
worden vergeten.Predikatie ouer Jeremia 50
:4,
5 Geliefdenín
den Heere!
Deze woorden bevatten een profetie van den val van Babel,
de gouden stad. Wij
hebbenhierin
een beschrijving van denvollen en
algeheelentoorn, die zal
ontvlammen over alde
vijandenvan Sion, en de
vijanden van allen, die zulk eenaanklacht in het HoÍ des
Heeren hebbenin te
dienen, alsde Kerk in het
volgende kapitteltreeft: oHetgeweld,datmij en mijn
vleeschis
aangedaan, zii op de inwoners van Babel".De Kerke Gods is
geweld aangedaandoor
Babelen
haar aanklachtis voor
den Heere gebracht; de klacht is door Hem gehoord,en hier wordt
een profetie uitgesproken vóórdat hetvolk
Israëls gevankeliikis
weggevoerd;want deze
profetieis
gedaanin
den tijd, toen zii gevankelijk weggevoerd zoudenworden. De
Heere voorzegthier:
tcn eerste, de verwoestingvan Babel, en ten
tweedeis hier nog
een andere profetievan-
de
verlossing vanJerusalem. Wij zullen de
woordenin
hun volgorde behandeten.(l)
De tijd derverlossing wordt aangekondigd:_"ln
dezelve dagen en ierzelfdertijd,
Tegt deHeer€". (2) Hier
wordende
partijen genoemd,die
ve"rlostworden: de
kinderen Israëls,de líen
stammenen met
hende
kind.eren vanJuda. (3)
Danis er de
samenvoeging en de.lieflijke
gemeenschapvan
een verdeelde Kerk, ván óodsvolk, die zich
tevorenniet bij
elkander konden voegen: oDe kinderen Israëldzullen
komen,zii en de
kinderenïan
.J'uOate.
zamen". Zij
waren-gedurende- vele jaren van etkandei ge- scheiden geweest, omdát
de tien stamáen van den
waïen godsdienst waren afgeweken, waardoor scheidingonder
de menschenwordt
veroorzaakt;en
anderzijdsis er
niets, datde
menschenzoo
hecht aan elkanderveibindt,
als wanneerzij
met elkander vereenigdzijnin
de waarheid Gods, wanneer zij-allen
één Heere, ééngeloof,
ééndoop,
één hope en éénerfenis hebben. De 4de
bijzonderheid'ii:
Waariirzij
dankbaarheid zullen betoonen wanneer zij uit hun ballingêchaphun verlost
-zijn! Dit wordt ons in vele
bilzonderheden -rnede-gedeeld. De
eersteis, dat zij
vanBabêl naar Sion
zullenoptrekken.
Ten tweede, de mánier waarop zij naar Sion zullengaan:
,wandelendeen
weenendezullen
zii-heengaan.,, Tenderde, de
boodschap waarv-oorzij
naarSion zillen
gaan:"rii. gaan
d_enHeere hun God zoeken".
Ten vierde:.,zij
zullen
naarSion
vragen,en op den weg
herwaarts zuÍienhun
aangezichtenzijn".,
En,ten laatstel terwijl zii dus
te zam.enlaar
Sion- gaan,is er
eenonderlinge
be'raadslaging,en in die
samenkomst besluiten zij beidenáit:
(Eng. Ov-erzJ,Komt, en laat
ons ons vo-egentoi
den Heere ià ee"neeuwif
verbond,dat niet zal
worden vergeten".Wat nu
het eerste betreft, namàtilk:
dentijd
wanneer deIfere. Zijry
vglk_zol
verlossenuíi
hun gevángenschap endíenstbaarheid.
Ziet
naar dentijd
wanneeï deze-profetie
is gedaan,dat is: zij waren te -dier
tijd nog niei in
Babel aangekomen,en toch wordt hun
overwinningbelooÍd
zelfs voordatzij
weggevoerdwaren. In dit
kapittel is een profetievan
Babel, dienendetot
bemoediging vair het volk vàn Ood,dat
daarheen gevoerdwerd, en vóordat de
uiterste ellendéen verwoesting over hen kwam,
waser
een profetie vanhun
verlossingen van
den ondergang hunner vijanden.De
eerste leering,die uit dit punt voortvloeit is, dat
deKerke
Ciodsniet
zoodrain
verdrukkingkomt, of de
Heeregeeft hun een
belofte,dat zij er weder
uitgebracht zullenworden; zij
hebben wettelijken waarborgen
onderpand vanden
Heere,dat de dood, de hel, en
allerlei ellende hen nietzoo zullen
aantasten,dat zij
henniet zullen
verderven (Ps.XVI: l0).
Wanneeronze Heere Christus tot die
engteis
gebracht, als zij het zoover gebracht hebben, dat zij Hem doodin het grai
hebben gelegd, zoodat menzou
denken, dat Hijnu voor
altoosweg
was, heeft Hij het met die belofte achter-volgd: "Cij zult Mijne ziele in het graf niet verlaten;
Gijzult niet
toelaten,dat uw Heilige de verderving zie."
Metblijdschap kan die
onderdaanin de
gevangenis gaan, die vooraÍ vanzijnkoning
vergeving heeft ontvangenen
de ver- zekering, dat hij niet in den kerker zal sterven. De Kerke Gods,Gods
kinderen, hebbendit voor,
wanneerzij in
een engteof in
benauwdheidzijn, of,
alshet
ware,in
de gevangenis worden gesloten,dat zij
daarniet zullen
sterven, maar dat Christuser hen
wederveilig uit zal brengen. Er zijn
twee bijzondere redenen waaromde
kinderen Gods,al zijn zij
inmoeite en
benauwdheid,nochtans daar niet onder
zullen bezwijken.De eene is deze, dat als er iets is, dat over het
water
heen ziet, dan is
het 't geloof, en zoo ziet het over de moeiten
heen, en bezwijkt er
daarom niet onder. Gij kunt
dat zien
in Micha VII:8:
"Verblijd u niet over
mij,omijnevijandin;:
wanneer
ik
gevallen ben,zal ik
weder opstaan; wanneerik
in duisternis zalgezeten zijn,zalmij de
Heere eenlicht ziin"-
Daar
is
een krachtige gelooÍsblik, die over de ellende heenziet, en het
antwoord aanneemt voordat het komt, en geloof vergadert,dat het alles
goedzal
afloopen,al is
het, dat heter voor het
oogenblik slechtbii
staat.DellSdePsalmwerd'
geschreven toende
knecht Gods in groote benauwdheid was,en toch belooft hii
zichzelven daar in den naam des Heeren:"lk zal niet sterven, maar leven, en ik zal de
werken deg
Heeren vertellen". Hij gelooft de
zaligheid wanneer allesrondom donker is, en dat de
stormachtigewinden in
een,62
schoonen, helderen zomer
zal
veranderen.Hij
gelooft, en deKerke
Gods gelooft,in
de verdrukking, dat Hij, Die te komen staat,zal
komen,en niet
vertoeven; ditgeloovende,datnie-
mandin de
gevangeniszal
sterven,die
door het venster derkerker uitziet
naarGod. En waarlijk,
dit moest ons bemoe-digen en
maken,dat
onze hartenzich niet
ternederbuigenwegens alle vertoon van
kwaad,dat wij
zien,al was
hetnog
grooterd4n
hetis.
