• No results found

George, Een ongeluksvogel · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "George, Een ongeluksvogel · dbnl"

Copied!
286
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

George

bron

George,Een ongeluksvogel. Kemink & Zoon, Utrecht 1868 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kepp002onge01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

(2)

Voorrede van den tweeden druk.

Tot het gereed maken van dezen druk heb ik met erkentelijkheid gebruik gemaakt van de wenken, die mij van verschillende geachte zijden gegeven zijn; ik vertrouw, dat de gemaakte wijzigingen in den geest zullen zijn van hen, die mij hebben voorgelicht.

Moge deze tweede uitgave een publiek vinden, even toegevend, als de lezers van den eersten druk waren.

GEORGE.

George,Een ongeluksvogel

(3)

Hoofdstuk I. Waarin men in connectie komt met iemand die niet de hoofdpersoon is.

Het was natuurlijk een barre herfstavond; de wind gierde door de straten van alle steden, vlekken en dorpen, waar het even hard woei als te Amsterdam; de hemeltrans scheen eene zeef; men zag geene andere stervelingen op straat dan zij, die hoogst noodwendig de woedende najaarsstormen moesten trotseren, en menigeen was - wees daar zeker van - met eene vlaag van medelijden vervuld voor de ongelukkigen, die in dit niet uitlokkende weder door de plassen moesten snellen.

Bovenal werden toen zij beklaagd, die te arm waren om hun zolderkamertje te verlaten, dat zich in eene verzameling pannen mogt verheugen, waardoor de maan menigmaal hare zilveren stralen wierp. Iedereen had min of meer met die

onbemiddelde wezens te doen, behalve zij, die zelven in een gelijksoortig geval verkeerden en dus voor eigen rekening genoeg te kermen hadden, - en ook de heer

VAN DE WALL, die daarin op dat oogenblik vele menschen navolgde, dat hij niets dacht. Men make hieruit niet op dat hij niets te denken had; tamelijk lang had hij zoo kunnen zitten, in somber gepeins verzonken, en dan ware het toch niet noodig geweest zijne hersenen met de bewoners en bewoonsters der vijfde verdiepingen te vermoeijen, maar - de man sliep. Daar hij die weldadige rust genoot, zonder dat geesten van verslagene vijanden zijne droomen versierden en hij zonder de minste stuiptrekkingen zijn offer aan Morpheus bragt, kunnen wij hem eens ter dege opnemen.

George,Een ongeluksvogel

(4)

Hij sliep daar, als had hij dien dag laudanum in plaats van zijn glaasje klare met suiker gebruikt; zijn mond was niet hermetisch gesloten, maar vertoonde eene opening, waardoor men juist een eijerkoekje had kunnen schuiven, terwijl die opening toch nog te klein was om te zien, of de man zijne tanden gekocht, dan wel gekregen had. Zijne handen waren over zijne tamelijk ronde provisiekamer gevouwen; zoo oppervlakkig lag hij daar eenigzins als eene mumie; evenwel zou nu en dan een zacht geknor, dat een eerst beginsel van het beruchte snorken kon genoemd worden, iemand die hem stil had staan bekijken tot de heilige overtuiging gebragt hebben, dat die vleeschmassa niet, zoo als de mumie, het voorregt had, al eenige

duizendtallen jaren engel te kunnen zijn. Hij had een weelderigen zwarten krullenbol, die hem elf gulden had gekost. Op zijne kleeding viel niets aan te merken, dan zijn afgrijzen voor eene bonte kleederdragt, dat al te duidelijk in den zwarten jas, de zwarte broek en zijn zwarte vest doorstraalde. Hij scheen goed gedineerd te hebben, daar zijn horologieketting, die anders met een boog van twee duim pijl hing, nu strak gespannen was, zoodat het ringetje van zijn uurwerk half het zakje uitpuilde. Daar hij nog steeds bewegingloos bleef doorslapen, valt er voorloopig nog niets van hem te zeggen, en het was alsof hij het deed, om ons de gelegenheid te geven een blikje in het vertrek rond te werpen. Zoowel vertrek als Mijnheer gaven groote welvaart te kennen; de dubbele staatsiegordijnen voor de vensters lieten slechts een schemerachtig licht door en vormden in dit opzigt met de leêge schotels, die de man verlaten had, vóór dat hij indommelde, een voldoend excuus voor den vasten slaap van den liefelijk droomende. Hoewel gehuwd, had hij dezen dag op zijne kamer gegeten - wegens zijne drukke bezigheden - zoo hij zeide; eigenlijk, omdat hij dien morgen ligte woorden met zijne lieve vrouw had gehad.

In een der hoeken van het vertrek stond eene secretaire, die zich trotsch tusschen twee stoelen verhief; de tafel, schoon even als vele andere tafels van een viertal pooten voorzien, mogt zich op dat oogenblik niet verheugen in pooten, zoo regt, als men dit billijk van een poot - die voor regt doorgaat - kan verwachten. Hunne assen strookten, door al hetgeen op de tafel stond, weinig met de definitie van de regte lijn, maar hadden eene gedaante aangenomen, die de grootste wiskundigen rijp voor Meerenberg zou gemaakt hebben, zoo zij zich er aan gewaagd hadden, de vergelijking van die

George,Een ongeluksvogel

(5)

kromme lijn te willen opmaken. Op een kastje stond, nevens eene menigte

snuisterijen, een van die sigaren-standaards welke ons, als zij gevuld zijn, aan een jong stekelvarken doen denken. Schoon men November nog lang niet bereikt had, stond er eene kagchel, nog zwarter dan men zich den laster voorstelt. Verder was er niets in het vertrek, dat bijzonder in het oog viel dan de groote spiegel; nog gaf een toestel aan het plafond het zalig bewustzijn, dat de ontdekking der gasverlichting ook tot hier was doorgedrongen.

De slapende man scheen plotseling een einde aan zijne droombeelden te willen maken, want hij opende zijn mond zoo ver als in zijn vermogen was en strekte beide handen en armen uit, met de vijf paar vingers krampachtig als haken uitgestoken, zoo als alleen een ijselijk wanhopend mensch, of een luiaard, die erg lekker geslapen heeft, doen kan. Zijn nek werd hierbij oneindig klein; zijne voeten trachtten de beweging der armen na te volgen en onder een tevreden: Hé! Hé! wreef hij zich de oogen uit. Het was nu mogelijk geworden voor iemand, die ook wakker was, te zien, dat zij grijs waren. - Hierop ging hij naar een hoek van de kamer en trapte op een hefboom aan den grond. Een knecht kwam binnen. VAN DE WALLvroeg om thee en vertelde, dat hij voor niemand te huis was. ‘Voor niemand, hoor!’ voegde hij er veelbeteekenend bij, terwijl hij zijn regter-wijsvinger naar den knecht toestak, als vreesde hij, dat deze zonder die aanmaning, half de bevolking van Centraal-Europa bij hem zou toelaten. Daarop vlijde hij zich in een gemakkelijken armstoel neder en volgde de koddige methode, die men zoo dikwijls in praktijk ziet brengen - namelijk in gebukte houding, met de handen elke om eene leuning van het meubel geklemd, den stoel voort te slepen, om, op eene nieuwe zitplaats gekomen, dadelijk weder op den stoel neêr te vallen, welke langzaam voortgaande manoeuvre gemeenlijk met beschadiging van kuiten gepaard gaat. Nu had hij dien op eene langzame, maar zekere wijze naar de secretaire geschoven, waarna hij een sleutel uit den zak haalde en het kunstslot liet werken; de klep viel neder en eene schilderachtige collectie hokjes, met allerlei boeken en papieren opgevuld, vertoonde zich aan het oog. De man gebruikte die klep tot schrijftafel en had in een der hokjes pen en inkt staan, zoodat hij, voor zijne secretaire gezeten, onnoemelijke schatten van kennis kon vergaren en aan anderen mededeelen. Hij zat dan ook weldra zóó ijverig te schrijven, alsof elk woord met een billioen betaald werd, alsof

George,Een ongeluksvogel

(6)

elke lettergreep een nieuw licht in de zamenleving moest verspreiden, alsof de inkt geen geld kostte. Nu en dan bragt hij de pennenschacht even aan zijn neus, als wachtte hij heldere denkbeelden, die aan het papier een alles behalve helder voorkomen zouden geven, en juist nu bleef de pen zeer lang tegen dien neus geklemd.

