• No results found

Archeologienota : Rijkmakerlaan, Essen (prov. Antwerpen)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologienota : Rijkmakerlaan, Essen (prov. Antwerpen)"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Archeologienota : Rijkmakerlaan, Essen (prov. Antwerpen)

Robby Vervoort

Freelance Senior Archeoloog

Borgerhout, november 2019

(2)

2

Titel Archeologienota:

Rijkmakerlaan, Essen (prov. Antwerpen)

Auteur Robby Vervoort

Opdrachtgever KOVO CONSTRUCT BVBA

Projectcode 2019K248

Plaats en datum Borgerhout, november 2019

Reeks en nummer RVFSA-Rapport, 80

© Robby Vervoort. Freelance Senior Archeoloog. Niets uit deze uitgave mag zonder bronvermelding worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke andere manier dan ook.

(3)

3

Inhoud

1.Technische fiche/administratieve gegevens ... 4

2. Inleiding ... 7

2.1. Beschrijving van de geplande werkzaamheden ... 7

2.2. Archeologische voorkennis ... 10

2.3. Methodiek van het onderzoek ... 10

3. Archeologisch bureauonderzoek/assessment ... 11

3.1. Geo(morfo)logie en bodem ... 11

3.2. Topografie/toponymie ... 15

3.3. Historische, cartografische en archeologische kennis ... 19

3.3.1. Korte historiek van Essen (geschreven bronnen) ... 19

3.3.2. Cartografische bronnen/luchtfoto’s ... 22

3.3.3. Archeologisch Essen en centrale archeologische inventaris ... 29

3.3.4. Archeologienota’s ... 33

3.3.5. Overige wetenschappelijke inventarissen ... 34

3.4. Huidig gebruik projectgebied ... 34

3.5. Impact geplande werken ... 39

4.Synthese, onderzoeksvragen en samenvatting ... 39

4.1. Synthese gespecialiseerd publiek en antwoord onderzoeksvragen ... 39

4.2. Samenvatting niet gespecialiseerd publiek ... 42

5.Kennisvermeerderingspotentieel van het projectgebied ... 43

6.Bibliografie ... 45

6.1. Online bronnen... 45

6.2. Literatuur ... 45

7. Lijst figuren en bijlagen ... 47

7.1. Lijst figuren ... 47

7.2. Lijst Bijlagen ... 48

(4)

4

1.Technische fiche/administratieve gegevens

Naam site

Rijkmakerlaan, Essen (19-ESS/RIJ-2019K248) Ligging

Antwerpen, Essen,

Rijkmakerlaan, Peepolderlaan Kadastrale gegevens

Essen:

1de Afdeling: Sectie B Perceelnummer: 717G4 Bounding Box

X159296,8 Y237544,1 X159395,8 Y237496,1 X159448,9 Y237616,4 X159328,4 Y237612,5

Figuur 1: Kadasterkaart met aanduiding onderzoeksgebied in rood Projectcode

2019K248

(5)

5 Opdrachtgever

KOVO CONSTRUCT BVBA Contactpersoon opdrachtgever

Dhr. Bart Van Loon (architectenbureau) Uitvoerder

Robby Vervoort. Freelance Senior Archeoloog. Research

& Consultancy.

Erkend archeoloog

Robby Vervoort OE/ERK/Archeoloog/2016/00126 Guldensporenstraat 143

2140 Borgerhout Geplande ingreep

Bouw bedrijfsgebouw met verschillende eenheden.

Geldende wetgeving en voorwaarden

Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014. De melding werd opgesteld overeenkomstig de Code van Goede Praktijk. De totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de aanvraag betrekking heeft, bedraagt 3000m² of meer en de geplande bodemingreep is groter dan 5000m², zoals bepaald in artikel 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en is gelegen buiten een zone waarop lagere oppervlaktecriteria van toepassing zijn.

Randvoorwaarden

/ Doelstelling

Het doel van deze archeologienota is om via de tot op heden beschikbare bronnen (bureauonderzoek) na te gaan wat het archeologische potentieel van het projectgebied is, wat de mogelijke bedreigingen zijn voor het eventueel aanwezige bodemarchief, en hoe hiermee dient omgegaan te worden.

Vraagstelling

- Wat is de landschapshistoriek van het projectgebied?

(6)

6

- Welke archeologische sites zijn gekend in of nabij het projectgebied?

- Welke aanwijzingen bevatten de bestaande bronnen over het archeologische en cultuurhistorisch potentieel van het terrein?

- Wat is de impact van de geplande werken?

- Levert het huidige bronnenmateriaal voldoende info op? Zo neen, is er een vervolgonderzoek nodig en welke methode levert het meeste informatie op?

Thesaurus

Bureauonderzoek, GGA.

