• No results found

Ella Vémor, Uit één gezin · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ella Vémor, Uit één gezin · dbnl"

Copied!
185
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ella Vémor

bron

Ella Vémor, Uit één gezin. Met illustraties van Henri Pieck. Valkhoff & Co., Amersfoort ca.

1930-1940 (2de druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vemo001uite02_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Blz. 42: Spoedig zaten ze dan om de feestelijke tafel.

Ella Vémor, Uit één gezin

(3)

Hoofdstuk I

Vierjarige Bob was de eenige van de kinderen Vervoort, die niet in de gaten had, dat er geheimzinnigheid in de lucht hing.

Vader, toch al niet de kalmste aller vaders, was in een voortdurende staat van zenuwoverprikkeling, moeder, de lieve snoes, liet zich niet uithooren, maar zei, dat ze het binnen eenige dagen wel zouden weten.

‘Is het prettig?’ had Miek, de bakvisch die gewoon buiten zichzelve van nieuwsgierigheid was, gepolst.

En daarop had moeder geantwoord. ‘Ik vind van wel, maar daarom is 't nog niet gezegd, dat jullie 't prettig vinden.’

O 't was om dòl, dòl te worden. Brieven kwamen met 't poststempel Veldenaar.

Miek en Tom hadden zich suf gezocht op de atlas, waar dat Veldenaar ergens uithing, maar 't leverde ook al geen resultaat op.

Zelfs Rudi, 't droomstertje van de familie, werd er bijna klaar wakker van en verdiepte zich even hard als de anderen in veronderstellingen.

Tot 't op een warme Juliavond zijn climax bereikte in een totaal ongehoorde gebeurtenis.

Ze zaten nog zoo'n beetje na te tafelen. Bob speelde spoortje met de messenleggers, Tom daasde over examens, vader staarde afwezig. Miek dacht erover

Ella Vémor, Uit één gezin

(4)

hoe ze er vanavond nog een uurtje tennissen zou kunnen uitslaan en Rudi volgde 't spelende stofjesgedans in een straal zonlicht.

Toen tinkte 't korte belletje van de post. Dat was de laatste dagen steeds oorzaak van hartkloppingen, blikken van verstandhouding en uiterste bereidwilligheid om te gaan kijken wat er was geweest.

Maar vader was ze dit keer allen voor. Hij bleef bedenkelijk lang weg. Moeder poogde met Tom door te praten over 't examengedoe, maar je voelde haar dwalende belangstelling. Tom zelf had ook niets meer te beweren over 't onuitputtelijk

onderwerp, Miek dàcht niet meer over tennissen en Rudi geloofde de zonnestofjes wel. Alleen Bob bleef volmaakt rustig en tufte met zijn slinger messenleggers om de vuile borden. Zoodat vader toen hij binnenkwam, met een allerarmzaligste poging om gewoon te doen, vier paar oogen vragend op zich gevestigd zag.

‘En?’ zei Miek, de brutale, die eenvoudig niet van schroom wist.

Vader negeerde haar of ze lucht was, en zei argeloos. ‘Mooie avond, we konden wel een biertje in de stad gaan drinken, vrouw.’

Dat was 't ongehoorde - vader, die met moeder alléen een biertje in stad ging drinken, moeder met een biertje!

Miek proestte er even van en Tom gaf haar zoo'n gevoelige schop onder tafel dat ze ‘au’ riep.

‘Dat is een goed idee,’ zei moeder kalm.

En toen was 't ineens allerbenauwenst stil in de kamer, alleen proestte Miek nog.

Bob tufte onverstoorbaar.

Uit vaders buitenzak stak de witte rand van een briefcouvert brutaal naar buiten.

Daar keken ze allemaal naar.

‘Dan dadelijk maar, hè,’ zei vader.

‘Zou ik niet even Bob naar bed brengen,’ aarzelde moeder, maar ze zag de geprikkeldheid al op

Ella Vémor, Uit één gezin

(5)

vaders gezicht en besloot gauw. ‘Enfin, dat kunnen de meisjes vandaag dan wel doen.’

‘Ik lust ook wel een biertje,’ kon Miek zich niet weerhouden te zeggen, maar een blik van moeder deed haar zwijgen. Doch vader had 't niet eens gehoord, die stond afwezig naar buiten te staren.

‘Zal je lief naar bed gaan, Bob,’ vroeg moeder nog voor ze wegging.

Maar ook Bob was te veel verdiept in zijn spel om dergelijke gezegden te hooren.

‘Mam,’ zei hij ‘is er zoo'n groote spoor als de heele wereld?’

‘Nee schat, dat bestaat niet.’

O moeder, 't wonder dat nooit van de kook raakte en op de hachelijkste momenten evenveel aandacht had voor Bob's nonsensvragen als voor vaders geprikkeldheden, dacht Miek.

Toen de deur achter de beide ‘ouderlieden’ dicht was gevallen, en ze nageoogd door Miek en Tom samen de straat doorstapten, begon Rudi langzaam de tafel af te ruimen, waardoor Bob's spoortrajecten aanmerkelijk in de war kwamen.

‘Ik ben buiten mezelve,’ zei Miek, ‘de toestand wordt onhoudbaar, vader die moeder paait met een biertje, er dadelijk na tafel met haar op uit trekt, en wij, die toch ook geen kinderen meer zijn, worden totaal buiten alles gehouden.’

‘'t Is vreemd,’ zei Tom peinzend en stak een sigaret op, ‘vooral ik kan me gepasseerd voelen, de oudste zoon moesten ze toch zeker niet zoo negeeren, als je zeventien bent heb je toch recht op eenig vertrouwen van je ouders.’

‘Tom je doet weer hopeloos,’ lachte Miek, ‘hoor je hem Rudi, opa is weer aan 't woord. Och jôh, een meisje van vijftien heeft immers heel wat meer verstand dan een jongen van zeventien, dat weet iedereen.’

‘Bakvisschenverstand ja, er zijn immers geen idiooter wezens dan bakvisschen.’

Ella Vémor, Uit één gezin

(6)

‘Merci, ik neem 't je maar niet kwalijk, kereltje, ik weet wie 't zegt.’

‘Zeg Miek, breng jij Bob even naar bed,’ vroeg Rudi, ‘dan begin ik vast met afwasschen.’

‘Goed. Bobs, over vijf minuten moet je naar boven,’ zei Miek. Dat was moeders systeem, nooit een-twee-drie marsch naar je bed, maar vijf minuten tijd geven om aan 't idee te wennen. 't Bespaarde hen een heele

Ella Vémor, Uit één gezin

(7)

serie huilbuien. Bob ging meestal zonder protest, als de vijf minuten om waren.

Ook nu hadden de vijf minuten het gewenschte resultaat en toog Miek met haar jongste broertje naar de slaapkamer.

Een goed half uur later, toen de vaat gewasschen was en de thee gezet, zaten Tom, Rudi en Miek voor het hoog opgeschoven raam van de voorkamer bijeen. Schoolwerk hadden ze niet te maken, want de groote vacantie was begonnen, dus konden ze in een zalig nietsdoen zich vermeiden. Natuurlijk kwam 't gesprek weer op de geheimzinnigheid in huis.

‘Ik heb me al suf zitten denken, wat 't kan wezen,’ zei Miek.

Ik ook,’ bekende Tom. En Rudi overwoog. ‘Als 't maar niets naars is.’

‘Naars!’ vond Miek verachtelijk, ‘doe niet zoo mal, 't is natuurlijk iets geweldig leuks.’

‘Maar wat?’ Tom blies een dikke rookwolk uit en betuurde het plafond, of van daar de oplossing van 't raadsel zou komen.

‘Ik heb wel eens gedacht,’ zei Miek toen geheimzinnig, ‘dat ons een groote erfenis is te beurt gevallen.’

‘Kind ben je dòl, een erfenis!’ Rudi die het meer in de richting van ziekte of operatie in de familie gezocht had, verwerkte dit nieuwe gezichtspunt maar niet zoo gauw.

‘En waarom geen erfenis. Je leest er zoo dikwijls van in de kranten. En dan zijn 't nog meestal arme schoenlappers of polderwerkers, die zooiets krijgen, Waarom zouden wij ook niet ergens in Amerika een achterneef hebben die ons alles vermaakt heeft.’

Ze waren even onder de indruk van dit vooruitzicht.

‘Onmogelijk is 't natuurlijk niet,’ zei Tom voorzichtig, ‘hoewel, wat heeft Veldenaar er dan mee te maken?’

‘Dat is dan misschien de plaats in Amerika waar

Ella Vémor, Uit één gezin

(8)

de achterneef -,’ maar Miek kon haar zin niet eens voltooien.

‘De nonsens,’ zei Tom ‘en de Hollandsche postzegel dan.’

‘Goed, maar waarom zou daar niet de notaris kunnen wonen, of de neef zelf toen hij nog leefde. In ieder geval zou 't prettig zijn.’

‘Ja, zoo'n millioentje,’ deed Tom dik.

‘We zouden dan natuurlijk een auto nemen,’ bedacht Miek.

‘Dan vroeg ik een eigen racewagen,’ zei Tom.

‘Misschien zouden we dan wel ergens buiten gaan wonen,’ verdiepte Rudi zich in haar lievelingswensch.

‘Ik weet niet of ik dat nu zoo dol zou vinden.’ Miek de uitvindster van de erfenis behield zich de rechten voor om ook de aangenaamste manier om die te besteden, uit te kiezen. ‘Nee lui, een flatwoning hier in Amsterdam, voorzien van alle moderne gemakken, zooals dat dan heet, en dan allemaal nieuwe meubelen -.’

‘Hè nee, ik vind 't gezellig zooals we 't hebben,’ Rudi keek behagelijk om zich heen, en trok de divankussens wat meer in haar rug.

