• No results found

Wat doet migratie met een samenleving? Veranderingen bezien vanuit een historisch perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat doet migratie met een samenleving? Veranderingen bezien vanuit een historisch perspectief"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat doet migratie met een samenleving? Veranderingen bezien vanuit een historisch perspectief

Schrover, M.L.J.C.

Citation

Schrover, M. L. J. C. (2011). Wat doet migratie met een samenleving?

Veranderingen bezien vanuit een historisch perspectief. In Migratiepolitiek voor een open samenleving (pp. 113-169). Den Haag: RMO. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/18035

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: Leiden University Non-exclusive license

(2)

Schoon formaat: 170 x 240 x 15,8 mm. Cyaan Magenta Geel Zwart

Migratiepolitiek voor een open

samenleving

r a a d v o o r

m a a t s c h a p p e l i j k e o n t w i k k e l i n g

Migratie is van alle tijden. Maar met het vervagen van de geografi sche grenzen is de vraag naar wie binnenkomt actueler dan ooit. Landen hanteren onvermijdelijk een selectiebeleid. Welke eisen kan Nederland wel en niet stellen?

Een open samenleving als de Nederlandse vraagt om een realistische en toekomstgerichte migratiepolitiek.

Een politiek die niet louter gebaseerd is op integratie- problemen uit het verleden. Dit advies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (rmo) biedt een kader voor zowel de ontvangende samenleving als de binnen- komende migrant. Centrale thema’s zijn democratie en rechtsstaat, economie en zelfredzaamheid, burgerschap en taal.

De rmo is de adviesraad van de regering en het parlement op het terrein van participatie van burgers en stabiliteit van de samenleving. De rmo werkt aan nieuwe concep- ten voor de aanpak van sociale vraagstukken.

isbn 9789077758250 nur 740

www.adviesorgaan-rmo.nl

Migratiepolitiek voor een open samenleving 48 raad voor maatschappelijke ontwikkeling

(3)

Migratiepolitiek voor een open samenleving

(4)
(5)

Migratiepolitiek voor een open samenleving

r a a d v o o r

m a a t s c h a p p e l i j k e o n t w i k k e l i n g Den Haag, mei 2011

(6)

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling is de adviesraad van de regering en het parlement op het terrein van participatie van burgers en stabiliteit van de samenleving.

De rmo werkt aan nieuwe concepten voor de aanpak van sociale vraag­

stukken. De raad bestaat uit onafhankelijke kroonleden; de heer mr. S.

Harchaoui (voorzitter), de heer drs. B.J. Drenth, de heer prof. dr. P.H.A.

Frissen, mevrouw drs. J.G. Manshanden MPA, de heer prof. dr. L.C.P.M.

Meijs, mevrouw prof. dr. M. R.J.R.S. van San, mevrouw prof. dr. E.M. Sent en de heer prof. dr. M. de Winter. De heer dr. R. Janssens is algemeen secretaris van de raad.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Parnassusplein 5

Postbus 16139 2500 bc Den Haag Tel. 070 340 52 94 Fax 070 340 70 44

www.adviesorgaan­rmo.nl rmo@adviesorgaan­rmo.nl Advies 48

isbn 978 90 77758 25 0 nur 740

Zet­en Binnenwerk: Textcetera, Den Haag

Basisontwerp: Christoph Noordzij, Collage, Wierum

© Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag, 2011 Niets in deze uitgave mag worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, opgeslagen in een dataverwerkend systeem of uitgezonden in enige vorm door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welk wijze dan ook zonder toestemming van de rmo.

(7)

Voorwoord

Migratie is van alle tijden maar vraagt om een hedendaagse benadering.

De globalisering heeft geleid tot een hoge vlucht van mobiliteit van geld en goederen, van mensen en informatie in de 21e eeuw. Dat roept permanente vragen op over hoe de staat zich hiertoe kan of moet verhouden.

Het Nederlandse debat over migratie verwordt vaak tot een debat over de staat van integratie. Dat is niet onbegrijpelijk, gelet op een aantal urgente integratieproblemen. Een eenzijdig debat dat zich vanuit het verleden richt op de huidige integratieproblemen, staat echter ook een toekomstgerichte migratiepolitiek in de weg. Een debat daarover is ook urgent.

In dit advies benadert de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (rmo) migratie vanuit het perspectief van de open samenleving die is gefundeerd in economie, democratie en rechtsstaat. Dit perspectief schept een kader voor de eisen die de Nederlandse samenleving aan migranten kan stellen en de wijze waarop de Nederlandse samenleving de kansen beter kan benutten vanuit welbegrepen eigenbelang. Hierdoor ontstaat ruimte voor een heldere en toekomstgerichte migratiepolitiek met kansen en begrenzingen voor zowel de ontvangende samenleving als de binnen­

komende migrant.

Raadsleden en adviseurs hebben voor dit advies diverse deskundigen gesproken (zie bijlage 3). De Raad spreekt zijn dankbaarheid uit aan allen die hun kennis belangeloos hebben ingebracht. De commissie van de rmo die het advies heeft voorbereid, bestond uit:

Prof. dr. P.H.A. Frissen (Raad) Prof. dr. M. de Winter (Raad) Dr. A.M.L. van Diepen (secretariaat) Drs. M. van Hintum (secretariaat) Dr. D. de Ruiter (secretariaat)

(8)

De verantwoordelijkheid voor het advies berust bij de Raad.

Sadik Harchaoui Rienk Janssens

Voorzitter Algemeen secretaris

(9)

Inhoud

Voorwoord 5 Samenvatting 9

1 Naar een toekomstgericht migratiebeleid 13 1.1 Migratie en de open samenleving 13 1.2 Het verleden: achterstandsproblemen 14

1.3 De tegenwoordige tijd: mondialisering en mobiliteit 15 1.4 De toekomst: selecteren en waarderen 16

1.5 Leeswijzer 19

2 Het maatschappelijke debat over migratie 20 2.1 Inleiding 20

2.2 Koppeling van integratiebeleid aan migratiebeleid 22 2.3 Misverstanden over migratie 24

2.4 Migratie als cultureel­religieus probleem 25 Noten 27

3 Vitaliteit en continuïteit van de samenleving:

een economisch perspectief 28 3.1 Inleiding 28

3.2 Economische grondslag 29 3.3 Migratie en de verzorgingsstaat 30 Noten 32

4 Democratische rechtsstaat en burgerschap 33 4.1 Inleiding 33

4.2 Democratie en rechtsstaat 33 4.3 Democratisch burgerschap 36 4.4 Staatsburgerschap 37

Noot 38

(10)

5 Migratiepolitiek voor een open samenleving:

voorstel voor een migratiebeleid 39 Literatuur 47

Bijlage 1 Migratie­ en integratiepolitiek in Nederland.

Han Entzinger en Peter Scholten 51

Bijlage 2 Wat doet migratie met een samenleving?

Veranderingen bezien vanuit een historisch perspectief.

Marlou Schrover 113

Bijlage 3 Geraadpleegde deskundigen 170 Overzicht van uitgebrachte publicaties 172

(11)

Samenvatting

Nederland is een open samenleving. Vrijheid – van meningsuiting en ondernemerschap, van levensovertuiging en leefwijze – is het fundament van de open samenleving. Een open samenleving biedt mensen kansen om het eigen talent te benutten en vooruit te komen. Dat betekent ruimte voor eigenheid van mensen en voor diversiteit. Openheid heeft Nederland, dat een van de grotere economieën van de wereld heeft, welzijn en welvaart gebracht. Migratiepolitiek zou daarbij moeten aanhaken en daarvoor ook versterking moeten bieden. Maar in plaats van een realistische en toe­

komstgerichte migratiepolitiek te voeren, zijn problemen met migranten leidend in het migratiedebat. De negatieve toon in het integratiedebat en het mede daarop gebaseerde restrictieve migratiebeleid draagt bij aan een cultuur van geslotenheid en ontmoedigt de komst van migranten die Nederland juist graag ziet komen.

Elke open samenleving moet zich de vraag stellen wie onder welke voor­

waarden welkom is en – een stap verder – aan wie hij het Nederlanderschap verleent. Dit is de kern van elke migratiepolitiek. Vanuit de gedachte van een open samenleving zijn er volgens de rmo vier normen die de staat voor zijn migratiepolitiek kan hanteren (de internationale verplichtingen en humanitaire overwegingen om mensen toe te laten buiten beschouwing gelaten). De eerste is dat migranten een bijdrage leveren aan het zogeheten nationale belang. De tweede is dat de voorwaarden voor migranten om toegang te krijgen tot verschillende instituties precies geformuleerd moe­

ten worden. De derde is dat migranten zich dienen te committeren aan de democratische rechtsstaat. En de vierde is dat de staat zich moet onthou­

den van het stellen van culturele eisen aan migranten. Wanneer alle vier elementen helder tot uiting komen, ondersteunt migratiepolitiek de open samenleving, al vraagt de invulling ervan voortdurend om nieuwe politie­

ke besluitvorming. Over de mate van ruimhartigheid om migranten toe te laten, is dan nog niets gezegd; dat is een zaak van politieke besluitvorming.

In onderliggend advies werkt de rmo de vier genoemde normen nader uit tegen de achtergrond van de huidige maatschappelijke en politieke realiteit. Wat het nationaal belang betreft acht de Raad een economische

(12)

grondslag het meest geschikt, aangezien deze direct aangrijpt op het voortbestaan en de vitaliteit van de Nederlandse samenleving als geheel.

Migranten die aan de samenleving een positieve (economische) bijdrage leveren en (dus) zelfredzaam zijn, zijn welkom. Selectie vindt dan plaats op basis van kwaliteiten en vaardigheden van migranten. Taalbeheersing is dan niet vanzelfsprekend een eis. De rmo benadrukt het grote belang van taal, bijvoorbeeld om elkaar op de werkvloer te kunnen verstaan.