(7)

7

2. Inleiding

Doel van dit bureauonderzoek is het verkrijgen van een bekrachtigde archeologienota naar aanleiding van een geplande nieuwbouw te Essen, hoek Rijkmakerlaan - Peepolderlaan. In deze archeologienota wordt via een bureauonderzoek nagegaan welke mogelijke archeologische en cultuurhistorische waarden zich binnen het projectgebied bevinden. Het projectgebied wordt in eerste instantie binnen een grotere context geplaatst. Vervolgens wordt nagegaan wat de recente gebruiksgeschiedenis van het projectgebied is en wat hiervan de mogelijke impact was op perceelsniveau. Tevens wordt de mogelijke impact van de geplande werken op het eventueel aanwezige archeologische potentieel besproken. Op basis van alle voorhanden zijnde gegevens wordt vervolgens een programma van maatregelen voorgesteld.

2.1. Beschrijving van de geplande werkzaamheden

Binnen het projectgebied wordt een nieuwe bedrijfszone ingericht bestaande uit vier afzonderlijke eenheden (A, B, C en D). Verder wordt centraal op het terrein een nieuwe privaatweg aangelegd en wordt het geheel voorzien van de nodige nutsleidingen, groenzones en parkeergelegenheid.

Figuur 2: Ontwerp nieuwe inplanting bebouwing en wegenis

Eenheid A situeert zich in het noordoosten van het projectgebied en zal bestaan uit een loods/werkruimte met bijbehorende balie, refter, toiletruimte en technische ruimte. Ten zuidwesten

(8)

8

situeert zich eenheid B. Ook hier wordt een grote loods/werkruimte ingericht met bijbehorende burelen en nutsvoorzieningen.

Figuur 3: Eenheid A: gelijkvloers

Figuur 4: Eenheid B: gelijkvloers

(9)

9

Figuur 5: Eenheid C: gelijkvloers

Figuur 6: Eenheid D: gelijkvloers

Eenheid C situeert zich in het noordwesten van het projectgebied en zal bestaan uit een opt delen loods/magazijn.

Eenheid D neemt de volledige zuidzijde van het projectgebied in beslag en situeert zich ten zuiden van de nieuw te realiseren privaatweg en zal bestaan uit een grote loods/magazijn.

(10)

10

2.2. Archeologische voorkennis

Er werd nog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd binnen het projectgebied.

2.3. Methodiek van het onderzoek

Om een antwoord te kunnen formuleren op de hoger geformuleerde vraagstellingen werden verschillende acties ondernomen. In de eerste plaats werden hoofdzakelijk bronnen geraadpleegd die online beschikbaar werden gesteld door de Vlaamse Overheid. Na het raadplegen van de basisbronnen die beschikbaar zijn voor het betreffende projectgebied, werd nagegaan of het nodig was om bijkomende bronnen te raadplegen of dat de geraadpleegde bronnen volstonden om een antwoord op de desbetreffende vraag te formuleren. Tevens werd geëvalueerd of het raadplegen van eventueel bijkomende bronnen extra gegevens kon opbrengen om een antwoord te kunnen formuleren op de gestelde onderzoeksvragen. Aangezien het projectgebied gelegen is in een zone die gekenmerkt is door een lage densiteit aan bebouwing in het verleden werd extra aandacht besteed aan de relatie van het projectgebied met het landschap en de ruimere omgeving.

Om een zicht te krijgen op de landschapshistoriek van het projectgebied werden de online databases van Geopunt Vlaanderen (www.geopunt.be) en Databank Ondergrond Vlaanderen (www.dov.vlaanderen.be) geraadpleegd. De volgende kaarten werden geraadpleegd: bodemkaart, bodemgebruikskaart, erosiegevoeligheidskaart, tertiair geologische kaart en quartair geologische kaart. De geomorfologische kaart is niet beschikbaar voor het projectgebied. Tevens werd het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen II (raster 1 meter) geraadpleegd.

Om na te gaan welke potentiële archeologische sites zich in het projectgebied en de ruimere omgeving bevinden, werd de Centrale Archeologische Inventaris (www.cai.onroerenderfgoed.be) geraadpleegd.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de inventaris niet volledig is en geen garantie biedt op de aan- of afwezigheid van een eventuele archeologische site. De ingevoerde locaties werden enerzijds op basis van cartografische, literaire en toponomische bronnen geselecteerd en anderzijds op basis van waarnemingen op het terrein (vondstmeldingen, veldprospecties, prospecties met ingreep in de bodem, archeologisch onderzoek). Verder werd nagekeken of er in de recente jaren onderzoeken in de omgeving werden uitgevoerd die niet werden opgenomen in de CAI vanwege de verwaarloosbare resultaten en werd nagekeken of er recent archeologienota’s werden opgesteld in de omgeving van het projectgebied.