‘O 't is gezellig,’ moest Miek toestemmen en ook haar oogen dwaalden door de kamer met 't rustige donkere dressoir waarop een tinnen kan met bloemen en wat oud blauw stond, de divan met de palmen doek, de lage armstoel van vader, waar Tom nu in zat, de poef bij de haard, en de open boekenkast, waar ze ieder hun eigen plank in hadden.

‘Of,’ zei Tom, ‘'t kon ook best geen erfenis zijn, maar een nichtje dat bij ons in huis komt.’

‘Zou ook dol zijn,’ vond Miek waardeerend.

‘En we hebben bijna geen nichtjes,’ aarzelde Rudi.

‘Nou ja, bijvoorbeeld de dochter van een oude schoolvriend van vader.’

‘Of de zoon,’ bedacht Miek, ‘en die wordt dan

Ella Vémor, Uit één gezin

(9)

smoor op mij, zoodat we in no time tot een gelukkig huwelijk gegroepeerd worden.’

Tom haalde minachtend de schouders op. ‘Je kan ook geen moment ernstig met jou praten, Miek,’ zei hij. Maar hij bekende maar niet, dat ook in zijn brein een romantische voorstelling geweest was van een ravenzwart nichtje met melancholieke oogen, en dat ze in hem haar toeverlaat vinden zou...

‘Ook niet onmogelijk is, dat het ouderpaar overweegt om jou naar een kostschool te sturen, Miek,’ bedacht Tom toen, ‘en dat nu vanavond de brief kwam, waarin een of andere strenge directrice schrijft dat ze haar opvoedkundige talenten op jou wil botvieren.’

‘Leuk is die. Nee zeg, of de goeie vader 't niet zelf af kan en hij daar geld voor uit zou geven. Wat ik je zeg, 't is een erfenis.’

En toen hoorden ze voetstappen op de trap en de stemmen van vader en moeder in de gang.

‘'t Tweeledig geheim nadert,’ zei Miek en toen zaten ze met z'n drieën gespannen te wachten.

‘Zoo,’ zei moeder, ‘zitten jullie daar zoo rustig met z'n drieën. Is Bob zoet naar bed gegaan.’

‘Zonder protest, lieverd,’ zei Miek.

‘Fijn,’ zei moeder en ging zitten. Ze spraken geen van allen, maar zagen zoo van terzijde naar moeders gezicht, daar was toch zooiets gelukkigs in.

‘Ik had de schat zoo wel kunnen zoenen,’ zei Miek later tegen Rudi, toen ze 't geval samen bespraken.

Ook vader straalde, maar op een heel andere wijze, meer uitbundig. Die ging ook niet kalm op een stoel zitten, maar liep heen en weer te ijsbeeren. Alle teekenen wezen erop dat er groote dingen te gebeuren stonden.

‘Ja,’ zei vader, toen hij eenige malen de kamer op en neer was geweest, ‘jullie zullen er wel van ophooren.’

Ella Vémor, Uit één gezin

(10)

‘Bij voorbaat ja,’ zei Miek, ‘zegt u 't maar dadelijk, is 't een erfenis.’

‘Maar kind,’ zei moeder, of er iets onbehoorlijks was in Miek's veronderstelling.

‘Ik wist wel dat dàt nonsens was,’ knikte Tom.

‘Toe, laat vader 't nu maar zeggen,’ vroeg Rudi.

‘Als ik dan even aan 't woord kan komen,’ vervolgde vader, ‘dan wilde ik jullie mededeelen,’ even een indrukwekkende stilte, ‘dat ik vanaf één September directeur zal zijn van een fabriek in Veldenaar -.’

't Was werkelijk verpletterend, zelfs Miek kon geen woorden vinden - de goeie vader - directeur!

‘'t Is - 't is reusachtig,’ zei Tom toen ‘ik vraag me af, hoe komt u daar zoo ineens aan.’

‘Laat dat maar aan je vader over, jongen.’

‘'t Is heerlijk vader,’ zei Rudi en ze gaf hem een kus.

‘Vader z'n illusie, hè,’ knikte moeder blij, ‘eindelijk vervuld.’

‘'t Is bijna plechtig,’ stamelde Miek, ‘maar zeg, wordt dat dan verhuizen en krijgen we het grandioos? En waar ligt dat Veldenaar toch?’

‘Een klein dorpje ergens in de achterhoek,’ zei vader, ‘ik ben er geweest, een prachtomgeving. Je moeder vindt het heerlijk.’

‘O vader, wat fijn,’ Rudi's gezichtje leefde op, ze kreeg een kleur van vreugde,

‘heelemaal buiten, en o ik hoù zoo van kleine dorpjes -.’

‘Hm,’ zei Miek alleen.

En Tom zei heelemaal niets, maar keek zijn zuster even aan.

‘Iets als de doofpot,’ informeerde Miek voorzichtig.

Maar vader merkte de minder enthousiaste vraag niet eens op.

‘We moeten er natuurlijk nog een huis vinden, 't is er een heel typische verhouding, weet je. Nog

Ella Vémor, Uit één gezin

(11)

zooiets als een oude heerlijkheid. Het heele plaatsje hoort bijna aan de eigenares van de fabriek. Zelf woont ze op een groote, statige buitenplaats. Haar man is overleden en nu moest ze iemand hebben om zijn plaats in de fabriek te bekleeden.’

‘'t Klinkt wel dol romantisch,’ vond Miek - ‘Als 't alleen maar niet zoover van Amsterdam af was.’

‘Amsterdam,’ deed Rudi verachtelijk.

‘Maar vader, wat maken we eigenlijk,’ vroeg Tom ter zake.

‘Papier, jongen.’

‘Ik kan 't niet op gewoon,’ zei Miek, ‘'t is te veel ineens, zeg Paps houden we een auto.’

‘Dacht je heusch dat ik zoo dwaas zou zijn. We zijn maar niet plotseling richards, wat denk je wel. Natuurlijk is 't wel een groote vooruitgang.’

‘Hoe gaat 't met onze studie,’ vroeg Tom wederom practisch.

‘Dat probleem hebben we al opgelost. Er is een stad in de buurt, waar jullie de H.B.S. kunnen bezoeken.’

‘Dus spoorstudent?’ concludeerde Miek.

‘Precies.’

‘Vindt u 't fijn, moes?’ vroeg Rudi.

‘Kindje, kan je dat nog vragen. 't Lijkt me voor ons allemaal gewoon het beste wat gebeuren kon. Vader in zijn element, en voor Bopje zoo heerlijk gezond en Rudi, die zooveel van buiten houdt. En voor Tom en Miek veel beter, op jullie leeftijd is de stad niet goed voor je. Jongens we zullen het er zoo fijn hebben.’

Moeder stak hen allen aan, zelfs Miek en Tom die 't dorpje's-idee maar niet dadelijk konden verwerken, werden meegesleept.

‘Wat zullen we er heerlijk kunnen wandelen,’ zei Rudi.

‘En fietsen en misschien is er wel een tennisbaan,’ vond Tom uit.

Ella Vémor, Uit één gezin

(12)

‘De heele zomer hebben we zeker logé's,’ bedacht Miek, ‘dat lees je altijd in boeken.

Ik mag wel al mijn vriendinnen vragen, hè moes.’

‘Zonder uitzondering,’ lachte moeder.

‘Maar die draak Elly niet,’ vond Rudi.

‘Alleen voor de ophak, twee dagen,’ gnuifde Tom.

‘Hè vader, beschrijf ons eens de omgeving?’ vroeg Rudi.

Vader die niet aan overmaat van poëtisch gevoel leed, begon zich toch van deze moeilijke taak te kwijten.

‘Nou, er zijn veel bosschen hè, en dan is er de hei ook nog en ik zag weilanden met koeien. En 't kerkje ligt midden in 't bosch. Je ziet bijna geen huizen, 't zijn allemaal boerderijen die verspreid liggen bij 't bosch. Ja en dan is er de fabriek, ook in 't bosch, oud, maar toch, er is wat van te maken. Je merkt dat de boel verwilderd is. Volgende week gaan moeder en ik er heen om naar een huis uit te kijken.’

‘Toch niet een boerderij ergens in 't bosch?’ vroeg Miek.

‘Wie weet 't,’ deed vader duister, ‘veel huizen zijn er in ieder geval niet.’

‘O moeder wat dòl,’ zuchtte Rudi. Ze was gewoonlijk niet heel uitbundig, maar nu straalde haar gezichtje.

Moeder knikte haar eens toe. ‘Wat voor jou, hè meid.’

‘Ik weet zelf nog niet goed, hoe ik 't vinden moet,’ twijfelde Miek en Tom knikte nadrukkelijk dat hij het met deze zienswijze eens was.

‘Doet er trouwens ook niet toe,’ zei vader en dat was weer eens een van zijn vervelende gezegden, vond Miek. Je zou bijna iets onaardigs gaan zeggen over die papierfabriek, maar de stemming was te stralend om daarmede aan te komen, dus

Ella Vémor, Uit één gezin

(13)

hield ze wijselijk haar mond dicht, wat een heele toer was voor Miek.

‘En nu moeten jullie naar bed jongens,’ zei moeder, ‘'t is al over tienen. Denk je eraan Rudi, jij hebt morgen de vroegbeurt voor 't ontbijt.’

‘Ja,’ zei Rudi, maar 't drong niet tot haar door, ze liep al in de bosschen van Veldenaar, ze woonden al op een oude boerderij met rieten dak, en een wit geitje...

‘Denk je aan de havermout voor vader, kind, niet aan laten branden hoor.’

‘Ja moeder.’

Boven in bed, bespraken de meisjes samen nog eens de toestand.

‘Hoe langer ik erover denk, hoe zaliger vind ik het,’ zei Rudi.

‘Gek, bij mij precies andersom. Kind goed beschouwd wordt 't een heel ding. Wij stadsmenschen die daar op zoo'n gat overgeplaatst worden - 't mag dan voor vader een bof zijn, voor ons wordt het de doofpot, dat begrijp je zoo.’

