• No results found

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek · dbnl"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Franz Pocci

bron

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek. H.L. van Hoogstraten, Zwolle 1854

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/pocc001tant01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

Het A.B.C.

D at A.B.C., dat A.B.C.

Kan ons vaak bitter kwellen;

En hoe veel moeite brengt het meê, Voor dat wij kunnen spellen!

Dat eenmaal Een, dat eenmaal Een, Dat kost ons wat studeren,

En soms kan van ons allen geen Met 2 multipliceren!

Dat eenmaal Een, dat A.B.C.- Och! kon het ons bekooren, Dan trok ons niet zoo vaak, o wee!

De meester, bij de ooren!

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(3)

De Turk.

Ziehier een Turk, hem volgt Maju Zijn slaaf, met tasch en paraplu;

Want als het regent-inderdaad- Wordt ook een sultan nat op straat.

De Turken zijn vaak gruwzaam wreed;

Want zulk een slaaf krijgt, zoo hij 't weet Dat hij hem heeft tabak ontstolen- Dra honderd slagen op zijn zolen.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(4)

De schoorsteenveger.

Jongens! loopt, fluks hier vandaan Daar komt Poets-camino aan.

Kinderen vlugt niet! blijft op straat, De zwarte man doet u geen kwaad.

Ben ik ook zwart, het is maar roet.

Daar ik den schoorsteen vegen moet.

Waarom vreest gij. - en gaat vlugten?

Mijn roê is waarlijk niet te duchten Zou 't hartje soms niet zuiver wezen, Dat gij mijn roede zoo kunt vreezen?

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(5)

Het wilde kind.

Wat doet gij daar nu waarlijk weêr?

Gij moet toch alles breken en bederven.

Dat mooije glas! daar ligt het neêr In tweemaal honderdduizend scherven.

Wanneer gij 't glas neemt in de hand, Wees dan voorzigtig, 't is toch schand!

Om iets moedwillig zoo te breken, Maar pas maar op, ik zal u spreken.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(6)

Sint Nikolaas.

Sint Nikolaas in zijn bonten jas, Komt soms uit Spanje regt van pas, Om stoute jongens, zonder spreken Luid gillend in zijn' zak te steken.

Aan kinderen, die zoet en gezond Veel houden van een' lekkren mond, Brengt hij banket en noten, koek, En somtijds ook een prenteboek.

Aan bengels, weet gij ook waartoe?

Die brengt hij soms een dikke roê.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(7)

De dief.

Stil breekt bij nacht een dief in huis.

De huisheer roept met groot gedruisch Houdt, houdt den dief! ik ben bestolen!

Loopt, loopt het vuur uit uwe zolen.

Dra raakt nu alles op de been, En strompelt over struik en steen.

De dief vlugt snel, hem volgen meê De meid en knecht in négligé.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(8)

De dief met de gestolen' zaken Zoekt nu in veiligheid te raken;

Want, denkt hij, wordt ik eens gevangen Dan heet het geen pardon, maar hangen.

Nu wordt de policie gewekt, Die op de teenen nader trekt.

De chef gaat d'andren vorschend voor, En dra is men den boef op t' spoor.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(9)

Deez' zoekt met de gestolen zaken Vergeefs in veiligheid te raken;

Als plotśling hij een' man aanschouwt Die roept; halt! schelm, eer 't u berouw!

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(10)

En nu wordt, (had hij 't eer bedacht!

De dief voor het geregt gebragt;

Waar hij berouwvol en geduldig Bekent,’ ik ben aan diefstal schuldig.

De huisheer krijgt 't gestoolne weder, En legt zich wêer tot slapen neder;

Ziet hier den dief ten toon gesteld, Waar hem de strop regt pijnlijk knelt.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(11)

Haantje pik.

De boer kijkt knorrig uit zijn huis En roept’ wie maakt daar zulk gedruisch?

Op straat ziet hij de jongens staan In plaats van naar de school te gaan.

Maar Haantje Pik stapt naderbij.

En kakelt, jongens! hoort naar mij, En deftig voert hij nu het word, Kukeleku! hoort jongens, hoort!