Hoe lang hij zoo gezeten was is niet bekend, en misschien hadde men nooit dit grootsche voorval gekend, ware niet zijn zoogenaamde lakei met een brief

binnengekomen, zoodat hij in die peinzende, poëtische, welligt ook suffende houding verrast werd. Zwijgend naderde de bediende, met een gezigt als had hij het bewustzijn, dat in dien brief eenige doodberigten stonden. Hij werd in zijn plegtigen marsch gestoord door den heer des huizes, die uit zijn bodemloos diep nadenken ontwaakte en, hem nu ontwarende, zeer driftig vroeg: ‘Kon je niet kloppen, vlegel?

De trouwe dienaar stamelde onthutst: ‘Ik was bang dat u sliep’ waarop de wel degelijk wakkere (dat is hier bepaald in den zin van: niet slapende) hem toesnaauwde: ‘Ik slaap nooit.’ - Zeker had hij, toen wij hem aantroffen, zoo lang over dit afdoend, kernachtig antwoord nagedacht. Hij scheurde den brief uit de hand van den knecht, en deze vertrok. De heer des huizes vertrok ook - zijn gelaat namelijk, toen hij de hand, die den brief geschreven had, herkende en hij zette oogen op als die van een officier, die de kennisgeving van zijne verplaatsing naar Ter Neuze voor het eerst aandachtig doorleest. De brief luidde als volgt:

‘WelEd. Heer!

‘Binnen eene week uiterlijk moet ik volledig antwoord hebben op mijn schrijven van den 22en; zoo niet, dan ga ik over tot handelingen.

‘Uw ond. Dien.

DUNK.’

WieDUNKeigenlijk was, zullen wij in het midden laten enVAN DE WALLvolgen, die met stoïcijnsche bedaardheid den brief digtvouwde. Met eene totale verachting voor het pas ontvangen epistel vervolgde hij de gedachtenreeks, die hij bezig was der vergetelheid te ontrukken. Zijne pen dwarlde weder over het papier, en telken reize als hij een bladzijde moest omkeeren, had hij een kwartier noodig om al de krullen en haken, waarmede hij aan zijne reeds zoo schoone

George,Een ongeluksvogel

(7)

denkbeelden een nog aanlokkelijker aanzien gaf, te laten droogen; maar hij verdeelde dit tijdperk, door voor de helft genoegelijk over te lezen wat pas zijner pen was ontvloeid (hoewel de inkt hiertoe wel wat dik was) en voor de andere helft bijeen te rapen wat de volgende bladzijde moest opvullen. Hij was namelijk bezig eene Bijdragen voor de Amsterdamsche afdeeling van: ‘het Nut van 't Algemeen’ te vervaardigen, en elk lid, dat hem zoo had bezig gezien, zou zich vergenoegd de handen gewreven hebben, wanneer het hieruit eene flaauwe voorstelling ging afleiden van het kernachtig genot, dat het de volgende week te wachten stond. Na een poosje te hebben geschreven, legde hij de pen neder, nam een prise snuif die een kind van tien tot twaalf jaren op de plaats morsdood zou hebben doen blijven en keek op zijn horologie. Die moeite had hij zich kunnen besparen, zoo hij een oogenblik had gewacht, want de pendule was zoo welwillend hem het uur mede te deelen.

Nu hij een oogenblik van zijne schrifturen afstapte, moest hem natuurlijk de pas ontvangen brief weder in het geheugen komen; ten minste hij nam het velletje papier, las nadrukkelijk het drietal regels over en greep pen en papier - zeker om den brief onmiddellijk te beantwoorden. Naar naauw had hij zijn pols op het papier gezet, toen hij zich bedacht, de pen wegwierp (waarover hij berouw kreeg, daar hij ze weder moest oprapen), en het enveloppe van den brief van MijnheerDUNKaan vier-en-zestig stukjes scheurde, die hij met tamelijk veel kracht in den steenkolenbak probeerde te slingeren. De grootste helft bereikte den bak niet, daar de stukjes in allerlei grillige banen daar langs heen dwarlden en op het tapijt rolden, welke manoeuvre eene kinderlijke voorstelling van de uitwerking eener steenfougas opleverde. Het voorhoofd van den toornigen man was met rimpels overtogen; hij stond op, stak de handen in den zak en wandelde de kamer zeer pensief in diagonale rigting op en neder, de oogen strak op het tapijt gevestigd, even als die van een acteur, die zijne rol niet kent en naar het souffleurshokje blikt; inmiddels droeg hij zorg, wanneer hij tegen den hoek van de kamer zou aanbonzen, bij tijds om te keeren, zoodat deze wandeling iets van eene diligencedienst in miniatuur had. Nu en dan prevelde hij eenige woorden, die niet tot een minnedicht behoorden.

Misschien had hij daar nog zeer lang geloopen, als niet de deur geopend was geworden en een meisje van op het oog tien jaren naar hem was komen toerennen, onder de woorden: ‘Pa, compliment van Ma en

George,Een ongeluksvogel

(8)

of u -’, waarop het lieve kind in hare rede gestuit werd door een gevoel van

verwondering, dat zij niet kon onderdrukken, toen zij Pa daar als een postbode zag heen en weder rennen, met oogen zoo alsNAPOLEONongetwijfeld bij den brug van Lodi moet gezet hebben. Zij bleef eenigzins angstvallig staan, met de regterhand aan den knop der deur hangende en bekeek hem, wien zij zooveel verpligt was, en die, zonder in het minst van zijne aangenomen rigting af te wijken, regelregt op de deur aankwam, daar hij het wicht nog niet had bemerkt. Zijne oogen waren strak op den grond gevestigd en hij zou misschien met zijn kostbaar ligchaam tegen den smallen kant van de deur zijn aangeloopen, als het verbaasde kind die niet tijdig had digt getrokken.

Niets had de diepdenkende wandelaar en vader van die handeling vernomen, maar ongehinderd stapte hij voort, terwijl het meisje aarzelde op nieuw de deur te openen. Zij begon dus aan te kloppen; daarop draaide zij langzaam den knop om en opende behoedzaam de deur, even als men dit zoo huiveringwekkend van Mevrouw Blaauwbaard beschreven vindt; zij keek met eenige schroomvalligheid naar binnen en zag haren vader, die juist ging zitten. Hij vroeg haar wat barsch waarom zij niet binnen kwam, waarop het arme schepseltje op kinderlijke en nog al omslagtige wijze wilde gaan uitleggen, dat zij juist dit met zoo weinig resultaat had getracht te doen; doch de ontstemde vader smoorde haar de woorden in de keel door gramstorig te vragen: ‘Wat is er?’

Het is bekend, hoe teêrgevoelig een kinderhartje is, zoodat het niemand kan verwonderen, dat het lieve kind zich in postuur stelde om te gaan weenen, hetgeen den gruwzamen vader nog nijdiger maakt; hij verzocht haar dat grienen te laten, en te zeggen wat zij te vertellen had. Met een gevoel, als ware zij een der diepst rampzalige kindertjes van negen jaren, die den aardbol bevolken, bragt zij snikkende hare boodschap uit, namelijk: ‘of Pa even bij Ma wilde komen:’ - welke wijze van vragen iemand, die de oorzaak van haar verdriet niet had gekend, met bezorgdheid de ontmoeting van het echtpaar zou hebben te gemoet doen zien. De man zag zijne zonderlinge handelwijze in en strekte beide handen uit, om het kind aan zijne borst te drukken; doch de kleineHENRIËTTEwist niet, welke goede rigting zijn humeur had genomen; nog geheel onder den indruk van zijne gramstorigheid, zag zij in dat uitstrekken van beide armen slechts een correctioneel beginsel en op

George,Een ongeluksvogel

(9)

lijfsbehoud bedacht, rende zij zonder te durven omkijken de deur weêr uit. De toorn des vaders, eenmaal ontwapend, daalde nu even merkbaar als een geleerde, die bezig schijnt proeven met de wetten der zwaartekracht te nemen: als die, nadat hij eene schoone maansverduistering heeft waargenomen, uit het zoldervenster van zijn huis op de straat valt. Hij sloot zijne secretaire, en verliet het vertrek, om zich naar zijne vrouw te begeven.

Men moet volstrekt niet denken dat de heer des huizes zoo'n bullebak was; er was maar ééne zaak die hem kon driftig maken, namelijk het ontvangen van brieven, gelijk aan dien waarmede hij pas was vereerd geworden. Tot inlichting diene dat

VAN DE WALLeen best braaf mensch was, maar ééne groote fout had: iets meer uit te geven, dan hij bezat, of verdiende. Menigmaal werd hij dan ook opgevrolijkt door min of meer dringende verzoeken, om zevenmaal afgewezene quitanties eindelijk te mogen zenden, hetgeen hij volgaarne had toegestaan, wanneer de menschen maar niet zoo impertinent waren geweest, dit niet te willen doen, dan na in klinkende specie het daarop vermelde cijfer in hunne grove handen gevoeld te hebben en dit was juist het eenige, dat de anders zoo goede man er tegen had, ze te accepteren.