‘Maar buiten wonen lijkt me juist zoo zalig.’

‘Ja joù, omdat jij toch al zoo'n stil, heilig wezen bent, dat genoeg heeft aan boomen en zoo. Maar ik, nou, waar blijft mijn leuke tennisclub, waar mijn dansles, waar de knusse school, en dan, je vergeet Freek -.’

Rudi antwoordde niet dadelijk, ze kon zich eenvoudig niet in Miek's gedachten verplaatsen, voor haar was het heele geval één groot geluk.

‘Nou ja -,’ zei ze vaag.

‘Nou ja,’ viel Miek uit, ‘omdat jij nu eenvoudig niet weet wat liefde is, omdat je een te groote droogstoppel bent -.’

‘Dat gedoe,’ zei Rudi, ‘'t is toch immers nonsens.’

Dat trof doel. Miek ging rechtop in bed zitten, en schudde de korte haren, dat ze voor haar oogen vielen. ‘Gedoe, gedoe - Freek en ik loopen al serieus drie maanden met elkaar, dus -!’

Ella Vémor, Uit één gezin

(14)

‘Lang,’ vond Rudi, zonder interesse, ‘hij vindt toch wel iemand anders, als je weg bent.’

‘Met jou valt niet te praten,’ zei Miek en draaide zich boos naar de muur.

Ze zwegen beiden, maar de gedachten sponnen door aan de nieuwe, onbekende toekomst, zoodat er vooreerst van slapen niets kwam. Bij Rudi werd 't een steeds grootere vreugde, een ideaaltoestand, de stilte van het bosch, de groote deel van de boerderij, een boomgaard die altijd bloeide.

Terwijl bij Miek de voorstellingen al zwartgalliger werden, en tranen niet ver af waren. Een brievenliefde met Freek leek ook al zoo saai, en ze hield zoo van dansen, en op zoo'n dorp woonden natuurlijk niets als vreeselijk stijve menschen...

De slaap maakte een einde aan idealen en sombere voorstellingen.

Ella Vémor, Uit één gezin

(15)

Hoofdstuk II

En zoo waren 't nu ineens de laatste maanden in stad, de laatste maanden in 't huis, waar ze nu al tien jaar woonden, waar Bob geboren was en Miek nog voor 't eerst naar school was gegaan.

Een paar dagen na het avondgesprek waren vader en moeder samen naar Veldenaar getogen, om een huis te zoeken. Ze hadden allemaal gevraagd om mee te mogen gaan, maar vader was zonder pardon. Moeder en hij wilden op hun gemak en zonder inmenging van de kinderen een huis uitzoeken.

‘'t Zal me wat wezen,’ had Miek verachtelijk gezegd. Maar Rudi was niet bang voor 't resultaat, die hàd 't huis al in haar gedachten, en 't eigen kamertje ook, ergens op zolder, met een wijd uitzicht over velden en een klimroos, die rankte om 't raam.

O, om daar 's avonds in de vensterbank te zitten en naar de verre sterren te zien en naar de stilte te luisteren.

Tom liet zich over de heele questie niet veel uit, bij gesprekken over het onderwerp werkte hij veel met dubieuse gebaren, schouderophalen, vage woorden als - de toekomst zal 't leeren - volmaakt

Ella Vémor, Uit één gezin

(16)

zal 't wel nooit worden - en - je weet wel wat je hebt en niet wat je krijgt.

Tom had namelijk zijn houding nog niet gevonden, niet in deze questie en niet in 't leven, zoodat hij in interessante vaagheid zijn toevlucht zocht.

Na een lange dag van wachten in spanning, kwamen vader en moeder boordevol nieuws thuis.

‘O kinderen,’ zei moeder ‘'t is een droom, 't is ongelooflijk.’

‘De fabriek?’ vroeg Tom onhandig.

Maar niemand lette op de dwaze vraag.

‘Dus u hebt een huis?’ vroeg Miek.

‘Is 't een boerderij?’ vroeg Rudi.

Moeder schudde 't hoofd, en zette haar hoed af. Ze zag er doodop uit, wit en met lijnen om haar mond, maar de oogen waren vol gelukslichtjes.

Vader wilde toen dadelijk met het resultaat aankomen, maar moeder belette dat.

‘Nee vent, laat mij nu vertellen.’

En terwijl ze langzaam 't kopje thee, door Miek ingeschonken, uitdronk, gaf ze een uitgebreid verslag, de treinreis, de aankomst, de boerderij aan den hoofdweg met de groote boomgaard.

‘Maar het was te klein, zie je, boven een kamer en een afgetimmerd hokje.’

‘En toen moeder -,’ drong Miek popelend aan.

‘Nu, toen zijn vader en ik heel vriendelijk ontvangen door de weduwe, die op 't groote huis woont. 't Was net een boek, hè man, die groote hall, en al dat oude blauw, en zag je die groote klok wel -.’

‘Maar moeder 't huis, - òns huis,’ maande Rudi.

‘O ja, nu toen zei die mevrouw dat 't wel heel moeilijk zou zijn om een geschikte woning te vinden, maar dat er nog een groote villa midden in 't bosch lag en dat we die wel tegen billijke prijs konden huren. - Daar zijn we toen heengegaan - nu en die villa hebben we gehuurd. Kinderen, zoo iets idylisch kun je je gewoon niet voorstellen, een groote vijver,

Ella Vémor, Uit één gezin

(17)

in 't bosch en daarvoor het witte huis met een grooten tuin er omheen. Ik kan 't me nog niet begrijpen dat wij met z'n allen daar zullen wonen.’

Ze waren allen meegesleept door moeder's enthousiasme, zelfs Miek kreeg er pleizier in, bedacht al welke vriendin ze er 't eerst te logeeren zou vragen en Rudi liet dadelijk 't rozenomrankt zoldervensterke schieten, voor dit nog wijder aspect.

‘Een vijver, fijn,’ zei Tom, ‘dan ga ik iederen dag zwemmen.’

‘En er zit veel visch in ook,’ wist vader te vertellen. ‘Karpers, hoorde ik.’

‘O, 't wordt middeleeuwsch gezellig. - Ze leefden van de jacht en van de vischvangst -,’ zei Miek.

‘Dat deden de Batavieren ook, hoef je de middeleeuwen niet voor aan te boren,’

zei Tom.

‘Vertel eens Moes, is 't groot, ons huis?’ vroeg Rudi.

‘Nu, je hebt eerst de entree met garderobe, keurig, en dan een groote hall, witgeschilderd, aardig voor een buitenhuis, we zullen er veel bloemen neerzetten.

En dan een zijkamer, en een groote suite. Ja, onze meubels zullen daar wel in verdrinken.’

‘Zalig om te dansen,’ bedacht Miek.

‘We nemen er toch radio, hè vader?’ vroeg Tom.

Vader, ook weg in toekomstdroomen; hij liep al in de fabriek, verbeterde, herstelde, zocht naar nieuwe methoden, knikte vaag.

‘Zeker, zeker jongen.’

‘En boven, moes?’

‘Boven voor jullie ieder een eigen kamer, voor Bob een klein zijkamertje naast de onze, en voor Tom een ruime kamer op zolder.’

‘Dat we nu ineens menschen van standing zijn,’ zuchtte Miek.

Van dien dag af was de verhuizing en wat daaraan vast zat een bijna dagelijksch onderwerp van gesprek. Moeder had 't druk met nieuwe gordijnen maken,

Ella Vémor, Uit één gezin

(18)

vader worstelde in de avonduren met dikke boeken over papierfabricage en houtsoorten en Tom en Miek waren door een ware uitgaanswoede bezeten. Eind Augustus zouden ze verhuizen en er waren nog zooveel gezellige plannetjes, die afgewerkt moesten.

Ook met Freek wilde Miek zooveel mogelijk uit. Ze had hem 't nieuws nog maar niet verteld, Freek zat voor zijn eind-examen en je kon nooit weten, als hij 't zich eens erg aantrok... Ze was, wat haarzelf betrof, tot een heel gewichtig besluit gekomen.

Als ze wegging moest 't ook meteen maar uit zijn tusschen haar en Freek. Wat had je aan al dat brievengeschrijf - en neem eens aan dat 't een leuke nieuwe school was, gunst je kon nooit weten of je dan niet een ander ontmoette, die je aardiger vond, dan Freek uit de verte. Dus stelde ze de mededeeling van haar vertrek uit Amsterdam maar zoolang mogelijk uit.

't Was in de tennisclub dien zomer een dolle boel. De eene fuif schakelde zich aan de andere. Ze waren door een danswoede bezeten en als 't maar even kon met 't weer werden er Zondags roeitochten of pic-nics georganiseerd.

En Miek wilde van al die vreugd liefst zoo min mogelijk missen.

‘Kindje, we zien je gewoon niet meer thuis,’ zei moeder en Miek voelde 't verwijt best.

‘'t Is voor 't laatst, moeder-mijn,’ pleitte ze ‘en ik hou er zoo van, laat me nu maar.’

En met een zucht - liet moeder haar maar -. Wat een zegen, dacht ze, dat we naar buiten gaan, dan is die opgeschroefde pret vanzelf uit. Ze had er zoo 't land aan, de meisjes pretjes te verbieden, maar 't werd te bar. Miek kende maar één gedachte als ze thuis was; om zoo gauw mogelijk weer weg te komen. En op die vriendinnen van tegenwoordig had ze 't ook al niet begrepen, wijsneuzige bakvisschen met

poederdoosjes en zijden kousen. Vreemd, dat

Ella Vémor, Uit één gezin

(19)

Rudi zoo totaal anders was, die aardde meer naar haar. Ruud en zij, wat konden ze heerlijk praten, illusies maken, samen zoeken naar wat goed en nobel was in 't leven.