Alleen wanneer communicatie met cliënten, patiënten of leerlingen deel is van de beroepsuitoefening is het zinvol om voldoende beheersing van de Nederlandse taal als eis te hanteren.

Wat betreft de voorwaarden waaronder migranten toegang krijgen tot maatschappelijke voorzieningen is helderheid cruciaal. Dit voorkomt onre­

alistische verwachtingen van migrant en staat jegens elkaar. De rmo pleit voor een fasering voor deelname aan de verschillende maatschappelijke instituties in Nederland, zoals de verzorgingsstaat. Naarmate een migrant langer in Nederland verblijft, neemt de mogelijkheid van toegang tot de Nederlandse verzorgingsstaatarrangementen toe.

De democratische rechtsstaat – de derde norm – is van fundamenteel belang voor de open samenleving. Committering van migranten aan de spelregels en uitkomsten van de democratische rechtsstaat verschilt in principe niet van wat van ingezetenen verwacht wordt. Maar omdat migranten mogelijk minder vanzelfsprekend in aanraking zijn gekomen met de principes van de democratische rechtsstaat, is het goed om burger­

schapscursussen te doen ontwikkelen waarin migranten de waarden en vaardigheden van democratisch burgerschap kunnen leren en oefenen, evenals zich de taal eigen maken. Deze cursussen zijn voor alle migranten toegankelijk, ongeacht land van herkomst, migratiemotief of beoogde vestigingsduur. Ze kunnen en mogen echter niet als voorwaarde voor toela­

ting gelden, aangezien het uitoefenen van burgerschap niet afdwingbaar is.

De staat – en dat is de vierde norm ­ dient zich in een open samenleving terughoudend op te stellen als het gaat om de persoonlijke levenssfeer. Zij kan culturele eisen daarom nooit deel laten uitmaken van de toelatings­

criteria. Hiermee komt het democratisch burgerschap terecht waar het hoort: in de samenleving te midden van de democratische instituties zelf.

(13)

Toepassing van bovenstaande normen leidt tot een basishouding in het migratiebeleid dat geënt is op een ‘ja, mits’ (namelijk of de migrant vol­

doet aan de gestelde criteria) in plaats van op een beleid dat uitgaat van

‘nee tenzij’. Nederland is niet gebaat bij het beeld van een migratiesamen­

leving tegen wil en dank, maar bij de erkenning van migratiestromen als een essentieel, noodzakelijk en – onder duidelijke voorwaarden – welkom onderdeel van een open samenleving.

(14)

Bijlage 2

Wat doet migratie met een samenleving?

Veranderingen bezien vanuit een historisch perspectief

Marlou Schrover (Universiteit Leiden) in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling

(15)
(16)

Inhoud

1 Inleiding 117 2 Afbakening 119 2.1 Verandering 119 2.2 Typisch Nederlands 120 2.3 Categorisering 123 3 Cultuuropvatting 125

3.1 Op zoek naar de Nederlandse identiteit 125

3.2 De oorsprong van een statische cultuuropvatting 127 4 Vrees en angst 131

4.1 De vrees voor immigranten 131

4.2 Rellen en het kortetermijngeheugen 133 5 Migranten en verandering 137

5.1 De invloed van immigranten 137 5.2 Pindakaas en Brinta 139

5.3 Selectief vergeten 143

6 In hoeverre en hoe snel veranderen migranten? 146 7 Geloven 152

8 Conclusie 161 Noot 162

Literatuur 163

(17)
(18)

1

Inleiding

De centrale vraag van dit artikel op een beschrijvend niveau is: wat doet migratie met een samenleving? Op een meer analytisch niveau gaat het om de vragen waarom bepaalde aspecten van een samenleving onder invloed van de komst van migranten veranderen en andere niet, en waarom bepaal­

de veranderingen belangrijk worden gemaakt en andere niet. Deze vragen worden beantwoord vanuit een historisch perspectief, waarbij veranderin­

gen in de Nederlandse samenleving worden afgezet tegen lotgevallen van Nederlandse emigranten. Hierdoor ontstaat een spiegelbeeld van patronen van verandering in Nederland.

Bij het beantwoorden van deze vragen zijn twee punten belangrijk en op beide wordt in dit artikel nader ingegaan. Ten eerste suggereert de vraag naar verandering onder invloed van immigratie onterecht dat er een stati­

sche en eenvormige samenleving bestaat die het beginpunt vormt van die verandering. Ten tweede kan de voortdurende verandering van de samen­

leving slechts voor een heel klein deel worden verklaard uit de komst van migranten. Willen we iets zinnigs zeggen over verandering van de samen­

leving door de komst van migranten, dan moeten we ook iets zeggen over andere factoren die leiden tot verandering. Daarbij is het zaak om in het oog te houden dat veranderingen in de samenleving door de komst van migran­

ten soms belangrijk worden gemaakt. Niet aan elke verandering en niet aan elke oorzaak van verandering wordt in het publieke of politieke debat het­

zelfde gewicht toegekend.

In de volgende twaalf paragrafen wordt eerst ingegaan op theorieën omtrent verandering en vervolgens op wat typisch Nederlands is en op de meer algemene behoefte van samenlevingen aan categorisering. Behapbaar en controleerbaar maken van samenlevingen en de wens groepen te kun­

nen aanspreken op vermeende verantwoordelijkheden spelen bij catego­

risering een belangrijke rol. Uit het overzicht van de zoektocht naar de Nederlandse identiteit dat daarop volgt, blijkt dat drijfveren universeel

(19)

zijn, maar dat de antwoorden op de vraag wat de Nederlandse identiteit is per tijdvak verschillen, ofschoon de identiteit steeds wel als vaststaand of sta­

tisch wordt gepresenteerd. Vervolgens wordt ingegaan op de oorsprong van statische cultuuropvattingen, waarbij in de laatste eeuw verzuiling en het multiculturalisme een belangrijke rol spelen. Echter al vóór de verzuiling en het multiculturalisme was er vrees voor immigranten en hun invloed op de samenleving. Met enige regelmaat waren er conflicten die voortkwamen uit angst voor bijvoorbeeld concurrentie op de arbeids­, woning­ of huwe­

lijksmarkt. Zoals hierna in vogelvlucht wordt beschreven, verdween de her­

innering aan die conflicten net zo snel uit het collectieve geheugen als dat de conflicten belangrijk werden gemaakt. Natuurlijk hadden immigranten invloed op de Nederlandse samenleving. Net als bij conflicten speelde ook bij beïnvloeding collectief geheugenverlies een belangrijke rol. Gebruiken werden overgenomen, maar de oorsprong ervan werd snel vergeten. Niet alleen samenlevingen veranderden door de komst van migranten, maar ook de immigranten zelf veranderden. Om aard en tempo van verandering te illustreren, wordt een uitstapje gemaakt naar de lotgevallen van Nederlandse emigranten en hun aanpassing. Een deel van de Nederlanders paste zich snel aan en werd daardoor onzichtbaar. Een ander, behoudender en religieuzer deel paste zich opzettelijk niet aan. Dat laatste deel gaf een etnisch­religi­

euze invulling aan zijn identiteit en ging vooral in de vs bepalen wat een Nederlandse identiteit was. Het uitstapje naar de Nederlandse emigranten brengt ons in de laatste paragraaf bij de relatie tussen geloof en de construc­

tie van een etnische identiteit.

(20)

2

Afbakening

2.1 Verandering

Theorieën over de manier waarop immigranten zich aanpassen zijn er te over (Alba en Nee 2003). Over de manier waarop een samenleving veran­

dert door de komst van migranten is veel minder geschreven (Hoving et al. 2005). Opvallend is dat in een Amerikaanse definitie van assimilatie uit 1936 nadrukkelijk wordt verwezen naar zowel de aanpassing door immi­

granten als naar veranderingen in de samenleving door de komst van migranten en de interactie tussen beide (Redfield et al. 1936). In latere the­

orieën kwam de nadruk veel meer te liggen op aanpassing door immigran­

ten en verdween verandering van de samenleving naar de achtergrond.

Theorieën omtrent culturele verandering van samenlevingen zijn te verde­

len in drie groepen die elkaar maar nauwelijks lijken te raken. Ten eerste zijn er de theorieën die gestoeld zijn op de koloniale context en, enigszins gescheiden daarvan, de emigratiecontext. Daarbij gaat het vooral om cul­

tuurbehoud (van kolonisten en emigranten) of om herkenbaarheid van de (Nederlandse) culturele invloed op het land van vestiging (zoals de vs, Canada of Australië). Immigratie en emigratie worden daarbij zelden in een vergelijkend perspectief besproken (voor verwijzingen naar waar dat wel gebeurt zie Obdeijn en Schrover 2008; Schrover en Van Faassen 2010). Ten tweede zijn er de theorieën die uitgaan van globalisering, waarbij nadruk wordt gelegd op het feit dat culturen wereldwijd naar elkaar toe lijken te groeien (in het Engels aangeduid als globalization and McDonaldization) en een deel van de landen steeds meer op elkaar gaat lijken (Ritzer en Malone 2000). De invloed van immigranten speelt daarin een onder­

geschikte rol. Ten derde is er de invloed van immigranten op de cultuur van het land waarin ze zich hebben gevestigd. Daarbij wordt echter veelal voorbijgegaan aan andere factoren dan alleen de komst van immigranten

(21)

die leiden tot cultuurverandering (voor een kritische beschouwing over dit punt zie Hoving et al. 2005).