Hij was koopman en zou het probaat hebben kunnen stellen, als hij wat kalmer had geleefd, te meer daar hij geld van den kant zijner vrouw had, iets dat hij nu en dan wel eens moest hooren. Zoo hij eene andere vrouw had gehad, zou het ook wel beter gegaan zijn, doch, gelijk wij later zullen zien, zij had benevens eene belangrijke quantiteit andere feilen nog den karaktertrek, erbarmelijk coquet te zijn, zoodat hare garderobe het denkbeeld gaf van een groothandel in zijden stoffen.

Zoo was de pas ontvangen brief eene aanmaning, die evenveel van een verzoek had, als de opeisching van twee politieagenten, die eene havelooze bedelares met vier havelooze zuigelingen uitnoodigen het bureau eens te komen bezigtigen.

De man was op het oogenblik niet bij magte de som, die hem gevraagd werd, te voldoen en zijne woede was uit verlegenheid voortgesproten. Hij was anders een gezeten burger en ging zelfs voor een man van geld door; slechts enkele leveranciers vonden aanleiding om die algemeene roepstem in twijfel te trekken. Tot dus ver had hij, met groote bekwaamheid, er zich weten door te redden, nu was zijn toestand bijna zoo wanhopend als die van een luchtreizi-

George,Een ongeluksvogel

(10)

ger, uit wiens mand de bodem valt. Zoolang zijne schuldeischers hem met rust lieten, was hij een vrolijk mensch, wel niet geestig, maar altijd opgeruimd; hieruit volgt dat telkens wanneer hij niet in zijn humeur was, dit zooveel te eer in het oog liep. Dat is zeker, wanneer zijne vrouw uit logeren was, bestond er geen gezelliger gastheer.

Dat hij eene pruik droeg was niet omdat hij zelf geen haar ontvangen had of gescalpeerd was; maar daar het weinige oorspronkelijke haar waarmede hij nog in zijn wiegje had liggen schreijen, aan eene vuurbaak deed denken, had hij gemeend zijnen persoon niet in een onbehagelijk daglicht te stellen, door een zwarte kleur te verkiezen. Daarbij troostte hij zich met het denkbeeld, dat in den tijd vanLODEWIJK XIVal wat van adel was met pruiken had geloopen en dat genoemde groote koning veel verder met de pruik was gekomen, dan hij ooit zonder pruik zou kunnen komen, welke reden, zoo als hij zelf inzag, van nul en geener waarde was, daar hij,

onverschillig welke regenboogkleuren in zijn haar mogten op te merken zijn, denkelijk nimmer een beroemd persoon zou worden - iets dat hem menigmaal innig bedroefd maakte.

Hoofdstuk II. Waarin wij in het midden zullen laten of mijnheer van de Wall al of niet onder de plak zat en kennismaken met iemand, die wel de hoofdpersoon is; toen nog: hoofdpersoontje.

De huisvader kwam binnen, eenigermate voorbereid op het tooneel, dat hij zou aanschouwen dit overtrof nog zelfs zijne stoutste verwachtingen. Het lieve huilende meisje was onder de moederlijke vleugels (waarvan de twee armen met wijde pofmouwen wel iets hadden) vertroosting en verdediging gaan zoeken, en de blik, waarmede de binnenkomende ega begroet werd, gaf dezen een duidelijk inzigt, dat MevrouwVAN DE WALLhaar gevoel als moeder niet zou verloochenen en het huilebalkje niet op zand had gebouwd. De woorden: ‘Zoo, ben je daar,

George,Een ongeluksvogel

(11)

barbaar?’ overtuigden hem dat hij gezien was; naauw was hij de kamer binnen, of het kind begon te trillen, als moest het gevierendeeld worden; het verschool zich achter den stoel van hare moeder en gebruikte haar zijden kleedje om nieuwe tranen te persen. De man wilde alles weder goed maken, door het kind op te nemen en zijnerHENRIËTTEeen hartelijken kus te geven; maar naauw wilde hij dat loffelijke voornemen ten uitvoer brengen, of de bezorgde moeder vloog op, plaatste zich als beschermengelin tusschen man en kind en sprak, terwijl hare oogen woest rolden:

‘Nog één stap en gij zult zien, dat eene moeder haar kind niet laat mishandelen!’

Op demoedigen toon begon de miskende echtgenoot haar mede te deelen, dat hij volstrekt geen kindermoord op zijn geweten wilde hebben; doch hij drukte zich niet gelukkig uit met de woorden: ‘Maar lieve engel, ik wil het kind volstrekt niet mishandelen, ik wil....;’ want hierop viel de verontwaardigde moeder hem in de rede:

‘Ja, dat moest je ook eens proberen, je zult van het kind afblijven.’ - Toen nam zij dit bij de hand, gooide de deur geweldig achter zich digt en sleepte haren dierbaren last voort met een spoed, alsof haar man van plan was haar zijne roerende goederen na te werpen. Zij bragt het kind naar hare slaapkamer, nam den sleutel, na dien tweemaal omgedraaid te hebben, uit de deur, en ging toen statig naar beneden, om haren man de wet eens geducht te lezen.

Deze had haar naauwelijks de deur zien digtwerpen, of vol vrees voor den naderenden storm bedacht hij, hoe zijne toornige vrouw toch aan het verstand te brengen, dat hij de liefderijkste bedoelingen had gehad. De zekere convictie, dat hij hiertoe nimmer zou komen, deed hem een ander besluit nemen; hij zette zijn hoed vast op het hoofd, nam een wandelstok, en door het geruisch van het

hemelsblaauwe kleedje zijner gade op de treden der trap van hare nadering bewust, liep hij met tamelijke snelheid naar de voordeur en juist had hij deze opengedaan, toen zijne vrouw zigtbaar werd. De geopende deur deed hem echter eene gedaante aanschouwen, die zijn plan totaal in duigen deed vallen. Deze gedaante was niemand anders dan de heerRAALTE, die juist de stoep opkwam en hem op de plaats, waar anders de deur zich bevond, hartelijk de hand drukte, vroeg of hij soms uitging - iets, dat trouwens vrij duidelijk te zien was, daarVAN DE WALLniet met hoed en stok zou gaan zien, of de stoep ook omgevallen was - en er onder één

George,Een ongeluksvogel

(12)

adem bijvoegde: ‘dat, zoo dit niet het geval was, hij een kopje thee bij hem kwam drinken.’

De familiaire voet, waaropRAALTEin dat huis verkeerde, wettigde dien voorslag, hoewelVAN DE WALLmet een gezigt, als wilde hij hem door een valluik laten zinken, de kamer binnentrad; en het kostte den nieuw aangekomene, die man en vrouw reeds vrij wel kende, niet veel moeite te zien, dat nu juist geen zonneschijn de huiskamer opvrolijkte, hetgeen te meer zoo was daar het licht was opgestoken. De bezoeker kwam achter zijnne vriend - zóó wasVAN DE WALLin de war;RAALTEmaakte eene buiging voor Mevrouw, welke ze met eene neiging beantwoordde, waaruit men met den besten wil van de wereld slecht het denkbeeld ‘welkom’ kon afleiden;

hij nam een stoel en ging zitten, welk schoon voorbeeld door den HeerVAN DE WALL

gevolgd werd.

Had de gast zelf niet zijnen mond wat geopend om eenige klanken uit te brengen, dan zou welligt geen woord de diepe stilte verstoord hebben; dit gebeurde ten minste de eerste vijf minuten, want met belangstelling staarde hij het stomme gesprek gade, dat het echtpaar voerde en hoofdzakelijk bestond in het rigten van vurige blikken door Mevrouw op Mijnheer, blikken zoo vurig, dat, had hij een brandglas gehad, hij welligt zijne sigaar had kunnen aansteken. Eindelijk brak de HeerRAALTEhet verdrietig stilzwijgen, door op de gewone schrandere wijze het gesprek te beginnen met de aanmerking, dat er veel kans bestond, dat men dien avond regen zou hebben;

hij durfde het woord onweêr niet uiten. Wel moest hij wat lang op antwoord wachten, maar de vrouw had wellevendheid genoeg haar fatsoen op te houden. Zij wrong zich plotseling het gezigt in een vriendelijken plooi, gelijk de meeste vrouwen zoo goed kunnen doen. ‘O! ik heb nog al hoop dat het droog blijft.’ - Toen zij die woorden had uitgesproken, verdween de vriendelijke plooi van haar gelaat en zij wierp haren lieveling, zeker om hare schade in te halen, weder een blik toe, die een ijsbeer zou hebben doen blozen.