Ach, leert van 't luije haantje Pik Dat die zijn' tijd verspilt als ik, Nooit leeren zal het leren, schrijven;

Maar eer een weetniet steeds zal blijven.

Ach doet vooral niet zooals ik, Zoo spreekt het vrome haantje Pik;

Kukelekoe. Kukelekoe!

Gaat gaauw naar school, leert weltemoe.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(12)

De olifant.

De olifant, de olifant,

Komt uit het verre moorenland;

Zijn snuit dient hem tot regterhand.

Daarmêe voert hij veel kunstjes uit, Draagt heel een huis op zijne huid, Maar pakt hij met den snuit u aan Dan is het wis met u gedaan.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(13)

Kasper de jager.

Kasper Hansworst, die gekke vent, Aan alle kind'ren welbekend;

Woû eens in het bosch gaan jagen, En ook graag een weitasch dragen.

Fluks trekt hij nu een jagtbuis aan.

En neemt een vuurroer zonder haan;

Daarbij een flesch met brandewijn, Want water schuwt hij als venijn.

Kruid en dopjes heeft hij te huis gelaten, Die op de jagt toch weinig baten.

Ginds op de heide loopt een haas, En Kasper schrikt die koene baas!

Een haas is zoo'n wreedaardig dier!

En Kasper rust nu met pleizier, Om van den schrik wat te bekomen Want 't haasje is hij reeds ontkomen.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(14)

Vriend Kasper heeft geweldig dorst En stilt die met een leverworst.

Eet ook zijn buikje dik en rond, En zet de veldflesch voor den mond.

Hij leppert, slobbert, slurpt en drinkt, Tot hij in diepe sluim'ring zinkt.

Nadat hij den ganschen nacht heeft geslapen, Ontwaakt hij met zielverheffend gapen, En denkt: wat is de jagt toch bezwaarlijk, En voor pleizier wat al te gevaarlijk.

Maar toch, 't is waarlijk ongehoord!

Hij stapt met 't vuurroer lustig voort.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(15)

Op eenmaal hoort hij zware schreden.

Een jager komt snel aangetreden, Met eenen puntbaard om den mond, Verzeld door eenen jagershond.

Deez' jager stapt behoedzaam door, En komt aan Kasper vreeslijk voor;

Want nagels heeft hij ellenlang, En daarvoor is vriend Kasper bang.

Ook draagt hij eene lange speer En Kasper verontrust zich zeer.

Maar eind'lijk vat hij nieuwen moed, En vraagt den jager, - wat hij doet?

Maar deze antwoordt hem geen woord, En wandelt zonder omzien voort.

Hij wordt er vreemd en wonder van, Op 't zien van dezen jagersman Neen, denkt hij, pluis is 't niet, en hij Begeeft zich snel naar d'andre zij;

En loopt fluks over stok en steen Vol angst in 't naaste sparbosch heen.

Maar in het woud zijn zooveel boomen, Dat Kasper heusch begint te schromen.

In 't eind wordt het geweldig duister,

Men hoort niets, zelfs geen blaadje ruischt er.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(16)

Dit is de stikdonk're pik en roetzwarte nacht, Die Kasper wakend in het woud heeft doorgebragt.

O zwarte nacht! o aak'lig donker!

Gij hebt geen lief'lijk stargeflonker, O duistre nacht zoo zwart als pik!

O mist als rijstenbrij zoo dik!

In 't donker kan zooveel geschiên, Dat men met d'oogen niet kan zien.

O donker woud! o zwarte nacht!

Gij hebt mij in de lij gebragt.

Daar zit ik nu in angst en pijn En smacht naar heldre maneschijn, Waar k' niet gaan jagen op de jagt Dan lei ik nu op veêren zacht.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(17)

Zoo heeft helf Kasper steeds gedacht, In dezen koolpikzwarten nacht;

Maar bij de heldre zonneschijn Durft hij weêr koen en vrolijk zijn.

Daarom is hij weer weltemoed

En fluit, en zingt, zwaait met zijn hoed, Tot plotśling hu! wat bromt daar zoo?