Toch was ze te ernstig voor een meisje van haar leeftijd, ze mocht best iets hebben van Miek's joligheid, en die wat van Rudi's ernst. Maar, hoe het ook zij, aan 't al te dolle uitgaan van Miek moest een eind komen. Ze sleepte Tom mee, en daar deugde het al evenmin voor.

Een paar keer verbood moeder Miek uitdrukkelijk om te gaan, dan bleef ze thuis met een kwaad gezicht en tegen Tom sprak ze alle wrevel uit.

‘Dat ze haar dat nu niet gunden, terwijl 't juist voor 't laatst was. Als ze zich op dat gat begraven gingen, was het toch uit met alle pleziertjes.’

Tom was 't met Miek eens, die vond ook, dat 't vrijheidsbelemmering was.

Vader was zenuwachtig die dagen. En dus was het dien tijd botserig in huis. Dat werkte natuurlijk terug op Bob, die werd dwars en brutaal, o allerdolst en grappigst brutaal natuurlijk, Miek genoot ervan als hij tegen vader zei: ‘Hou je mond, jou vervelende aap,’ maar openlijk mocht er vooral niet om gelachen worden. Bobje's broekje had er dus ook al van te lijden, dat werd af en toe uitgeklopt als de jongeheer er nog in zat. Dat gaf dikke tranen, en zoo'n geschreeuw, dat de bovenburen op de grond bonkten.

Nou ja, dat waren zure, vervelende menschen. Gelukkig dat ze daar in Veldenaar geen last meer van zouden hebben.

De tijd van de examens droeg er toen ook nog wat toe bij, om de gemoederen in beweging te brengen, zoodat moeder in stilte hevig verlangde naar de rust van 't groote, witte huis in Veldenaar. In al de herrie van de zomersche stad en de

bereddering met de kinderen leek dat daar een eldorado. Gelukkig kwamen ze allen door hun examens, dat gaf een vroolijke

Ella Vémor, Uit één gezin

(20)

avond thuis. Ze mochten de vrienden en vriendinnen uitnoodigen en tot twaalf uur dansten ze zalig. Zelfs vader en moeder zwierden in een ouderwetsche wals mee.

Allerdolst, zooals ze dat vroeger deden, in een verwoedde vaart als maar in de rondte.

Later probeerden ze het allemaal zoo na te doen, maar 't lukte niet, 't werd een getol en gegier van belang. Maar leuk was 't avondje geweest. Miek knuffelde er moeder 's avonds voor.

‘Lieverd, 't was toch zoo zalig. Bij ons zijn zulke avondjes altijd gezellig, hoe zou 't toch komen?’ en toen dacht ze er plots aan, dat zulke avondjes, nu wel voor goed uit zouden zijn en ze kreeg een steek door haar hart. ‘Moek, er is volgende week een fuif op de tennisbaan, met lampions en zoo, toe màg ik? In Veldenaar heb ik nooit meer zooiets, laat me nu nog genieten?’ 't Werd met de noodige smeeking in haar stem gevraagd, ze keek op haar liefst met 't schalksche gezichtje scheef en de armen om moeder's hals.

‘Nou, vooruit dan,’ stemde moeder toe, tegen haar zin. 't Loon was een regen van zoenen. En moeder, die zich heusch ernstig had voorgenomen, dat 't met die

avondfuiven uit was, moest 't maar met zichzelf in 't reine brengen, dat ze nu weer haar toestemming gegeven had. O, maar 't kind genoot er zoo onbedaarlijk van en ja, in Veldenaar zou het werkelijk uit zijn met dat soort pretjes.

Met ongeduldig verlangen tegemoet gezien, brak de fuifavond van de club aan.

Miek was buiten zichzelf van voorpret. Aan Rudi, die ze er bij gebrek aan een andere toehoorster over spreken moest, zei ze de avond te voren. ‘Zie je en aan 't eind zeg ik dan tegen Freek dat 't uit moet zijn, want als we nu toch weggaan, is 't maar veel beter, anders raakt 't na een paar maanden brieven schrijven toch af.’

Rudi, die er haar eigen, stille illusies op na hield, zei: ‘En je zei dat je van Freek hield.’

Ella Vémor, Uit één gezin

(21)

‘Nou ja, dat doè ik ook. Maar daar schieten we toch niets mee op. En op den duur vind ik hem, geloof ik, toch ook wel wat zeurig. Laatst, op een avondje bij Elly, was hij zoo jongejuffrouwachtig bezig om limonadeglaasjes op 't buffet te zetten, toen dacht ik ineens, hè, eigenlijk vind ik hem toch wel een braaf soort van een ventje.’

‘Ik snap jou niet, Miek.’

‘O, ik jou ook niet. Mijn vriendinnen zeggen zoo dikwijls, wat is die zuster van jou er toch voor eentje. Je ziet er heusch wel leuk uit ook - als je nou een monster was -.’

‘Wat heeft dat er nu mee te maken.’

O, een heeleboel natuurlijk.’

Daar Rudie niet op verdere uitleg aandrong, gingen ze toen maar slapen. Dergelijke gesprekken werden altijd gevoerd van bed tot bed in 't veilige donker van de meisjeskamer.

Gewapend met haar racket, er zou tot de schemering eerst nog gespeeld worden, trok Miek er op uit. Tom, die lid van dezelfde club was, ging al eerder om te helpen met 't versieren van 't tennishuisje. Hij was commissaris van materieel en dus verplicht assistentie te verleenen.

En wat die plichten betrof, men kon verder van Tom zeggen wat men wilde, was hij paraat.

Samen met Elly en Jeanne, de vriendinnen die in de buurt woonden, deed Miek haar entrée op 't tennisveld. Er werd gezellig wat rond geneusd, limonade, een doos gebakjes, hm, een paar flesschen wijn zelfs, moest moes weten. 't Trouwe

gramophoontje met de overbekende dansplaten stond ook klaar en kleurige lampions hingen om het terrasje voor het tennishuisje. 't Zag er alles intens dòl uit.

Maar gespeeld moest er worden tot 't donker werd, dus na een haastig tossen ging de de eerste double 't veld op.

Miek, die niet meespeelde, zat in een rieten stoel

Ella Vémor, Uit één gezin

(22)

en liet zich door Wim Jansen een sigaret aanbieden. Even later kwam Freek en voegde zich bij hen. Hij was een lange, wat bleeke jongen met donker haar.

Er was een tijd geweest dat Miek hem onuitsprekelijk knap vond, maar hoe ze ook haar best deed, ze kon tegenwoordig daar maar niet meer over in verrukking raken.

Freek kwam naast haar zitten en begon een fluis-

Ella Vémor, Uit één gezin

(23)

terend gesprek. Hij had nog op haar gewacht, ze zouden toch samen gekomen zijn, 't was flauw om hem zoo voor niks -.

‘Nou ja,’ zei Miek ongeduldig, ze had totaal geen zin om haar avond door geleuter van Freek te laten bederven, ‘een misverstand, je bent er veel te zwaar over, ik zit hier toch. Als ik nu eens niet gekomen was.’

Maar Freek bleef gepiqueerd doen. Zie zoo, dacht Miek, net goeie aanleiding om na afloop er een eind aan te maken.

Toen de schemering inviel, werden de lampions aangestoken, 't gramophoontje zette een van zijn dierbare fox trots in en de pret begon. Dansen op de groote oppervlakte der tennisbaan, geen dringen, geen benauwde lucht. Hier en daar een schuifelend paartje, boven je aan den hemel wat sterren - en bij 't huisje de lichte lampions - O, 't was een zaligheid. En daarna de pret om het wankele ijzeren tafeltje, waaromheen alles wat zitplaats was, stond aangeschoven, het gewichtig doen met de flesschen wijn, de taartjes waarvan je een oneindig aantal op kon. En dan samen zingen, al de jolige Engelsche deuntjes van de laatste tijd. Eindelijk een algemeen gezelschapspel in een groote kring, op de bijna duistere tennisbaan. Het was voor Miek alles honderd procent pret en omdat ze een zieltje zonder zorg was, dacht ze er niet aan, dat ze om uiterlijk elf uur thuis moest zijn, en evenmin aan het gesprek met Freek dat wachtte. Ze was als gewoonlijk de drukste, joligste, van allen, altijd klaar met een raak antwoord, nooit te moe voor een dans.

Het flauwer, kwijnender branden van de lampions bracht een van allen op 't idee om te kijken hoe laat het was. Al over elf.

Er moest aan opbreken gedacht worden. Dan nog een laatste dansje - toen nog een allerlaatste - toen het opruimen van de boel - eindelijk ging een lange uittocht van fietsen, met dwaallichten de stil

Ella Vémor, Uit één gezin

(24)

geworden straten door. Telkens viel er iemand af, de rij werd korter en korter, eindelijk fietsten Miek en Freek samen alleen. Tom was nog even met een vriend mee, om de geldelijke affaire te regelen.

Op 't oogenblik dat ze daar zoo alleen fietsten kreeg Miek het dadelijk benauwd.

't Was toch wel naar ook, die goeie Freek, en ze hadden nog zoo fijn gedanst samen.

O, dat dat verfoeilijke plan, om naar Veldenaar te gaan, niet waar mocht wezen.

Freek was stil. Miek zag wel in dat ze pardoes moest beginnen, anders kwam er niet van. Ze naderden al bedenkelijk dicht hun huis.

‘Ja, ik heb je eigenlijk iets geks te zeggen,’ begon ze toen maar.

‘Geks? Hoe bedoel je.’

‘Nou, dat mijn vader directeur is geworden van een papierfabriek, ergens in Veldenaar.’

Hij begreep haar totaal niet. ‘Waarom is dat gek,’ zei hij ‘en wat heb ik daarmee te maken.’

‘We gaan natuurlijk daarheen verhuizen, en 't is vreeselijk ver weg.’

Er begon iets te dagen bij hem. ‘Dat is lam,’ zei hij. ‘Wat zullen we elkaar dan weinig kunnen zien.’

