• No results found

Migratie en Acceptatie - Inleiding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Migratie en Acceptatie - Inleiding"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inleiding

Leo Lucassen

Het hoeft geen betoog dat (im)migratie een belangrijk en actueel thema is. Er gaat vrijwel geen dag voorbij of de media besteden aandacht aan asielzoekers, minderheden, of allochtonen. In de meeste gevallen is de teneur van de be-richtgeving dat de vestiging van nieuwkomers tot veel problemen leidt. Problemen die te maken hebben met de specifieke eigenschappen van de immi-granten zelf èn met de ontvangende samenleving, wier economische, ruimte-lijke en ideologische spankracht door de opname van zoveel buitenstaanders ernstig op de proef wordt gesteld.1 En daarmee hebben we het thema van dit

Leidschrift-nummer bij de kop: in hoeverre worden immigranten geaccepteerd en in welke gevallen vindt er stigmatisering en minderheidsvorming plaats?2

Het antwoord op deze vragen is niet eenvoudig; temeer omdat het onderzoek op dit terrein zich op belangrijke punten nogal eenzijdig heeft ontwikkeld. Zo sluit de toonzetting van veel wetenschappelijke studies die zich met dit thema bezighouden vaak nauw aan bij de invalshoek die de media en veel politici hanteren. Deze navolging hangt onder meer samen met de dominantie van sociaal-wetenschappelijke studies, die op het hier en nu zijn gericht, en bovendien voor een deel direct worden gestuurd en gefinancierd -door de overheid. Beleidsmakers zijn namelijk in de eerste plaats geïnteresseerd in het oplossen van wat zij als problemen ervaren, zoals criminaliteit, werkloosheid, druggebruik, maar ook racisme en vreemdelingen-haat.3 Grofweg gaat het in het publieke debat dus om aanpassingsproblemen

van de immigranten en om weerstanden binnen de ontvangende samenleving tegen de aanwezigheid van die immigranten.

Wie is immigrant?

Nu zal niemand ontkennen dat aan immigratie een aantal schaduwzijden is verbonden; migratie is nu eenmaal doorgaans een pijnlijk en moeizaam proces, zowel voor de migranten als voor de samenleving waar zij een plaats moeten zien te vinden. De nadruk op de problematische kant brengt echter het gevaar van vertekening met zich mee. Het eenzijdige beeld van de werkelijkheid dat daaruit voortvloeit, komt op drie terreinen pregnant tot uiting: de definitie van immigrant en migratie; de fixatie op problemen van bepaalde groepen im-migranten; en het korte-termijn perspectief van veel analyses.

(2)

groep ex-rijksgenoten uit Suriname en de Antillen en asielzoekers uit Derde Wereldlanden. De doorgaans hooggeschoolde arbeidsmigranten uit de Europese Unie, die de Marokkaanse groep in aantal evenaren,4 of werknemers

van multinationals uit de Verenigde Staten en Japan, hoewel de laatsten fysiek gemakkelijk herkenbaar zijn, maken geen deel uit van onze 'imagined migranten community', om met Anderson te spreken.5 Als in alledaagse

gesprekken over 'die buitenlanders' wordt gesproken, dan zullen maar weinigen hun Engelse buurvrouw bedoelen die bij het internationale ruimte-vaartcentrum ESTEC in de Noordwijkse duinen werkt.

In dit verband is de kritiek op het heersende 'migranten-paradigma' van de Amerikaanse politicologe Saskia Sassen interessant. In haar studie over de Global city betoogt zij dat migratiecircuits die als verschillend worden ervaren, in veel gevallen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.6 Een van

de voorbeelden die zij in haar studie uitwerkt is Manhattan, dat als financieel centrum een grote aantrekkingskracht uitoefent op hooggeschoolde 'professio-nals'. In het Amerikaanse publieke debat over immigratie spelen deze evenwel geen rol van betekenis. Deze rol is gereserveerd voor vreemdelingen uit minder welvarende gedeeltes van de wereld, zoals immigranten uit de Domi-nicaanse Republiek, Zuid-Amerika, China en India. Sassen toont echter aan dat de aanwezigheid van deze als problematisch beschouwde nieuwkomers in feite voor een groot deel met het 'Wall-street-effect' samenhangt. De kantoren moeten immers schoongemaakt, restaurants hebben goedkoop personeel nodig in de bediening en in de keuken, maatpaken moeten worden gestoomd en taxi's bestuurd. In veel gevallen gaat het om slechtbetaalde banen die door immigranten worden vervuld en ten dele door hun hoogbetaalde soortgenoten worden gegenereerd. In de woorden van Sassen:

"... immigration can be seen as providing labor for the low-wage service and manufacturing jobs that service both the expanding, highly specialized service sector and the high-income lifestyles of those employed in the specialized, expanding service sector. Some of these jobs held by immigrants may routinely be classi-fied as belonging to declining sectors of the economy. But in fact, insofar as they service the most dynamic sector of the city's economy, we need to make a distinction between 'back-ward jobs' - which they often are - and declining sectors of the economy, which they are not necessarily."7

Omgekeerd heeft een recessie in het primaire segment van de arbeidsmarkt, in dit geval de professionele financiële wereld, direct repercussies voor de minder hoogopgeleide immigranten. Juist omdat zij deel uitmaken van hetzelfde economisch systeem.