Om een inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van cultuurhistorische elementen en een verder inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van een archeologisch bodemarchief werden verschillende beschikbare historische en cartografische bronnen online geraadpleegd. Voor de oudere periodes werd beroep gedaan op gegevens beschikbaar op www.inventaris.onroerenderfgoed.be. De

(11)

11

hier beschikbare gegevens kwamen tot stand na een uitgebreide literaire studie. De opgegeven bronnen werden niet extra gecontroleerd, noch werden er bijkomende bronnen geraadpleegd. Op basis van de beschikbare gegevens werd beslist dat deze volstonden om een algemeen beeld te verkrijgen omtrent de historische ontwikkeling van Essen (waarin het projectgebied zich bevindt). Voor de cartografische bronnen werden in de eerste plaats de gegeorefereerde plannen geraadpleegd op het online Geoportaal Onroerend Erfgoed (www.geo.onroerenderfgoed.be). Het betreft de kaart van Ferraris, de Atlas der Buurtwegen en de kaart van Vandermaelen. Het plan van Frickx en van Popp is niet beschikbaar voor het projectgebied. Tevens werden enkele 20ste en 21ste eeuwse luchtfoto’s geraadpleegd op dezelfde website. Deze werden voornamelijk geraadpleegd om een zicht te krijgen op de ontwikkeling van het projectgebied en de ruimere omgeving in recente tijden. Ook www.cartesius.be werd geraadpleegd. Hier werden enkele 19de en 20ste eeuwse kaarten gebruikt.

Om een inzicht te verkrijgen omtrent de impact van de voormalige bebouwing werden enkele oude plannen door de opdrachtgever ter beschikking gesteld.

Om een inzicht te verkrijgen omtrent de impact van de geplande werken op het eventuele bodemarchief werden alle beschikbare gegevens via de bouwheer opgevraagd en ter beschikking gesteld.

Aan de hand van de online beschikbare bronnen en de door de bouwheer geleverde plannen, kon voldoende informatie gegenereerd worden omtrent het archeologische potentieel van het projectgebied. Daarom werd besloten geen bijkomende literaire bronnen te raadplegen. Dit zou allicht nog wat meer informatie aan het licht brengen, maar valt buiten de doelstelling van deze bureaustudie.

Op basis van alle beschikbare gegevens werd vervolgens een Programma van Maatregelen opgesteld (zie deel II: aparte bijlage).

3. Archeologisch bureauonderzoek/assessment

3.1. Geo(morfo)logie en bodem

Ten westen van het projectgebied stroomt de Kleine Aa. Deze ontspringt nabij Kalmthout en stroomt vervolgens ten oosten van Wildert (Wildertse Beek). Ze stroomt verder in noordwaartse richting en bij de Nederlandse grens neemt ze de Bansloot op. De rivier behoort tot het stroomgebied van de Maas.

Het projectgebied ligt in het zandgebied van de Antwerpse Kempen, gekenmerkt door een zwak golvend dekzandreliëf dat doorsneden wordt door enkele beken. Het tertiaire substraat wordt gevormd door de afzettingen van de Formatie van Merksplas, Lid A uit het Plioceen. Dit zijn de jongste tertiaire afzettingen die dateren uit het Boven-Plioceen en het begin van het Pleistoceen. In deze periode lag het projectgebied in een kust-nabij marien milieu, waarin grijs, halfgrof tot grof zand is

(12)

12

afgezet. Het kwartsrijke zand bevat regelmatig dunne klei-intercalaties, is glimmerhoudend en bevat schelpfragmenten, gerold hout, veen en (sideriet)keitjes.

Bovenop de mariene Tertiaire afzettingen bevindt zich de Formatie van de Kempen bestaande uit estuariene afzettingen gekenmerkt door klei-, zand- en leemcomplexen, schorreklei en wadzanden.

Tijdens het Pleniglaciaal waren de zandige sedimenten sterk onderhevig aan erosie ten gevolge van de geringe vegetatiebedekking die aanwezig was in deze poolwoestijn. De Kempische kleilagen waren meer erosiebestendig en vormden de interfluvia.

Vanaf het Laatglaciaal wisselen glacialen en interglacialen, respectievelijk koudere en warmere periodes, zich af. Onder invloed van noorderwind zetten eolische sedimenten zich af. Bijgevolg werd het Kempisch kleisubstraat door het dekzand van de Formatie van Gent afgedekt. In de dalen is dit pakket dikker dan op hoger gelegen gebieden. Hierdoor werd het reliëf dat zich vormde tijdens de ijstijd genivelleerd. Het Pleistocene dekzand werd daarna in koudere periodes opnieuw herwerkt door de heersende wind uit het westen. Ten gevolge van deze verstuiving ontstonden lokale landduinen (stuifzand).1 De textuur van deze sedimenten uit het Holoceen en het Tardiglaciaal kenmerkt zich door fijn tot medium fijn zand.

Vanaf het Holoceen werd het aanzienlijk warmer met een stijging van de grondwatertafel tot gevolg.

Daarbij nam de vegetatiebedekking toe. Het afgestorven plantenmateriaal accumuleerde in depressies en rivierdalen waardoor er na verloop van tijd veenlagen werden gevormd. In de beekvallei van de Kleine Aa kunnen fluviatiele sedimenten worden aangetroffen. Deze kenmerken zich door lemig zand en zijn vaak rijk aan organisch materiaal of veen in de lager gelegen delen.