Het is altijd eene onaangename positie voor iemand, die gebukt gaat onder een gedwongen gesprek; ook MijnheerRAALTEondervond dat en zijn gelaat begon dit zoo duidelijk uit te drukken, dat de vriend en gastheer de hooge noodzakelijkheid inzag, om de stoute schoenen aan te trekken en trots zijne echtgenoot eenige woorden te spreken. Juist wilde hij een gesprek aanknoopen over de laatste

George,Een ongeluksvogel

(13)

zitting van den gemeenteraad, toen ook gelijktijdig de gast zijnen mond opende, en belangstellend vroeg hoe het met de kleineHENRIËTTEging. Hij dacht de ouders op deze wijze bijzonder te streelen, maar nu begreep hij er niets meer van. De vrouw hield krampachtig haar borduurschaartje omkneld en wierp haren man een laatsten, maar onbeschrijfelijk gruwzamen blik toe, waaronder deze als ineenkromp. Uit bescheidenheid durfde de HeerRAALTEniet informeren naar de oorzaak van hun ongenoegen; doch de vrouw, die toevallig haar oog op den gast vestigde, bemerkte duidelijk de levendige verbazing, die dit tooneeltje bij hem verwekte. Zij bedwong zich; hare oogen kregen meer iets vrouwelijks (hoewel de voorgaande situatie helaas! al te dikwijls vrouwelijk is, wij zullen dus liever zeggen: iets zachtmoedigs) en zij vroeg hem, ‘of hij een kopje thee wilde gebruiken.’

‘Volgaarne Mevrouw!’ was het antwoord, waarop zij, als ware er niets gebeurd, drie kopjes voor de kleinste helft met thee vulde, en niets meer van hare woede liet blijken. Alleen zou een geoefend oog hebben bespeurd, dat zij haren man geene suiker en wel een kwart maatje melk gaf, hetgeen alleen bij dengene, die wist dat hij veel suiker en weinig melk gebruikte, bevreemding kon verwekken. Zij reikte

RAALTEmet den gewonen gelegenheids-glimlach zijn kopje over, terwijl onder een dof gebrom harenCHARLEShet kopje werd toegeschoven.

Na eenige onbeduidende woorden gewisseld te hebben, begonnen zij juist een punt van hooge politiek te behandelen, en de heerVAN DE WALLzou denkelijk, als naar gewoonte, eene groote menigte domheden gedebiteerd hebben, toen een ijselijk gegil en geschreeuw van boven tot hen doordrong; Mevrouw sprong verschrikt op en stormde onder den théâtralen uitroep: ‘Mijn kind! mijn kind!’ de kamer uit; die onbeleefdheid tegenover MijnheerRAALTEwas zeer te vergeven. ToenVAN DE WALL

vol ontzetting haar op de hielen wilde volgen, had de groote vrouw nog de zelf beheersching hem toe te snaauwen: ‘Blijf maar!’ - als vreesde zij, dat hij het kind, zoo het op sterven lag, zou afmaken. Zonder geheel naar haar bevel te luisteren, volgde hij haar langzaam. Zoodra zij de deur geopend had, woei een verstikkende damp, waarin gemakkelijk phosphor te herkennen was, haar tegen; naauw had de moeder den rook ontwaard, toen zij onder een raauwen gil op den drempel nederzonk met den uitroep: ‘Ongelukkige!’ Dit mogt zeker eene zonderlinge wijze van haar kind te redden genoemd

George,Een ongeluksvogel

(14)

worden: men zoeke hierin niet gebrek aan moederlijk gevoel. VAN DE WALLnaderde nu ijllings en stapte over zijne wederhelft heen, als ware zij een opgerold karpet geweest; hij zag ook in het eerst niet precies wat er aan de hand was; maar spoedig ontwaarde hij de oorzaak van de ramp. Eene doos met lucifers stond op de tafel te branden terwijl het onvoorzigtige kind, dat zeker met de lucifers gespeeld had, veel had van eene schildpad die op den rug ligt. Een oogenblik aarzelde de man tusschen twee noodzakelijke verrigtingen: den brand te blusschen, of te zien, welke

brandwonden zijn kind had bekomen. Daar hij dit laatste altijd nog kon doen, was de uitslag zijner overweging, dat hij naar de waschtafel stoof en al het daar voorhanden water over de tafel uitgoot.

Deze hoeveelheid vloeistof scheen voldoende te zijn; de vlam was niet alleen gebluscht, maar het water begon ook door het plafond heen te lekken; de heer

RAALTE, die met bevreemding naar den uitslag wachtte, kreeg de droppels in zijn leêg kopje en zij dreigden hem een kopje thee te bezorgen van het gehalte zoo als zijn vriend er pas een gedronken had.

Toen de brand gebluscht was, wierpVAN DE WALLzich op zijn kind, hield het tegen het licht, als wilde hij zien waar het beschadigd was, en liep toen, over zijne vrouw instinctmatig heen springende, metHENRIËTTEnaar beneden, om haar met de andere helft van zijne thee weder bij te brengen.

Het meisje opende de oogen, en verklaarde, na wat gerust gesteld te zijn, dat zij geducht geschrikt was. Nadat hij haar nog wat te drinken had gegeven, dacht hij aan zijne vrouw. Hij wandelde weder naar boven en knielde bij zijne bezwijmde gade neder, die straks nog zoo krachtig tegen hem had uitgevaren; eerst probeerde hij haar bij den naam te roepen, maar zij gaf er even weinig antwoord op als een dood paard dat door den viller gevraagd wordt, of het ook iets tegen de

kunstbewerking heeft. Hij begon haar nu langzaam op te beuren, maar bemerkte plotseling dat er brandende lucifers op het tapijt waren gevallen. Als door een panischen schrik overweldigd, liet hij den dierbaren last, dien hij eerst half had opgebeurd, weêr vallen en vloog heen om de kruipende vlam uit te trappen.

Die manoeuvre had zoowel ten opzigte van tapijt als gade een heilzamen invloed;

CHARLESmaakte van dit gunstige keerpunt gebruik, om haar volmaakt gerust te stellen en weldra verscheen de onthutste vrouw op nieuw in den huiselijken kring.

George,Een ongeluksvogel

(15)

Eerst had zij het stellige voornemen opgevat haren man ook de schuld van dit voorval te geven; daar (zoo als ook volkomen waar was), wanneer zij niet het kind voor zijne woede had moeten beveiligen, dit op zoo jeugdigen leeftijd niet reeds de rol van brandstichtster zou vervuld hebben; maar de aanblik van haar kind doofde de laatste flikkering van woede bij haar uit, zoodatVAN DE WALLten koste van eene nieuwe tafel zijne huiselijke rust terug had.

‘Wat is dat gelukkig afgeloopen,’ zeide de heerRAALTE, terwijl hij het lieve kind zoo vriendschappelijk in de wang kneep, dat het een gil gaf.

‘Ze heeft zeker nog brandwonden,’ riep de bezorgde moeder uit.

MevrouwVAN DE WALLbegon bepaald te duchten dat de mannen het op hare dochter gemunt hadden, terwijl de gast met een verschrikt gelaat de mogelijkheid overwoog, dat de wrijving tusschen de beide echtelingen op hem mogt overslaan.