Doch ik zeg dit alleen tot de kinderenGods, die
wanneerzij in
moeitezijn, of die op
hen zienaankomen, brieven naar
hun
vrienden kunnen zenden, zooalshet geloof dat doet, en
zeggen:,,lk zal niet sterven,
maar leven,en ik zal de
werkendes
Heeren vertellen".Een andere reden waarom deze
beloÍtevan
verlossingvooraf gedaan iS, is
vanwegedie
schoone belofte,die
deKerk,
Godsvolk is
gedaan,dat de
wateren hen niet zullen overstroomen,het vuur
henniet zal
verbranden, en de vlamlren niet zal
aansteken; een belofte,dat zelfs de dood,
diezoo ontzaglijk en
krachtig aangrijpt, hen toch niet zal dooden,gelijk
onze Zaligmakerzegt:
(Joh.XI:26)
,,En een iegelijk,die
leeft, en in Mii gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid".Met zulke beloften als deze is het
geen wonder,dat
Hijvooraf die goede
boodschappredikte, dat hun Koning
enHeere leeft, en dat Zijn heil nabij is
dengenen,die
Hem verwachten.De
tweede zaak,die wij
aanmerkenover
dentijd, is,
dater
gezegdis: ,,ln
dezelvedagen". Welke
dagenzijn
dat?Dagen
waarin de
wrake Gods Babel en de vijanden der Kerktreft.
Danzullen lsraël
en Juda naarhun
land terugkomenom den
Heerete
zoekenen zich tot
Hem te wenden in eeneeuwig
verbond.Zoodat
de
tweede leering deze is, dat de val van de vijandender
KerkeGods en het
opstaan van de gevallen Kerk samen-gaan. De vijanden toch en wij
lachenniet tegelijk,
maar wanneerwij
weenen lachen zij, en wanneerwij
lachen weenenzij.
Wanneerde
Heere Faraó en zijn wagens en zijn ganscheheir in het
middenvan de
Roode Zee verdrinkt, dan worden Mozesen het volk van God veilig op het
strand gezet omden lof des
Heerente
zingen.Wanneer
het land
Kanaánzijn
inwoners uitspuwt, evenalseen vuile maag de spiize uitspuwt, die
haarmoeiliik zit' dan plant de
ÉeereZijir volk in het land,
en bewaart- HijZijn finderen
daarin,teiwdl
daareen.kuil voor-de
godde-lo'ozen gegraven
wordt (Ps.
XCIV :l3). Toen de beker van
Haman "voí
was en hij
àanhet hof
op den top van de laddersi;;d;
moesthij daar'at
vallen,en
Mordechaï en Gods volk moesíenverlosf worden.
Wanneerde tijd van een
soldaat,dien hij op wacht
moet staan,ofl-is, en hij
den nachtover gestaaneti
Oe koude docrstaan heeft, wanneer ziin tijd.voorbijis, wordt
een anderin zijn
plaats gestelden kan
hij in zijnwarme bed gaan liggen. Zoo is het hier ook'
Wanneeróóos
vott<ruït trilgt]ïan vallen de vijanden
G9.ott
diebeide gaan altijd ië zamen: de rust van Cods volk en
de ellende"van
de- goddeloozen. Daarcm eenwoord van
ver-schrikking lot
he-n,die
vijandenvan de Kerke Gods
ztJn'Gii. diË
viiandenvan Oods Kerk zijt, lacht
des voormid-dagi'zooveei gij wilt,
maarik
verzekeru, dat het
des na-,ifiOags zal ierminderen. lk zou voor de
geheele.wereldniet wÏllen, dat uw
volgende dag in een ander leven de mijne*ás, en
Oátit
hiernamàalsin uw
plaats was.Al
hebben ziieen
schoonschijnendenglans in den
morgen'toch
is. diemaar
bedriegliili, want
zii*zullen een stormachtigglt namiddaghebben.
OróeitrêiO en grimmigheid zal hun deelzijn'
DaaromJt.àt ik u: eet niet
rián hun-lekkernijen, en kiest geen partii
voor
hen, want ,de
Heere belacht
hen, Hij ziet, dat hun dag
komt" (Ps. XXÍVtl:ta); Hii
weet,wat het
eindezal
zijnvan al
Èun overvloedeí
hun- vrooliike dagen. Daarom, weedien
mensch,die niet
meer heeftdan
alleen een deel aanhet
gelachdér
goddeloozen,want dat
is maar als het geluidder ïoornen oider een pot, zóó is het er' en
zÓó-is
hetweg. Dit lijkt veel op
ons en onzeg tii.d, dat de goddeloozen, de"vijanderi des
Heèren,in de plaats
moeten komen vanCods'volk, die
tevorenin
benauwdheiden
rampsp-oed-ver-keerden, en toch zal Hii vervullen wat in
Jer.XX:12
en Jes.X:i2
geschrevenstátt ,Ats de Heere een einde zal
"gemaakt
heïben van al Ziin werk op
denberg Sion en
te J-erusalem, danzal lk
thuis- zoeken Oqyqgttt
der grootsch-heid
des harten des konings vanAssyrië."
Wanneer de HeereZiine Kerk heeft verootàoedigd én
daatZiin werk
heeftgedaan met
Zijn vuur, dan
moeten de goddeloozen dat thuiskrijgen en er door
verteerd worden, opdatwij
mogen weten,dat het
goedis
voor Gods kinderen, dat zij op Hem wachten.Dit is het
tweede deelvan de
toepassing.dat
het geloof ende hope altijd op
het goede des Heeren en op het aanbrekenvan
den dag wachten. Wrj hebben nooit gehoord, dat iemand,die op den
Heere wachtte, niet ten laatste kon zeggen: oDezeellendige riep, en de
Heerehoorde; en Hij
verloste hemuit al zijn
benauwdheden."Nog eens: de verlossing der
KerkeCods is niet
voorhet
tegenwoordige, maarin
dezelve dagen en terzelÍdertijd."
rWij zien
hier, dat er
niemandis, die op den
Heere wacht,of hij
moet daarvan aan Hemhet bewijs
toevertrouwen en evenalsde
menschen goede bewijzen geven,zoo
betaalt de Heere goeduit
datgene waarvanhet
bewijs gegevenis.