(3)

ESTEC ongetwijfeld van buitenlandse afkomst zijn, is het merendeel van de laaggeschoolde immigranten niet werkzaam in sectoren die nauw verbonden zijn met de economische activiteiten van de dynamische sectoren waar de rijke immigranten hun emplooi vinden. De gastarbeiders werden immers voorname-lijk aangetrokken voor banen in de 'declining' industriële sector waar Sassen over sprak. Niettemin illustreert haar voorbeeld dat een scheiding tussen 'goede' en 'slechte' immigranten minder vanzelfsprekend is dan veelal impliciet wordt aangenomen en dat voor een goed begrip van het migratie-proces er niet bij voorbaat van moet worden uitgegaan dat laag- en hoog-geschoolde immigranten onvergelijkbaar zijn.

De neiging om een dergelijk principieel onderscheid te maken, is overigens een algemeen verschijnsel dat ook binnen migratiesrudies schering en inslag is. Zo introduceerden de Engelse historici Clark en Souden in hun studie over interne migratie in Groot-Brittannië gedurende het Ancien Régime het begrippenpaar 'subsistence' tegenover 'betterment' migranten.8 Met de

eerste categorie bedoelden zij zwervers en armen die rondtrokken om te over-leven en niet of nauwelijks waren gericht op positieverbetering. Dat gold wel voor de 'betterment' migrant, die wordt voorgesteld als geschoold en uitgerust met een flinke dosis doorzettingsvermogen. Het probleem met deze indeling is niet zozeer het analytische onderscheid als zodanig, maar wel de suggestie die wordt gewekt dat we hier te maken hebben met twee elkaar min of meer uit-sluitende groepen. Eenmaal als arme drommel zwervend van plaats tot plaats, is de kans op sociale stijging vrijwel uitgesloten; dit in tegenstelling tot de initiatiefrijke migrant. Een dergelijke dichotomie laat geen ruimte voor een veel gecompliceerder werkelijkheid waarbij er geen sprake is van twee duidelijk verschillende groepen, maar waarin de uitkomst van het migratie-proces voor de meesten ongewis is. In de alledaagse praktijk zijn vrijwel alle migranten gericht op een beter leven; indien niet voor zichzelf, dan toch voor hun kinderen. Dat de één een betere kans maakt dan de ander, doet aan dit algemene principe niets af.

Deze conclusie geldt nog sterker voor de moderne tijd. Hoewel het verleidelijk is veel hedendaagse immigranten het 'subsistence-etiket' op te plakken, laat onderzoek zien dat de meeste immigranten, zelfs (of juist?) de illegalen onder hen, een sterk - en soms overdreven - verwachting van sociale stijging hebben, vaak sterker dan vergelijkbare autochtone groepen.

Verder inzoomen: de immigrant als pathologisch probleemgeval

(4)

Molukkers worden nog steeds veelal over één kam geschoren met een minder-heid die soms op gewelddadige wijze uiting geeft aan haar, deels politiek gemotiveerde, frustratie. Bij Turken en Marokkanen in zijn algemeenheid, maar ook in het geval van Surinamers en Antillianen, wordt vrijwel uitsluitend hun hoge werkloosheid benadrukt.

Dat de meeste exgastarbeiders en Surinamers wel werken; dat het bij -criminaliteit bij kinderen van immigranten om een kleine minderheid gaat èn dat dit verschijnsel zich zeker niet alleen bij immigranten voordoet, wordt maar al te vaak vergeten. Dat een groot deel van de Molukse gemeenschap steeds meer thuis raakt in de Nederlandse samenleving, buiten de groep trouwt en de woonoorden verlaat,9 daarin zijn de media veel minder geïnteresseerd.

Let wel, dit is zeker geen pleidooi om deze problemen te ontkennen of goed te praten, integendeel, er is bij bepaalde groepen wel degelijk een zorgwekkende tendens in de richting van minderheidsvorming10 en een afglijden naar de

criminaliteit,1 1 maar er dient wel te worden gewaakt voor een al te somber

beeld en bovendien voor een veralgemenisering van deze voorbeelden. Boven-dien is het onjuist deze problemen zonder meer te koppelen aan het migra-tieproces als zodanig.

Nauw verbonden met de problematisering van immigranten is het gebruik van het begrip etniciteit, waarmee wordt geduid op het vasthouden van mensen aan hun eigen cultuur. In veel gevallen wordt dit door de dominante samenleving als een probleem beschouwd, omdat het integratie in de weg zou staan en minderheidsvorming in de hand zou werken. Afgezien van de vraag of die aannames juist zijn,1 2 is het interessant te constateren dat de daadwerkelijke

toepassing van de term etniciteit veelal wordt beperkt tot die immigranten die als een probleem worden ervaren. Studies naar de etniciteit van Amerikanen of Japanners in Nederland zijn praktisch afwezig.1 3

In dit verband moeten we bovendien goed bedenken dat bij immigran-ten de geografische identiteit (of die nu nationaal, regionaal of lokaal is gedefinieerd) lang niet altijd zo'n grote rol speelt als we wel geneigd zijn te denken. Klasse en religie waren en zijn vaak minstens zo belangrijk wanneer we de groepsvorming willen begrijpen. De Britse historicus Panayi heeft bijvoorbeeld aangetoond dat de Duitse immigranten in Groot-Brittannië gedurende de negentiende eeuw zich vooral langs religieuze en beroepslijnen organiseerden. De Duitse identiteit werd aanvankelijk wel gekoesterd, maar was ondergeschikt aan andere vormen van identificatie. Duitse immigranten gingen in de eerste plaats om met landgenoten met wie men een religieuze of klasseverwantschap voelde. De Duitse achtergrond fungeerde bij de eerste generatie hooguit als een extra bindmiddel. Panayi benadrukt dan ook, dat we ons niet alleen op de gemeenschappelijke etniciteit blind moeten staren:

(5)

in the nineteenth-century British stratified society; they could not escape from it. To have maintained their ethnic allegiances above their class ones would have been contrary not only to the economie development of nineteenth-century Britain, but also to the economie situation in Germany. They moved from one class-structured society in another, and they decided which organisations to join on ethnic and class grounds. Each was important."1 4

Eenmaal thuis in de nieuwe samenleving werd, zeker bij de tweede generatie, de gemeenschappelijke herkomst al snel ondergeschikt en was het niet moeilijk om bij vergelijkbare geledingen in de Engelse samenleving aansluiting te zoeken.