Onder antropogene invloed werd op grote schaal ontbost waardoor de natuurlijke bescherming van de bodem werd vernield en de zandgronden opnieuw kwamen bloot te liggen. Bijgevolg werden er nieuwe verstuivingen gevormd.2 Bovendien veranderde het landschap ingrijpend ten gevolge van het verrijken van de bodem met plaggenbodems en de aanleg van drainagestelsels.

Volgens de quartairgeologische kaart bestaat de ondergrond ter hoogte van het projectgebied uit profieltype 25. Dit profieltype betreft eolische afzettingen uit het Weichseliaan en mogelijk Vroeg- Holoceen bovenop Quartaire Hellingsafzettingen met hieronder Vroeg-Pleistocene fluviatiele afzettingen die op hun beurt de Vroeg-Pleistocene estuariene afzettingen (met mogelijke intercalatie van fluviatiele en eolische afzettingen) bedekken.

1 BOGEMANS, F., Toelischting bij de Quartairgeologische Kaart. Kaartblad 2-8 Meerle-Turnhout, Brussel, 2005.

2 SEVENANT, M., MENSCHAERT, J., COUVREUR, M., RONSE, A., ANTROP, M., GEYPENS, M., HERMY, M. & G. DE BLUST, Ecodistricten: Ruimtelijke eenheden voor gebiedsgericht milieubeleid in Vlaanderen. Deelrapport II: Afbakening van ecodistricten en ecoregio’s: Verklarende teksten, Brussel, 2002.

(13)

13

Figuur 7: Projectgebied op tertiair geologische kaart

Figuur 8: Projectgebied op quartair geologische kaart

(14)

14

Figuur 9: Legende quartairgeologisch profieltype 25

Volgens de bodemkaart van Vlaanderen bestaat de bodem binnen het projectgebied uit het profieltype Zdg. Dit zijn matig natte zandbodems met duidelijke ijzer en/of humus B horizont. De Zdf, ZdF en Zdg Podzolprofielen hebben de bovengrond gemeen. In zijn verscheidenheid onder bos is de humeuze bovengrond dun en heterogeen zonder Ap; onder landbouwuitbating is de bouwvoor gemiddeld 20- 40 cm dik, maar er komen ook meer humeuze profielen voor. In alle gevallen beginnen roestverschijnselen tussen 40 en 60 cm. In de glauconiethoudende varianten zijn de roestverschijnselen minder duidelijk; ze vormen bruinachtige diffuse vlekken op de olijfgroenachtige basiskleur. Bij Zdf is de Podzol B niet verkit, bruin en rijkt tot 40-50 cm diepte. Bij Zdg is de Podzol B duidelijk ontwikkeld met donkergrijze tot zwarte humusaanrijking en daaronder veelal een bruinere aanrijking. De bodems hebben een gunstige waterhuishouding in de zomer, maar zijn iets te nat in de winter. Indien een goed humeus dek aanwezig is, zijn het goede zandgronden, geschikt voor aardappelen, maïs en raaigras; ook geschikt voor weide. 3

3 Van Ranst & Sys 2000, Eenvoudige legende voor de digitale bodemkaart van Vlaanderen (Schaal 1:20.000), Gent.

(15)

15

Figuur 10: Projectgebied op de bodemkaart van Vlaanderen

3.2. Topografie/toponymie

Het projectgebied bestaat uit een trapeziumvormig perceel gelegen op de zuidwestelijke hoek van de Rijkmakerlaan met de Peepolderlaan en is volledig binnen een industriezone gesitueerd. Het industrieterrein strekt zich in alle richtingen uit en is geconcentreerd ten westen van de Vaart van De Nol naar Roosendaal. Deze laatste situeert zich op slechts 85 meter ten oosten van het projectgebied.

Ten noordwesten van het projectgebied stroomt de Magerbeek (plusminus 1000 meter) die verder naar het westen uitmondt in de Kleine Aa, of de Wildertse Beek. Deze ontspringt nabij Kalmthout en stroomt vervolgens ten oosten van Widert. De naam is hier: Wildertse Beek. Hoewel over een deel min of meer rechtgetrokken is de beek hier sterk meanderend. Ze stroomt verder in noordwaartse richting ten oosten van Essen en heet daar Kleine Aa. Bij de Nederlandse grens neemt ze de Banslot op, meandert nog een stukje totdat de Antwerpse Weg wordt gekruist. Hierna is ze gekanaliseerd en heet Watermolenbeek of kortweg Molenbeek. Aldus stroomt ze de bebouwde kom van Roosendaal binnen, waar ze zich in twee armen vertakt: een deel gaat naar het noorden Roosendaal in, een ander deel (Engebeek genoemd) is westelijk van Roosendaal omgeleid en loopt nog langs een aantal vloeivelden om uiteindelijk ten noorden van Roosendaal in de Nieuwe Roosendaalse Vliet. Om historische redenen behoordt ze tot het stroomgebied van de Maas gerekend, alhoewel de afwatering naar de Noordzee