DeKerke Gods heeft zoolang
zij hier zijn de zaligheid niet
indadeliik bezit,
maarzij
levenhier in
afwachting.Dit
beant-woordt
eentwijfeling
en een moeiliikheid, die deze menschenvoor het
oogenblik niet konden oplossen.Zii
zouden kunnenzeggen:
niettegenstaandealles wat de
Heere zegtvan
deverwoesting van
Babel,zijn wij
daartoch
gevangenen; alwordt hun de toorn Gods
aangekondigd,toch
komen de vonken daarvanop ons. Wij drinken uit
den beker, en voor het tegenwoordige hebbenwij
droevige dagen, want de tempel des Heerenis
verbrand, onze vorsten zijn opgehangen, onze priesterszijn
vermoord,en wij zijn
gevankelijk weggevoerdvan
den bergSion.
Hoezal dit
dan geschieden, dat Babel verwoest enwij
hersteld zullenworden?
De Heere antwoordthierop, dat de
verlossingzal
komen,doch niet vóór
diendag, dien Hii
daarvoor bestemdheeft. Om de
Kerke Godste
leeren,dat zij het
aanden
Heere zal toevertrouwen, (het- geen helaas rnaar al te weinig door Zijn volk wordt beoefend)dat Hij het ten slotte voor Ziin volk zal
maken, al doet Hiidit voor het
oogenbliknog niet, en het oog te
vestigen opdat woord:
(Ps.XXV:6)
"Doch gii, o mijne ziele,
zwrig Oode,want van
Hemis mijne verwachting;" en zoo
de almacht Godstot het
voorwerpvan hun geloof en
hope te maken,en te
leeren alleenop den
Heere te wachten. Som- migen zeggen:ik zou dat wel willen
doen, maarmii ont-
breekt daartoe
alles".
Maarwd
moeten gedenken, dat alle voorraadvan
hen,die
recht op Hem hopen, in de hand Godsis, want als zij
het zelf in handen hadden was het geen hope:(Rom.
Vlll:24)
,,De hope,die
gezien wordt, is geene hope."Hetgeen men
niet ziet is eigenlijk
datgenewat
men hoopt.Hoe
minderwij in
handen hebben, hoemeer reden van hopewij
hebben. Laat dan ook niemand zich hierover verontrusten,dat hij voor het
tegenwoordige niets heeft, maar in zulk eengeval leeren
in God
te gelooven, dan hebt gij meer. Hoe vele rijken zijn er in de wereld, die voor alles wat zij bezitten slechtspapieren
hebben, entoch zal
men henals rijk
aanmerken,al
hebbeuzd
geen dubbeltjein hun beurs.
Hij, die op Godhoopt en
wacht,is
als-zoodanigrijk;doch
alleswathij
bezitis in de
handenGods, dle Zijn
verschuldigde rente optijd
betaalt, zoodatwat
menvan
Hem tegoed heeft beter is dande
hoofdsom,die de wereld
heeft.Een derde
tegenwerpingis: olk heb lang
op verlossing gewacht, maatzij komt niet." De tekst antwoordt:
,,ln die dagenen te dier tijd," om
onste
leeren, datwij
den Heere, den Scheppervan
dentijd,
geentijd
moeten bepalen, wantZiin trjd is altijd de beste: (Hab. II:3) ,,Zoo Hij
vertoeft,verbeidt
Hem,want Hij zal
gewisselijk komen,Hij zal
nietachterblijven."
Petrus over des Heeren algemeene komst ten oordeel sprekende,zegt:
(2Petr. lll:9)
"De Heerevertraagt
de belofte niet, gelijk
eenigendat
traagheidachten.
DeKerk
zegt,dat de
HeereZijn
komst lang uitstelt en Zijn be-loÍte vertraagt;
maarHij
zegt,dat Hij zal
komen,en Zijn volk
genadigzijn, en
henverlossen.
Zooveel danals wij God
toevertrouwen, zooveelgeloof en
hope hebbenwd
inwerkelijkheid. Het
geloofen
de hope zijn het sterkst bij hen,die
naar den hemelwillen
gaan zonderiets te
hebben; hij,die in
Hem gelooftals hij
nietsziet,
maarin
de duisternis gelooft,dat lijkt het
meest op geloof. Laat dan niemand god-zaligheid
inbeelding noemen, of zeggen: ,Wat
hebben dekinderen
Godsvoor het oogenblik? Zij
hebbenhier
meer moeilijkhedendan de
koeienvan
Basan, en meer tranen danzii, die in
dezewereld
lachenen zich verblijden."
Laat hetzoo zijn, toch is het
uw onzienlijke hemel en gelukzaligheid,naar welke de
kinderenGods geloovig uitzien.
Waarlijk' hetgeen gezienwordt, wordt niet geloofd.
Als ?ij den hemelza{en kon niet van
hen gezegdrvorden, dat.zij. den
hemelgelooven.
Evenalsde
man,die
Rome ziet,-niet kan zeggen,áat hij er
slechtsbii
geruchtvan hoort.
Dochgelooft
hetleven,
en wat
ervan geichreven staat zonderiets
meer; datis
waargeloot; te
zeggen:ik
gelooÍin
GodenikhebHem
lief, al
h-ebik
Hemnóoit gezièn; gelijk de Apostel
Petruszeg.t;,,Denwellien gij niet
gezien hebten nochtans liefhebt;ináenwelke
gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar geloovende,u
verheugt m-et eene onuitsprekeldkeen
heerlijke.vreugde."Gij
weet"wat de
Heeretot
Thomas zeide:
,,Za.ligziil
zii2dié niet zullen
gezien hebben,en
nochtanszullen
geloofdhebben." Zalig zlin zii, zalig ziin
ze, die gelooven wanneerzij niets
zien -dah
onwaarsóhilnlijkheden; dig
a] zolden zijsterven, toch zullen hopen en wachten op het heil des Heeren;
met
wie het is
alsin
Ps.XXlll:4: ,,Al ging ik ook in
eendal
der schaduwe des doods,ik zou
geenkwaad
vreezen."Wanneer iemand onder
de
schaduwvan
een boomis,
danis hii er dicht bii; zoo ook
wanneer iemand in de schaduwvan ien dood is,dat is dichtbij
den dood, dan is het geloof,als hij in God
gelooÍt.De"tweede
bijíonderhetd in den tekst
is z departiien,
die verlost worden, irameliik Israël enJuda.
IsraëI, dat hardbelan- deld werd door het
irotscheAsiyrië,
dat de roede van Codstoorn en
grimmigheid was, zooalswij in
Jes.-X:5
kunnenlezen,
en
Ëet arni-e 1uda,dat
gevankeldkwerd
w-eggevoerdnaaÍ
Chaldeadoor dien
trotschentyran, die de
hamer desdes duivels was om
hente slaan. Welk volk zou
gezegd hebben,dat zii ooit
weder eenkoninkrijk
zouden wor.d.en?de eene in Ássyrië en de
anderein
Chaldea,terwijl
de tempel verbrand,-hun stad verwoesten
hetland glplunderdwas, ja wat
méeris, de toorn en
grimmigheid .God.s over Zijn'vólk
ontbrand was.Ï/ii
kunnen hieruit in het kort leeren, Oáttri; wel in
een zwakkeri staat moet zijn,.dien-.de Heereniet kán helpen; hii is dichtbii den dood, dien-Hij
niet zal levendmaken.