Een soortgelijk voorbeeld zijn Italiaanse immigranten in Nederland in deze eeuw. Hoewel zij door de ontvangende samenleving in eerste instantie als één groep werden beschouwd, ging er achter dat etiket een wereld van verscheidenheid schuil. Zo bestonden er in Leiden gedurende het Interbellum tussen de onderscheiden beroepsgroepen (schoorsteenvegers, granietwerkers en ijsmakers) nauwelijks contacten: men woonde niet bij elkaar in de buurt, onderlinge huwelijken waren zeldzaam en voor een overkoepelend Italiaans groepsgevoel zijn nauwelijks aanwijzingen te vinden.1 5

Die eendimensionale kijk op immigranten kan uiteraard worden ver-klaard door de nadruk die er vanaf het einde van de achttiende eeuw is komen te liggen op de nationale identiteit. Zoals Eugen Weber zo prachtig heeft beschreven in zijn Peasants into Frenchmen,16 werden voorheen sterke

regio-nale en lokale verschillen in de loop van het staats- en natievormingsproces ondergeschikt gemaakt aan de nationale idee. Een idee waarmee mutatis mutandis ook vreemdelingen werden geconfronteerd. In de twintigste eeuw werd het dominante denken in nationale eenheden nog versterkt door het Wilsoniaanse concept van het 'zelfbeschikkingsrecht' van volkeren, dat na de vrede van Versailles ingang vond.1 7 Dit in wezen negentiende-eeuwse,

roman-tische volks-denken,1 8 waarvan de repercussies tot op de huidige dag worden

gevoeld, werd tenslotte in de jaren zestig nieuw leven ingeblazen door de dekolonisatie en de emancipatiestrijd van onderdrukte bevolkingsgroepen, zoals de zwarten in de Verenigde Staten.

Een van de gevolgen van deze ontwikkelingen was, dat van de immi-granten die na de Tweede Wereldoorlog naar West-Europa kwamen nog sterker dan daarvoor de etnisch-culturele kenmerken werden benadrukt. Om het wat modieus te zeggen: in het immigratie-discours was nauwelijks plaats voor andere indelingscriteria. In menige studie treft men de gedachte aan dat de nieuwe immigranten, zoals ze ook wel worden genoemd, wezenlijk ver-schillen van eerdere stromen, omdat de Turken, Marokkanen en de immigran-ten uit de voormalig koloniale gebieden zich voornamelijk door hun afwijken-de cultuur onafwijken-derscheiafwijken-den.19 Dat er daarnaast net zo veel overeenkomsten zijn

(6)

sneller aanpassen aan de nieuwe samenleving dan doorgaans wordt gedacht,20

blijft door het overheersende nationaal-etnische paradigma voor velen verbor-gen.

Het gebrek aan lange-termijn analyses

De eenzijdigheid van onze kijk op immigranten wordt tenslotte in de hand gewerkt door het gebrek aan lange-termijn analyses van het vestigingsproces. Op dit terrein kan de historische discipline bij uitstek een eigenstandige bijdrage aan de theorievorming leveren. Het is namelijk belangrijk ons te realiseren dat veel van de gesignaleerde moeilijkheden zich vooral voordoen bij de eerste generaties immigranten. De Westeuropese migratiegeschiedenis van de afgelopen eeuwen leert dat in de meeste gevallen immigranten en hun nakomelingen na drie a vier generaties niet meer als zodanig herkenbaar zijn en zichzelf evenmin meer als zodanig beschouwen: met andere woorden, zij zijn geassimileerd.

Om misverstanden te voorkomen, moeten we wat langer bij het begrip 'assimilatie' stilstaan. Voor velen heeft dit begrip de bijsmaak van een eenzijdig - al dan niet gedwongen - aanpassingsproces, waarbij de immigran-ten hun eigen waarden, normen en cultuuruitingen dienen op te geven en zich volledig aan de dominante samenleving aanpassen. Extreme voorbeelden zijn het beleid jegens de Turkse minderheid in het hedendaagse Bulgarije waar zij zelfs hun familienamen moeten 'verbulgaarsen' en het hun verboden is om onderling de eigen taal te gebruiken. Minder vergaand, maar even weinig subtiel waren de goedbedoelde adviezen aan Indische Nederlanders om niet te veel rijst te koken en de aardappelcultuur te omhelzen.21 De bijdrage van W.

Willems in dit nummer maakt bovendien duidelijk dat de druk om te assimile-ren in sommige gevallen verder ging en voor de betrokkenen tot traumatische ervaringen kon leiden.

Hier vat ik assimilatie echter in de eerste plaats op als een sociologisch proces waarbij een groep immigranten na verloop van enkele generaties - maar soms ook sneller22 - een aantal belangrijke kenmerken van de ontvangende

(7)

zowel voor taalkundige, denk bijvoorbeeld aan joodse woorden in de Neder-landse taal, als voor uiteenlopende economische en culturele invloeden.