‘Ja, dat is 't em juist.’

‘Hoe bedoel je.’

Miek zag eens naar de stille, stomme huizenrijen, de volgende straat waren ze er al.

‘Nou, ik dacht zoo, 't is dan beter dat het maar meteen uit is tusschen ons, vind je ook niet.’

Freek antwoordde niet dadelijk. Toen sprong hij van zijn fiets af en Miek, een beetje beverig in haar beenen, volgde zijn voorbeeld.

‘Dat is een leuke mop zeg, dat is - ik moet zeggen -’ hij bleef in zijn woorden steken. Bij het schijnsel van een lantaarn zag Miek zijn booze oogen in een wit gezicht.

O zielepoot, zielepoot, dacht ze, wat moet ik toch beginnen.

Ella Vémor, Uit één gezin

(25)

‘'t Zat dan wel diep bij jou -,’ na een pijnlijke stilte kon hij deze woorden uiten.

‘Nou ja - maar zeg nu zelf Freek, 't is een vreeselijke uithoek en als we elkaar dan toch nooit meer kunnen zien -.’

‘Nooit meer - er bestaan toch treinen. Maar je wil wel van me af, dat heb ik trouwens best gemerkt.’

‘Dat is niet waar. Als we in Amsterdam waren gebleven -.’

‘Nonsens, als je om elkaar geeft, dan blijft 't aan, ook al moest je naar Amerika.’

Miek haalde even de schouders op, als Freek zoo dwaas begon.

‘Maar 't is in orde hoor,’ ging hij verbitterd verder. ‘Als je zoo bent, dan geef ik ook niks om jou. 't Is dan toch waar wat ze zeggen, dat je zoo'n flirt bent.’

Dat trof doel. Miek kwam een stap nader.

‘Ik - een flirt! O, hoe kan je -! Dat is dun van je, om zooiets te zeggen, omdat ik warempel nog het meeste aan jou dacht, dat 't voor jou niet prettig zou zijn om een meisje te hebben dat zoover weg zit.’

Freek negeerde die woorden. Met de handen in zijn zakken, geleund tegen zijn fiets, begon hij zacht, te fluiten. Miek stond er bij en wist zich geen raad.

‘Toe Freek,’ zei ze, ‘trek 't je niet zoo aan.’

‘Ik me aantrekken? Maak je om mij geen zorgen -’

‘Zie je, 't was toch over een poosje uitgegaan, dat weet ik zeker, je kan niet altijd met brieven schrijven aan den gang blijven.’

‘O jawel, dat begrijp ik volkomen.’

Miek wist geen woorden meer. Doodeng om zoo maar stil tegenover elkaar te staan. Hè, en 't was zeker al vreeselijk laat, thuis zou er ook wat opzitten. Nou ja, ze kon toch hier maar niet tegenover Freek blijven staan, dat griezelige fluiten ook.

Waarom kon hij 't nu ook niet een beetje genoegelijk opvatten.

Ella Vémor, Uit één gezin

(26)

Ze hield niets van zoo'n tragisch gedoe, en toch werd ze zelf ook een beetje wee om haar hart.

‘Nou Freek,’ zei ze eindelijk haperend, ‘dan ga ik maar, hé.’

‘Dat zou ik zeker doen -,’ hij verroerde geen vin, staarde regelrecht in 't helle lantaarnlicht. Er was iets verlorens - iets zoo eenzaams in zijn oogen, dat 't Miek ineens kropte in haar keel.

‘Dag dan,’ zei ze en stak haar hand uit. Hij zag 't niet, en langzaam liet ze de hare weer zakken.

Met een zielig gevoel liep ze alleen de straat uit. Toen ze bij de hoek omkeek stond hij daar nog precies zoo.

Even schemerde het bewustzijn in Miek's luchtig zieltje, dat al die jolige pret van een vriend hebben, en ik loop met die, en de interessante afspraakjes, voor sommigen van hen dieper en ernstiger was, dan ze ooit had kunnen vermoeden. En o, wat was het naar om te weten dat een ander nu verdriet had om je. Het heele plezier van die vroolijke avond was er af, en nu wachtte haar thuis nog een genoegelijk onderhoud met een of alle twee der ouderen.

't Leven was moeilijk!

Diezelfde avond zaten Rudi en haar moeder voor de wijd opengeschoven ramen en zagen uit in de nu stille straat. Af en toe tripten daar de voetstappen van een

voorbijganger, en zoo stil was het, dat je kon hooren, wanneer er in de buurt gebeld werd.

Ze hadden beiden een poos gezwegen. Moeder staarde over de krant heen, en Rudi's oogen dwaalden ver weg van de bladzijden van haar boek.

‘Zeg Moes, we denken vast aan 't zelfde,’ zei Rudi ineens.

‘Dat zou nog zoo onmogelijk niet wezen, kind.’

‘Ik zat te denken,’ zei Rudi ‘dat we op zoo'n avond als nu heerlijk een eind om zouden loopen door 't bosch, als we al in Veldenaar waren.’

Ella Vémor, Uit één gezin

(27)

‘En ik stelde me voor,’ vervolgde moeder ‘dat we de theeboel op het terras zouden halen en stilletjes uitzien over de vijver.’

‘Dat is wat anders, hè Moek, dan te zitten koekeloeren voor zoo'n opgeschoven raam. Wat zullen we genieten.’

‘Dat denk ik ook, tenminste jij en ik en kleine Bobbeman. Ik ben wel bang dat 't voor Miek en Tom een heele dobber wezen zal.’

‘Ja. Zeg Moek waarom zijn Miek en ik toch zoo verschillend. Dat is toch wel gek, als je twee zusters bent.’

‘Ja kind, dat vraag ik mezelf zoo dikwijls af. Jullie krijgen toch precies dezelfde opvoeding. In ons gezin probeeren we alles nog zoo eenvoudig mogelijk te houden.

Van dwaze moderne toestanden houden vader en ik niet, dat weet je. En daar heb je nu Miek, die een en al moderniteit is, die niets heerlijkers weet dan pret maken en uitgaan, die alles wat even dieper dan de oppervlakte gaat, vervelende nonsens vindt, terwijl jij 't andere uiterste bent. Soms zou ik jou toch ook wel eens een beetje baldadig vroolijk willen zien, kind.’

Rudi antwoordde niet dadelijk. In 't weifelend avondlicht zag moeder haar gezichtje peinzend, 't lichtblonde haar dat in slakkenhuisjes bij de ooren was samengevat lag als een strakke omlijsting, om het fijne gezichtje. Moeder dacht soms, in Rudi's oogen was een stukje hemel verzonken, blauwe, stralende zomerhemel.

‘Ik geloof Moes dat ik dat wel nooit zal wezen. Ik heb er heelemaal geen behoefte aan, ziet u. Maar ik kan wel ontzettend gelukkig zijn soms, dan weet ik niet waar ik heen moet van al 't geluk dat in me is. Nou ja, ik zeg 't misschien raar. 't Komt door kleinigheden. Zelfs wel eens van een orgel op straat, of als ik een vers lees, dat ik mooi vind.

Weet u wat ik maar 't liefst zou willen, zoo maar

Ella Vémor, Uit één gezin

(28)

in me zelf stilletjes gelukkig zijn en nooit nare dingen hoeven doen, en geen school.’

‘Maar daar ben je niet voor op de wereld gekomen meiske. Jij en ik weten toch dat God ons allen een taak gegeven heeft. Stil in je zelf gelukkig zijn mag alleen maar als we dat door arbeid verdiend hebben.’

‘Dat weet ik wel, maar het is soms zoo moeilijk.’

Er ging een deur open en mijnheer Vervoort trad binnen.

‘Zoo aan 't schemeren? Is er nog een kopje thee voor me.’

‘Wel zeker, vent. Want een prachtavond hè. Kom je wat rustig bij ons zitten.’

‘Ja, ik ben nu zoover klaar voor vanavond. Zullen we 't licht nu niet aansteken, dan lees ik mijn krant nog even.’

Met 't aanknippen van 't licht was de intieme sfeer van de schemerende avond dadelijk verbroken. Het halflicht buiten deed nu ongenoegelijk bij de helle electrische schijn. En al heel gauw zei Rudi, dat ze nu maar naar bed ging.

Vader en moeder bleven alleen, ieder verdiept in eigen lectuur. Tegen elf uur ging moeder opruimen en maakte wat boterhammen klaar voor haar twee fuifnummers, die konden nu ieder oogenblik komen. Ze zouden wel honger hebben van zoo'n avond in de open lucht.

Toen ze daarmee klaar was, bleef ze de krant nog wat doorzien. 't Was tien over elf, ze verwachtte ieder oogenblik 't geluid van de bel.

Om tien voor half twaalf sloot vader zijn boek, keek op zijn horloge en liep naar 't raam om de straat af te kijken.

‘Dat is toch te gek,’ zei hij ‘zulke kinderen nog, en dan zoo laat. 't Is dwaasheid om zooiets toe te staan.’

Moeder zweeg. Ze had zichzelf de laatste tien minuten al verwijten genoeg gedaan.

Goed, al was

Ella Vémor, Uit één gezin

(29)

dat dan tegenwoordig de gewoonte om de jongelui maar hun gang te laten gaan, daarom hoefde zij daar toch niet aan mee te doen. En voor de zooveelste maal zegende ze het stille dorpje waar ze heen zouden gaan. Daar was tenminste geen sprake van opgeschroefde tennisfuiven.

Om half twaalf zei ze. ‘Ga jij nu maar naar bed, man, ik wacht wel.’

‘Nee, ik wacht ook. Ze zullen nu maar eens moeten ondervinden, hoe of ik denk over zoo'n brutaliteit.’ En toen ging werkelijk de bel.

Moeder haastte zich om open te doen. Een beetje bleek van moeheid, met verwarde haren, het racket onder zijn arm, kwam Tom binnen.

‘Waar is je zuster,’ bulderde vader hem toe.