(16)

16

nu eigenlijk via de delta van de Oosterschelde gebeurt. De beek stroomt grotendeels door een open agrarisch landschap en is in het verleden op een aantal plaatsen rechtgetrokken. Bij hoge afvoeren ontstaan met name ten zuiden van Roosendaal en op Belgisch grondgebied wateroverlast. De waterkwaliteit van de beek is mede door lozingen en overstorten uit België ontoereikend. De Molenbeek is aangewezen als ecologische verbindingszone. De Kleine Aa bevindt zich ongeveer 1500 meter ten westen van het projectgebied.4

Het projectgebied situeert zich rond de 16 meter hoogtelijn met hoogtes binnen het projectgebied die schommelen tussen 15,85 meter en 16,38 meter + TAW. De laagste waardes werden vastgesteld in het zuidoostelijke deel van het projectgebied waar een lichte depressie lijkt aanwezig te zijn. Algemeen kan gesteld worden dat het projectgebied vrij vlak is en met uitzondering van de plaatselijke verdieping geen uitgesproken reliëfverschillen vertoont. Lokaal vertoont het terrein wel plotse lichte niveauverschillen.

0.0.

Figuur 11: Doorsnede door het terrein van noord naar zuid

Figuur 12: Doorsnede door het terrein van west naar oost

4 https://nl.wikipedia.org/wiki/Kleine_Aa_(Wildertse_Beek)

(17)

17

Op het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen is de vallei van de Kleine Aa duidelijk zichtbaar ten westen van het projectgebied. Op een detailkaart zien we dat het terrein zich aan de oostzijde van een min of meer noord-zuid georiënteerde rug bevindt. Aan de overzijde van het kanaal, ten oosten van het projectgebied situeert zich een laagte met hierachter een nieuwe smallere rug. Ook ten zuidwesten van het projectgebied situeert zich een laagte. Deze anomalieën kunnen verklaard worden aan de hand van de historische kaarten (zie verder) en vertegenwoordigen respectievelijk een moerassige zone en een waterpartij op de kaart van Ferraris.

Figuur 13: Projectgebied op digitaal hoogtemodel Vlaanderen II (1 meter)

(18)

18

Figuur 14: Detail DHM ter hoogte van het projectgebied

De ligging van het terrein in een vrij vlak gelegen deel van de omgeving vertaalt zich in de bodemerosiegevoeligheidskaart van het projectgebied en zijn omgeving waarop enkel groene zones worden weergegeven.

Figuur 15: Projectgebied op de bodemerosiegevoeligheidskaart

(19)

19

3.3. Historische, cartografische en archeologische kennis

3.3.1. Korte historiek van Essen (geschreven bronnen)5

Essen, in oudere bronnen ook als Esschen of Assen gespeld, kent een lange geschiedenis. In en rond Essen zijn verschillende aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid in de steentijd en de prehistorie gevonden. Na de komst van de Romeinen rond het begin van de jaartelling maakte het gebied deel uit van de Romeinse provincie Gallia Belgica, later Belgica secunda. Hoewel in de CAI geen vondsten zijn gemeld uit Essen die wijzen op bewoning gedurende de Romeinse tijd is zeer onlangs in de gemeente wel een Romeinse munt gevonden. De precieze omstandigheden van de vondst zijn vooralsnog niet bekend, maar het betreft een Romeinse sestertius uit de 2e eeuw na Chr.6 Gevoegd bij het feit dat ten noorden van de landsgrens in Nispen recentelijk aanwijzingen gevonden zijn voor bewoning in de late ijzertijd tot het begin van de Romeinse tijd betekent dit dat het mogelijk is dat zich ook in of rond Essen in de bodem nog sporen uit deze periode bevinden.7 Ook uit de laat-Frankische periode zijn in de omgeving, met name in Nispen, sporen gevonden.

In de middeleeuwen maakte Essen deel uit van het hertogdom Brabant en behoorde oorspronkelijk tot de heerlijkheid Nispen. De eerste historische vermelding dateert uit het midden van de 12e eeuw, toen Essen in 1159 door Berner van Rijsbergen als allodiaal goed werd geschonken aan de abdij van Tongerlo.8 Deze abdij, gesticht rond 1130, bezat verschillende goederen in de omgeving, waaronder een deel van de heerlijkheid Kalmthout, rond 1150 door Arnold de Brabander al geschonken, en het net ten noorden van de huidige landsgrens gelegen Nispen. De abdij bevorderde in hoge mate het ontginnen van de woeste gronden rond het dorp, waarbij ook turf werd gewonnen; de diverse vaarten in de gemeente getuigen daar nog van.