Vad-erloozen of weezent zal de
Heere u niettot een Vader ziin? Ongetroosten zal de Heere u niet
troosten? Laten
Israël en Judain nog zulk
een moeilijkenen
ellendigen toeslandzijn, de
Heere, die de Helper van denarme en
nooddruftigeis, zal
hen verlossen.De
derde bijzonderheidis de
vereeniging, die te dezertijd
tusschen
Israël
enJuda is. Er
zijn een aantalkenmerken vandeze vereeniging. Ten
eerste:Dat zij te
zamen naar Sionzullen gaan. Ten tweede: Dat zij
te zamen den Heere zullendienen. Ten
derde: Dat zij weenende naar den weg naar Sionzullen vragen. Ten vierde: Dat
hun aangezichten derwaartszullen zijn, terwijl zij
naarSion vragen.
En ten laatste: Datzii allen te
zamendit
vastebesluit
hebben genomen: Laatons den
Heere toegevoegd worden met een eeuwig verbond,dat niet zal
wordenvêrgeten. De
Heere geeft ons'dan hier eenbewijs, dat
wanneerHii in
een Kerk onderlinge verbin-ding
geeft,hun
gemeenschapzal
worden gezien, niet alleenonder
menschen van verschillende gezinnen, maar zelfs van verschillende stammen en koninkrijken, en voornamelijk hierin,dat zij te
zamenden
Heerezullen dienen. Zijzullen
beidenhun
aangezichten eenenkant uit
hebben,en te
zamen denweg
naar Sion vragen,en te
zamenden
Heere zoeken. Ziizullen
beiden een gemeenschappelijk verbond met den Heerehebben, dat niet zal
wordenvergeten. Het
is niet noodza-kelijk ons
hiermedenu in te
latenom te
onderzoeken, ofdit ooit
geschiedkundig waarwas of
niet, datlsraël enJudaop zulk
eenwijze en
metzulk
eendoel zulk
een reis naarSion
hebben ondernomen, omdatvele van
deze profetiën in den Messiasvervuld zijn.
Docher is hier
een grond om tebewijzen, dat die
gezamenlijkedienst en
aanbidding Godsvan lsraël en
Juda geoorloofd was,al
warenzij van
ver- schillendekoninkrijken.
Tevoren haddenzij
een tegenover- gesteldewijze van
godsdienst,want
Israël was vervuld metafgoderij; zij
hadden eenkalf te Dan en nog
een le Bethel,en
bedierven en veranderden den ganschen waren godsdienst;doch nu
komenzii te
zamen en zeggen: (Eng. Overz.) Latenwii
ons samenvoegenin
een eeuwig verbond met den Heere,dat niet zal
wordenvergeten." Nu,
dat niet alleen zij, die in verschillende steden wonen,en
verschillende huisgezinnen,maar ook
menschenuit
verschillendekoninkrijken op
dezewijze
mogen samenkomen,wordt in
dezen tekst ondersteld,alsmede dat zij den
Heere gezamenlijk kunnen aanbidden;want
sommigen komen vanhet
eene staatkundige koninkrijktot
een ander,en
vereenigenzich op
deze wijze, en vragenallen op
denweg
daarheen naar Sion, en maken een verbonden
beraadslagen onder elkander: ,,Latenwij
ons samenvoegenin
een eeuwig verbond metden
Heere,dat
niet zal wordenvergeten." In den
openbaren dienstvan God nu
wordenzulke woorden door
particuliere personenniel
gesproken:,Laten wij
ons samenvoegenin
een eeuwigdurend verbondmet den
Heere.'Noch is
er, zooals Calvijn zegl, in den open- baren godsdienst een openbaar aansporen van elkander doorwoorden. Zoo
verdedigtdan
dezetekst wat
al onze uitleg- gersen
godgeleerden toestemmen,dat zij, die
van verschil-lende koninkrijken en
geslachtenzijn,
wanneerzij
samen- komen met elkander kunnen spreken, elkander vermaRen, ver-troosten, onderwijzen en
waarschuwenin de onderlinge
plichten
van den dienst Gods, allen elkander ondersteunende,
voordat zij tot de
plaats komen waarde
openbare dienstvan God
is.Men zal
misschien zeggen,dat dit
onsniet
veel aangaat,dat het koninkrijk van
Israël en Judate
zamenGod
zullen aanbiddenen
goede woordentot
elkander zullen spreken, dat zij te zamen een verbond zullen aangaan; maar wat hebbenwij
daarmedete maken? Wij zijn
een andere kerk dan zij,dus
gaathet ons niet aan.
Gedenkt echter, wat de Apostelzegtz ,,Wat
geschrevenis, is tot
onze leering geschreven,op wie de
eindender
eeuwen gekomenzijn." En al
zou deze profetie nooit geschiedkundig vervuld zijn in de personenvan
Israël en Juda,toch zal zij
dienen om de kinderen Godsin dit
punt te machtigen elkander te vermanen, te onderwijzen,te
vertroosten,te
bestraffen,en over
die plichten te spreken,die de
Heere van Zijn kinderen en van hen tegenover elkander eischt, voordatzij tot
den openbaren dienst van God komen.Nu, tot beter begrip hiervan: de
Heerewil, dat
gewone Christenen op drieërlei wijze worden aangeÍflerkt. Ten eerste:zooals zij het hoofd van
een huisgezinzijn. Ten
tweede:zooals
zij
medeërfgenamenvan de
genade Godszijn.
Tenderde: zooals zij
buitengewoonvan God
begenadigd ziin.Wat de
eersteen de
laatste van deze betreft,wij
behoevendaarover niet veel te spreken; er is
n.ooit aanmerkingop
gemaakt,
dat gewone Christenen, die zoo
begenadigd enbegiftigd zijn,
verklaringen schrijvenen
andere dingen vandien
aard doen.Wat
danook de
eerste betreft, is het niet tegen te spreken,dat het de plicht is
van een gewonen Christen, die het hooÍdvan
een gezinis, en als
zoodanigmet
de zorg voor hen diedaarin zijn belast is, zich van dien plicht te kwijten.
Omniets van die
plaatste
zeggen(Deut.