Belangrijk is dat veranderingen als gevolg van de komst van migranten de vorm hebben van overnames die altijd een functie of doel hebben. De overname kan het prestige verhogen van de overnemer, die zich als kos­

mopoliet of als erudiet, modern en ontvankelijk voor vernieuwing kan laten kennen. De functie van overname kan ook veel pragmatischer zijn.

Nederlandse voetballers nemen zogenaamde Surinaamse technieken over omdat ze ermee kunnen winnen. Stadswijken, zoals het Utrechtse Lombok, presenteren zich als multicultureel, omdat ze daarmee aantrekkelijk wor­

den voor winkeliers en klanten of kans maken op subsidie (Bennis et al.

2002).

In het verloop van overnames zijn patronen aan te wijzen. De afkomst van het overgenomene wordt ontkend of ‘witgewassen’ en het overgeno­

mene wordt vervolgens als iets ‘eigens’ herkend en omarmd. Overname is altijd partieel: slechts delen worden overgenomen, vrijwel nooit het geheel.

Woorden worden overgenomen en niet de structuur van een taal; ingredi­

enten en recepten worden overgenomen, maar niet de eetcultuur. Hierna zal dit proces worden geïllustreerd.

‘Vergeten’ is de motor van verandering: als de ‘etnische’ afkomst van een gebruik of goed vergeten wordt, wordt het gemakkelijker als ‘eigen’

opgenomen (Hoving 2005). Het strategische ‘vergeten’ schept bovendien de illusie van culturele stabiliteit en homogeniteit. Opvattingen over wat

‘typisch eigen’ en ‘typisch anders’ is, verschuiven in werkelijkheid echter voort durend.

2.2 Typisch Nederlands

Toen prinses Máxima in het najaar van 2007 stelde dat dé Nederlandse identiteit niet bestond, leidde dat tot een storm van kritiek en een uit­

gebreid debat. Het dagblad Trouw riep lezers op om te definiëren wat die Nederlandse identiteit was.1 Opmerkelijk is hoe vaak fietsen (tegen de wind) als typisch Nederlands werd genoemd. Niet geheel verbazend leid­

den de pogingen tot definiëring tot verdeeldheid. Wat door de een als typisch Nederlands werd aangemerkt (één koekje bij de koffie), werd door een volgende lezer als typisch Hollands (en als niet­Brabants of niet­

(22)

Limburgs) of als typisch protestants (en niet­katholiek) gekwalificeerd.

Elke poging om de Nederlandse identiteit te definiëren roept een reactie op. Toch worden pogingen ertoe met grote regelmaat gedaan. In 2004, drie jaar voordat Máxima haar uitspraak deed, hield tns nipo voor de kro een enquête over wat inwoners van Nederland als typisch Nederlands zagen:

Koninginnedag, Sinterklaas en schaatsen werden veelvuldig genoemd (Trouw 2004). De overige antwoorden verschilden naar leeftijd, geloof, geslacht en opleidingsniveau. 55­plussers noemden de Nederlandse taal, de klm en vrijheid van godsdienst. Seksuele vrijheid scoorde redelijk hoog, maar het homohuwelijk werd alleen door hoogopgeleiden als een positief Nederlands kenmerk genoemd. Vrij algemeen was de angst dat de Nederlandse cultuur verloren zou gaan (volgens 64% van de geënquêteer­

den). De komst van migranten werd als een reden daarvoor aangewezen (27%), evenals de Europese Unie (18%).

Veel van de verschijnselen die als typisch Nederlands worden aange­

merkt, zijn relatief jong. Pas omstreeks 1890 ontstond de fiets zoals we die nu kennen. De viering van Sinterklaas in de huidige vorm is niet meer dan een halve eeuw oud. Tegen het vieren van dit katholieke feest bestond in protestantse kringen aan het begin van de twintigste eeuw bovendien veel weerstand. Een typisch Nederlands feest was het toen nog allerminst.

Koninginnedag werd in 1898 geïntroduceerd als nationale feestdag toen Wilhelmina op haar achttiende werd ingehuldigd. Het Wilhelmus werd in 1932 het Nederlands volkslied. Bij de taal als samenbindend element zijn kritische kanttekeningen geplaatst. Van een eenheidstaal is pas recent en onvolledig sprake en bovendien is die eenheid alweer sterk aan erosie onderhevig (Frijhoff 2004).

Wat vinden buitenlanders typisch Nederlands? Het grote aantal fietsen valt veel buitenlanders op, maar er zijn ook andere kenmerken. In 1853 reisde de Duitse zilversmid Hermann Bauer naar Nederland. Aanvankelijk viel hem vooral de rijkdom op. In zijn hotel kreeg hij een broodmaaltijd voorgezet waarvan het gewicht, volgens Bauer, de tafel bijna deed door­

buigen. De volgende dag kreeg hij van zijn nieuwe werkgever koffie in een kom zo groot als een wasteil. De Nederlanders waren ook opvallend religieus. Bauer miste verder de wijn­ en bierschenkerijen zoals hij die in Duitsland had gekend en vond de Nederlanders stug en onbenaderbaar (Krekel­Aalberse 1996).

(23)

Anderhalve eeuw later zag de Canadees Stephenson (1989) op bepaalde punten vergelijkbare typisch Nederlandse kenmerken. Nederlanders roe­

men hun openheid, maar buitenlanders zien hierin vooral bemoeizucht en onbeleefdheid. Nederlanders benadrukken het seculiere karakter van de Nederlandse samenleving, maar buitenlanders merken op hoe sterk de zondagsrust nog in acht genomen wordt. Nederlanders gaan prat op de Nederlandse gezelligheid, maar buitenlanders vinden Nederlanders sterk gericht op hun eigen kring of gezin. De Nederlandse samenleving is geor­

dend, maar die ordening is voor buitenstaanders moeilijk te herkennen.

Bij de bakker wordt geen rij gevormd, maar staan mensen als een warrige groep door elkaar en verplaatsen zich. Iedereen weet echter wel precies wie er aan de beurt is en voordringen wordt scherp afgekeurd (Obdeijn en Schrover 2008 p. 23).

Ofschoon buitenlanders, net als Nederlanders, wel een antwoord kun­

nen geven op de vraag wat typisch Nederlands is, is de verdeeldheid onder hen net zo groot als onder Nederlanders en verschillen ook bij hen de ant­

woorden naar nationaliteit, leeftijd, geloof, geslacht en opleidingsniveau.

De vraag naar de Nederlandse identiteit veronderstelt, onterecht, dat de Nederlandse samenleving een statische en homogene eenheid vormt. Dat is nu niet zo en was in het verleden ook niet zo. Er zijn en waren verschil­

len tussen stad en platteland, tussen rijk en arm en tussen katholieken en protestanten, om enkele belangrijke punten te noemen. Nederland is een klein land, maar Nederlanders weten haarfijn verschillen aan te geven tussen Friezen, Brabanders, Limburgers of Hollanders. Zo’n honderd jaar geleden waren de verschillen tussen de landstreken nog groter. In 1873 schreef de Italiaan Edmondo de Amicis dat er tussen de Nederlandse pro­

vincies ‘ondanks alle gemeenschappelijke banden en ondanks de geringe afstand, niet minder verschil [is] dan tussen de meest verwijderde provin­

cies van Italië of Frankrijk: verschil van taal, van gewoonten, van karakter, verschil van ras en godsdienst’ (geciteerd door Knippenberg en De Pater 1988 p. 204). In de negentiende eeuw konden mensen uit het ene deel van Nederland inwoners uit een ander deel nauwelijks verstaan. Er waren ver­

schillen in de maten die werden gebruikt, en niet overal binnen Nederland wees de klok dezelfde tijd aan of de kalender dezelfde dag.

(24)

2.3 Categorisering

Er was en is geen eenheid in de Nederlandse cultuur en er is geen eensge­

zindheid over wat typisch Nederlands is. Dat is niet typisch Nederlands.

Reeds in de jaren tachtig werd er in de sociologie afstand genomen van het idee dat culturen stabiele, coherente structuren zouden zijn (Archer 1988).

Samenlevingen veranderen voortdurend. Dat komt doordat de mogelijkhe­

den veranderen (door technologische vernieuwing bijvoorbeeld), maar ook door contacten. Oriëntaties veranderen eveneens. Onderzoekers hebben er geregeld op gewezen dat mensen zich identificeren met of loyaal zijn aan een kleinere kring dan de natiestaat (zoals de stad, wijk, werkkring, familie of kerk) en dat alle pogingen om te zoeken naar een gedeelde (Nederlandse) identiteit bijgevolg nutteloos zijn (Van Ginkel 1999). Mensen doen echter wel voortdurend pogingen een gedeelde identiteit te vinden en te beschrij­

ven. Dat komt voort uit het feit dat mensen een sterke neiging hebben om in categorieën of groepen te denken (Jespersen [1922] 1964; Boyd en Richerson 1987). Dat is aantrekkelijk, omdat dat het mogelijk maakt om verantwoordelijkheden af te schuiven of beschuldigingen te uiten. Het sim­

plificeert en maakt de wereld behapbaar, terwijl ordening tegelijkertijd de indruk wekt dat sturing mogelijk is. Indelen, benoemen en categoriseren hebben maatschappelijke gevolgen in de vorm van insluiting en uitsluiting (Leary 1995). Overheden spelen een belangrijke rol in het verstarren van de categorieën (Scott 1998). Hoe mensen gecategoriseerd worden, bepaalt ook hoe ze over zichzelf denken (Brubaker et al. 2004). Het denken in groepen, ook wel groepisme genoemd (Brubaker 2002), gaat uit van interne homo­

geniteit en stelt de wereld voor als een mozaïek van blokken. Het gevolg en gevaar van groepisme is dat het blind maakt voor alternatieve verklaringen dan de verklaringen die worden gezien als verbonden met de vermeende groep. Wanneer etniciteit als het samenbindende van de groep wordt benoemd, worden problemen of conflicten ook nog alleen maar verklaard vanuit dat etnische perspectief en niet vanuit een falende staat of economi­

sche achterstand.