Wanneer we een dergelijk assimilatiebegrip hanteren, dan constateren

we dat over een langere periode assimilatie bij vrijwel alle groepen

immigran-ten de norm is. Hugenoimmigran-ten, Zuid-Nederlanders of Duitsers, om drie belang-rijke immigrantengroepen uit het vaderlandse verleden te noemen, vormen geen herkenbare groep meer en zonder de Duitse bezetting, zou ook het reeds in de achttiende eeuw ingezette assimilatieproces bij de Nederlandse joden waarschijnlijk zijn afgerond.23 Kijken we naar de twintigste eeuw, dan is een

soortgelijke ontwikkeling te onderkennen bij de mijnwerkers uit Polen, Slovenië en Italië, en bij de Italiaanse granietwerkers, die zich in het Interbel-lum vestigden.24 De naoorlogse periode is lastiger te beoordelen, omdat we in

veel gevallen nog niet van drie of vier generaties kunnen spreken, maar het assimilatieproces lijkt vooralsnog niet wezenlijk anders. Niettegenstaande vormen van 'symbolische etniciteit'2 5 bij de derde en vierde generatie Indische

Nederlanders, is deze groep volgens de eerder genoemde criteria geassimi-leerd. Voormalige gastarbeiders uit Italië, Spanje, Joegoslavië en Griekenland, de zogenaamde Zuideuropeanen, lijken eenzelfde weg ingeslagen te zijn2 6 en

zelfs bij een groot deel van de Molukkers tekent zich een dergelijke ontwik-keling af. De enige immigranten wier toekomst in dit opzicht nog ongewis is, zijn de meest recent gearriveerden: Marokkanen, Turken, Surinamers, Antil-lianen en uiteenlopende groepen asielzoekers.

Zoals we al zagen, trekken in de praktijk bijna zonder uitzondering deze recente immigranten de aandacht van onderzoekers. Op het moment dat de problemen afnemen, houden ze op interessant te zijn, worden ze door beleidsmakers als 'doelgroep' geschrapt en stappen onderzoekers over op een 'verse' groep immigranten. Het gevolg van deze tredmolen is dat langere-termijn ontwikkelingen buiten het gezichtsveld blijven en de indruk blijft bestaan dat immigratie per definitie problematisch is.

De ontvangende samenleving centraal

Tot nu toe hebben we vooral gesproken over de wijze waarop immigranten zich een plaats veroveren in een nieuwe samenleving. Willen we het thema migratie en acceptatie beter doorgronden, dan dienen we tevens aandacht te besteden aan de houding van de ontvangende samenleving tegenover die nieuwkomers: hoe worden ze bejegend en welke kansen worden hun gegund? Net als bij het voorgaande, vindt er in het onderzoek een verenging plaats tot de problematische kanten: discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat.27

(8)

Beeldvorming en discriminatie

Een goed voorbeeld is de, overigens zeer lezenswaardige en interessante bundel Vreemd gespuis uit 1987. Hierin gaan diverse auteurs in op de beeld-vorming ten opzichte van allerlei groepen immigranten in Nederland vanaf de vijftiende eeuw. Zoals de titel al aangeeft, betreft het vooral de negatieve uitingen: spot en beledigingen tot en met regelrechte pogingen bepaalde groepen immigranten met fysiek geweld te vervolgen. Een groot aantal populaire kluchten uit de zeventiende en achttiende eeuw, druk bezocht en vele keren opgevoerd, voerden 'moffen' bijvoorbeeld op als dom, lui, lomp en arrogant. Hugenoten en Zuid-Nederlanders werden in geschriften afgebeeld als verwijfd, verwaand en zedeloos; zigeuners als dieven en bedelaars en ga zo maar door. Het opvallende aan deze beeldvorming is dat zij zich bij vrijwel alle immigranten voordoet en overwegend beperkt blijft tot de eerste en hooguit de tweede generatie immigranten; daarna ebben de vooroordelen weg. Hoewel er gevallen bekend zijn van immigranten die niet met een noemens-waardige vijandige houding werden geconfronteerd (denk bijvoorbeeld aan de Hongaarse vluchtelingen in 1956),2 8 kunnen we concluderen dat negatieve

beeldvorming jegens immigranten blijkbaar een soort onvermijdelijk kwaad is dat in de meeste gevallen niet tot structurele vormen van discriminatie leidt.

Dat betekent niet dat vanuit een historisch standpunt de acceptatie van immigranten een gelopen race is. Hoewel het om een minderheid gaat, zijn er namelijk ook voorbeelden die het tegendeel laten zien. Beperken we ons tot West-Europa, dan zijn de twee grote afwijkingen van het assimilatie-patroon joden en zigeuners. In beide gevallen lijkt het er sterk op dat hun

minderheids-vorming tot op grote hoogte moet worden verklaard door een stigmatiserende 'positietoewijzing'29 door geledingen van de ontvangende samenleving, met

name de overheden. Door een langdurig beleid van apartzetting, discriminatie en etikettering30 werd een dam opgeworpen tegen assimilatie en heeft de

aanvankelijke negatieve beeldvorming, die zich zoals we zagen bij de meeste groepen voordeed, zich kunnen wortelen. Deze vorm van systematische nega-tieve positietoewijzing, om de terminologie van R. Penninx te gebruiken, deed zich verder voor bij de afstammelingen van de uit Afrika geïmporteerde slaven in de Verenigde Staten, waarover de bijdragen van P . C . Emmer en G . C . Quispel in dit nummer handelen, en in mindere mate bij veel Chinese arbeids-migranten. De laatsten waren het slachtoffer van de eerste anti-immigratie maatregelen in de Verenigde Staten (1886) en werden ook in de eerste helft van de twintigste eeuw in veel Westeuropese landen geconfronteerd met dis-criminerende wetgeving.