VI :l),
welke dit puntbekrachtigt, en van
hetgeende
Heere van Abraham zegt:(Cen. XVlll
:19)
"Want Ik heb
hem gekend, opdat hij zijnen kinderenen zijn huis na
hemzou
bevelen,en zij
den wegdes
Heeren houdenom te
doen gerechtigheid en gerichte";en
Exod.XII:26,
waar aanhet hoofd van het
gezin wordt geboden,dat hij,
wanneerzijn
kinderen hemzullen
vragenwat het
Pascha beteekent, hun zal zeggen:"Dit
is den Heere een Paaschoffer,die
voor der kinderen lsraëls huizen voorbii-ging in
Egypte, toenHij
de Egyptenaars sloeg en onze huizenbevrijdde."
Daarwordt het hoofd van het
gezin,al is
hii geen leeraarof
iemandin
een openbare bediening, bevolende
leervan het
sacramentvan het
Pascha aan zijn gezinuit te leggen. (Ps. LXXVIII: 5)
,,De Heere heeft een getuigenis opgerichtin
Jacob, en een wet gesteld in IsraëI, die Hij onzen vaderen geboden heeft,dat zii ze hun
kinderen zouden be- kendmaken;opdat het
navolgende geslachtdie
weten zou:de
kinderen, die geboren zouden worden, die zouden opstaan,en
vertellenze hun kinderen."
Zoodatde
vaders verplichtzijn de
kinderente
onderwijzen,en alle
anderen, die tot hetgezin behooren. Nu, gij
weet,dat wij den
naamvan
een huisgezin moeten verklaren overeenkomstig het vierde gebod, wanneerer
geschreven staat,dat de
hoofdenvan
gezinnente
zorgen hebben,dat zij, die tot hun
gezin behooren, den dienstvan God houden.
Daar staat, zooalsgij weet: ,Uw
dienstknecht,uw
dienstmaagd,uw
vreemdeling,die in
uw poortenis."
Wanneer dande zoÍg vooÍ hun
gezinnen aande
gezinshoofdenis
opgedragen, rust die verplichting op henvoor al de
ledenvan
het gezin, en voor al de vreemdelingen,die
daarinzijn; want
zoolangdie
daar is, is hij een medelidmet de
overigenvan het
gezin.Nu
gaat het hier alleen over den plicht, dien de Heere eischtvan
gewone Christenen, zooalszij
met elkander medeledenzijn van
hetzelfdelichaam;
zooals zij handen, voeten, oogen, enz.ziin van het
gezegend lichaam vanChristus. Wat
be- geert hetWoord van God in
dezezaak? Hoort het
Woord desHeeren. Het is ook duidelijk in Lev.XIX:lZ:,Cijzutt
uwen
naaste naarstiglijk berispen";in Col. III: l6:
,,leert en vermaantelkander"; Mal. Ill:16:
oAlsdan spreken,die
denHeere vreezen,,een
iedertot
zijnen naastet,;Hebr. Ill:
13:oVermaant elkander
alle
dagen, zoolangals het
heden ge- naamdwordt".
Dit wordt aanbevolen als éen bijzonder midóelom
verharding des hartente
voorkomen,en ik
ben er zekervan, dat er
niemandis, die niet zal
erkennen,dat wat
alseen middel
tegen verharding des hartenwordt
aanbevolenook
eenplicht is, die van God
bevolenen
ingesteld is. Nuwordt
dezeplicht om
elkanderte
vermanen aanbevolen om verhardingte
voorkomen,en
daaromis het
eenplicht,
die ygn__Ood geboden_en dus
rechtmatigen noodiakelijk
is.(l
Thess.V:ll)
,,Daarom vermaant èlkanderen sticÍrt
deeen den andere,
gelijk gij ook doet;
(vs. 14) ,,Enwij
biddenu,
broeders, vermaantde
ongeregelden, vertroostdê
ktein- moedigen, ondersteuntde
zwakken."Deze plaatsen
nu
machtigenniet
alleen het hoofd van eengezin zoo te
handelen, maarook alle
Christenen,die
met elkander omgaan,dat zij op zulk
een wijze zich bij elkander voegen,en
hoe meerkolen er bij
elkanderzijn,
hoe heeterhet vuur zal zijn. Er is nog
een plaats, die hiervan niet veelverschilt: (Ps. XXXVII:30) ,De
mond des rechtvaardigen vermeldtwijsheid,
enzijne
tong spreekt het recht"; alsmede:(Spr. X:
2l)
,,De lippen
des rechtvaardigen voeden er velen."Dit
moetniet
verstaan worden voor een herderlijk voedenol
weiden, zoodat iemand, omdathij
een rechtvaardige is, denkansel zou
mogen beklimmen,en
zielen onderzíjn
hoede zou -mogen nem-en; maaÍhij voedt ze in
een gewonen weg, en -detekst
geeftin het minst niet te
kennen, dat hij andeis verklaard moet worden.Het
eenige,dat
hiertegen kan worden ingebracht is, dat alszii
elkander mogen vermanen, onderrichten, vertroosten, be- straffen, waarschuwen, enz.,dit
veel overeenkomst heeft methet
openbareleeren; want welk
onderscheid, zegt men, is er7t
tusschen
dit en het
openbare onderwijzen, dan alleen in deplaats; wat de
eenein het
openbaar doet,doet de
anderein
huis.Tot antwoord dient: Dit is niet
zoozeer tegen orrs, alswel
tegende
Schriften, en toch is het onderscheidduidelijk;
want
iederen Christenwordt
geboden elkander te vermanen,te onderwijzen, te
bestraffen,te
vertroosten, enz.i maar tenopzichte van het
anderewordt
gezegd,dat
niemand mag prediken,tenzij hij
gezondenis.
En zoo is de gevolgtrekkinguit dit argument, dat het
evenzeer tegende Schrift is
als tegen hen,die de
wettigheid van deze ordinantie verdedigen.Deze
betooggrondzal
evenzeerzijn
tegen hen,die tot
éénpersoon spreken, als
tegen hem,die tot twintig
personenspreekt. Er is ook
een zeer groot onderscheid tusschen per-soonlijke vermaning en
openbareprediking;
evenalser
is tusschen een gewoon soldaat,die
het leger waarschuwt, datde vijand in
aantochtis,
en de waarschuwing van den wach-ter,
die daartoe aangesteldis.
Let op het onderscheid tusschendeze
beide waarsclruwingen.Het is duidelijk, dat de
eeneer
een roeping toe heefÍ,en
gezagvan
den generaal en vanhet
leger heeft,om te
waarschuwen;terwijl
de andere daar- aanniet
gebondenis. Toch is hij,
als een deel van het leger,verplicht te
waarschuwenwanneer hij ziet, dat er
gevaar dreigt,al doet hij het
niet zoo in het openbaar, en hij handeltverkeerd, als hij daarin in
gebrekeblijft. Zoo is
er onder- scheid tusschen een schoolmeester,die
met openbaar gezagbekleed is, om leerlingen te
onderwijzen,en
eenvan
de medeleerlingen,die
een anderen scholier onderrichting geeftover
dezelfdeles, die de
meesteronderwijst.