Als etnische identiteit als een statisch begrip wordt opgevat, kan de etnische identiteit van een groep immigranten afgezet worden tegen de etnische identiteit van Nederlanders. Reeds in 1969 introduceerde de antro­

poloog Frederik Barth echter een ander perspectief: hij omschreef etniciteit als een sociale identiteit waarbij processen van toeschrijving vooropstaan.

(25)

Het benadrukken van etniciteit – etnisering genaamd – is een proces dat twee kanten op kan werken en waarbij twee partijen betrokken zijn.

Mensen kunnen de eigen etniciteit benadrukken met als doel het verster­

ken van de sociale cohesie van de groep, het verbeteren van de positie van de leden en het creëren van een positief zelfbeeld. Etnisering kan ook door anderen worden gebruikt met als doel een groep mensen apart te zetten, een negatief beeld van hen te creëren en zo de cohesie van de eigen groep te versterken en een positief zelfbeeld te scheppen (‘wij’ zijn wat ‘zij’ niet zijn) (Rath 1991). Het is belangrijk het oogmerk van de etnisering centraal te stel­

len: wie houdt het idee van een collectieve band in stand (tussen immigran­

ten of binnen de samenleving) en met welk doel? In de volgende paragraaf wordt gekeken naar het doel van de zoektocht naar een Nederlandse identi­

teit.

(26)

3

Cultuuropvatting

3.1 Op zoek naar de Nederlandse identiteit

Het zoeken naar de Nederlandse identiteit was in het verleden steeds verbonden met een doel en de uitkomst van de zoektocht werd vooral bepaald door het tijdvak waarin de zoekers leefden. In de periode van de Nederlandse Opstand (1568­1589) werd verwezen naar de Bataven, als oer­

vaders van de Nederlanders, die tegen de Romeinen in opstand waren geko­

men. Dat beeld werd langs talloze wegen versterkt. Rembrandt schilderde

‘De eed der Bataven’ (1661­1662) en Vondel schreef zijn toneelstuk Batavische Gebroeders (1663). Later werd de Opstand zelf belangrijk in het definiëren van een Nederlandse identiteit. De katholieken hadden daar problemen mee, maar zij hadden als achtergestelde groep minder invloed op pogingen tot definiëring van een gedeelde identiteit. De Bataven als voorbeelden van Nederlandse vrijheidszin, moed en fierheid kwamen later herhaaldelijk terug (Grever 2007). Bij de Bataafse Revolutie, die leidde tot de vestiging van de Bataafse Republiek (1795­1801), werd opnieuw naar de Bataven als Nederlandse voorouders verwezen. In negentiende­eeuwse schoolboeken markeerden de Bataven het begin van de Nederlandse geschiedenis.

Aan het einde van de achttiende eeuw werd gezocht naar kenmerken die alle Nederlanders gemeen hadden, maar ook alleen hen karakteriseerden.

De Leidse lector Johannes Le Francq van Berkhey (1729­1812) maakte een beschrijving van de zeden en gewoonten van de Hollanders (Frijhoff 1993).

In de negentiende eeuw gingen literatoren en geleerden, onder invloed van de romantiek en het opkomende nationalisme, op zoek naar bevolkings­

groepen die (nog) het ‘echte’ Nederland vertegenwoordigden (Van Ginkel 2009). In plattelands­ of vissersgemeenschappen meenden ze de ware Nederlandse aard te kunnen vinden, die in de stedelijke samenlevingen inmiddels aan modernisering ten prooi was gevallen. Ze prezen de werk­

zaamheid, eenvoud en godsdienstigheid van boeren en vissers. Opvallend

(27)

daarbij is dat ze de meest waarachtige karakters meenden te vinden in Volendam en Marken. Marken leidde een bestaan in de marge en Volendam was, als katholieke enclave in een protestantse omgeving, niet de meest voor de hand liggende keuze voor een land dat zich presenteerde als een protestante natie. Toch werden de Volendammers en Markenaren gezien als de onverbasterde afstammelingen van de eerste bewoners van Nederland.

Marken en Volendam werden voorgesteld als twee van de laatste vindplaat­

sen van de echte en onvervalste Nederlandse cultuur.

Opvallend is dat er voortdurend overlappende, maar zelden concurre­

rende pogingen werden gedaan om de Nederlandse identiteit te definiëren.

Net na de Eerste Wereldoorlog werd gezocht naar nieuwe mogelijkheden van identificatie. Democratisering en de emancipatie van vrouwen, de mid­

denklasse en arbeiders leidden tot heroriëntatie op wat (typisch) Nederlands was (Fenoulhet 2004). Historisch romans, waarin ook vrouwen als helden figureerden, en Indische romans speelden een belangrijke rol in die herde­

finiëring, maar dat conflicteerde niet met en raakte zelfs nauwelijks aan de oudere zoektocht naar het onvervalste van de Nederlandse boer of visser.

Halverwege de negentiende eeuw waren de Franken, Friezen en Saksen al door sommigen naar voren geschoven als de Nederlandse oervaders (Beyen 2000). Aan het einde van de negentiende eeuw sloeg dat beeld steeds meer aan, omdat het paste bij de Nederlandse verzuilde samenleving, die zich in dat tijdvak verder ontplooide. Eenheid werd gevonden in verscheidenheid.

Het beeld van Franken, Friezen en Saksen sloeg vooral aan bij het emanci­

perende katholieke volksdeel, dat altijd moeite had gehad met de Bataafse mythe, die een erg Hollandse en protestantse connotatie had. De nieuwe mythe omtrent Franken, Friezen en Saksen sneuvelde echter, omdat aan het einde van de jaren dertig van de vorige eeuw de nationaalsocialisten zich de mythe toe­eigenden. De Bataven werden op een soortgelijke manier door de nationaalsocialisten gebruikt, maar op minder grote schaal (Grever 2007).

Zij konden daarom gemakkelijker terugkeren. In 1945 maakten de Bataven in een theaterstuk bij de officiële viering van de bevrijding dan ook hun ren­

tree en zei een van de acteurs: ‘De Galliërs vechten voor de eer, de Teutonen voor de macht en de Bataven voor hun vrijheid’ (Beyen 2000 p. 516).

Kort na de Tweede Wereldoorlog kregen de pogingen om de Nederlandse identiteit te definiëren een impuls door de zorg over de verwildering van de jeugd. Verstedelijking en industrialisatie zouden bij de jeugd voor een materialistische en onverschillige levenshouding hebben gezorgd. Daarbij

(28)

kwam de normvervaging die een gevolg was van de oorlog. Het bestuderen van volkscultuur werd gezien als een manier om groepen beschaafder en gelukkiger te maken en saamhorigheid onder de Nederlandse bevolking te bevorderen (Van der Zeijden 2000).

In de roerige jaren zestig en zeventig deden zich ingrijpende cultuur­

veranderingen voor, die beïnvloed werden door ontwikkelingen in onder meer de vs en Frankrijk. Die werden positief gewaardeerd. Opvallend is dat hetzelfde tijdvak later werd aangeduid als het begin van cultuurverande­

ringen door de komst van immigranten, die negatief werden geduid en die volledig los werden gezien van de veel ingrijpendere gelijktijdige verande­

ringen.

In de jaren negentig werd het poldermodel populair als typisch Neder­

lands of als kernelement van de Nederlandse identiteit. Nederlanders zou­

den door hun strijd tegen het water al in de middeleeuwen hebben geleerd om samen te werken, te overleggen en tot een consensus te komen. Vanuit een retrospectief perspectief werd er van alles mee verklaard, zoals het ont­

breken van een duelcultuur in Nederland in de negentiende eeuw (Matthey 2005). Inmiddels is het beeld van polderen in de vorm van overleggen en samenwerken en als een typisch Nederlands verschijnsel alweer onderuit gehaald (Bos et al. 2007).

Recentelijk is het debat over de Nederlandse identiteit opnieuw aange­

wakkerd en worden globalisering, europeanisering, individualisering, migratie en ‘multiculturalisering’, die alternatieve bronnen van identifica­

tie zouden bieden of de nationale identiteit ter discussie stellen, aangewe­

zen als oorzaken van die zoektocht (wrr 2007 p. 23). De zoektocht is echter helemaal niet zo nieuw. De antwoorden die worden gegeven zijn wel steeds anders. De definitie van de nationale identiteit is een gevolg van selectief winkelen in het verleden. Het resultaat van dat selectief winkelen wordt vervolgens neergezet als iets vaststaands (wrr 2007). In de volgende para­

graaf wordt belicht waar dat statische idee vandaan komt.

3.2 De oorsprong van een statische cultuuropvatting

Terwijl onderzoekers voortdurend benadrukken dat culturen veranderlijk zijn, lijkt in het publieke of politieke debat een statische cultuuropvatting te domineren. Dit verklaart gedeeltelijk de aandacht voor de veranderingen,

(29)

die door immigranten zouden worden veroorzaakt. De statische cultuur­

opvatting, zowel over de cultuur van immigranten als over die van de Nederlandse samenleving, veroorzaakt een paradox: in beleid en vertogen gaat het om aanpassing, maar tegelijkertijd is die aanpassing binnen een statische cultuuropvatting niet mogelijk.