(9)

van de overheid, werkgevers, beroepsverenigingen, vakbonden, kerken of van lokale gemeenschappen. Door de uiteenlopende belangen die met immigratie zijn verbonden, bestaan er tussen deze partijen belangrijke en soms fundamentele meningsverschillen waar het de bejegening van nieuwkomers betreft.

Een goed voorbeeld zijn de debatten over de toelating van vreemde-lingen die in het verleden in diverse landen zijn gevoerd. Bij de discussie over de Franse nationaliteitswet in de jaren tachtig van de vorige eeuw bijvoorbeeld ontstonden er op het eerste gezicht vreemde coalities. De brandende vraag was of de wetgeving diende uit te gaan van het heersende ius soli (recht van de grond), waarbij kinderen van vreemdelingen die in Frankrijk waren geboren automatisch het Frans staatsburgerschap kregen, of dat men diende over te gaan tot het ius sanguinis (recht van het bloed), dat uitgaat van een afstam-mingsbeginsel: alleen zij zijn Frans die van Fransen afstammen. In dit debat vinden we aan de ene kant de grote werkgevers, de legertop, Republikeinse politici en vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging, die voor een handhaving van het woonbeginsel pleitten. Daar tegenover stonden de uiterst rechtse nationalistische partijen.31

De motieven van een handhaving van het ius soli waren divers. Tegen de achtergrond van de lage demografische groei van de Franse bevolking waren de grote werkgevers bang voor een arbeidstekort, terwijl de legerleiding na de traumatische nederlaag tegen Duitsland in 1870 vreesde voor te weinig recruten en daarmee voor een te zwak Frans leger. Bovendien vonden veel Republikeinse politici het onaanvaardbaar dat een deel van de in Frankrijk woonachtige bevolking geen deel uitmaakte van de politieke Franse natie, die was gebaseerd op de universele principes van de Franse Revolutie. De ver-tegenwoordigers van de regio's met een hoog percentage loonarbeiders ten-slotte hoopten zo een einde te maken aan de oneerlijke concurrentie van buitenlandse arbeiders. Zolang die niet genaturaliseerd waren, hoefden ze niet in dienst en waren ze aantrekkelijker voor de werkgevers dan Franse ar-beiders.3 2 Pas in de eerste decennia van de twintigste eeuw, toen aan het

staatsburgerschap behalve plichten ook rechten werden verbonden, ging een deel van de arbeidersbeweging zich tegen een liberaal naturalisatiebeleid van immigranten verzetten.

Vooralsnog vormde de arbeidersbeweging samen met de andere voor-standers van het ius soli een coalitie van 'strange bedfellows', zoals Aristide Zolberg het treffend genoemd heeft. Met deze term typeerde de Amerikaanse politicoloog de voor- en tegenstanders in een soortgelijk debat een eeuw later in de Verenigde Staten, over de vraag of er een restrictiever toelatingsbeleid gevoerd diende te worden. De uiterst rechterzijde van de Republikeinen, die het klassiek-liberale laissez faire (dus ook voor arbeid) hoog in het vaandel voerden, trok daar zij aan zij op met progressieve democraten die een strenger beleid vonden indruisen tegen de mensenrechten.33

(10)

meer worden geïllustreerd aan de hand van de houding jegens zigeuners in Nederland. Hoewel zij alom als ongewenste vreemdelingen te boek staan, was er een opmerkelijk verschil in houding tussen centrale en lokale overheden. Waar ambtenaren op het Ministerie van Justitie in Den Haag mordicus tegen iedere toelating waren - of de personen in kwestie nu aan de in de Vreemde-lingenwet gestelde criteria voldeden of niet -, was de reactie op gemeentelijk niveau in veel gevallen aanzienlijk genuanceerder. Hoewel er zeker burge-meesters waren die zich geheel in de beleidslijn van Justitie konden vinden, legde de meerderheid de circulaires van het ministerie naast zich neer. Ze maakten het zigeuners mogelijk om vergunningen voor hun beroepen te krijgen en verlengden zonder veel problemen hun verblijfsvergunning. Dit gedrag kwam soms voort uit een wens 'er van af te zijn', maar er zijn daar-naast genoeg voorbeelden van burgemeesters - of politie-ambtenaren - die het algemene door Justitie uitgedragen negatieve beeld over zigeuners tegenspra-ken en met eigen ogen zagen dat de werkelijkheid veel gedifferentieerder was. Door hun directe contact met zigeuners, merkten zij dat deze lang niet allemaal voldeden aan het stereotiepe beeld dat van hogerhand werd uitge-dragen.34 Nader onderzoek naar de houding van vakbonden en

werkgevers-organisaties zal zeer waarschijnlijk eveneens een veel rijker geschakeerde reactie te zien geven.3 5