De gastvrouw zette nu hare beleefdheden voort doorRAALTEte vragen: ‘Mag ik u nog een kopje thee toedienen?’ Hij wilde het haar met een welwillenden hoofdknik toereiken, maar op eens bespeurde hij met stomme verbazing, dat het eerste en eenige kopje thee, dat hij bepaald en zeker had uitgedronken, half gevuld was. Daar het nog op dezelfde plaats stond en de beide kopjes van Mijnheer en Mevrouw van eene andere soort waren, versierd met een tweetal geëikte formulieren, liet hij dit vocht deelen in de gunst van het pas leêggedronken kopje, welk avontuur afliep met een gezigt, bij uitnemendheid in staat om het jonge jufvrouwtje op nieuw eene doodelijke benaauwdheid op het lijf te jagen. Toen hij evenwel de heldhaftige watermanoeuvre van den verschrikten onverschrokken vader vernam, begreep hij de oorzaak van dit oogenschijnlijk zinsbedrog. Natuurlijk bleef het gesprek loopen over het ongeval, van zoo even, maar spoedig rees de bezoeker op, prevelde eenige woorden die hij niet meende, - daar er het hoofdbeginsel in lag verborgen, dat het hem speet hen te moeten verlaten, - wilde het arme, lieve kind een kus geven, maar bedacht zich tijdig en werd door Mijnheer zelf uitgelaten, die ook zelf uitgelaten werd van vreugde, toen hij, weder binnengekomen, al de rimpelen van het voorhoofd zijner gade zag weggevaagd en in de brandende tafel en lucifers zich de hel, welke hij zich dien avond in huis had voorgespiegeld, bespaard zag. Het was nu tien uren en de vraag, waarEDUARDkon zijn doet ons teregt veronderstel-

George,Een ongeluksvogel

(16)

len, dat het gezin met den zwartgerokten Papa, de zwart gehumeurde Mama en het bijna zwartgebrande dochtertje niet compleet is; dit was zoo - en toch niet, want genoemdeEDUARDwas een neef, die door den goedhartigen man in huis was genomen met de bepaalde belofte hem tot eene bestemming te brengen, zooveel mogelijk naar de keuze van den jongen, welke belofte bij zijn tweede ik veel tegenstand en gepruttel had veroorzaakt. Hoe de man zijne vrouw anders ook naar de oogen zag, in dit opzigt wankelde hij nooit en als zij hierover begon, liepen de onaangenaamheden altijd zoo hoog, dat zij er in moest berusten.

Als men van den duivel spreekt ziet men zijn staart, zegt het spreekwoord, en toevallig kwamEDUARDook achterstevoren de kamer in wentelen met een gezigt zoo rood als een kreeft, terwijl hij hijgde, als of hij om het hardst van Helder naar Keulen had geloopen. Deze wijze van binnenkomen was wel wat ongepast, maar toch te excuseren, als men nagaat, dat hij door een drietal jongens werd nagezeten, welke hij grof beleedigd had, door te zeggen dat zij schapenkoppen waren, welk affront dubbel gevoelig werd door de juistheid der aanmerking. Hij had zich eerst vijf minuten tegen hen te weer gesteld en hunne gezigten met eene twijfelachtige kleur overtogen; toen had hij een schitterenden terugtogt verkozen boven eene wisse nederlaag, want ofschoonCORNEILLEin zijn lied zoo prachtig laat zeggen:

‘Que vouliez-vous, qu'il fit contre trois?’ antwoord: ‘Qu'il mourût’, - zoo tragisch aan zijn einde te komen, lag niet in zijne bedoeling. Zij waren hem tot in den gang gevolgd, maar durfden toch niet de kamer binnentreden en onder ééne verzameling scheldwoorden, waarvan Mevrouw er in hare dolste buijen nog nooit één gebezigd had, wandelden zij de stoep weder af.

Naauw was in dezen buitenlandschen oorlog eene soort van wapenstilstand gesloten, of een binnenlandsche begon, die vrij wat heftiger scheen te zullen worden.

In eerstgenoemde had hij alleen gestaan; nu had hij eene bondgenoot, daar de negenjarigeHENRIËTTEaltijd zijne verdediging wilde opvatten; de zaak moest intusschen al zeer hoog loopen, alvorens de heer des huizes zich er in mengde en openlijk zijn pupil durfde verdedigen; vooral nu was hij veel te blijde met dit oogenblik windstilte, om zich in eene kruising van zoetsappige woorden met de radde tong zijner vrouw te wikkelen, waarom hij zelfs voorloopig hare partij trok. Een gevecht tusschen

George,Een ongeluksvogel

(17)

de jeugd en de grijsheid: - zoo wat van den worstelstrijd van de pas opkomende Nederlanden met het magtige Spanje.

EDUARDhad te veel werk gehad, niet in de handen van zijne verbitterde vervolgers te komen, dan dat hij zich op de ontvangst binnen had kunnen voorbereiden. Zich op een stoel werpende, zoodat de stof uit beide vloog, wilde hij juist met een glimlach op het gelaat zijn avontuur vertellen, toen hij de zaâmgetrokken lippen te zien kreeg van haar, die hij nu en dan eens moeder noemde. Een vlugtige schuinsche blik op zijn oom gaf hem den mageren troost, dat het ideaal van hulp, op het oogenblik van den voogd te wachten, eene strikte neutraliteit zou zijn.

De berisping begon aldus: ‘Schaam je je niet?’ waarop de neef verklaarde: ‘dat hij het gaarne wilde doen, als dit hare begeerte was,’ - hetgeen hij met zulk een kalm gelaat zeide, dat de oom inwendig dacht: ‘'t is toch een beste jongen.’

De zachtaardige tante werd zoo wit als haar tafellaken, zoo lang dit ten minste in de kast lag en dus nog niet tot hare gedurige ergernis doorEDUARDbemorst was.

Sidderend van woede snaauwde zij hem toe: ‘Zwijg!’

Na een oogenblik zelve gezwegen te hebben, daar de woede haar meestal aan het stotteren bragt, begon zij nu eerst regt: ‘Jou kwade jongen! is dat eene manier van doen, om zoo maar binnen te hollen, zonder je vuile beenen af te vegen; ik kan mij niet begrijpen, hoe wij nog zoo mal zijn om zoo'n vlegel langer in huis te dulden, ondankbaar schepsel, die al onze weldaden met de zwartste ondankbaarheid loont!’

Tot dus verre had haar aanhef wel het meest gewerkt op haren echtgenoot, die haar door allerlei gebaren smeekte toch te bedaren; ten minste onze jonge patient zat met groote bedaardheid en wiskunstige naauwkeurigheid naar het tikken van de klok te luisteren, terwijl hij, telkens als er zestig sekonden waren verloopen, een vinger opstak. Het weinige, dat hij er van opgevangen had, bragt hem tot de conclusie dat de vraag: ‘is dat eene manier’ enz. vrij onnoozel was, daar het, al ware die manier slecht, zij toch in alle geval ééne was van het ontelbaar aantal mogelijke manieren, eene kamer binnen te komen; ook vond hij, dat het woordjewij zeer misplaatst was, daar als hetmal was, hem in huis te willen houden, zij nog boven de wijzen uit het Oosten verheven was.

George,Een ongeluksvogel

(18)

Mevrouw scheen dat wezenloos turen aan een knagend berouw toe te schrijven;

na hem dus een oogenblik te hebben waargenomen, vervolgde zij:

‘Je verdiende het huis te worden uitgejaagd, je zult mijn engeltje geheel en al bederven!’ - waarop haar engeltje den spitsboef aanzag met een blik, waaruit eenigzins was op te maken dat zij er zoo bang niet voor was. De zestienjarige boeteling hoorde haar met evenveel belangstelling aan, als woonde hij eene voordragt over geomorphie bij. Eindelijk begon Mevr.VAN DE WALLduiddelijk te bespeuren dat zij zich bedrogen had en dat hij nu evenmin als anders gevoelig was voor hare bewoordingen. Nu werd zij valsch; dit noopte haar eene snaar aan te roeren, de eenige, die hem altijd kon grieven. EDUARDwas wel onverschillig en niet ligt geraakt, maar het hart zat hem op de regte plaats; naauwelijks had de verbitterde weldoenster er tot slotrede deze woorden bijgevoegd: ‘en je armzalige vader had beter gedaan je wat geld achter te laten, dan al die prullen’ - (hiermede bedoelde zij zijne ridderorden) ofEDUARDvloog op. Zoo jong hij was, zijn oog bliksemde en hij zou zich zeker op de boosaardige vrouw hebben geworpen, als hij niet ware weêrhouden geworden - niet door zijn oom, want die vermogt den driftigen jongen niet tegen te houden, maar door zijn eigen gevoel.

Een zegevierende glimlach ontsierde het gelaat van die vrouw; zij schaamde zich niet tegen een kind te woeden, dat op zijn leeftijd in hààr reeds eene vrouw

eerbiedigde. De kleineHENRIËTTEwierp zich nu om zijn hals en zijne woede loste zich op in tranen. Nog eens was zoo iets voorgevallen; zij wist wel, dat hij op dit punt altijd gevoelig was. Hij werd nu naar zijne kamer gebragt en lang bleefHENRIËTTE

bij hem.