Het idee over de eenvormigheid van de Nederlandse samenleving is, wellicht enigszins verbazend, gerelateerd aan de keuze voor een multicul­

turele politiek in de jaren zestig van de vorige eeuw. Daarvoor bestonden er ook starre ideeën, maar de multiculturele politiek versterkte de verstar­

ring. Om het verband te kunnen begrijpen, moet nader op de multicultu­

ralistische politiek worden ingaan. Het gaat in deze paragraaf niet over het succes of falen van deze politiek, waarover reeds veel is gezegd en waarover het tegelijkertijd moeilijk is iets te zeggen omdat enerzijds de doelen van die politiek voortdurend veranderden en anderzijds niet duidelijk is hoe succes en falen moeten worden gemeten. Hier gaat het slechts om de gevol­

gen van deze politiek op cultuuropvatting en ­verandering.

Het onderliggende idee bij de keuze voor een multiculturalistische poli­

tiek was dat er een veelheid aan culturen naast elkaar zou kunnen bestaan, al was het ultieme doel wel steeds aanpassing door immigranten. Van meet af aan werden er grenzen ingebouwd. Er werd slechts ruimte geboden aan andere culturen, naast de cultuur van de meerderheid, zolang die culturen niet raakten aan de vermeende kernwaarden van de dominante cultuur.

Het multiculturalisme was ook een manier om het onderwerp ongelijkheid te vermijden. Multiculturalisme negeert het feit dat er in werkelijkheid nooit een mozaïek bestaat van gelijkwaardig geachte culturen.

Multiculturalisme als politiek betekende institutionalisering van verschil. De politiek had gevolgen voor hoe groepen zich definieerden en presenteerden (Uitermark et al. 2005). De verzuiling vormde niet het uitgangspunt voor het multiculturalisme, maar maakte het multicultura­

listische beleid in Nederland wel politiek aanvaardbaar. De multicultura­

listische politiek werd ingevoerd, omdat er werd uitgegaan van een tijdelijk verblijf van de gastarbeiders (Rijkschroeff et al. 2003). Het behoud van hun eigen taal en cultuur zou een terugkeer naar het land van herkomst gemakkelijker maken (Scholten 2007; Obdeijn en Schrover 2008). Aan het idee van terugkeer werd vastgehouden lang nadat duidelijk was geworden dat veel gastarbeiders niet terug zouden gaan. Dat maakte het mogelijk om

(30)

bezwaren tegen voortgaande rekrutering, onder meer van de vakbonden, te pareren (Roosblad 2002).

Multiculturalisme stoelt op het idee van groepen als homogene een­

heden, met unieke kenmerken (Verkuyten en Brug 2004). Aan dit idee liggen essentialistische opvattingen ten grondslag. Sociale wetenschap­

pers hebben er veelvuldig op gewezen dat etniciteiten niet statisch zijn, maar veranderlijk en situationeel. Etnische identiteit wordt voortdurend opnieuw gedefinieerd en vormgegeven. Multiculturalisme is echter alleen moreel en politiek acceptabel als wordt uitgegaan van werkelijke groepen met eigen kenmerken. Het leidt tot een beleid en praktijk waarbij gezocht wordt naar authentieke kenmerken, onder meer met als doel aanspraak te kunnen maken op de subsidies, die een belangrijk onderdeel waren van de multiculturalistische politiek.

Al voordat in het kader van een multitculturalistische politiek subsidies voor organisaties op gang kwamen, hadden gastarbeiders hun eigen orga­

nisaties opgezet. Op dit punt verschilden ze niet van migranten in andere tijden en op andere plaatsen (Penninx en Schrover 2001; Schrover 2006).

Door het subsidiebeleid van de overheid werd bepaald welk type organisa­

ties er werden opgezet, hoe die eruitzagen en hoe lang ze bleven bestaan.

De overheid probeerde door middel van beleid een efficiënte verdeling van middelen te bereiken, maar vreesde ook de invloed van fundamentalisti­

sche organisaties van immigranten in Nederland en van overheden in de landen van herkomst. Het gevolg van de intensieve bemoeienis was een zekere verdringing van initiatieven die van immigranten zelf uitgingen.

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moesten organisaties hun activiteiten als cultureel en authentiek bestempelen. Overheden zagen organisaties als een manier om met migranten in contact te komen of contact te onderhouden. Op deze manier konden gemeenschappen worden aangesproken op en verantwoordelijke worden gehouden voor het gedrag van hun (vermeende) leden. Opvallend is dat het adagio van ‘integratie met behoud van eigen identiteit’ reeds in 1983 werd verlaten als beleidsuit­

gangspunt, maar dat het nog decennia daarna in het publieke en politieke discours als een vorm van institutionele padafhankelijkheid bleef rondzin­

gen. Toen de concurrentie om subsidies aan het eind van de jaren tachtig verder toenam, gingen subsidies een nog belangrijkere rol spelen in de manier waarop subsidieverzoeken werden opgesteld en de wijze waarop etnische identiteit werd verwoord en vormgegeven. Organisaties maakten

(31)

meer kans op subsidie als hun verzoek stereotype ideeën over immigran­

ten bevatte. In de jaren negentig werden subsidies vaker gegeven aan kor­

tetermijnprojecten. Dit betekende dat de reproductie van stereotype ideeën werd versterkt. Organisaties kregen jaar in jaar uit subsidies voor dezelfde type initiatieven (Fermin 1997; Snel 2003; Uitermark et al. 2005).

Het gevolg van deze ontwikkeling was dat er van de cultuur van immi­

granten een statisch idee bestond en in stand werd gehouden. Dat idee werd decennialang versterkt door het subsidiebeleid. Per definitie betekende dit dat de cultuur van immigranten of minderheden ook werd afgezet tegen de Nederlandse cultuur. En dit betekende dat ook de Nederlandse cultuur in toenemende mate als statisch werd neergezet. Op deze manier had de komst van migranten een grote invloed op hoe de Nederlandse samen­

leving zichzelf definieerde.

(32)

4

Vrees en angst

4.1 De vrees voor immigranten

De hiervoor beschreven verstarring is een recente ontwikkeling. De vrees voor immigranten, en hun invloed op de samenleving, is echter niet nieuw.

Ten aanzien van elke migratie in het verleden gold dat als immigranten nuttig waren in economisch, religieus of politiek opzicht, ze meer welkom waren dan wanneer er werd getwijfeld aan hun nut. Nieuwkomers had­

den in het verleden nooit onmiddellijk dezelfde rechten als gevestigden.

Ze moesten in alle gevallen die rechten verwerven, meestal tegen betaling, en kregen de rechten in ieder geval pas nadat ze enige tijd ergens gewoond hadden. Voor vluchtelingen waren de mogelijkheden soms groter, vooral wanneer verwacht werd dat ze nut hadden voor het vestigingsland omdat ze contacten, geld of vaardigheden meebrachten of omdat dat er werd gehoopt dat ze een politiek of religieus belang konden dienen. Zo waren de Zuid­Nederlanders en de hugenoten welkom, omdat ze het protestantse karakter van de Republiek konden versterken, en de vluchtelingen uit Hongarije in jaren vijftig waren belangrijk in het kader van de Koude Oorlogspolitiek, om twee ver uit elkaar liggende voorbeelden te noemen.

Nooit waren in het verleden alle vreemdelingen welkom. Altijd vreesde de stad, de kerk of de staat voor de komst van armlastige vreemdelingen die aanspraak zouden maken op steun of onderstand. De angst voor de komst van armlastigen, revolutionairen of onruststokers en mensen met een ander dan het dominante geloof kent een grote continuïteit en die angst werd gecombineerd met angst voor verandering van de samenleving.

In alle tijdvakken zijn immigranten om hun accent of kleding be lachelijk gemaakt. Dit gold zowel voor Nederlanders die naar elders gingen als voor immigranten die naar Nederland kwamen. Het gold ook voor binnenlandse migranten. Friezen in Amsterdam of Brabanders in Rotterdam waren in de negentiende eeuw ook onderwerp van spot

(33)

(Suurenbroek en Schrover 2005). De beeldvorming over immigranten werd beïnvloed door gebeurtenissen in binnen­ en buitenland. De revolutie die in 1848 Europa beroerde, was aanleiding voor de introductie van de eerste Nederlandse Vreemdelingenwet in 1849. Voedselcrises en schaarste ver­

sterkten de angst voor vreemdelingen. In Kamerdebatten ging het in 1848 over armlastige vreemdelingen, criminelen en revolutionairen en over de nieuwe, snelle mogelijkheden van vervoer en communicatie die verplaat­

sing van mensen en ideeën makkelijker maakten (Schrover 2002).

De dreiging die werd gevoeld, werd versterkt door een demonstratie die op 24 maart 1848 plaatsvond op de Dam in Amsterdam. De leiders van een slechts uit enkele tientallen leden bestaande vereniging van Duitse communisten hadden een oproep doen uitgaan naar ambachts­ en werk­

lieden. Duitse immigranten vormden tot de Tweede Wereldoorlog veruit de grootste groep immigranten in Nederland. Zo’n 2000 mensen gaven aan de oproep gehoor, maar onder hen was een groot aantal op rellen beluste, opgeschoten jongens. Zij namen geen deel aan de demonstratie, maar trok­

ken plunderend en ruiteningooiend door de stad (Boogman 1978 p. 53). Het effect van de oproep van de Duitse communisten was niet zoals zij hadden beoogd. Het gevolg was een toename van de vrees voor revolutie en de rol die vreemdelingen daarbij zouden kunnen spelen.

De oorlogen van 1866 en 1870 in Europa brachten opnieuw een verschui­

ving in de beeldvorming. Vooral de verrassende Duitse overwinning op Frankrijk in 1870, waarbij dit land binnen een maand verslagen werd, leid­

de tot zowel angst als bewondering (Doedens 1973). Sommige Nederlanders waren van mening dat in Nederland Pruisisch onderwijs en Pruisische krijgstucht ingang moesten vinden. Tegelijkertijd moest de Nederlandse

‘nationale geest’ worden opgewekt. Nederland had zich gedurende de oorlog bedreigd gevoeld en had zijn leger gemobiliseerd. De aanwezig­

heid van Duitse immigranten in Nederland werd als bedreigend gezien.