De structuur van de samenleving

Daarmee zijn we er nog niet. Een uitsluitende aandacht voor de directe bejegening van immigranten - hoe genuanceerd ook -, is namelijk onvoldoende om hun vestigingsproces op langere termijn te doorgronden. Om in Braudels termen te spreken: het betreft hier vooral de 'evenementen'. De 'conjunc-turen', laat staan de 'struc'conjunc-turen', blijven buiten schot. Zo kunnen we denken aan de cyclus van de economie. Het maakt nogal wat uit of immigranten zich vestigen in een periode van economische groei of van stagnatie. In het eerste geval zullen zij veel minder als een bedreiging worden ervaren voor de lokale en nationale arbeidsmarkt. Bovendien zijn de kansen voor sociale stijging en assimilatie dan aanzienlijk groter. Daarnaast speelt de politieke structuur van de ontvangende samenleving een belangrijke rol. We kunnen dan allereerst denken aan de wetgeving ten aanzien van vestiging, verblijf en naturalisatie. In deze eeuw zijn er belangrijke verschillen tussen Westeuropese landen in dit opzicht. Zwitserland en Duitsland die - overigens tevergeefs - koste wat kost proberen te voorkomen dat buitenlandse arbeiders zich blijvend vestigen en zich verschansen achter een zeer restrictieve wetgeving, tegenover Frankrijk, Nederland en Zweden waar om verschillende redenen tot voor kort een liberalere wind waaide.3 6 Bij de politieke structuur moeten we tevens denken

(11)

hebben het afgelopen decennia diverse organisaties van immigranten op basis van hun religie (islam en hindoeïsme) scholen, kerken en welzijnsorganisaties opgericht die deels fungeren als bruggehoofden voor een verdere integratie in de samenleving.37

Een ander voorbeeld van politieke structuren vormt de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In de gewesten heerste het ius soli, waardoor vestiging betrekkelijk gemakkelijk was en de tweede generatie immigranten - het waren immers inboorlingen - automatisch de vreemdelingenstatus kwijt-raakten. Belangrijker was dat het onderscheid vreemdeling versus inboorling slechts een van de vele manieren was om onderscheid te maken en zeker niet domineerde. Gedurende het Ancien Régime waren andere criteria veel belang-rijker, zoals religie, klasse, sekse en seksuele geaardheid.38 Anders gezegd, je

kon beter een protestantse vreemdeling zijn dan een katholieke inboorling, beter een rijke nieuwkomer dan een arme autochtoon. Hierin kwam in de loop van de negentiende eeuw - het tijdperk van de nationale staat - verandering. Hoewel de genoemde criteria van belang bleven, kreeg dat van 'vreemdeling' een sterkere lading en werd het in toenemende mate gebruikt om mensen buiten te sluiten.3 9 Die ontwikkeling manifesteerde zich met name na de Eerste

Wereldoorlog, toen veel staten voor het eerst40 pogingen gingen doen om de

nationale arbeidsmarkt af te schermen tegen buitenlandse arbeidsmigranten. Omdat aan het staatsburgerschap steeds meer rechten werden verbonden (pensioenen, bepaalde verzekeringen, armenzorg), werd het van belang een duidelijker onderscheid te maken tussen zij die erbij hoorden (de staatsburgers) en zij die er niet bijhoorden (de vreemdelingen).41

(12)

Westeuropese landen de werving van gastarbeiders stop zetten en trachtten de grenzen te sluiten, een grote immigratie op gang kwam.4 2

Tot slot is het belangrijk in het oog te houden dat in de meeste gevallen directe vormen van discriminatie, waaraan in de literatuur zoveel aandacht wordt besteed, vaak veel minder gevolgen hebben voor het vestigingsproces dan vormen van onbedoelde en indirecte discriminatie. Het gaat dan om rege-lingen en wetten die op het eerste oog neutraal lijken, maar in de praktijk voor vreemdelingen nadelig kunnen uitpakken. Een goed voorbeeld is de praktijk van informele werving van personeel. Met name in tijden van werkloosheid gaan bedrijven met veel laag- of ongeschoolde arbeid ertoe over via de eigen werknemers nieuw personeel te zoeken. Indien dat voornamelijk autochtonen zijn, wordt de kans klein dat immigranten hiervan kunnen profiteren. Ver-gelijkbaar is de gewoonte bij bedrijven en overheidsinstellingen om via spontane sollicitaties en coöptatie vacatures te vervullen. Ook hier zijn immigranten, die minder goede netwerken hebben en zich vaak schriftelijk minder goed kunnen uitdrukken, in het nadeel.43

Conclusie

Wat betekent de voorgaande bespreking nu voor de in de inleiding gestelde vragen naar de determinanten van assimilatie dan wel minderheidsvorming? Allereerst is duidelijk geworden dat een ruimere benadering van het verschijn-sel vestiging noodzakelijk is. De gerichtheid op problemen van bepaalde groepen immigranten in de eerste fase van hun verblijf levert een grote vertekening op. Op basis van dit soort studies krijgt men al snel het idee dat immigratie per definitie een probleem is en de vestiging van vreemdelingen grote sociale spanningen met zich mee brengt. We hebben gezien dat een dergelijke indruk geen stand houdt wanneer het verschijnsel immigratie breder en over een langere termijn wordt geanalyseerd. Met name het volgen van meerdere generaties nieuwkomers en hun nakomelingen levert vaak een heel ander beeld op. De aanvankelijke problemen, of men die nu bij de nieuw-komers zelf of bij de samenleving constateert, blijken vaak van relatief belang en staan assimilatie uiteindelijk niet in de weg. De bijdragen in dit thema-nummer van Emmer, Obdeijn en Willems illustreren dat op verschillende manieren.

(13)

Noten:

1. Dat dit een algemeen proces is, dat niet per se aan immigranten verbonden is, demon-streert de klassieke studie van N . Elias en J . L . Scotson: The established and the

outsi-ders. A sociological enquiry into community problems (London 1965).