Hij schrikkend luidkeels gilt, oho!

Want op hem aan springt, o wat nood!

Een zwarte beer, zoo reuzengroot Dat Kasper dra uit puren schrik

Zich schuil houdt, bij een boom heel dik;

Zoodat de beer hem niet aanschouwt, Want anders was hij er om koud Want dat de beeren menschen vreten, Alsof zij rustig wildbraad eten, Dat hebt ge zeker vaak gelezen, En 't had hier ook zoo kunnen wezen.

De beer zet nu zijn wandling voort, En Kasper vlugt nu ongestoord Hals over kop als zaten ja!

Hem twee, drie beeren achterna.

Zoo loopt hij voort als waar 't niet pluis, En staat ook eind'lijk voor zijn huis;

En nu is aan 't verhaal een end En Kasper maakt zijn compliment.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(18)

De keizer van China.

De Keizer van China laat zich omringen Door tal van vleijende hovelingen;

Een slaaf houdt hem met groot gewigt Een parasol voor 't aangezigt.

Zoo wandelt hij den tuin op en neder;

Nu treedt hij in de raadzaal weder Daar hem de zon te brandend scheen, Dan gaat hij naar zijn' divan heen.

Hoe zou hij zich toch den tijd verdrijven?

Misschien met lezen of met schrijven;

Wie weet, of de Keizer, die groote man!

Wel eenmaal lezen of schrijven kan.

Gelukkig zijn wij geen Chinezen En leeren schrijven en lezen!

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(19)

Blindemannetje.

Blindeman, blindeman,

Wie houdt daar niet dolveel van.

Zie zoo tast hij heen en weder, Ho! pas op! en val niet neder.

De eene huppelt, d'andre springt Die trekt aan 't been, een ander zingt En duwt den blinden aan den muur, Daar lange Peter op den duur

Zich stoot aan 't hoofd, dan aan het been Terwijl hij roept:’ ik heb je! - neen!

Ik pak je! - kom ik loop weêr heen, - Kip! ik heb je! - 'k pak je al!

Zie nu ben je in den val.

De goede tante van der Geus, Met haar grooten krommen neus, Hoort dikwijls en het is niet mis, Dat haar gevel puntig is.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

(20)

De tooverlantaarn.

Kinderen! nu ziet gij hier Napoleon, zoo trotsch en fier;

Die eenmaal zat op Frankrijks troon, Schoon geen geboren vorstenzoon.

Als generaal, een ware held, Verwon hij meest op 't oorlogsveld:

Maar eind'lijk stierf hij onbekend In kommer, hij aan pracht gewend.

Napoleon, zoo als gij ziet Was magtig, maar gelukkig niet.

Franz Pocci, Tante Keetje's prentenboek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Armoede ontneemt kinderen waar ze volgens het Verdrag van de Rechten van het Kind recht op hebben..  Als we kinderen hun basisrechten verzekeren, bestrijden

Dora stond op: daar wilde ze iets meer van weten, ze was thans evenzeer het hoofd van het huishouden, als Bets, en het was noodig, dat Knier soms eens op haar plaats werd gezet. Ze

'k Ging onlangs om een meisje heen, Maar juist een ander ligt mij 't been, En was 't nog maar voor eene keer!. Maar

Als de vlindertjes nog geen vlindertjes zijn, Maar popjes, voor 't vliegen nog veel te klein,.. Dan doen ze dansjes en spelletjes, Op voetjes, die trippelen pas voor pas Heel

Als nu de steenen gebakken zijn, kan de metselaar met kalk en steen het huis opbouwen Hiermede is hij op dit plaatje bezig.. Er zijn dus heel wat menschen noodig om een huis gereed

Iconomanie, of Zoo maken de kinderen een

hansworst verloor zijn kop, Maar wij weten daar wel wat op:.. Geef mij maar fluks den lijmpot aan, Dan zal ik aan 't

Het moest voor ouders onmogelijk zijn, schreef ik, hun kind in koelen bloede terug te stoten in de misère waar hij als door een wonder aan ontsnapt was, en dat alleen omdat ze mij