Nederlanders werden opgeroepen om niet bij Duitse winkeliers te kopen, en winkeliers zouden geen Duitse bedienden moeten aanstellen en han­

delshuizen geen Duitse klerken. Een mogelijke annexatie van Nederland werd gedeeltelijk gezien als een gevolg van de Nederlandse overname van Duitse gewoonten (Schrover 2002).

Aan het einde van de negentiende eeuw leidde een meer emotionele invulling van het begrip nationaliteit ertoe dat er anders tegen immi­

granten werd aangekeken. Deze veranderde optiek kwam naar voren bij

(34)

de invoering van de Nationaliteitswet van 1892. Een belangrijke reden om een nieuwe Nationaliteitswet in te voeren was de twijfel over de vraag of het ‘enkele feit der geboorte in Nederland’ voldoende waarborg bood dat de geborene ‘zich door eenigen band bijzonder aan ons land gehecht zal gevoe­

len en dààrom alleen onze nationaliteit waard en waardig zou zijn’. Aan nationaliteit werd steeds meer betekenis gehecht en die betekenis kreeg steeds meer een emotionele lading (Heijs 1995).

Beeldvorming is zelden lovend, en altijd wordt nadruk gelegd op die immigranten van wie men verwacht dat ze problemen zullen veroorzaken.

In de beeldvorming over immigranten zit iets universeels; ‘hun’ armoede is ‘ons’ probleem en daarmee het centrale element in de beeldvorming.

Beeldvorming was echter geenszins statisch. In de loop van de negentiende eeuw veranderde het beeld van de Duitse immigranten onder invloed van ontwikkelingen in Nederland en Duitsland. Door de oorlogen van 1866 en 1870 werden lomp, ruw en ongemanierd naast arm als stereotypen voor Duitsers vervangen door gezagsgetrouw, opgevoed in de ‘kazerne­

philosophie’ met een nadruk op plichtsbesef en orde.

4.2 Rellen en het kortetermijngeheugen

Met enige regelmaat kwam het tot botsingen met immigranten. In 1917 waren er bijvoorbeeld in Rotterdam zo’n 3000 Russen, die vanwege de Eerste Wereldoorlog en ontwikkelingen in eigen land niet naar Rusland terugkonden of ­wilden. Zij hadden de reputatie ’s avonds stomdronken naar hun logementen terug te keren, urineerden tegen bomen en gebou­

wen, zwommen poedelnaakt in de Maas en maakten wilde muziek. Na het uitbreken van de Russische Revolutie vreesden Nederlandse autoritei­

ten bovendien dat de Russen Nederlanders zouden beïnvloeden met hun revolutionaire ideeën. Brave Rotterdammers waren bang dat hun jonge dochters het zouden aanleggen met de exotische Russen. Geregeld waren er vechtpartijen (De Roodt 2000).

In de jaren vijftig werd er in verschillende steden gevochten tussen indo­jongeren en Nederlandse jongeren of tussen Molukse jongeren en Nederlandse. In 1958 werd er ‘Indo’s ga weg’ op de muur van de Haagse Soestdijksekade gekalkt. In het politieke debat werd nadrukkelijk ontkend dat dit raciale rellen waren. Concurrentie om Nederlandse meisjes werd

(35)

bij de rellen als factor genoemd, net zoals dat bij de Russen het geval was geweest. Eind augustus en begin september 1961 waren er in Twente hevige rellen tussen Spaanse en Italiaanse gastarbeiders en Nederlandse nozems.

Aanleiding was jaloezie van de Nederlanders op de buitenlanders, omdat zij betere arbeidsvoorwaarden zouden hebben. De politie trad veel agressiever op tegenover de buitenlanders dan tegenover de nozems. Van de rellen werd verslag gedaan in de kranten en ze werden op regeringsniveau bespro­

ken. In politierapporten en krantenberichten werd gewaarschuwd dat de Spaanse en Italiaanse mannen niet gewend waren aan de vrijmoedigheid van Nederlandse vrouwen. Het schokkendste was dat er dans gelegenheden waren die Italianen de toegang hadden geweigerd en een bordje hadden opgehangen met de tekst ‘Verboden voor Italianen’. Dit leek wel erg op het

‘Voor joden verboden’ van tijdens de oorlog. Italianen en Spanjaarden waren solidair met elkaar en gingen in staking. De werkgevers stelden hen voor de keuze: aan het werk of vertrekken. 22 Italianen en 110 Spanjaarden kozen voor het laatste en verlieten Nederland. De Spanjaarden die weg gingen, hadden verschillende klachten: nozems die hen met hun bromfietsen steeds voor de voeten reden, onbegrijpelijke verschillen tussen netto­ en brutoloon, verschillen in salariëring en slecht eten in de kosthuizen. Het sluiten van de danslokalen voor gastarbeiders was de druppel die de emmer deed overlopen. Concurrentie tussen de Italianen en Spanjaarden en de Twentse jongens over ‘de meisjes’ werd in de berichtgeving breed uit­

gemeten, maar lijkt in werkelijkheid nauwelijks belangrijk te zijn geweest (Groenendijk 1990; Mak 2000, 2001).

Problemen met de huisvesting leidden eveneens tot rellen, zoals in de Haagse Schildersbuurt in 1969 en in de Rotterdamse Afrikaanderwijk in 1972. In augustus 1976 joeg in Schiedam, naar aanleiding van een steek partij tussen Turkse en Nederlandse jongemannen, een groep Nederlanders bij wijze van represaille vijf dagen lang de Turkse gemeen­

schap de stuipen op het lijf en stak onder meer een Turks café in brand (Bovenkerk 1999). In het Rotterdamse Crooswijk werden begin jaren zeventig schuttingen beklad met teksten als ‘Turken ga naar huis!’. Dit is opvallend, omdat er meer Spanjaarden in Crooswijk woonden dan Turken.

In de Afrikaanderwijk werden gastarbeiders door boze buurtbewoners samen met hun meubels uit de pensions gezet. De rellen duurden drie dagen. De gebeurtenissen werden in de berichtgeving de eerste racistische

(36)

rellen in Nederland genoemd (Bovenkerk 1985 p. 10). De in 1971 opgerichte Nederlandse Volksunie van Glimmerveen, die meende dat het biologisch voort bestaan van de Nederlandse natie werd bedreigd door de komst van 50.000 Surinamers en 100.000 buitenlandse arbeiders, wakkerde de vrees voor immigranten aan nadat in 1972, bij rellen in Rotterdam, een Turkse huiseigenaar een Nederlander doodde (Donselaar 1991).

In 1980 waren er rellen tussen Turkse en Nederlandse jongens in het Utrechtse Marjellapark en braken boze buurtbewoners de Utrechtse Huygensstraat in de Dichterswijk op om te protesteren tegen de komst van meer buitenlanders. Overigens gingen enkele actievoerders bij buiten­

landers in de wijk langs om te vertellen dat de actie niet tegen hen gericht was, maar tegen de komst van nieuwe buitenlanders (Bovenkerk et al.

1985 p. 13­18). Ditmaal probeerden aanhangers van de in 1980 opgerichte Centrumpartij van Janmaat olie op het vuur te gooien.

De zeer kleine greep uit verschillende rellen die hiervoor werd gepre­

senteerd, laat zien dat een gevoel van dreiging niet alleen in culturele, economische en politieke sfeer werd gecreëerd, maar ook in de relationele sfeer. Grenzen konden langs verschillende lijnen worden getrokken. De grens zelf was daarbij van minder belang dan het trekken ervan. Opvallend bij de verschillende rellen is dat er in het publieke en politieke debat een relatief kortetermijngeheugen blijkt te bestaan. Rellen worden als nieuw en uitzonderlijk voorgesteld zonder dat ze dat zijn. Politici en de pers noe­

men rellen waarbij immigranten zijn betrokken raciaal, terwijl de achter­

grond van rellen meestal heel complex is en de rellen net zo goed verklaard zouden kunnen worden vanuit een achtergestelde economische positie (Bovenkerk 1999). Bovendien worden rellen waarbij immigranten (of hun nakomelingen) zijn betrokken in een andere context besproken dan rel­

len tussen niet­immigranten. In de zomer van 1979 veranderden delen van Den Haag gedurende drie weken in een waar slagveld. In Scheveningen, de Spoorwijk, de Schildersbuurt en de Molenwijk kwam het tot geweld­

dadige confrontaties tussen de plaatselijke bewoners en de politie. Aard en aanleiding van de rellen verschilden weinig van de andere hier genoemde rellen, maar de parallellen werden in de berichtgeving niet opgemerkt. Dat gebeurde ook niet in latere analyses door wetenschappers.

De manier waarop de invloed van immigranten op de samenleving wordt beoordeeld, houdt direct verband met het feit dat immigranten als

(37)

leden van een bedreigende groep werden gezien en conflicten in raciale termen werden geduid. Immigranten hadden natuurlijk wel invloed op de Nederlandse samenleving. De reacties erop en de onderkenning ervan varieerden per tijdvak.

(38)

5

Migranten en verandering

5.1 De invloed van immigranten

In de zeventiende eeuw was er in Nederland sprake van een heuse Turkomanie, waarbij mannen zich in Turkse kostuums hulden. In de acht­

tiende eeuw droegen Nederlandse mannen oosterse japonnen. Studenten droegen die japonnen niet alleen binnenshuis, maar ook in koffiehuizen, bij colleges of in de kerk, zoals blijkt uit een verordening van de Leidse uni­

versiteit uit 1725 waarin werd bepaald dat studenten niet ‘in habitu asiatico’

in de kerk mochten komen. In de negentiende eeuw, toen het oriëntalisme een stempel drukte op het dagelijks leven in Nederland, schaften men­

sen zich oosterse gewaden aan. Vlak na de Tweede Wereldoorlog namen Nederlandse jongeren Franse kledingstijlen en muziek over. Ze keken naar Franse films en lazen boeken van Franse filosofen. Aan het einde van de jaren vijftig werd de invloed van de vs sterker en de hippies uit de jaren zestig en zeventig hulden zich in lange Indiase rokken en Afghaanse jassen.