‘Waar is Miek?’ vroeg moeder tegelijkertijd.

‘Miek? Is ze nog niet thuis. Dan zal ze wel dadelijk komen.’

‘Je weet zeker dat je meer dan een half uur te laat bent, hè,’ riep zijn vader. Tom had wel willen zeggen dat hij niet doof was, maar daar dit de stemming blijkbaar niet zou verbeteren, zweeg hij wijselijk.

‘Ik dacht tenminste dat je Miek niet alleen zou laten gaan,’ zei moeder verwijtend, de onrust trilde door in haar stem.

‘O, ze is niet alleen,’ zei Tom vaag.

‘Als je nu maar één ding begrijpt,’ zei vader, ‘dat 't uit is met die pretjes, dat zijn geen toestanden, en als andere ouders het permitteeren moeten zij 't weten, maar hier in huis is 't gedaan met die pret.’

‘Ja vader.’

‘En verdwijn dan nu oogenblikkelijk. Ik kan je bleeke gezicht niet meer zien.’

Tom liet zich dit geen tweemaal zeggen, en zorgde, dat zijn gezicht zoo spoedig mogelijk met hem achter de deur verdween.

De boterhammen die moeder klaar had gemaakt stonden onaangeroerd op 't buffet.

Ella Vémor, Uit één gezin

(30)

Wat kan een kwartier lang duren als 't bijna middernacht is en twee ongeruste menschen 't verschuiven van iedere minuut zien op de hangklok. Wel tien keer boog vader zich uit 't raam, maar de straat lag stil, de meeste huizen waren al donker, hier en daar nog wat lamplicht achter gesloten gordijnen. Moeder zat roerloos en luisterde gespannen naar een stap, 't gerinkel van een fietsbel.

‘Zal ik er maar eens op uitgaan?’ vroeg vader eindelijk.

‘Waar moet je zoeken. Laten we tot twaalf uur wachten.’

Stil was het weer in de kamer. De gedachten woelden. Er moet iets gebeurd zijn, dacht moeder, misschien was ze overreden.

En toen, eindelijk verlichting, ping, ping - de bel. Vader stormde het portaal op, moeder volgde.

Zoo zag Miek ze boven aan de trap staan, toen ze o, zoo langzaam naar boven kwam.

‘Kom hier,’ zei vader kort, en duwde haar de kamer binnen. ‘Waar heb jij gezeten.’

‘Ik - nergens - ik kom van 't tennisveld.’

‘Je broer is al langer dan een kwartier thuis.’

‘O ja dat kan wel, ik ging met een clubje.’

‘Miek, je zou om elf uur thuis zijn,’ mengde moeder zich in 't gesprek.

‘Ja, maar de tijd is zoo omgevlogen, 't was om voor we 't wisten.’

‘Je hebt schandelijk misbruik gemaakt van ons vertrouwen en het is voor 't laatst dat ik je iets van dezen aard toesta,’ zei vader.

En moeder drong aan. ‘Hoe komt 't dat je zooveel later bent dan Tom.’

't Werd Miek te machtig. Ze had al zooveel te dragen vanavond en nu nog al die booze woorden. Ze moest getroost worden, inplaats van zoo afgesnauwd. Ze viel op een stoel bij de tafel neer en barstte in tranen uit.

Ella Vémor, Uit één gezin

(31)

‘Antwoordt me nu,’ zei moeder, onbewogen door deze droefheid.

‘Ik - ik heb vanavond - mijn verloving verbroken,’ bracht ze er snikkend uit. Ineens vond ze dit ook werkelijk iets vreeselijk verdrietigs, die arme Freek, die daar maar zoo stond, en ze had toch zooveel om hem gegeven -.

‘Je wàt?’ vroeg vader en deed een stap nader. Maar er kwam geen ander antwoord dan hevige snikken.

‘Verstond ik goed, dat ik je verloving hoorde zeggen.’

Miek knikte en wreef heftig met de zakdoek over de oogen en neus.

‘Kind, ben je nu heelemaal niet wijs. Wie praat er al over verloving. Je bent een nest geworden, een opgeblazen bakvisch, en nu één twee drie ophouden met dat gebulk, hè, ik verdraag die comedie niet. Die jongen en jij, je verdient een pak slaag, daar!’

Vader zweeg, buiten zich zelve van drift. Miek zweeg ook, verpletterd door zooveel vreeselijks. Moeder ging naast Miek zitten en pakte haar hand, die op tafel lag. Ze zag haar in 't behuilde gezichtje, dat nog zoo kinderlijk was met de warrige haren, 't ronde kinnetje en de dikke tranen, die af en toe stilletjes neerdrupten.

‘Je weet heel goed dat je er niet zoo'n verdriet over hebt dat je je vriendje zijn afscheid gegeven hebt, Miek.’

Ze sloeg de oogen neer. Ineens wist ze dat moeder gelijk had, dat 't de tragische situatie was, en omdat ze zoo moe was, die 't onverwachte verdriet veroorzaakt hadden.

Ze knikte maar even.

‘Jij zit hier nu te snikken of je 't grootste onrecht is overkomen Miek, maar weet je wel dat je ons verdriet hebt gedaan vanavond, dat je het moeilijk

Ella Vémor, Uit één gezin

(32)

maakt voor ons om verder prettig en zonder dwang met je om te gaan. We zullen je voortaan absoluut dergelijke uitgangetjes moeten verbieden, en dat is voor jou, noch voor ons plezierig.’

‘Ik geloof ook wel dat ik er spijt van heb,’ snikte Miek, aan 't begin van een nieuwe tranenstroom. Ze voelde zich geradbraakt. En nou ja, 't kon haar toch niets meer schelen om nu niet meer te mogen, als ze naar Veldenaar gingen. Wat deed 't er alles toe - o en nu begon vader weer en ze was eenvoudig niet meer in staat om 't aan te hooren.

‘Mag ik naar bed?’ vroeg ze, dwars door vaders boetpredikatie heen.

‘Ga maar,’ zei moeder, maar toen Miek haar een zoen wilde geven, keerde ze zich om naar 't buffet. Stilletjes droop ze toen maar af naar haar kamer waar Rudi zalig rustig te slapen lag, de lange blonde vlechten op 't laken.

‘Ik benijd je bijna,’ zuchtte Miek, toen ze nog nasnikkend en snuitend onder het laken kroop.

Ella Vémor, Uit één gezin

(33)

Hoofdstuk III

Half Augustus begonnen zich al de eerste verhuissymptomen te vertoonen. De overgordijnen werden afgenomen om vernaaid te worden, een paar meubelstukken, die blijkbaar op een verhuizing hadden staan wachten om opgeknapt te worden, verdwenen naar de meubelmaker.

En toen begon 't langzaam maar zeker naar de chaos te gaan. Holle raamgaten zonder het knusse witte gordijntjes gedoe, een tafel waarop het kleed mankeerde, 't moest gestoomd, bedden zonder spreien en zoo meer. Tom had, om vooral niet te laat te komen, zijn hebben en houden al een week te vroeg ingepakt. Het was 't gewone huis niet meer, alles stond op losse schroeven. De kinderen Verhoef vonden het dòl. Zoo iets leuk Jan-Steenerigs.

Moeder, hoe graag ze ook naar 't dorpje ging, voelde toch wel even weemoed. De goede kamers, die hen zoolang herbergden, Miek die als een dreumes hier

rondgedribbeld had, Bob, die in 't huis geboren

Ella Vémor, Uit één gezin

(34)

was. Ze zag zijn wieg nog staan, daar in 't hoekje, en 't grappig babymannetje dat daarin had gelegen. Moeder had duizend lieve herinneringen, die vast zaten aan 't huis. Maar vader was, zooals Miek het uitdrukte: éen bonk illusie.

De avond voor de verhuizers zouden komen om te pakken, gingen ze vast stemming maken. De schilderijen werden afgenomen, alles wat verder tot de versiering van de kamer hoorde zetten ze bijeen, en toen was 't ineens de verhuisstemming in

optimaforma. Vooral toen ook de lampekap afgenomen werd en er een eng, schriel lichtje te bungelen hing dat de verschoten behangplekken onbarmhartig bescheen.

‘De laatste avond Moes dan moeten we fuiven,’ had Miek gezegd.

En hoewel 't nog wel niet de allerlaatste avond was, hadden ze toch besloten, dat ze hun afscheidsfeest en familie nu zouden vieren.

Morgen dan was het een hopelooze pan, zou al het eet- en drinkgerei ingepakt zijn en waren er 's avonds natuurlijk niets als vermoeide beenen en hoofden.

De afspraak was dat ieder voor een verrassing zorgen moest en dat de feestelijkheden 's avonds om half tien beginnen zouden. Toen er dus de

verhuisstemming was, er niets meer aan de wand hing en alles wat nu nog van zijn plaats gehaald kon worden tot positief ongerief aanleiding zou geven, gingen ze voor de tafel in de achterkamer zitten, en werd Miek als jongste uitgenoodigd met haar verrassing te voorschijn te komen. Bob telde hierbij natuurlijk nog niet mee, die lag veilig en wel te slapen in zijn bedje.

En dus werd Miek door vader plechtig uitgenoodigd met haar bijdrage tot 't feest ter tafel te verschijnen. De verrassing ritselde, kraakte, de verrassing was niet omvangrijk, ze kwam uit Miek's blouse. Een stapeltje toegevouwen schriftvelletjes, waarvan ze aan ieder van de aanwezigen er een uitdeelde.

Ella Vémor, Uit één gezin

(35)

‘Als jullie zoo goed willen zijn om op te staan en dit vers met luider stemme mee te zingen, wijze ‘O Tannenbaum,’ noodigde ze uit.

‘De benedenburen -,’ huiverde moeder even.

‘Daar malen we niet meer om,’ vond Tom. En dus stemden ze allen met het volgende lied in:

O Veldenaar, o Veldenaar Gij zijt vol schoone droomen.