Gelegen langs een strategische route tussen Antwerpen, Bergen op Zoom en Breda, zag Essen vele strijdende partijen langstrekken, meestal met ongunstige gevolgen voor de plaatselijke bevolking. In 1542, tijdens de Brabantse veldtocht van Maarten van Rossem, werd Essen geplunderd door de Geldersen. Ook gedurende de Tachtigjarige Oorlog werd Essen zwaar getroffen. Bij verschillende gelegenheden werd het dorp door langstrekkende troepen geplunderd en verwoest, zoals door de Fransen in 1583 en tijdens het beleg van Bergen op Zoom in 1587-88. In 1587 telde het zelfs geen enkele vaste inwoner meer.

5 Agentschap Onroerend Erfgoed 2017: Essen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/120679 (geraadpleegd op 22 mei 2018).

6 Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Nieuwsbrief werkgroep archeologie, 2.2, mei 2016, 1-6.

7 Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Nieuwsbrief werkgroep archeologie, 2.1, februari 2016, 1-2.

8 M. Dillo et. al. 2000, nrs. 910-911.

(20)

20

Zo'n vijfhonderd jaar na de eerste schenking door Berner van Rijsbergen, in de loop van de 17e eeuw, kocht de abdij van Tongerlo, die de lage heerlijkheid toen dus al eeuwenlang in bezit had, ook de hoge heerlijkheid van Essen- Kalmthout- Huijbergen van de in geldnood verkerende koning van Spanje.

Daarmee kwamen dus alle heerlijke rechten in dezelfde hand. De abdij speelde een belangrijke rol bij het herstellen van de schade ten gevolge van de terugkerende oorlogshandelingen. Net als in de middeleeuwen, toen de abdij een belangrijke motor was geweest voor de ontginning van woeste gronden, werd ook nu werk gemaakt van het rendabel maken van de uitgestrekte heidegebieden, onder andere door het aanplanten van bos.9 Mogelijk is de bossage die in het huidige projectgebied zichtbaar is op de kaart van Ferraris hiervan het resultaat geweest.

Ook tijdens de Spaanse en Oostenrijkse Successieoorlogen in de eerste helft van de 18e eeuw had Essen weer onder het oorlogsgeweld te lijden. De tweede helft van de 18e eeuw was echter een periode van meer rust en voorspoed, waarbij mede dankzij de Oostenrijkse landbouwpolitiek het gebied verder ontgonnen werd. De provisoren van de abdij van Tongerlo, die domicilie hielden op de boerderij De Greef, speelden daarbij een vooraanstaande rol.

Het einde van de 18e eeuw betekende de val van het Ancien Régime en de komst van nieuwe bestuurlijke verhoudingen. De Franse Revolutie en de inlijving van de Oostenrijkse Nederlanden bij Frankrijk leidden tot de afschaffing van de heerlijke rechten. Essen werd in 1795 een zelfstandige gemeente. Tot aan het begin van de 19e eeuw vormde het samen met Nispen nog wel een kerkgemeenschap, waarvan de Oude Pastorij in Essen nog getuigt; eerst na het einde van de beloken tijd, in 1802, werd Essen ook een zelfstandige parochie. De bestuurlijke en kerkelijke scheiding werd definitief met de onafhankelijkheid van België in 1830, die in november 1831 nog leidde tot een gevecht met Nederlandse militairen waarbij enkele soldaten en dorpelingen omkwamen.

Daarna kwam Essen in rustiger vaarwater. Met de aanleg van de spoorlijn tussen Antwerpen en Roosendaal werd Essen een grensstation en nam het dorp in belang toe. De strategische positie aan de belangrijkste spoorverbinding tussen Nederland en België maakte het tot een voor de hand liggende plaats om een voorziening te bouwen voor de opvang van uit Nederland ingevoerd vee: de Quarantainestallen. Er ontwikkelde zich echter ook enige nijverheid in Essen; een sigarenfabriek, een steenoven en een ijzergieterij zorgden voor extra werkgelegenheid in wat toch vooral een agrarische gemeenschap bleef.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd vrijwel alle officiële communicatie met de noorderburen onmogelijk. Om de grens af te schermen werd in 1915 een elektrische draad opgericht met een spanning van 2000 volt, de zogenaamde Dodendraad (fig. 14). Vanwege het zeer grillige verloop van

9 Kools, 2001 (http://www.ethesis.net/essen/essen_inhoud.htm).

(21)

21

de Belgisch-Nederlandse grens rond Essen en Kalmthout werd de versperring hier ten zuiden van Essen op Kalmthouts grondgebied opgericht. Dit betekende dat Essen in een grenszone kwam te liggen waar strenge censuur gold en contact met de rest van het bezette België uiterst moeizaam verliep. In economisch opzicht betekende de isolatie van Essen een ramp. Wel ontstond een levendige smokkel tussen het neutrale Nederland en het bezette België, waarbij de smokkelaars groot gevaar liepen. De Dodendraad deed zijn naam gedurende de drie jaar dat deze functioneerde dan ook eer aan.