Bij al deze modes en de veranderingen hierin speelden immigranten geen rol (Dibbits et al. 2005 p. 51).

Natuurlijk heeft de komst van migranten wel geleid tot veranderingen.

De Zuid­Nederlanders speelden in de zestiende eeuw een grote rol in het proces van protestantisering van Nederland. De protestanten uit het zui­

den, die gevlucht waren vanwege hun geloof, stoorden zich aan de relatieve tolerantie en godsdienstvrijheid in het noorden. Zij drongen aan op het afschaffen van het sinterklaasfeest, dat zij ‘paaps’ vonden, maar het feest veranderde er niet door. De ideeën en de afwijkende leefgewoontes en kleding van de Zuid­Nederlanders wekten verzet, maar vonden anderzijds ook navolging. In toneelstukken werd de ‘botticheyt’ van de noordelijken afgezet tegen de ‘courteoisie’ van de zuidelijken. De taal van de Zuid­

Nederlanders had grote invloed op het Nederlands (Obdeijn en Schrover 2008 p. 31­38).

(39)

In de zeventiende eeuw zorgde de komst van 75.000 Franse hugenoten, die het katholieke Frankrijk wegens geloofsvervolging waren ontvlucht, voor de introductie van tal van nieuwe woorden in de Nederlandse taal.

De uitspraak van deze woorden werd soms sterk vernederlandst, zoals bij

‘treiteren’ (traiter) en ‘krek’ (correct). Tegenstanders van deze verfransing, als Vondel, Hooft en Bredero, gebruikten het Duits als alternatief voor het Frans en bezigden woorden als manhaftig, noodwendig en schransen (Nortier et al. 2005 p. 59­76).

De achttiende­eeuwse auteur Le Francq van Berkhey schreef dat vooral mensen die ‘door den ommegang met Uitheemschen, dagelyks gelegenheid krygen om eenige nieuwe snuf op te doen’, gevoelig waren voor verande­

ringen in de mode. Wie de Hollandse dracht wilde zien, moest op zoek gaan naar de boeren en vissers; zij waren ‘het minst vermengde gedeelte der Natie’, waar steeds een ‘Volkseigen smaak’ zou heersen (Dibbits et al. 2005).

De aanwezigheid van Duitse immigranten in de negentiende eeuw leidde tot waarschuwingen voor Duitse culturele invloeden en ‘taalvermoffing’

(Schrover 2002). Er werd geprotesteerd tegen het gebruik van germanis­

men zoals begeesterd (van begeistert) voor ‘geestdriftig’ en middels (mittels).

Jiddischsprekende immigranten introduceerden in Nederland woorden als ramsj, jajem, bajes, gotspe, stennis, sores, bonje, de blits maken, kapsones, mazzel, tof en voor schut. De vroegste invloed van het Jiddisch dateert uit de veertiende eeuw en werd versterkt door migraties in de zeventiende en achttiende eeuw. Het merendeel van de Jiddische woorden kwam echter pas na de Tweede Wereldoorlog in het Nederlands terecht. Dit lijkt vreemd, omdat het aantal Jiddischsprekenden als gevolg van die oorlog dramatisch was gedaald. Het Nederlands informaliseerde echter in de naoorlogse periode, waardoor nieuwe woorden gemakkelijker werden opgenomen.

Daarnaast was de cultivering van het Jiddisch een soort uiting van schuld­

gevoel tegenover de na oorlog overgebleven joodse bevolking. Als laatste was er de wereld van het amusement waarin onder meer Max Tailleur, in navolging van Amerikaanse komieken, carrière maakte met Jiddische mop­

pen (Nortier et al. 2005).

In de laatste decennia valt vooral het frequente gebruik van Engelse woorden op, maar dat is niet het gevolg van de komst van migranten uit Engeland of de vs. In het taalgebruik van jongeren is de invloed van het Engels op allerlei manieren terug te vinden, waaronder de directe

(40)

omzettingen naar het Nederlands, zoals de uitdrukking ‘zie je later’ van ‘see you later’ (Nortier et al. 2005).

De komst van migranten veranderde in het verleden het aanzien van de Nederlandse steden. In 1839 opende de Duitse migrant Anton Sinkel in Utrecht de winkel van Sinkel. Het was een winkelparadijs dat geen voorgangers kende en gezien moest worden als het achtste wereldwonder, volgens tijdgenoten. In de eeuw die volgde, zouden de hoofdstraten van de Nederlandse steden volgebouwd worden met de grote en moderne onderne­

mingen van andere Duitse immigranten. De Duitse winkeliers vormden een kleine minderheid die zich onderscheidde van de Nederlandse vakgenoten.

De Duitse winkeliers hadden grote en moderne ondernemingen en ze intro­

duceerden nieuwe verkooptechnieken in de vorm van vaste lage prijzen in plaats van het gebruikelijke onderhandelen. Hun winkels hadden grote, goed verlichte etalages en kenden een vrije toegang zonder koopdwang, waardoor klanten die een winkel betraden zich niet meer verplicht voelden iets te kopen. De klanten kregen van de Duitse winkeliers geen krediet en werden niet bediend door de eigenaar of eigenares. Ze konden vrij tussen de waren rondlopen en die bekijken en aanraken, en ze hoefden niet meer te vragen naar de prijs. De winst haalde de winkelier uit een grotere omzet. De ope­

ning van de grote Duitse zaken leidde tot de ontwikkeling van het winkelen als vrijetijdsbesteding; mensen gingen niet meer alleen naar een winkel om iets te kopen, maar ook om te kijken en gezien te worden. In een periode van twintig jaar veranderden de Duitse winkeliers de winkelpraktijk en het aan­

zien van de Nederlandse binnensteden. Ze veranderden zelfs de Nederlandse huiskamers. De Duitse winkeliers plaatsten een mooi versierde kerstboom in hun etalage als lokkertje voor het winkelende publiek. Aanvankelijk was er weerstand tegen dit katholieke en Duitse gebruik, maar na enkele decennia was de boom een vast onderdeel van de Nederlandse huiskamer in kersttijd geworden. Er was ook wel verzet tegen de komst van de winkeliers, vooral omdat ze katholiek waren. Hun komst zou het aandeel van katholie­

ken in het vrije protestante Nederland vergroten.

5.2 Pindakaas en Brinta

Verandering in eetcultuur wordt veelvuldig genoemd wanneer het gaat om de vraag hoe de Nederlandse samenleving is veranderd onder invloed

(41)

van de komst van migranten. De Nederlandse eetcultuur is in de afgelo­

pen eeuw inderdaad ingrijpend veranderd. De grote verschillen tussen sociale klassen, tussen regio’s en tussen stad en platteland zijn afgenomen.

Afhankelijk van de regio werd er aan het begin van de negentiende eeuw ’s morgens pap, pannenkoeken, aardappelen of brood gegeten. In de voorbije eeuw zijn deze verschillen gesleten en verdwenen pannenkoeken en aard­

appelen als ontbijtproducten (Schrover et al. 2005 p. 99).

Net als bij de andere hier beschreven veranderingen geldt voor die in de eetcultuur dat slechts een beperkt deel ervan toe te schrijven is aan de komst van migranten. Door het stijgen van de welvaart werd er meer geld uitgegeven aan meer, andere en betere voeding. De toename van het inko­

men aan het einde van de negentiende eeuw leidde tot het doorbreken van het eenzijdige menu van pap en aardappelen, lange tijd de dagelijkse kost van de armen. De vraag naar aardappelen verminderde; die naar vlees, vis, groente en fruit nam toe.

Na 1960 werden dankzij de gestegen welvaart de buitenlandse vakanties populair. Wat Nederlanders op vakantie in het buitenland hadden gegeten, wilden ze thuis ook uitproberen. Verder zijn er de huishoudtechnologische veranderingen. De verbreiding van het vierpitsfornuis in de eerste helft van de twintigste eeuw maakte het mogelijk om gerechten gescheiden te bereiden en dus te serveren. Het voor de Nederlandse keuken typerend geachte gescheiden serveren van vlees, aardappelen en groenten – zoals we dat uit de jaren vijftig kennen – werd pas gebruikelijk toen steeds meer gezinnen de beschikking kregen over een fornuis met vier pitten. Variaties en bereidingswijzen zijn aanzienlijk toegenomen. De aardappelverwer­

kende industrie bijvoorbeeld fabriceert sinds 1960 instant aardappelpuree en stamppotten, chips, voorgebakken frites en aardappelkroketten. We eten nog steeds aardappelen, maar nu in veel meer vormen dan een eeuw geleden.

Veranderingen in transportmethoden zijn eveneens belangrijk voor het productenaanbod. Een opsomming van de nieuwe producten, die in de afgelopen vijftig of honderd jaar op de Nederlandse markt kwamen, zou een schier eindeloze lijst opleveren. Het assortiment van een hedendaagse supermarkt zou met meer dan de helft worden teruggebracht als we veertig jaar teruggaan in de tijd. Gaan we honderd jaar terug dan verdwijnt meer dan driekwart. Door veranderingen in het transport verdwenen de sei­

zoensverschillen en nu eten we buiten het seizoen aardbeien uit Chili en

(42)

sperziebonen uit Afrika, die de oudere wintergewassen zoals koolrapen en knollen hebben verdrongen. Aandacht voor gezondheid, diervriendelijk­

heid en milieu hebben geleid tot de opkomst van reform­ en ecologische of biologische winkels, een trend waar vervolgens door de supermarkten op werd ingespeeld (Schrover et al. 2005, p. 77­112).