Dit meisje hebben wij grootendeels schreijende aangetroffen, hetgeen geene gunstige opinie kan geven; maar men houde hierbij in het oog, dat het lieve wicht juist vele schokken te verduren had gehad; op zoo jeugdigen leeftijd, zonder eenige reden wel is waar, te meenen, dat haar vader, ook zonder eenige reden, haar wil te lijf gaan, - en daarna op het punt te zijn, om met sigarenasch naverwant te worden, zou elk negenjarig meisje wel eene tobbe vol tranen gekost hebben - anders was het een lief meisje, dat gelukkig van hare moeder niet anders geërfd had dan de uiterlijke bekoorlijkheid, waarmede deze vroeger in zoo hooge mate was bedeeld

George,Een ongeluksvogel

(19)

en van haren vader ontegenzeggelijk zijn goed karakter had overgenomen. Zij hield innig veel vanEDUARD, nooit was er geschil tusschen hen, en hoezeer zij ook, wat karakter aangaat, uiteenliepen, leefden zij in eene harmonie welke aan alle bestaande kamers, raadsvergaderingen, collegies en meer dergelijke kibbelende ligchamen tot voorbeeld mogt strekken.

Het is dus volstrekt ons plan niet, om eene onzer vrouwelijke personen, in navolging van vele comediestukken, dramaas en melodramaas, voortdurend huilende en snikkende te laten optreden.

Omtrent half twaalf blies de HeerVAN DE WALLzijne bougie uit en het geheele huisgezin lag in diepe rust, behalveEDUARD, die geen oog digt deed; ook de drie schapenkoppen sliepen en vergaten dus zoo lang hun gemeenschappelijken vijand;

om elf uur hadden zij reeds hunne oogen gesloten; een der drie schapenkoppen echter kon maar één oog digtdoen, daar het andere na den verwoeden strijd zeer in volumen was toegenomen.

Hoofdstuk III. Waarin wij ontwaren, dat Eduard niet op eene bijzondere wijze het licht zag, en bekend worden met zijn levensloop, tot dat hij de kinderschoenen uittrapte.

EDUARD VAN BERGENhad nog een negatieven ouderdom en was dus lang niet in aantogt, toen zijn vader den terugtogt uit Rusland als majoor mede maakte, en zoo als bekend is, het was toen de tijd niet, dat dit baantje bestond in nu en dan eens op een paard te klauteren, eene blinkende sabel te zwaaijen, tweemaal in het jaar de parade op te luisteren (soms de uniform en het paard) en voorts arme soldaten, die ten gevolge van spirituele vochten wat wankelend door de straten defileren, uit een gevoel van pligtbesef zoolang mogelijk in de provoost te duwen. Hij leefde in een tijd, toen het salaris menigmaal in vijandelijke kogels bestond en had den togt naar Rusland niet bepaald voor zijn pleizier medegemaakt; hij had

George,Een ongeluksvogel

(20)

veel honger geleden en drie vingers waren hem afgeschoten, hetgeen de fluit, die hij steeds met hartstogtelijken ijver bespeeld had, in miscrediet had doen vallen.

Eindelijk was hij, nadat nog bij den terugtogt zijn stel beenen tot de eenheid was gebragt, teruggekomen, nog juist in staat om het baantje van gepensionneerde waar te nemen, terwijl hij voor zijn been een houten remplaçant kreeg, die hem niets kostte dan eenige pijnlijke gezigten. Houten vingers probeerde hij niet.

Het krijgsmanszwaard zou in de scheede verroest zijn, als het niet met andere equipement-stukken, die nu ook voor hem onnoodig waren, verkocht was geworden.

Het pensioen was wel voldoende om te leven, maar daar de zaken vanNAPOLEON

meer en meer hagchelijk begonnen te staan, was er eenige bekommering over het behoud van dit pensioen gerezen. Gelukkig had hij nog eenig geld van zich zelven.

Onder zeer ongunstige omstandigheden zagEDUARDhet licht en dit was nog wel lamplicht. Hij kan zich niets meer van die omstandigheid herinneren. Zijn vader heeft hem verteld, dat hij een zusje zou gehad hebben, als dat lieve kind zich niet op den onschuldigen leeftijd van drie jaren te goed voor dit tranendal had bevonden. De moeder was niet lang daarna het meisje gevolgd, en de verminkte krijgsman bleef alleen met den kleinenEDUARDachter. Het is te begrijpen, dat hij idolaat veel van hem hield.

De jongen groeide, even als iedereen, langzaam op, wandelde met een zwaren valhoed op zijn knikkertje, en had reeds op zeer jeugdigen leeftijd een kinderlijk welbehagen om zijn vader aan diens grijzen knevel te trekken, zoodat hem de tranen te voorschijn kwamen. Hij kreeg onderwijs van zijn vader zelven, maar dewijl in dien tijd in het algemeen de officieren nog niet van geleerdheid duizelden en men toen met een scherpen blik en de sabel even ver meende komen als nu met algrebraïsche formules, was dit niet veel. Hij kreeg eene goede vorming wat inborst aangaat, - maar van wetenschap zou hij niet gesprongen zijn. Naauw had hij lezen en schrijven geleerd en kon hij op de klok kijken, toen hij ook zijn vader moest missen en geheel alleen op de wereld liep; hij weende, totdat de bron zijner tranen bijna uitdroogde.

De brave vader had zijn broeder plegtig doen beloven, dat deze zich het lot van den wees zou aantrekken, dewijl hij hem niets kon nalaten, - zoo meende ieder; doch de edele man had zorg gedragen eene betrekke-

George,Een ongeluksvogel

(21)

lijk aanzienlijke som gelds voor zijn kind af te zonderen, waarvan dit niets wist.

De broeder begaf zich met het jongske op sleeptouw naar Amstelland, waar hij toen reeds woonde. Hij werd daar door zijne pasgehuwde vrouw opgewacht, die het cadeautje verbolgen ontving, enEDUARDzag de vierjarigeHENRIËTTEin de wieg liggen en mogt haar toen reeds lijden. De goede oom hield nu, in presentie van zijne vrouw, eene roerende aanspraak tot den jongen; hij betoogde, dat zoolang hij leefde,

EDUARDaan niets gebrek zou hebben (hij zag de liefde van zijne vrouw, die

geforceerd voor moeder moest spelen, over het hoofd); hij hoopte, datEDUARDzich dit alles zou waardig toonen en de liefde mogt beantwoorden, die zijne vrouw en hij voor hem zouden aan den dag leggen. Gelukkig datEDUARDdit laatste niet letterlijk deed, daar hij zijne tante dan dagelijks met grimmigen blik had moeten aanzien en met allerlei kleinigheden tergen. De uitslag van die rede was, datEDUARD

de schoonste beloften deed en Mama, zoodra hij de kamer uit was, tot den echtgenoot zeide, dat deze het wurm wel voor zich had kunnen houden. Nog dienzelfden avond werd de familieraad gehouden tusschen Mijnheer en Mevrouw

VAN DE WALL, wijl de laatste begon met krachtdadig te weigeren het bedelaarskind in haar huis op te nemen, verklaarde dat iedereen wel zulke dwaze verzoeken kon doen en dat haar man een uilskuiken was.

Het gesprek, dat eerstpp begonnen was, eindigde met eene fuga, waarbij het echtpaar tegen elkander inschreeuwde, doch de vrouwelijke keel zóó den boventoon had, datEDUARDalles, wat zij zeide, verstaan kon. Hij had zich juist ter ruste gelegd, maar sliep niet. Spoedig drongen hem een paar onzamenhangende woorden van een vrouwenorgaan in de ooren; meermalen zijn naam hoorende noemen, begon hij aandachtig te luisteren. Toen hij het woord ‘bedelaarskind’ hoorde, werd hij zonderling te moede en hoewel tien jaren oud, toonde hij reeds dat hij karakter had.

Hij sprong zijn beddeke uit, schoot fluks zijne kleederen aan en kwam juist onder de heftigste bewoordingen de kamer binnen. Hij zeide toen niet zonder waardigheid, dat hij onmiddellijk de deur uitging en niet op zulk eene wijze het genadebrood wilde eten. Welligt dat de vergramde vrouw het onbillijke van hare scherpe bewoordingen inzag, zij zweeg en de heerVAN DE WALLnam den jongenEDUARDop de knie, zeide hem dat hij een brave jongen was en dat hij hem nimmer meer aan zoo iets

George,Een ongeluksvogel

(22)

zou blootstellen. Hij zou hem de volgende week reeds naar eene kostschool doen vertrekken en dit gebeurde ook. EDUARDnam, door bijster weinig bagage gehinderd, een hartelijk afscheid van zijn oom, kreeg van zijne tante een kus, even koel als die van den Hospodar van Servië op den voet van den Grooten Heer, drukteHENRIËTTE

een beter gemeenden zoen op de lippen en werd in de diligence gepakt, om door de trawanten der kostschool, die van zijne komst verwittigd waren, te worden afgehaald.