2. Voor een uitwerking van het begrip 'stigmatisering' zie L . Lucassen, 'En men

noemde hen zigeuners'. De geschiedenis van Kaldarasch, Ursari, Lowara en Sinti in Nederland: 1750-1944 (Amsterdam/Den Haag 1990) en W . Willems en L . Lucassen, Ongewenste vreemdelingen. Buitenlandse zigeuners en de Nederlandse overheid: 1969-1989 (Den Haag 1990).

3. Zie R . Penninx, Wie bepaalt betaalt? (Amsterdam 1988) en L . Lucassen en A . J . F . Kobben, Het partiële gelijk. Controverses over het onderwijs in de eigen taal en de

rol daarbij van beleid en wetenschap (1951-1991) (Amsterdam/Lisse 1992). Uiteraard

zijn er ook sociaal-wetenschappelijke studies die zich aan dit keurslijf weten te ont-trekken. Zie bijvoorbeeld F . Bovenkerk e.a., Italiaans ijs. De opmerkelijke historie

van de Italiaanse ijsbereiders in Nederland (Meppel-Amsterdam z . j . [1983]); W .

Willems en A . Cottaar, Het beeld van Nederland (Baarn 1990); F . Buijs, Leven in

een nieuw land. Marokkaanse jongemannen in Nederland (Utrecht 1993) en H .

Vermeulen en R. Penninx, ed., Het democratisch ongeduld (Amsterdam 1994). 4. J. Lucassen en R . Penninx, Nieuwkomers, nakomelingen, Nederlanders. Immigranten

in Nederland, 1550-1993 (Amsterdam 1994).

5. B . Anderson, Imagined communities. Reflections on the origin and spread of

nationa-lism (London en New York 1983).

6. S. Sassen, The global city. New York, London, Tokyo (Princeton, New Jersey 1991) 315.

7. Ibidem.

8. P. Clark en D . Souden, ed., Migration and society in early modern England (London 1987). Voor een algemene bespreking van de historiografie zie J. Lucassen en L . Lucassen, 'Introduction' in: idem, ed., Migrations, migration history, history: old

paradigms and new perspectives (Bern 1996).

9. H . Smeets en J. Veenman, 'Steeds meer thuis in Nederland. Tien jaar ontwikkelingen in de Molukse bevolkingsgroep' in: Vermeulen en Penninx, Het democratisch

ongeduld 15-44.

10. R. Wolff en R. Penninx, 'Donkere wolken boven de arbeidsmarkt', Migrantenstudies 10 (1994) no. 1, 1-18.

11. Althans wanneer we de getuigenis van de Utrechtse criminoloog Frank Bovenkerk in september 1995 voor de parlementaire enquête-commissie over de IRT-affaire moeten geloven. Bij het ter perse gaan van deze inleiding was zijn definitieve rapport over georganiseerde criminaliteit onder allochtonen nog niet beschikbaar.

12. Zie hierover H . Vermeulen, Etnische groepen en grenzen. Surinamers, Chinezen en

Turken (Weesp 1984) en A . Portes en R . D . Manning, 'The immigrant enclave: theory

and empirical examples' in: S. Olzak en J. Nagel, ed., Competitive ethnic relations (Orlando 1986) 47-68.

13. Met uitzondering van V . J . Baker, Wooden shoes and baseball bats, a study of

socio-cultural integration of Americans in The Hague (Leiden 1983).

14. P. Panayi, Germán immigrants in Britain during the 19th century, 1815-1914 (Oxford 1994) 255.

15. Bovenkerk, Italiaans ijs; L . Lucassen, 'De Breestraat als cosmopolitisch centrum: Italianen, Chinezen, Duitse dienstbodes en joodse vluchtelingen in Leiden, 1872-1950.' in: J. Moes en C . Smit, ed., Nieuwkomers in de Leidse geschiedenis,

1400-2000 (Leiden 1996).

(14)

17. Eric Hobsbawm, Age of extremes: the short twentieth century (Londen 1994). 18. A . Finkielkraut, La défaite de la pensee (Paris 1987).

19. Zie bijvoorbeeld L . P . Moch, Moving Europeans. Migration in Western Europe since

1650 (Bloomington 1992) en de kritiek in L . Lucassen, 'Het onontkoombare

nationali-teitsbeginsel. Een bespreking van enige recente literatuur over (im)rnigratie en natievorming', Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 4 (1993) 489-505.

20. Vermeulen en Penninx, Democratisch ongeduld; A . Boeker, 'Chain migration over legally closed borders', The Netherlands' Journal of Social Sciences 30 (December 1994) no. 2, 87-106 en W . Tinnemans, Een gouden armband. Een geschiedenis van

mediterrane immigranten in Nederland (1945-1994) (Utrecht 1994).

21. A . Cottaar en W . Willems, Indische Nederlanders. Een onderzoek naar beeldvorming (Den Haag 1984).

22. Zoals bij de Duitse dienstmeisjes die met Nederlandse mannen trouwden. Zie B . Henkes, Heimat in Holland. Duitse dienstmeisjes 1920-1950 (Amsterdam 1995). 23. Zie hierover J. Lucassen, 'Joodse Nederlanders 1796-1940: een proces van

omge-keerde minderheidsvorming' in: H . Berg, T. Wijsenbeek en E . Fischer, ed., Venter,

fabriqueur, fabrikant. Joodse ondernemers en ondernemingen in Nederland 1796-1940

(Amsterdam 1994) 32-47. 24. Lucassen, 'De Breestraat'.