Wat is dan typisch Nederlands eten? Volgens The Penguin Companion to Food, de bijbel op het gebied van eetculturen, is dat de rijsttafel (Davidson 1999). Een idee van wat typisch Nederlands is, kunnen we ook krijgen door te kijken naar de internetsites die geëmigreerde Nederlanders de mogelijkheid bieden producten te bestellen die ze in den vreemde mis­

sen. Hagelslag en muisjes, Brinta, Haagse hopjes, zoute drop, pindakaas en Conimex­producten (Hollandwinkel.nl) horen daar in ieder geval bij, naast bastognekoeken, Droste flikken en sambal (Hollandsite.nl), stroopwafels, kaas, ontbijtkoek, eierkoeken, worstenbroodjes, negerzoenen, tompoe­

zen, Wilhelmina­pepermunt, advocaat (Hollandbymail.nl), anijsblokjes, gestampte muisjes en jodenkoeken (typicaldutchstuff.com). Bestsellers zijn vlokken en hagelslag, bokkenpootjes en speculaasbrokken, Conimex seroendeng, Maggi stamppot en instantpudding van John Moir en Saroma (dutchtaste.com). Pindakaas is opvallend aanwezig. De meeste pindakaas wordt wereldwijd in de vs gegeten, gevolgd door Nederland en op ruime afstand daarvan Suriname. Pindakaas – sinds 1948 door Calvé in Nederland gemaakt – werd omstreeks 1900 vanuit Suriname in Nederland geïntro­

duceerd. Amerikaanse, Surinaamse en Nederlandse pindakaas is niet het­

zelfde. De Amerikaanse is gladder, smeuïger en zoeter dan de Nederlandse;

de Surinaamse is scherper van smaak omdat er pepers in verwerkt zijn.

Brinta, een afkorting van Breakfast Instant Tarwe, is ook een opval­

lend product op alle sites. Evenals veel van de andere zogenaamd typisch Nederlandse producten is het een nieuwkomer in de Nederlandse maaltijd.

Het is een uitvinding van de Groningse firma Scholten en werd kort na de Tweede Wereldoorlog voor het eerst op de markt gebracht.

Als typisch Nederlandse maaltijdstructuur wordt de strakke volgorde van maaltijden en tussendoortjes genoemd: ontbijt, koffie, lunch, thee, warm avondeten, koffie (Jobse­van Putten 1995). De tussendoortjes zijn duidelijk gescheiden van de maaltijden en zijn toegankelijk voor buiten­

staanders, zoals werklieden die onderhoudswerkzaamheden aan het huis verrichten. De maaltijden zijn gezinsaangelegenheden. De Nederlandse eetcultuur wordt door buitenstaanders als bijzonder ongastvrij beschouwd

(43)

(Van Otterloo 1990). Het stereotype beeld is dat gasten die onverwachts rond etenstijd komen binnenvallen, niet worden uitgenodigd om mee te eten. De maaltijden worden zo bereid dat er precies genoeg is voor iedereen en nooit extra voor een onverwachte gast. Behalve door de Nederlandse gehechtheid aan privacy en zuinigheid kan deze ongastvrijheid ook worden verklaard uit het vrij starre onderscheid dat in Nederland wordt gemaakt tussen de endo­keuken – dat wat gegeten wordt in kleine huise­

lijke kring – en de exo­keuken – dat wat geserveerd wordt als er gasten zijn.

Wanneer het verschil tussen beide keukens groot is, is het ontvangen van onverwachte gasten een probleem. Immers, met de gewone dagelijkse kost kan geen goede sier worden gemaakt (Schrover et al. 2005).

Het tijdstip waarop warm werd gegeten, verschilde in de negentiende eeuw per klasse en per streek. De leden van de lagere sociale klasse stonden in de negentiende eeuw vroeg op en aten een warme maaltijd omstreeks het middaguur. In de hogere sociale klasse werd om drie uur ’s middags warm gegeten. Opkomst van de fabrieksarbeid, gekoppeld aan pendel en verkorting van de middagpauze, leidde ertoe dat arbeiders niet meer thuis gingen eten. Bij de burgerklasse verschoof de warme maaltijd van drie uur naar zes uur, omdat vrouwen zo drie uur langer konden profiteren van de nieuwe mogelijkheden die de stedelijke winkelcultuur van het einde van de negentiende eeuw bood (Stokvis 1999). Het uiteindelijk resultaat van al deze verschuivingen was dat sinds de jaren zestig in vrijwel alle gezinnen

’s avonds warm werd gegeten. De zogenaamd typisch Nederlandse gewoon­

te om ’s avonds om zes uur met het gezin aan tafel te zitten voor de warme maaltijd, is minder dan een halve eeuw oud en in sommige streken en klassen veel minder dan dat. Inmiddels zijn al deze zogenaamde tradities al weer sterk aan erosie onderhevig.

Het bovenstaande uitstapje naar veranderingen in de eetcultuur leert dat de typisch Nederlandse eetcultuur, inclusief typisch Nederlandse pro­

ducten als hagelslag, drop, pindakaas of Brinta, niet ouder is dan vijftig of honderd jaar. In de perceptie wordt de eetcultuur een veel grotere continuï­

teit toegedicht dan er werkelijk was (Schrover et al. 2005). De jaren vijftig of zestig, waarin de huidige spraakmakende goegemeente opgroeide, bepalen het beeld van wat typisch Nederlands is. Bij de dramatische veranderin­

gen die de eetcultuur doormaakte, speelden immigranten een kleine rol.

Opvallend is dat veranderingen in eetcultuur onder invloed van immigran­

ten meestal worden besproken los van de andere oorzaken van verandering

(44)

(Cottaar 2000). De geringe aandacht voor veranderingen in bredere zin en de gescheiden behandeling van veranderingen door migratie los van ande­

re oorzaken geldt in algemenere zin bij de analyse van patronen van over­

name en processen van verandering van de Nederlandse cultuur. Hetzelfde geldt voor het selectief vergeten, dat hierna besproken wordt.

5.3 Selectief vergeten

Veranderingen blijken makkelijk vergeten te kunnen worden, ook wan­

neer ze recent zijn. Zo kende Nederland tot 1971 een dwingende namenlijst (waardoor ouders zeer beperkt werden in de keuze van de naam voor hun kinderen), die in hedendaagse discussies over de Marokkaanse namenlijst vergeten lijkt (Obdeijn en Schrover 2009). Dat geldt ook voor zoiets als het gemengd zwemmen, om een heel ander, maar eveneens sterk gepoliti­

seerd onderwerp te noemen. Het is nog maar betrekkelijk kort dat de hele Nederlandse bevolking leert zwemmen. Vrouwen die aan het einde van de negentiende eeuw in zee gingen baden, droegen losvallende pakjes van dik materiaal met lange mouwen en pijpen, die het lichaam van hals tot enkels bedekten. Het was verhullender dan wat in het hedendaagse debat een boerkini wordt genoemd. In de zwembaden, die halverwege de negen­

tiende eeuw werden geopend, waren vrouwen – evenals kinderen beneden de twaalf jaar, dronkaards en honden – niet welkom. Pas in 1882 werden zwembaden opengesteld voor vrouwen, die baden en zwommen zonder dat er mannen bij waren. Het gescheiden zwemmen verdween na de Tweede Wereldoorlog, ofschoon veel zwembaden nog lang damesuurtjes kenden.

In de jaren tachtig kwamen er meer doelgroepuren in de zwembaden, die zwangere vrouwen, ouders met baby’s, naturisten, homo’s, ouderen en mensen met zwaarlijvigheid of psoriasis de mogelijkheid gaven om afzon­

derlijk en enigszins gescheiden te zwemmen. Voor deze groepen werden afscheidingen aangebracht in de zwembaden. Voor islamitische vrouwen en andere vrouwen, die gescheiden wilden zwemmen, werden er ook voor­

zieningen getroffen. In hedendaagse discussies wordt echter alleen nadruk gelegd op het zwemmen voor islamitische vrouwen, wat afzonderlijk besproken wordt van andere vormen van gesegregeerd zwemmen (Elling 2005).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het eenzijdige beeld van immigranten, dat is ontstaan door slechts naar bepaalde laaggeschoolde groepen te kijken, wordt nog vergroot doordat de media, overheden, en in hun

Wim Willems heeft zich in zijn proefschrift tot taak gesteld na te gaan welke rol de wetenschap, in het bijzonder de tziganologie - de zigeuner- kunde -, heeft gespeeld in

De essentie hiervan is dat vertrouwen en conflict tussen partijen (i.c. de auditor en de auditee) hand in hand moeten gaan om te kunnen komen tot een zo goed mogelijke

Met name de clusters Haven en Stad worden veel met criminaliteit geconfronteerd, de percentages voor confrontatie met inbraak en vandalisme zijn een stuk hoger dan op Buiten

Omdat te lang niet naar deze grote groepen kiezers geluisterd is, zoekt het onbehagen een uitweg naar een meerderheidscultuur, waarin ruimte is voor veel verschil, maar waar

The aim of this project is to derive a model of dune development (project 2.1) and apply it together with other models and expert judgment, to develop and evaluate a set of

The purpose of this study was to evaluate feeding impairment following non-operative or operative management of airway obstruction in a large series of infants with Robin sequence

In deze bijdrage staat de vraag centraal of de eenheid en consistentie van het burgerlijk recht, bezien vanuit notarieel per- spectief, de laatste jaren niet (te) zeer onder druk