Het ware noodeloos hem in al zijne kostschoolplagen te volgen, ieder kent zulk eene inrigting; in elk geval was hem dit verblijf zeer nuttig. Aldaar ontwikkelde zich zijn karakter, dat toch door vele grootere plagen zoozeer gewijzigd zou worden.

Hij had een goed verstand en begreep alles even vlug. Hier leerde hij een vriend kennen,JOSEPHgenaamd; beide hadden groote zucht tot kleine avonturen. De ondermeesters werden door hen menigmaal tot het uiterste gebragt; een dier heeren kon, door al het leed, dat zij hem deden, maar geene bakkebaarden krijgen, hoezeer hij het kale ligchaamsdeel zorgvuldig behandelde, ja vertroetelde. Zij stalen alléén dáár appelen, waar op vier bordjes stond geschreven: ‘Hier liggen voetangels en klemmen;’ zij gingen bij den voorzanger op catechisatie en konden onmogelijk toegeven, dat hij del en de r niet kon zeggen; zij maakten eene bibliotheek strafthemaas en hadden de gekste invallen.

Ofschoon de verontwaardiging van allen, die hen kenden (natuurlijk van hen, die de slagtoffers van hun vernuft waren) in hooge mate werd opgewekt, het ging nog al goed. Een treurspel echter, dat tusschen de schoolmeestersvrouw en de beide snaken werd afgespeeld, had zeer erbarmelijke gevolgen. Zij wilden namelijk de jufvrouw eens fameus aan het schrikken maken en takelden zich met allerlei witte kleedingstukken zóó toe, dat zij er juist uitzagen, zoo als men op kleine tooneelen inHAMLEThet spook laat bekijken.

Dit zou dan gebeuren op een avond, dat de chef der inrigting op reis was. Zij hadden zich hiertoe in eene kast van het ruime slaapvertrek verscholen en schoon zij door de trouwe politie der ondermeesters vermist waren, niemand had eenig vermoeden dat zij op die heilige plaats zich bevonden. De jufvrouw, eene eerwaardige matrone, kwam slaperig hare kamer binnen, nadat zij voor een half uur afscheid had genomen van haren echtvriend, die door hagel en wind op reis ging, en begon zich voor te bereiden op eene genoe-

George,Een ongeluksvogel

(23)

gelijke nachtrust. Juist had zij haar borstelig haar in eene slaapmuts geduwd en zou bijna in puris naturalibus hare legerstede zelve gaan opvullen, toen de kastdeur zich langzaam en plegtig krakend opende. De haren der vrouw rezen onder hare muts te berge, zoodat deze dreigde af te vallen; eene rilling voer haar door de eens zoo fijne ledematen; haar mond opende zich krampachtig, maar de woorden bestierven haar op de lippen; men hoorde niets dan het klapperen van hare tanden.

Eene witte gedaante werd zigtbaar. De jufvrouw begon te rillen en te beven, het arme schepsel stond te waggelen en hield zich aan de spierwitte gordijnen vast, als vreesde zij neder te vallen.

De positie werd niet benijdenswaardiger, toen eene tweede ook al witte gedaante zich achter de eerste voegde en eene holle stem driewerf ‘Wee!’ riep. Het werd haar werkelijk wee. De schrikbarende gedaanten liepen regelregt op haar toe; zij begon te kreunen en te kermen, riep alle bekende heiligen aan, die men maar in den almanak vinden kan; zij zwoer een coupon van ƒ1.47 ½ aan de armen te geven, als deze beproeving haar voorbij mogte gaan: het gaf niets. Haar angst nam nog toe, toen er plotseling op de gesloten deur werd gebonsd; zij zou nu zeker voor goed in zwijm zijn gezonken, als niet het gebons, dat zij als een met de verschijning indrukwekkend geheel beschouwde, eene geheel andere uitwerking op de

ijzingwekkende gedaanten had gemaakt, daar deze op eens stilstonden en luisterden.

De blaadjes keerden zich nu plotseling om, want van buiten hoorde men de stem van den echtgenoot, die dringend verlangde binnen gelaten te worden. WareJOSEPH

maar zoo bedaard geweest alsEDUARD, dan zou zij welligt nog niet den moed gehad hebben, de deur te openen en dit roepen voor zinsbegoocheling gehouden hebben;

maar naauwelijks waren op zacht fluisterenden toon de woorden: ‘EDUARD! wat moeten wij beginnen?’ uitgesproken, of haar ging een licht op, te gelijker tijd dat haar licht uitging, hetwelkEDUARDbehendig uitblies. Het mogt niet meer baten. De onvoorzigtige, hoewel zacht gesproken woorden waren door de verschrikte vrouw in haren angst opgevangen; zij begreep alles en vol schaamte over haar ten toon gespreid leelijk uiterlijk en laf innerlijk, rukte zij de deur open. De twee gedaanten vlogen wel den verbaasden schoolmeester voorbij, maar eilaas! zij waren toch ontdekt.

De vertoornde vrouw beefde nog, maar nu van woede; in afge-

George,Een ongeluksvogel

(24)

broken woorden gaf zij haren huwelijksgezel een tamelijk goed overzigt van de omstandigheden. Deze was nog woedender dan een scharretjesverkooper, wiens houten rek omwaait; hij werd beurtelings wit, rood en daarna weder wit; zij, die hem kenden, wisten maar al te goed, dat dit het maximum van menschelijke

gramstorigheid bij hem was; hij vormde in deze opgewonden gemoedsstemming het wraakzuchtige voornemen, de beide jonge lieden weg te jagen; dat zou, zoo zeide hij, wat opluchten, hetgeen zijne beurs, als die spreken kon, ook zou gezegd hebben.

De schuldigen waren intusschen wat van den schrik bekomen en hadden, nadat zij zich weder in hunne kribben hadden begeven, eene lachbui, die eerst eindigde, toen zij goedvonden in slaap te vallen en beide droomden van het onbehagelijk nachttoilet der jufvrouw. Den volgenden morgen zagen zij intusschen met eenige bekommering den afloop van hun nachtelijk genoegen te gemoet, en hadden zij dezen afloop kunnen vermoeden, zij hadden zich zeker nooit voor spoken uitgegeven.

Vóór het ontbijt nog werden zij voor den vergramden hoofdonderwijzer geroepen;

met kloppende harten liepen zij den gang door, en toen zij de kamer waren

binnengekomen, deed een blik op den geleerde geworpen, hun als met een vinger aan den wand hun noodlot voorspeld zien. Met eene bedaardheid en koelheid, die uit overspanning voortsproot, deed de bron van wijsheid de deur op slot; de sleutel draaide piepend en - hij ging zitten. De beide ex-spoken zagen elkander aan.

De man van wetenschap stond op, reikte elk van hen een brief toe en sprak:

‘Geen woord wil ik over uwe handelwijze van gisteren spreken;’ - zoodat de jonge lieden, die daaruit afleidden dat hij zijn woord zou houden, zeer verwonderd waren, toen hij vervolgde: ‘zij is te laaghartig en ik ben te hooghartig om daar nog iets van te willen hooren.’ EDUARDkon niet nalaten zijn confrère toe te fluisteren, dat die speech zeer hartig scheen te zullen worden. ‘Gij zult naar de diligence gebragt worden, en (hier wachtte hij even, toen, zeker van zijn effect, zeide hij op een langzamen, plegtigen toon en elke lettergreep voorkaauwende met betrekkelijk even groote tusschenpoozen, als een boekhandelaar neemt tusschen de afleveringen van een werk, dat hij uitgeeft) ik jaag u beide weg.’

De eerste indruk was, dit is niet te misduiden, niet aangenaam voor hen; want hoewel zij met een duister voorgevoel waren bin-

George,Een ongeluksvogel

(25)

nengetreden, toch hadden zij die treurige ontknooping niet verwacht. Beiden beloofden wel het niet weder te zullen doen, maar alleen de gedachte aan de hersenlooze stoutmoedigheid, eene herhaling van zulk een ergerlijk tooneel ten opzigte van zijne wederhelft te durven veronderstellen, versterkte den vertoornden man nog in zijn voornemen en onder het openen der deur sprak hij: ‘Vertrek!’

Nog een flaauwe straal van hoop gloorde aan den horizon; hij zou zich welligt nog bedenken. Hij bedacht zich dan ook werkelijk, maar het eindresultaat was, dat hij zich in het belang van de rust zijner inrigting verpligt rekende, de beide belhamels van de kudde, die aan zijne zorg was toevertrouwd, te verwijderen; terwijl zijne vrouw er nog overredender wijze bijvoegde: ‘Als een schaap over de brug is, volgen de andere allemaal,’ hoewel zij niet regt wist wat dit er bij te maken had; er waren maar twee schapen in huis en dat waren de kostjongens niet.