Er is niemanddie zal
zeggen,dat de
eenezich indringt in de
plaats vanden
wachter, of.dat de
anderen zich aanmatigt wat het werkvan den
meesteris;
maar de eene doet wat hij doet krachtenseen
bijzondere aanstelling,en de
andere zooalshij
eenlid
is van
hetzelfdelichaam. De
eene neemtzijn
plaatsin
opopenbaar
gezag,en wanneer
men hemniet
gehoorzaamt,doet men tweeërlei onrecht:
één tegende roeping en
het gezag Gods,en
een ander tegende
boodschap en hem, dieze overbrengt.
Ongehoorzaamheidaan de
andereis
nietzóó groot. Nog
eens:de
openbare wachteris
daartoe aan-gesteld om alle mogelijke
ingestelde middelenten
goedevan het volk te gebruiken; de
andere moetdit
alleen bii voorkomende gelegenheiddoen.
Een gewoon Christen be-hoort anderen op den weg naar den
hemeltot hulpe
tezijn;
maarhij
behoortdat niet tot zijn studie
te maken, om daartoein de
godgeleerdheidte
studeeren.Nog
een andere tegenwerpingis
deze,dat dit veel
heeftvan Schriftverklaring, en dat is geheel
ongeoorloofdvoor
iemand an'rlers danvoor
hen,die
daartoe gemachtigdziin. Tot
antwoorddient dit: Allen die op de
hoogte zijnvan het
geschil tusschen onsen de
Roomschen, weten, dat Bellarminusdit den
ketters, zooalshij
ons noemt, ten laste legt, dat zij niet willen, dat alleen een bepaalde soort menschen, zooals herders,het recht
hebbende
Schriftenuit
te leggen, maardat zij willen, dat dit
aan allen gemeenis.
Een ander,van niet minder
aanzienals
Bellarminus, namelijk Becan, zegt,als hij de Schrift
bespreekt: ,,Waarom anderswil
deHeere,
dat de
Schriften duisterzijn, dan alleen omdat
Hiiwil, dat de orde
van herdersof
pastoors,en
leeraars, en doctors,en het volk in het
gemeen,worde
bewaard en ge-handhaafd." ln zijn lste
deel, vraag 10, stelt hij deze vraag:,Wien komt het toe de
Schriftenuitteleggen?" Enhijant- woordt: Alleen aan de Kerk, dat is,
alleen aande
kerk-leeraren." Doch
ons oordeelover dit punt
is, dat de machtom de
Schriftenin het
openbaaruit
te leggen alleen bij den herder berusten bij
niemand anders; doch wat den persoon-lijken
geestvan uitlegging der
Schriften betreft, datis
iets,dat niet
alleende
herders hebben, maar eveneens alle Chris-tenen. Dit is niet iets, dat ik
maar bedacht heb, maar dat ishet
gevoeleRvan
onze godgeleerden. FranciscusJunius, pro- fessorte
Leiden, zegtin het
derdehoofdstukvanzijnboek:
Wij willen niet, dat de uitlegging der Schrift
tot bijzondere personen beperktis,
maaÍ dat alle geloovigen dat afzonderlijk mogendoen. Trelcatius,
eveneens professor te Leiden, zegthetzelfde, en ook Andreas Rivet. Ook Luther en
Calvijn stemmenhierin overeen als zij die
plaatsverklaren. Zii
zeggen,
dat de
openbare uitlegging der Schriften door predi-kanten niet wil
zeggen,dat
niemand bevoegdheid heeft deSchriften te verklaren dan de
kerkleeraren,want dat
alleChristenen dat mogen doen, doch dat er
onderscheid is tusschende openbáre uitlegging en de afzonderlijke.
Al onze godgeteerd-en erkennen dat, en Rivet zegt !n e1n -aqt-woo-1daan e"en
Jesuit: ,,Er is
tweeërleiuitlegging der Schrift.
Deeerste isbpenbaár en komt alleen den herders
toe;
een tweedeis afzondérlijk en komt allen
geloovigentoe, en
hiermede stemmen ooÍ<de andere
professorsvan
Leiden overeen."Nochtans
zegt dit niet, dat
men gewone personen, wi.e ziiook zijn, in óen stoel der
leeraarsmag
zetten' maar alleendit, dát het
onmogelijkis, dat zii de
Schriften gelooven, endie niet op
elkander- kunnen toepassentot
bestraffing, ver-troosting, 'onderrichting,
enz., en
dezulkenop
{e-n rechtenweg te- brengen,
die1an
den wegafdwalen. Nu, als dlt waár is, dat het Woord van God
aldus toelaat elkander te vermanén,te
vertroosten,te
bestraffen, enz.'dan kan
het samenkomenvan
Christenen metdat
doel niet ongeoorloofdzijn, want op die wijze zullen
geen anderen samenkomendán die
kinderenvan
hetzelfdehuis
zijn.Nog wordt
tegengeworpen,dat dit
bestraffen, vertroosten, onder"richten, eí2., maar àlleenop
twee personen onderlingziet,
enniet'verder gaat.
Qoch vergelijkt-slechts deze- maniervan
spreken beideín de
Griekscheen
Hebreeuwsche taal,en grj'zultzien,
dat het veel verschilt van hen, die zoo spreken.Ziet"
het
Griekschna, en gii zult
bevinden,dat de
Apostel (Rom. XIII : 8)zegt: ,Ziit
niemand iets schuldig dan elkander (de een den aáder)lief te hebben". Zal nu
iemand meenen'àat Gods wet
iemandzal
verplichten slechts één persoontief te
hebben,en
geenmeer; of
verbindt zij ons niet eerderallen lief te hebbén, die
onze naasten worden genoemd?Zoo
zegtdeApostel:'(Gal. V: 13) ,,Dient
elkander(de
eenden
anáer)door de liefde". De
meeningvan
die plaat.s isniet, dat
éên mensch slechts éénên anderen mensch zallief-
hebben, maarde wet van
Godverplichttotmeer. Zooook:
"DraagÍ elkanders
(de
een Ces anderen)la-sten". Wordt dit álleen"utn
één peisoonbedoeld? Het Woord van
Godzaldit op alle
menichen overbrengen,-in
zooverredit
met eengoeOó consciëntie kan samengaa-n' Jacobus zegt: (kap' V : 16)
lgetiiOt
elkanderde
misdadénen bidt voor elkander".
Aláe teien
vanhet
lichaam van Christus worden daar bedoeld,74
zoodat het Woord van God dit niet leert, dat
dezeplicht
alleenop twee
personenonderling
betrekking heeft.En wenden wij
onsnaar het
Oude Testament, dan zultgij het woord
daarniet zoo strikt vinden. Zooals:
(Gen.XLII
:21) ,Toen
zeidenzii de
een tot den andere: Voorwaar,wij ziin schuldig aan onzen broeder, wiens benauwdheid
der ziele wij
zagen". De spreekwijze beteekent, dat elk hunner
tot
zijn broedersprak.