Na de Duitse capitulatie hernam het leven zijn gewone gang. Gedurende het Interbellum bleef Essen vooral een landbouwgemeente, waarbij de goede spoorverbinding met Antwerpen ook forensarbeid mogelijk maakte. In deze periode bereikte de spoorwegactiviteit in Essen zijn hoogtepunt, met een gunstige invloed op de bedrijvigheid rond het emplacement. Zo werd onder andere de vestiging van de Lonkafabriek opgericht. In 1930 telde de gemeente ongeveer 7500 inwoners.

Figuur 16:De “Dodendraad” bij Essen. (© www.wereldoorlog1418.nl; foto: Frans Bernaards/Karrenmuseum Essen)

Het belang van dat emplacement maakte Essen in de Tweede Wereldoorlog tot een belangrijk doelwit.

Nadat het tijdens de Duitse inval al werd gebombardeerd, met veel schade aan de omliggende gebouwen tot gevolg, voerden de geallieerden gedurende de loop van de oorlog verschillende luchtaanvallen op het spoorwegterrein uit om met name het transport van Duitse munitie te ontregelen. Bij de aftocht van de Duisters in oktober 1944 werden de wissels onklaar gemaakt en de seinhuizen opgeblazen. Na de bevrijding, op 20 oktober 1944, werd de spoorlijn door de Britten

(22)

22

hersteld; tot vlak voor de Duitse overgave in mei 1945 werd Essen echter nog regelmatig met V-wapens beschoten.

3.3.2. Cartografische bronnen/luchtfoto’s

Bij de studie van de cartografische bronnen werd gekeken naar de onmiddellijke omgeving van het projectgebied. Voor het projectgebied zijn verschillende historische kaarten beschikbaar die alle digitaal beschikbaar zijn op het geoportaal. Voor de periode tweede helft 19de eeuw werden tevens enkele topografische kaarten aangetroffen op www.cartesius.be.

Een eerste kaart dateert uit het laatste kwart van de 18de eeuw. Op de kaart van Ferraris zien we dat het projectgebied zich aan de rand van de heide bevindt. Ten (noord)westen van het projectgebied situeren zich reeds enkele akkers. Ten zuiden en oosten echter strekt de heide zich verder uit. Ten oosten van het projectgebied is de Vaart van de Nol naar Roosendaal zichtbaar. Ten zuiden van het terrein situeert zich een weg die door de heide loopt. Verderop in zuidwestelijke richting is een waterpartij zichtbaar. Aan de overzijde van het kanaal staat een moerassige zone afgebeeld ten oosten van het projectgebied.

Figuur 17: Onderzoeksgebied in rood op de kaart van Ferraris

(23)

23

Figuur 18: Het projectgebied op de Atlas der Buurtwegen

Figuur 19: Onderzoeksgebied op de topografische kaart Vandermaelen

Beide beschikbare gegeorefereerde 19de eeuwse kaarten (Vandermaelen, Atlas der Buurtwegen) geven te weinig details weer om info te verkrijgen omtrent het gebruik van het terrein in deze periode.

(24)

24

Op de kaart van Vandermaelen lijken er nog geen bossen te zijn aangeplant ter hoogte van het projectgebied. Wanneer we dan de meer gedetailleerde 19de en 20ste eeuwse topografische kaarten van het NGI bekijken, lijkt het erop dat het terrein zich op de rand van de beboste zone en de resterende heidebegroeiing bevindt zoals zichtbaar op de topografische kaart van 1863, 1881, 1928 en 1953. De heide die nog zichtbaar was op de kaart van Ferraris wordt met andere woorden voor 1863 vervangen door naaldbos. Dit bos blijft behouden tot minstens het midden van de 20ste eeuw.

Figuur 20: Topografische kaart 186310

Figuur 21: Topografische kaart 188111

10http://www.cartesius.be/arcgis/home/webmap/viewer.html?basemapUrl=http://www.ngi.be/tiles/arcgis/rest/services/2 0k__{2E0C99BC-2943-4F76-A2E3-A4BC75B6E70F}__default__404000/MapServer&lang=nl

11http://www.cartesius.be/arcgis/home/webmap/viewer.html?basemapUrl=http://www.ngi.be/tiles/arcgis/rest/services/2 0k__{B8EC22D3-1F47-4DBE-8F81-1BAEE539B440}__default__404000/MapServer&lang=nl

(25)

25

Figuur 22: Topografische kaart NGI 192812

Figuur 23: Topografische kaart NGI 195313

Op de orthofoto’s van Vlaanderen genomen in de zomer van 1971 merken we de eerste ingrijpende wijzigingen binnen het projectgebied in 100 jaar. Het aanwezige bos is gedeeltelijk gerooid. In de plaats verschijnen de eerste gebouwen van de fabriek die hier gedurende plusminus 40 jaar het landschap zal domineren. Op de orthofoto uit de jaren 1979-1990 zien we dat de fabriek reeds flink werd uitgebreid (tot buiten de grenzen van het projectgebied). Het projectgebied is quasi volledig verhard en enkel centraal in het uiterste zuiden is nog een klein deel van het 19de eeuwse bos aanwezig. Deze situatie lijkt te blijven bestaan tot het eerste decennium van de 21ste eeuw.