De pipa die bereikt daar gauw Wat hij zoo heel graag worden zou.

Een directeurtje keurig net In een fabriekje neergezet.

En moederlein, het lieve ding, Zij gnuift maar als in stilte.

Want och het vreeselijk stadsgewoel, Dat vindt ze toch zoo'n nare boel.

O Veldenaar, o droomgehucht Zij heeft toch zoo om jou gezucht.

Maar Tommie och, het kwaje jong Dat nu maar als heel triestig zong Waar blijft nu toch mijn tennisbaan, Waar moet ik nu uit flirten gaan.

Arm Tommie jij, o stakkertje.

In Veldenaar versuft 't rakkertje.

En Rudi dan, de droomenzus

Die vindt 't plan verschrikkelijk knus.

Zij dweepte, droomde al heel ras, Dat Veldenaar 't ideaaloord was, Dat Rudelein, dat meisje teer Verlangde daarnaar toch zoo zeer.

Nu komt de looze Miekeguit, Die zette niet zoo'n vroolijke snuit Want ze bemint haar Amsterdam

Ella Vémor, Uit één gezin

(36)

Waar zij toch eens ter wereld kwam.

De arme Miek, het lieve kind, Die haar geboorteplaats zoo bemint.

Tot slot de kleine Bobbelman, Die nog heelemaal niets vinden kan, Die denkt als Mam zegt 't is zoo fijn, Dan zal dat zeker wel zoo zijn.

Het Bobbejog, de kleine vent.

Die straks door heide en bosschen rent.

Ze hadden het allen met élan meegezongen en toen 't uit was kreeg Miek haar welverdiende hulde. Moeder gaf haar nog eens een extra knikje.

Wat was dat fijn van Miek, dacht ze, dat ze haar eigen narigheidjes zoo in een grappig licht kon zien. Want naar vònd ze het om weg te gaan en hoe jolig bespotte ze niet zichzelf. Al gaf Miek dan wel eens zorgen om haar luchthartigheid, ze hàd geestkracht, een flinke meid was ze toch zeker.

‘Nu Rudi,’ haastte Tom toen ze lang genoeg over 't vers gesproken hadden volgens hem.

‘O 't is zalig,’ vond Miek ‘zoo'n soort Sint-Nicolaasavond.’

Rudi verdween in de voorkamer en grabbelde onder de divan. Ook zij had een krakend geval ter tafel te brengen. Het was een groot, bol pak en het werd voor moeder neergelegd. Toen mocht ieder om beurten éen keer met de vinger prikken op 't pak en raden wat het was. Ze raadden allemaal hetzelfde: een kussen.

En het was ook een kussen. Voor de divan in 't nieuwe huis, zei Rudi erbij. Van een lapje grauwe jute en wat paarse en oranjewol had ze een alleraardigst geheel samengeflanst. Het oordeel was eensluidend. ‘Allemenschelijk origineel en aardig.’

Rudi glom. Ze had 't zoo haastig moeten doen en niemand wist er iets van. Terwijl ze zelf nog getwij-

Ella Vémor, Uit één gezin

(37)

feld had of 't het wel deed, look het werk onder de bewondering der anderen ook op voor haar eigen oogen.

Vader die als een gemoedelijke paterfamilias aan 't hoofd van de tafel zat, nu niet jagerig en brommerig, maar stralend van goed humeur, moedigde Tom aan om nu maar eens voor 't voetlicht te komen.

Tom hield een kleine rede. Hij had nu wel niet zoo iets als de meisjes, eigen werk was zijn fort niet, maar hij hoopte dan toch dat 't in goede aarde zou vallen. En na eenig tasten onder de divan in de voorkamer, kwam hij met een enorme doos te voorschijn. De doos bleek een groote taart te bevatten die het eenigzins tragische opschrift droeg: ‘Ten afscheid’.

Er ging een waar gejubel op.

‘O, ik moet dadelijk een groot stuk hebben,’, jubelde Miek, ‘ik heb er zoo'n zin in, ik die kers Moes,’ maar moeder haalde een schaal, en nadat de taart daarop lag te gloriën, zette ze het heele geval op 't buffet.

‘Wacht even,’ zei ze ‘eerst mijn verrassing, maar daarvoor moeten jullie me even volgen naar de keuken.’

In plechtige opstelling, vader voorop en zoo verder in de volgorde der leeftijd begaven ze zich naar de keuken. Daar stond iets onder twee zorgvuldig uitgespreide schoone doeken. Vader lichtte ze op en wat ze zagen gaf kreten van vreugde. Een keurige hors d'oeuvre, moeders specialiteit. 't Zag er heerlijk uit, al de frissche kleurtjes, de slaatjes, de eieren, de bruin geroosterde boterhammetjes.

En toen ze nog nauwelijks bekomen waren, kwam vader, die eenvoudig niet langer wachten kòn, ineens met zijn verrassing op de proppen. Uit de binnenzak van zijn overjas die in de gang hing, droeg hij ‘het’ triomphantelijk te midden van de sprakelooze familieleden.

Ella Vémor, Uit één gezin

(38)

- Een flesch champagne. -

Dat was in hun eenvoudige huishouding nog nooit voorgekomen - dat was om gewoon stil van te worden, bijna plechtig van verschrikkelijke feestelijkheid.

‘Nou,’ zei vader, volkomen tevreden over de indruk die hij gemaakt had ‘wat zeggen jullie daàr wel van.’

‘Snoes dat je bent,’ zei Miek en vloog hem om zijn hals, ‘'t is eenvoudig het zaligste wat u bedenken kon.’

En moeder die hier ook niets van geweten had stond haar hoofd maar te schudden en stil te genieten omdat 't zoo heerlijk slaagde, hun afscheidsfeestje, omdat iedereen zoo echt zijn best had gedaan.

‘Kom nu moeten we de tafel dekken,’ zei ze.

Met z'n allen was 't in een oogenblik klaar.

Te midden van de kleurige schaaltjes hors d'oeuvre prijkte de taart met het weemoedig opschrift en de lokkende kersen. De flesch champagne stond er met zijn gouden kop bijna hoogmoedig tusschen. Daar ze niet in 't bezit van champagneglazen waren, hadden ze na een kort debat besloten de limonadetumblers maar voor het edele vocht te gebruiken.

En spoedig zaten ze dan om de feestelijke tafel. Wat hinderde het dat 't een iel naar licht was dat de electrische lamp aan een koord door de kamer wierp, wat maalden ze om de kale, verschoten plekken op 't behang, de schoorsteen, zielig leeg, het buffet stampvol verzamelde snuisterijen.

Want de deftige flesch, de flesch met het gouden vocht, werd door vader geopend onder diep en aandachtig stilzwijgen, de kurk knalde, o zaligheid, en een straal blanke schuimende champagne stortte zich in de bijgeschoven glazen.

Vader was geen welsprekend man, maar op dit oogenblik welden hem de woorden naar de lippen. Dat ze nu bijeen waren om hun afscheidsfeestje te

Ella Vémor, Uit één gezin

(39)

zamen te vieren - dat ze toch maar een gelukkig leven hadden gehad tot nu toe en 't zeker nog gelukkiger zou worden - dat Veldenaar voor hun allen een verbetering moet beteekenen, daarop wilde hij dat zij dit glas zouden ledigen.

En langzaam, nog meer onder den indruk van de gouden fonteintjes in 't glas, dan van vaders woorden, namen ze de eerste teug.

Het werd een vroolijke maaltijd. Miek was uitbundig, Tom kwajongensachtig, en over gebrek aan eetlust viel niet te klagen. In de taart werd een belangrijke bres geschoten, maar moeder redde een stuk voor Bob. Het eenige wat te betreuren viel, was dat de flesch champagne zoo gauw leeg was.

‘We moeten hem bewaren als herinnering,’ stelde Miek voor. ‘Mag ik hem hebben Moes, om op mijn kamer te zetten.’

Maar moeder vond dat nu niet zoo'n erg passende versiering voor een meisjeskamer.

Het was bij twaalven toen ze naar bed gingen, innig voldaan.

Toen moeder de volgende ochtend om half acht de meisjes kwam roepen, was er niet veel beweging in te krijgen.

En ze moest hun wel drie keer vertellen dat de verhuizers over een half uur kwamen en ze dan overal terecht moesten kunnen, voor ze de twee slaapsters doezelig en wel op de rand van haar bed bezig wist met het aandoen van haar kousen.

‘Leelijk weer,’ zei Miek met een blik naar buiten waar de regen uit een grauwen hemel neerstroomde.

‘Ik ben zoo benieuwd hoe rommelig 't nu wel zal worden,’ zei ze weer even later, en Rudi voorspelde: ‘'t Zal wel heel naar worden, denk ik.’

Nadat het ontbijt haastig genuttigd was, de theepot tot op de laatste drup uitgeschonken, omdat ze allemaal zoo'n dorst hadden na het hartig maal van

Ella Vémor, Uit één gezin

(40)

gisterenavond, begon de chaos zich langzaam, maar zeker over hun huishouding te voltrekken. Blauwgekielde mannen droegen een aantal kisten de trap op, en al heel gauw stond de eetkamertafel vol gerei uit de kasten en was een man bezig dit alles in te pakken.

Even later kondigde zich de behanger aan, die zeilen en kleeden kwam opnemen, en spoedig daarna was de electricien ook in actie met 't afnemen der lampen.

Een poos waren moeder en de meisjes druk bezig met het verpakken van kleeren en linnengoed, en waren vader en Tom in actie met de boekenverzameling.

Maar dat kostte alles niet heel veel tijd en tegen twaalf waren ze volkomen klaar en liepen met een raar gevoel van leegheid rond tusschen al de bedrijvigheid in huis.