De tekst handelt daar over de broeders vanJozef. Zii
sprakenzoo toen zij de
handGods op
henzagen. Zal nu
iemand denken,dat dit
ééntot
één was, ofliever, dat niet elk
hunner tot den anderesprak? Wij
vindeniets dergelijks in 2 Kon. VI.
Daar was een gansch leger,en zal nu
iemand gelooven,dat
slechts een van hen tegelijksprak, als zij zoo
sprakenals zij
daar doen? Het is dan
ook
niets andersdan
eenuitvlucht om te onlkomen. Er
is danook
geenbewijs voor dit
gevoelente
vinden, dat dezeplicht
slechtszou
zienop
één peÍsoon in betrekking tot een andere.Eene
tweede tegenwerpingis, dat iets, dat in
deze zaakwordt gedaan, alleen
bij
voorkomende gelegenheid moet ge- schieden, omdathet
geendirect
gebodis, dat wij
ons met zooiets
moeten bezighouden,en
daarvoor een gezettentijd en
plaats moeten afzonderen, maar alleen dan wanneer zichde
gelegenheid voordoet.Antwoord. Iets wordt
bij gelegenheid of toevallig genoemd wanneerhet
doorons en
onzeblindheid
en onkunde wordt veroorzaakt,en zoo
zou dan ook de prediking van het tWoordiets
toevalligszijn
zooals een beroemd godgeleerde, RobertRollock, zeide, en zoo
zoudende
menschenin
dezen zinde
openbareprediking
aan banden kunnen leggen.Ten tweede. Het wil
zeggen,dat gtj zoo iets niet
zultvoornemen; terrvijl gij wat gij in dien weg
doetjuist
metuvtt voornemen
of opzettelijk
moetdoen. En dat kan nooit eerlijk ziin,
zoude
wijsgeerzeggen. Dan
tasttenzij
hierinmis, die
zeiden,dat de
menschen iets, dat goed is, met opzet moetendoen. Zii die over
zedenkunde schrijven zeggen indat opzicht, dat een
goede daad deste
beteris
wanneerzij is
voorgenomen,en dat
een goede daadals zij
niet met opzet geschiedt daardoor deste
slechter is.Een derde tegenwerping
is, dat het
nietwettig
is zulk een gezettentijd en
plaató vóor zulke handelingen vast te stellen'Éet is ,eliet, dai
tretvoor de
vrienden vanJob
geoorloofdwas
samente
komenom
hemte
troosten,nu,
dan was hetook niet onwettig, dat zii
overeenkwamen daartoe samen tekomen. lk
gelooï,dat die
plaats getuigt,dat
zoowel d.etiid als de plaati
tevoren waren vastgesteld,en is watÍti
dedendaarom'niet zoo goed? Als toch de
ordonnantie Gods ge-oorloofd is,
dan[an het
vooraf bepalen van dentijd
en de ptaatshet niet
ongeoorloofd maken, uitgenonten wanneer ziiïoor den
dienst1an God
zoudenwillen
samenkomen opeen onwettigen tiid en
plaats, zooatsom
9p..9en dag. van menschelijke"vindiirgte
prediken,om dien
heilig. te maken;dat
magíiet. Doch
andêrzijds maakthetvaststellenvaniijd en
plaa-Ísvoor
een godsdienstige handeling die nietslechler, maár eerderbeter. Wij
moestenons
daarvoor wachten, omin die dingen ondersóheid te
maken, als de lvet van
God
het niet doét. Als het
geoorloofdis, dat hij zich
afzonderttot het gebed,
dan zal niemand zeggen' dat het ongeoorloofdis, dat
h*i! daartoe dentijd van
zesuur in
den.m.orgenlast-stêlt,
en êen bepaalde piaats om daar op dientijd
te bidden;evenzoo zal heï prediken in de week dat niet
onwettigmaken wanneer daàrvoor
de
Dinsdag en Donderdag worden vastgesteld.Nóg een
tegenwerping gaat.overhet
getal van..hen, die mogeË samenkómen om dezen plicht te vervullen' Zii zeggen:
Als-daartoe
twee of drie
mogèn samenkomen, waatom danook niet
evengoedtwee of
diiehonderd,of
een geheele ge- meente ?bàre
tegenwerpingis
spoedig beantwoord. Salomo mocht huizen heËbenoin té
wonen, ma-arhij
mocht het a_antal vanziin
huizenniet te groot maken.'zoo
ookmogenchristenenin'
afzondering samenkomen, maarindiel er t9
groote aan-tallen van
hén samenkomen,dan blijÍt het niet
langer eenalsàronOerd samenziin
in
den dienstvan God,
maar wordth.-t
e.n openbare samenkomst. Iemand is verplicht den armenle
geuen,'maarhij is niet verplicht hun
alles te geven wathij"heefti dat is
óvertolligheid 9n. vertooning.--'De
taátste
tegenwerpin! is, dat zij
zeggen: ,,Alles wat totftiertoe is
gezegd,wettigt niet
eenwijze van
samenkomen, zooals sommigen pregente
doen, waa? tweeof orie ótriis-
tenen samenkomen,
en elk van
henin het
gebed voorgaat.,,Ik
geloof,dat er
niets.tegen^is.
Maar, zegg"en ,4, eiis"gËen machtiging.voor,
dat.drie of vier
personei"op eeïtiid
b-eur-!-e.lings
bidden. De
berooggrond, 'oiezil aanioerenli àÀi., l]k_ p:rJ in d1 godsdienítïaarvoor
geónbeloft.,-gi*o*r.,
oï. gebod
van,God is, is onwettig.
Maar het is zóo", dat voorbij
beurten bidden .geen berofte,ïoorschrittoi giwóont!'Èrn worden
aangevoerd,dus is het
ongeoorroofd.-tk
antwoóro li.^,oq,
r..!,weerlegging
yan hen, diË detegenwe.ping-rrk.n, dar ook het
afzonderlijkbidden niet worát
gebócei" en dathet
dan daarom onge-oorloofdis
alleente biáden. r[
áenr<,dat niemand dít íal zeggen. Nog
eens: als
trÀi pi.Olten wettig is,
zal het
dan onrllttig woïden
ars de
eenê nà o.n
andere preekt? Nog
een ande-re reden is
deze, omoalaioe
openbare h.andelingen varr de dienaars en aanbidders van ood,
zoodanig everleens door de
lrenzelve worden geregeld, worden ,oo ót
afzonderlijke handèlinlen 'in
zijnen
dienstgeregeld door hen, die Hem in de"alzonderirig of
àtieen aanbiddenen dienen. Indien ons wedero, *o'rdt t*ug_
geworpen:
Welke
schriftuurplaatshebt gij
daarvoor,Oall4
iT_911. openbare godsdienstóefe.ning eersï Ëi o Jun,
ááï
pràl rn_zrngen, enz.; dan
antwoordik
daarop,dat ik niet
geloof,dat
iemandhet noodig
zar o-ordeeren,'oit rtietuo* .Ë,i'Éi;:
zondere schriftuurpraats wordt gegeven, omdat het den ambts-
oragers in het huis
Gods toekomt deze dingente
reselen.Itt{i.n het wettig is, dat
één in deafzondeii;Ë;.iil;ïnà.,
.D:qt:
wÍaror gag dan niet
evengoedde eeí
na een andere Droden/ Dat_Iet prediken z_oo geoorloofd is kunnen wij
zien
in I Cor, XIV:31 en in Hanà. XV.