25. H . J . Gans, 'Symbolic ethnicity: the future of ethnic groups and cultures in America',

Ethnic and Racial Studies 2 (January 1979) no. 1, 1-20.

26. F . Lindo, 'Het stille succes. De sociale stijging van Zuideuropese arbeidsmigranten in Nederland' in: Vermeulen en Penninx, Het democratisch ongeduld 117-144.

27. Zie bijvoorbeeld D . van Arkel e.a., ed., Van oost naar west. Racisme als mondiaal

verschijnsel (Baarn 1990); Lucassen, En men noemde hen zigeuners; W . Willems, Op zoek naar de ware zigeuner. Zigeuners als studieobject tijdens de Verlichting, de Romantiek en het Nazisme (Utrecht 1995) en G . C . Quispel, Dienaar en bruut. Studies over laal-negentiende-eeuws racisme in het bijzonder in het Zuiden van de Verenigde Staten (Leiden 1995).

28. J . W . ten Doesschate, Asielbeleid en belangen. Het Nederlandse toelatingsbeleid ten

aanzien van vluchtelingen in de jaren 1968-1982 (Hilversum 1993).

29. Zie voor dit begrip R. Penninx, Minderheidsvorming en emancipatie (Alphen aan den Rijn 1988) en Lucassen en Penninx, Nieuwkomers.

30. Hiermee bedoel ik het (steeds opnieuw) duidelijk maken wie tot een bepaalde ge-stigmatiseerde groep behoort. Dat kan via merktekens op de kleding, zoals bij joden in de Middeleeuwen en gedurende de nazi-tijd, of door het administratief vastleggen, zoals bij zigeuners (Lucassen, En men noemde hen zigeuners).

31. Zie voor deze geschiedenis R . Brubaker, Citizenship and nationhood in France and

Germany (Cambridge Mass./Londen 1992) 103-110.

32. G . Noiriel, La tyrannie du national. Le droit d'asile en Europe 1793-1993 (Parijs 1991) 88.

33. A . Zolberg, 'Reforming the back door' in: V . Yans-McLauglin, ed., Immigration

reconsidered (New York 1990) 315-339.

34. Lucassen, En men noemde hen zigeuners. Zit ook Annemarie Cottaar, Leo Lucassen en W i m Willems, Mensen van de reis: woonwagenbewoners en zigeuners in

Neder-land (1868-1995) (Zwolle 1995).

35. Zie bijvoorbeeld Willems en Lucassen, Ongewenste vreemdelingen en Kenneth Lunn, 'Race relations or industrial relations?: race and labour in Britain 1880-1950' in: idem, ed., Race and labour in twentieth-century Britain (London 1985) 1-29. 36. T. Hammar, ed., European immigration policy. A comparative study (Cambridge

(15)

37. Zie bijvoorbeel J. Doomernik, Turkse moskeeën en maatschappelijke participatie. De

institutionalisering van de Turkse islam in Nederland en de Duitse Bondsrepubliek

(Amsterdam 1991).

38. Zie voor dit laatste Dirk-Jaap Noordam, Riskante relaties. Vijf eeuwen

homoseksuali-teit in Nederland, 1233-1733 (Hilversum 1995) en Th. van der Meer, Sodoms zaad in Nederland. Het ontstaan van homoseksualiteit in de vroegmoderne tijd (proefschrift

V U Amsterdam 1995).

39. Lucassen en Penninx, Nieuwkomers.

40. Duitsland was met zijn 'gastarbeidersbeleid' jegens Poolse arbeidsmigranten in de jaren tachtig van de negentiende eeuw een vroege uitzondering (Moch, Moving

Europeans 124-125).

41. L . Lucassen, 'Agent of koopman? Theorie en praktijk van de controle op arbeids-migratie in Nederland, 1918-1980' in: M . 't Hart e.a., ed., Migratie en minderheden

in Nederland van 1600 tot heden (Amsterdam 1996).

42. Ph. Muus, Internationale migratie naar Europa. Een analyse van internationale

migratie, migratiebeleid en mogelijkheden tot sturing van immigratie, met bijzondere aandacht vooor de Europese Gemeenschap en Nederland (Amsterdam 1993) 56.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mensen die (op moment van aan- komst in Nederland) de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn niet opgenomen in deze figuur. Pagina 27 - Man/vrouw

Mensen die (op moment van aankomst in Nederland) de Nederlandse nationaliteit hebben zijn niet opgenomen in

Soos die titel van hierdie verhandeling aandui is die aard van die pro- bleem wat bestudeer word opvoedkundig, want alle opvoeding, ook die klinies- sielkundige

Wim Willems heeft zich in zijn proefschrift tot taak gesteld na te gaan welke rol de wetenschap, in het bijzonder de tziganologie - de zigeuner- kunde -, heeft gespeeld in

48: ‘Een minderheid is een groep, waarvan de leden over ge- neraties heen het behoren tot die groep prioriteit geven boven andere sociale indelingen of die door (grote delen van)

Chapter 7 describes and analyses the organisations which were most involved at the level of practice, namely the Ministry of Housing (VROM), and the housing corporations who managed

Verdelingsmodellen in de periode tot 1995 208 8.4 Woonruimteverdeling en etnische minderheden: plaatsing en spreiding 211 8.5 Overheidsmaatregelen tegen ongelijkheid

Terwijl in de jaren zestig en zeventig specialisten op het terrein van de slavernij nauwelijks kennisnamen van de resultaten van hun collega’s die zich met de