Van rustig ergens gaan zitten was geen sprake. Net was je zoo maar verloren te midden der rommel op een stoel neergevallen, of het was: ‘Och wilt u misschien even op zij gaan, ik moet hier bij voor de gordijnen, of voor de lamp, of voor de boekenkast die uit elkaar genomen moest worden.’

Het werd zoo'n rusteloos gedaas door 't huis, dat moeder voorstelde dat ze maar uit moesten gaan. Maar het stortregende nog steeds en de stille, glimmende straat was heusch zoo uitnoodigend niet.

Alleen Bob was volmaakt gelukkig en had 't intens druk. Die sjouwde met alles wat hij maar tillen kon, had technische gesprekken met de electricien, hielp de verhuizers met inpakken en klotste heerlijk over de houten vloeren. Voor hem bestond er geen ongezelligheid, geen rommel die 't beste humeur naar de maan hielp.

Na de koffiemaaltijd die bestaan had in een boterham uit de hand gegeten, er was geen servies meer en geen tafel beschikbaar, was er voor niemand van hen iets meer te doen.

Ella Vémor, Uit één gezin

(41)

De verhuizers gingen onverstoorbaar verder, de volle kisten stonden al in de verhuiswagen voor de deur, en wat er aan meubels gemist kon, werd ook vast ingepakt. Letterlijk niets stond meer op zijn plaats en alles was bestoven, of er ladingen verborgen stof ineens te voorschijn waren gekomen.

Vader en Tom trokken ondanks de regen toch maar de stad in en trachtten hun evenwicht weer te vinden in de statige rust van het stedelijk museum. Dat er zoo iets als verhuisrommel bestond kon je je bij deze voorname rust haast niet indenken. Het gevolg was dat ze op een bank voor een of ander onvergankelijk kunstwerk zaten te knikkebollen.

Rudi en Miek brachten met moeder een van de langste middagen van hun leven door. Wat hadden ze er niet voor gegeven om hard mee te kunnen werken. Er was letterlijk geen grooter straf te bedenken dan bij al die bedrijvigheid werkeloos te moeten toezien. Maar toch kwam er een eind aan. Met een volgepakte wagen verdwenen de verhuizers tegen zes uur en toen maakten ze zich een, twee, drie klaar om ergens in stad te gaan eten, want dat was thuis niet meer mogelijk.

Dat werd nog een genoegelijk uurtje en o wat waardeerde je de ordelijke

gezelligheid om je heen. Ze rekten de maaltijd maar wat lang, zoodat ze thuis gekomen allemaal maar meteen naar bed gingen. tot Bob's groote pleizier, die zooiets nog nooit had meegemaakt.

Het eerste waar Miek de volgende ochtend naar keek, toen ze wakker werd, was:

hoe het weer er uitzag. Vandaag zouden ze immers voor 't eerst hun nieuwe

woonplaats zien en met stroomen regen zou die zeker niet op zijn voordeeligst zijn.

Maar, o geluk, tusschen de huizen blonk een lapje stralend blauwe hemel en de achterkanten van de overburen glansden van zonneschijn.

Om zeven uur begon alweer 't geklos in huis, en

Ella Vémor, Uit één gezin

(42)

noodig of niet, ze deden nu maar als Bob en hielpen mee met dragen en pakken. Tom sloopte met zoo'n donderend geweld een slaapkamerkast, dat de splinters er afvlogen.

Voor twaalf uur was het laatste vrachtje de trap afgedragen en liepen ze in de leege, ineens vreemd geworden kamers rond.

‘Dansen Miek,’ riep Tom opgewonden en greep het zusje om haar middel. Vader nam Bob onder de armen en sprong ook in 't rond. Rudi keek lachend toe, maar moeder drentelde naar de achterkamer, zag nog eens uit het raam, dacht; hier hebben we nu tien jaar lang iederen middag bijeen gezeten, wat zullen de volgende tien jaar, en ons volgende huis ons brengen... Of ze dan ook nog zoo'n prettig gezin zouden uitmaken? Dat leek bijna onmogelijk - de meisjes konden getrouwd zijn, Tom een man van zeven en twintig, en 't heerlijk krullemannetje, dat daar met zijn vader rondsprong, een robuste H.B.S. scholier. De angst kneep even om moeder's hart. Ze hadden 't samen zoo goed.

‘Doe je niet mee met dansie-dansie, Moes,’ riep Miek.

‘Nee kind, ik spaar mijn beenen. En we moeten trouwens de stad in. Jullie zullen wel honger hebben. En onze trein gaat om twee uur.’

En dus werden de mantels en hoeden, die in een hoek bij elkaar lagen, aangedaan.

‘Vaarwel, dierbare woning,’ zei Miek theatraal. Toen daalden ze de trap af, met het zonderlinge gevoel dat het voor 't laatst was, de trap die ze zoo eindeloos veel keer op en af waren gegaan.

De voordeur viel in 't slot - het was een vreemd huis nu, spoedig zouden er andere menschen wonen, andere meubels staan. Eén blik nog naar de kale, gordijnlooze ramen, en ze liepen de straat in naar de tramhalte.

‘Dakloozen,’ zei Tom opmonterend.

Ella Vémor, Uit één gezin

(43)

En Miek ging er opgewekt op in, dat ze feitelijk op het oogenblik nergens thuis hoorden.

Doch deze sombere overwegingen deden niets af aan de goede eetlust, toen ze in een druk restaurant een tafeltje in een prettige hoek hadden gevonden en de stemming werd al gauw jolig, en moest door bezweringen van moeder binnen de perken worden gehouden. Ze hadden allemaal wat anders gekozen en dat gaf tot naijver aanleiding.

‘Hè ik wilde dat ik ook zoo'n zalige bal gehakt had als Rudi,’ dweepte Miek, ‘wat heb je nou aan zoo'n klein schaaltje met drijvende niertjes.’

‘En dan moet je mijn geweldige biefstuk zien,’ hoonde Tom.

Wat tot onbedaarlijk gelach aanleiding gaf, des te erger omdat vader en moeder alles in 't werk stelden om het troepje te kalmeeren.

Om iedereen tevreden te stellen trakteerde vader op punten mokkataart toe en buitengewoon voldaan en opgewekt toog de familie naar het Centraalstation.

‘Alles loopt mee vandaag,’ vond Miek opgewekt, blijkbaar de strop met de niertjes al vergeten.

De trein was nog niet binnen, dus drentelden ze wat heen en weer en nadat het hijgend gevaarte binnengestoomd was duurde het niet lang of ze hadden een fijn leeg coupétje gevonden. Een, twee, drie ingestapt, deur dicht, en Miek als afschrikwekkend voorbeeld, hangend uit 't raampje. Of haar guitig snuitje onder het hoedje met de kersen wel aan dat doel beantwoordde, was de vraag.

Maar in ieder geval reed de trein weg, zonder dat zich iemand in hun coupé gewaagd had. En dat waren toch resultaten.

Ella Vémor, Uit één gezin

(44)

Hoofdstuk IV

Bij het gezellige ge-doem-doem-doem van de trein werden ze allemaal stil en een beetje slaperig. Het was zoo'n drukke dag geweest gisteren en vanochtend zoo vroeg al weer aan den slag.

Bob was het eerste onder zeil, de krullebol veilig in Moeder's arm en toen tukte Vader in met zijn hoed scheef op zijn hoofd voor de zon, die hem in 't gezicht scheen.

Miek stootte Tom aan omdat 't zoo'n raar gezicht was, de goede vader genoegelijk snurkend met de hoed op een oor. Ze kregen even verholen proestbuitjes, maar moeder wenkte dat ze het niet aardig vond. Toen soesden ze zoo maar ieder voor zijn eigen wat voort.

Miek dacht: toch wel echt om zoo naar iets toe te reizen wat je niet kent, ook al was ze niet épris van de dorpsche idylle. En Rudi, het fijne hoofdje geleund in haar hoekje, droomde weg.

Nu zou 't eindelijk echt heerlijk worden daar buiten, moeder en zij samen, wat konden ze nu genieten. Stel je voor, 's avonds zoo maar het hekje uit en 't bosch in - of als 't donker was en de maan scheen nog even naar buiten.

Tom stelde zich de nieuwe school voor, en het spoorstudent zijn. Dat leek wel aardig. Je kon je werk nog even doornemen, en je hoorde wel dat de lui zoo'n herrie maakten, kon je meedoen... Moeder was aan 't regelen van de verhuizing in haar

Ella Vémor, Uit één gezin

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat laatste niet enkel voor het verhaal, maar evenzeer voor de manier waarop het wordt gebracht.. Als eerste stadsdichter van Diest én eerste vrouwelijke stadsdichter van Vlaanderen,

De leiding en de medewerkers van Tante El voeren een voortdurende en transparante dialoog met deze partijen, om in de voorschoolse educatie van betekenis te zijn voor de peuters

Anna Hubert van Beusekom, Tante Loesje.. zijn oom uit, meer schilderde dan college liep en op 'n goeden dag ergens in 'n achterbuurt 'n atelier huurde, waar hij samenwerkte met

Maar hij voelde wel, geheel genezen was hij nog niet; er was nog altijd iets in 't bijzijn van menschen, zelfs van die hij 't meest liefhad, wat hem hinderde en prikkelde, - al gaf

Anna Lambrechts-Vos, Het boekje van Tante An.. Een klein ver-geet-mij-niet - Je stond in een bloe-men. roos-je ontvouwde'n rijk-dom van vlammend rood sa- bed, 't was vriend-lijk

Zoo loopt hij voort als waar 't niet pluis, En staat ook eind'lijk voor zijn huis;.. En nu is aan 't verhaal een end En Kasper maakt

Dat er altijd gebleven was - sinds het oogenblik, dat zij half een kind nog, schuw en onwillig haar hand uit de zijne had losgetrokken toen voor 't eerst zij hem als zwager begroette

Ze ging naar den melkboer, En vulde haar kan, Toen ze terugkwam, Zat Bruun als een man5. Tine van Berken, Kleine