Eerst ipriÈ ÉËtiui;
daarna Barnabas en paurus en toenJacobus.
zói,aái oiiiri*
l:Jd_..T_F.l_o_.g. -bewijsj, .dat er geen ioodzaak is,
o, i.i.iËlèn
drt,
punt
van den godsdienstin te
brengen, mits alle dinËen oroerqr en op cle rechte wdze geschieden, zooals Gods Woórdhet
toestaat.^.Nrr nog
een_enkelwoord
over de wíjze waaropzii
naar li.ionvragen. zij
gaan weenendeom dón
Heereïe
zïeken.Ltl
weenen omdatzij den
Heere hadden vertoornd,en
om77
de verwoesting van de heilige stad; tot een werk van reformatie
is
danook
weenen een eerste vereischte. Daarmede moestniet zooveel verheuging en
zekerheid gepaardgaan.
Het heeft meervan
een oordeel, datdoorditwerkvan
refornratiezoo weinigen tot berouw en droefheid
worden gebrachtover de
voorafgaande verbrekingvan
ons verbond,en
ons afkeerenvan den Heere. Het werk
van reformatie moestdat in ons uitwerken.
Evenalsde
overspeligevrouw,
die wegens hare hoererij van haar man is weggezonden, wanneerzij weder tot
haar getergden manwordt
terruggebracht, enhii
haarde
sleutelsvan het huis weder overgeeft. Als
zij oprechtis, zal het
haar smarienen
haarhart
week maken,dat zij zulk
een lieÍhebbenden man verbitterdheeft.
Moestener onder ons, waar de
Heerezoo
genadig met ons heeft gehandeld, nadatwij van
Hem zijn afgevallen, zoovele droge wangen zijn? Dat lijkt niet
oprecht.Zij
vroegen den wegnaar Sion. Alle
tranenin
de wereld, zonderdit
zijn maar Ezaustranen, want hij besloot in de dagendes
weenenszijn
broederle dooden;
enals de
tranen der.wanhoop van Judas. Doch dat zijn
betere tranen waaÍvande Apostel spreekt:
(Hand.XX: 19)
,,Dienendeden
Heeremet alle
ootmoedigheid, envele
tranen,en
verzoekingen".Het is niets om
een poosjeover de
zonde te weenen, maarhet
aangezicht naar Sionte
hebben,en
denweg
daarheente
vragen,en te
weenen,dat is meer.
Hun aangezicht heeft een uitnemend voorkomen.Terwijl zij
den Heere zoeken enniet
weten waarHij te
vindenis,
hebbenzij
nochtans hun aangezichtennaar
Hemtoe. Niets
beschrijÍt gemakkelijkerde
zoekersvan Sion en van den
Heere,dan
dat zij rechtuitzien; zij
weten denweg
naar Sionniet,
entoch
hebben zij hun aangezicht derwaarts, en zoo vragen zij den weg daarheen.Het Woord van God spreekt
vandrieërlei
uitzien, datzeer voortreffelijk is:
(Ps.LXIX:4)
"Mijne
oogenzijn
be- zweken, daarik
ben hopendeop
mijnenGod";
alsmede de vergelijking,die David
gebruikt:(Ps. CXXX:6)
"Miine ziele
wacht op
den Heere, meer dan de wachters op den morgen".Op God le
wachtenin den
dagder
benauwdheid,dat
isook een
oprechtuitzien;
daarvanwordt
gesprokenin
Jes.XVll
:7: ,,Te dien
dagezal de
mensch zien naar Dien, die78
hem
gemaaktheeft, en zijne
oogenzullen op
den Heilige lsraëlszien",
Vanwelken
dagwordt daargesproken?
Vandien
dag wanneerde
Heere Sionzal
bezoeken,en
de Kerk woest gelatenzal
zijn, en er als het ware slechts een nalezingin over zal zijn;
zooals ook inJes.VIll:
17 geschreven staat:,,Daarom zal ik den
Heere verbeiden,Die Zijn
aangezicht verbergtvoor den
huize Jacobs,en ik
zal Hem verwachten".Naar den Lleere uit te zien
wanneerde wind stof
en zandin uw
oogenwaait, dat is
een oprecht uitzien, en dan naarhet koninkrijk der
hemelente
zien,en
voorbij den tijdin
de eeuwigheid; zooals Abraham (Hebr. XI : 9), die tevredenwas
metin
tentente
wonen,en hier
geen blijvende stad te zoeken;lvant hij
verwachttede
stad, die fondamenten heeft,welker
kunstenaaren
bouwmeesterCod is. En dan
datuitzien
van Mozes, (vs. 26) die de versmaadheid van Christus meerderenrijkdom
achttete ziin
dan de schatten in Egypte, omdathij op
de vergelding des loonszag.
Mozes zag hooger danal de
hovelingen aan Farao's hof-
verder dan dentiid,
naar
de
ceuwigheid.Nog
een derde goeduitzien is
het zien naar een gedoodenChristus.
Wanneerde
Heerehet huis
Davidszal
louteren,en
den Oeestder
genadeen der
gebedenover
hen zaluit-
storten,en zij
Hem zullen aanschouwen, Dien zij doorstokenhebben, dan zullen zij over
Hem rourvklagen.Dit
veroor-deelt al die
scheeveblikken,
welke ook, waarmede zondaren naarde wereld zien. Er is
een zien, (Spr.XXI:4)
een hoog zien,dat de
Heereniet kan verdragen.
Danis er
een ziennaar
vreemdevrouwen (Spr. XXIIV:33), en
(Jes.LVI:ll)
een
zien of
eenzich
keeren naarhun
weg, een elk naar ziingewin, elk uit zijn einde. En dan het
opheffender
oogen, evenals Israë|, naarde
bergen en heuvelen.Zij
zien niet naarden
Heere, maar naarhun
drekgoden. De Heere veroordeeltallen, die niet
naar Hemzien. Dit is
zeker,dat
een ieder,die in
geloof naarOod, en
Christus,en
den hemel ziet,zal 'volgenwat hij
ziet.O
! dat wij harten en
oogen hadden om
Hem te
zoeken,
"en naar Hem
uit te
zien.Hem