Zonder eenig afscheid van hunne kameraden te mogen nemen, zelfs zonder dat Mijnheer zijn schrander hoofd aan het raam wilde vertoonen, werden zij naar het diligence-bureau gebragt onder geleide van een ondermeester, wien zij het geval verhaalden. De man verklaarde om zijne deftigheid op te houden, ‘dat zij niet meer dan hun verdiend loon hadden ontvangen,’ waaropJOSEPHaanmerkte dat, als zijn patroon zóó doorging, hij spoedig geen loon meer zou ontvangen en dat zij er dus nog beter aan toe waren.’ - Zij hielden zich groot, tot dat hun bewaker was

verdwenen; toen begonnen zij eens aan hunne tehuiskomst te denken. EDUARD

dacht aan den billijken toorn van zijn oom; aan zijne helleveegachtige tante durfde hij in waarheid haast niet denken en de afstand, die hem van zijne bestemming scheidde, was omgekeerd evenredig met de opgeruimdheid van zijn gelaat. Hij had nu twee jaren op de school doorgebragt en, behalve dit accident, waren de berigten toch nooit van dien aard geweest, om hem eene zegevierende tehuiskomst in het verschiet te doen zien.

Beider tehuiskomst had dus niet veel aanlokkelijks; zij scheidden met gezigten in mineur enEDUARDreed door naar Amsterdam. Hoe meer hij de wereldstad naderde, hoe meer hem een onaangenaam gevoel nederdrukte; maar dat duurde niet lang en zijne onverschilligheid zou gezegevierd hebben, zoo niet het inwendig gevoel van zijne verpligting hem zijne handelwijze had afgemaald met kleuren, die hem toeschenen zwart te zijn van ondankbaarheid, en

George,Een ongeluksvogel

(26)

dit maakte dat hij er niet zoo luchtig over heen dacht. Niet dat hij bang was voor den storm, die hem wachtte, maar zijn geweten hield eene aanspraak tot hem, die lang niet malsch was. Met loome schreden stapte hij de stoep op en trok, o! zoo bedaard, aan de schel. Naauw was hij open gedaan, toen zijn speelmakkertje hem om den hals vloog. Die eerste ontvangst viel hem nog al mede, maar maakte ook het hem wachtende contrast zooveel te grooter; zijn voogd was juist niet te huis, zoodat hij geheel het opgestreken zeil van zijne hartelijke tante te gemoet ging. De ongewone welkomstgroet: ‘Wat komt gij hier doen?’ was de introductie, welke hij teregt gevreesd had. Hij reikte haar stilzwijgend den brief over, in de hoop, dat hierin hem wel de moeite eener explicatie bespaard zou worden. Hoewel de brief aan haren gemaal gerigt was, aarzelde zij geen oogenblik dien open te breken en las hardop de volgende woordenrijke mededeeling:

‘WelEd. Heer!

‘De maat is vol (welke maat stond er niet bij); mijn onuitputtelijk geduld is uitgeput;

ik ben in de treurige noodzakelijkheid geweest, uwen pupil weg te jagen.’

Mevrouw sprak dit woordental: ‘weg te jagen,’ zoo akelig hol, dat de kleine

HENRIËTTEangstig aan haar boezelaartje trok; zij meende den schuldige door den grond te doen zinken, welk feit gelukkig of ongelukkig achterwege bleef. Nadat zij een oogenblik hare lectuur gestaakt had, om daaraan de vereischte uitwerking te geven, vervolgde zij: ‘Eene wandaad, die ik den papiere (hier proefde men op eenige geographische mijlen den geleerde) niet zou durven of willen toevertrouwen, waarbij hij zich heeft aangesteld als een ware, onverbeterlijke deugniet, heeft mijn geduld den bodem ingeslagen. Het slechte karakter van uwen pupil zou eenen geest van bederf onder mijne discipelen verspreid hebben, dien ik nog nooit in mijne inrigting geduld heb. Ik zoude u aanraden, hem zoo spoedig mogelijk onder dienst te doen, daar zullen zij hem wel klein krijgen.’

Deze volzin werd besloten door een welgevallig hoofdknikken en de woorden:

‘Die brave man!’ Daarop las zij verder: ‘Onze zachte dwangmiddelen (die in klinkende oorveegen bestonden, hoewel onzeEDUARDdadelijk had te kennen gegeven, dat men dit met hem niet

George,Een ongeluksvogel

(27)

proberen moest) vermogten niets meer op dit jeugdig, verstokt, bedorven en onherstelbaar verloren gemoed. Hiernevens heb ik de vrijmoedigheid gehad, de rekening te voegen.’ Dit laatste, in plaats van hare hoogachting voor dien ‘braven man’ te verflaauwen, vervulde haar met zoo veel gramstorigheid op den bezitter van het jeugdig, verstokt enz. gemoed, dat hare woorden: ‘Ga uit mijne oogen, ondankbaar schepsel!’ hem de kamer deden verlaten, dol blij er voorloopig zoo af te komen. HENRIËTTEwilde hem volgen, maar een gebiedend: ‘Blijf hier!’ deed haar aarzelend gehoorzamen.

Een uur later kwam de mannelijke regter te huis, en toen hij het nieuws vernam van zijne vrouw, welke al dien tijd had zitten spinnen, was hij ook zeer geneigd den bengel de deur uit te gooijen. Hij liet hem bij zich komen en beval hem de reden te vertellen, waarom hij zoo schandelijk was weggezonden. Met levendige kleuren schilderdeEDUARDnu het ontzettende voorval en tot groote ergernis van de onmeêdoogende tante, die tegen elk gevoel van medelijden gepantserd was, begon de oude heer, welke den inval kostelijk had gevonden, in eene lachbui uit te barsten, die bij Mevrouw een aanval van woede verwekte, welke haar noodlottig zou zijn geworden, als haar mond niet tot veiligheidsklep had gediend, waardoor zij hem in vrij krasse bewoordingen het verkeerde van zijn gedrag onder het oog bragt. De schuldige had bovendien nog de groote impertinentie zich zóóver te vergeten, dat hij, bij de herinnering van het avontuur, dit gelach accompagneerde, waaruit Mevrouw

VAN DE WALLnatuurlijk opmaakte dat hij haar uitlachte. Op hetzelfde oogenblik voelde hij dan ook een kopje tegen zijn rug aanslingeren en zag hij haar onder de woorden:

‘Ik verkies niet door het eerste het beste havelooze kind in mijn huis beleedigd te worden!’ de deur uitstuiven. De jongman raapte bedaard het kopje op, gaf zijne bevreemding te kennen dat het niet gebroken was en maakte van deze gelegenheid gebruik, zijn voogd welgemeend excuus te vragen, hetgeen deze hem ook gaarne verleende.

Langzaam, zeer langzaam kwam MevrouwVAN DE WALLweder bij. Eenigen tijd bleef

EDUARDvrij gelukkig in huis en de kinderen begonnen meer en meer aan elkander te hechten. Hoe weinig be-

George,Een ongeluksvogel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door zich met politiek in te laten leert het individu zich te gedragen als burger, iemand met verantwoordelijkheidsbesef die niet louter meer denkt aan eigen gewin, maar oog heeft

Ze plaagde Hendrik met zijn thee, waar zonder hij beweerde niet te kunnen ontbijten en vulde zijn kopje zelve, mogelijk met nog meer coquetterie dan anders, als om haar vader te

Dat er daar patricische geslachten zijn waarvan de mensenverachtende trots geen grenzen kent, maar die in het begin van deze eeuw nog niet eens bekend waren - gelijk aan de

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Niemand echter wist, dat Milly naar een vader en moeder verlangde, zooals haar nichtjes en neefjes hadden. Zij had ook wel eens haar armen om haar tante willen slaan en toch gaf

Toch bleven al deze gebeurtenissen, hoe pijnlijk en vervelend ook voor den held ervan, niet zonder invloed op den verderen loop van zijn voetballoopbaan, want aan den avond van

Daar had de Prins voor moeten zorgen, En maken, dat 'er 't noodig kwam, - Mits hij het niet van 't onze nam - Al had hij 't dan ook moeten borgen!. Robert Hendrik Arntzenius,

Buiten in de biezen, Daar ligt een hondje dood, Toen kwam Jan, de slager, Die zei: Dat hondje is mager;. Toen kwam Lijsje Lonken, Die zei: Dat beestje