Op de luchtfoto genomen tussen 2005-2007 zien we de sloop van de fabriek. Deze is volledig verdwenen op de luchtfoto van 2009. In de periode van ontwikkeling van de omliggende terreinen

12http://www.cartesius.be/arcgis/home/webmap/viewer.html?basemapUrl=http://www.ngi.be/tiles/arcgis/rest/services/2 0k__{C86D0B6A-FED2-4ADC-BBC9-36070B5CD4DD}__default__404000/MapServer&lang=nl

13http://www.cartesius.be/arcgis/home/webmap/viewer.html?basemapUrl=http://www.ngi.be/tiles/arcgis/rest/services/2 5k__{925BAFAE-E2DE-49F9-940F-0F1FDDD372CC}__default__404000/MapServer&lang=nl

(26)

26

wordt een deel van het projectgebied gebruikt als werkzone zoals zichtbaar op de luchtfoto uit 2012.

Op de laatste foto uit 2016 zien we tevens dat het zuidelijk gelegen terrein, de enige plaats waar nog een deel van het 19de eeuwse bos bewaard was, ondertussen eveneens volledig wordt ingenomen door industriële gebouwen. De Peepolderlaan werd eveneens in deze periode gerealiseerd.

Figuur 24: Het onderzoeksgebied op de orthofoto 1971

Figuur 25: Projectgebied op luchtfoto 1979-1990

(27)

27

Figuur 26: Projectgebied op orthofoto 2000-2003

Figuur 27: Projectgebied op luchtfoto 2005-2007

(28)

28

Figuur 28: Projectgebied op orthofoto 2009

Figuur 29: Projectgebied op luchtfoto 2012

(29)

29

Figuur 30: Projectgebied op luchtfoto 2016

3.3.3. Archeologisch Essen en centrale archeologische inventaris

Figuur 31: CAI-locaties en gebeurtenissen in de ruime omgeving van het projectgebied14

14 www.cai.onroerenderfgoed.be

(30)

30

Dat de kempen bij uitstek een aantrekkelijke regio was voor bewoning, staat buiten kijf. En dat dit niet alleen geldt voor de meer recente tijden, maar al teruggaat tot in de steentijd, blijkt uit talrijke vondsten die in en rond Essen zijn gedaan. Hieronder worden de vondstlocaties die in de CAI gevonden kunnen worden op een rijtje gezet,15 dit in chronologische volgorde. Van elke vondstlocatie wordt een korte omschrijving gegeven, indien de Centrale Archeologische Inventaris in deze gegevens voorziet.

De gegevens uit de CAI zijn herkenbaar aan het ID-nummer uit deze database, voorafgegaan door

‘CAI’(bv. CAI105129’). Daarnaast is ook Archis geraadpleegd. Tenslotte is deze informatie nog gecompleteerd met informatie uit de nieuwsbrief die door de Heemkundige kring wordt uitgegeven.

Dit overzicht heeft niet de pretentie volledig te zijn. Het is echter compleet genoeg om inzicht te krijgen in de bewoningsgeschiedenis van Essen en de potentie van het onderzoeksgebied in te schatten.

Steentijd:

• CAI105129: vindplaats ‘Heikantstraat 1’. Op deze vindplaats is tijdens veldprospectie een concentratie lithisch materiaal gevonden dat in het Mesolithicum gedateerd kan worden.16

• CAI164585: vindplaats ‘Heikant 1’. Ook hier is tijdens veldprospectie een concentratie lithische voorwerpen gevonden die in het Mesolithicum gedateerd kunnen worden.17

• CAI207351: vindplaats ‘Nollekensstraat’. Wederom is tijdens een veldprospectie een concentratie lithische voorwerpen gevonden die in het Mesolithicum gedateerd kunnen worden.18

• CAI100116: vindplaats ‘Nolse Duinen’. Over deze vindplaats is geen verdere informatie voorhanden. Het betreft een steentijd-vindplaats van onbepaalde datering. Het gaat om een mondelinge mededeling van de mogelijkheid tot bewoning.

• CAI105128: vindplaats ‘Essen 2’. Hier zijn lithische voorwerpen gevonden.19

• CAI212382: vindplaats Heikant 2. Hier zijn lithische resten uit het Mesolithicum aangetroffen.

• Aan de Horendonk zijn lithische voorwerpen gevonden. Het gaat om een grote vuursteenknol en een mogelijke schrabber (‘krabbertje’).20 De datering van deze voorwerpen is niet duidelijk.

15 Omdat het aantal vindplaatsen in de CAI beperkt is, is er voor gekozen om hier alle vindplaatsen te noemen. Elders kan deze keuze anders gemaakt worden.

16 Bauwens-Lesenne 1965, 48; Maes 1983, 238.

17 Digitaal vondstmeldingsformulier ingevuld door J. Dils (02-12-2013).

18 Digitaal vondstmeldingsformulier ingevuld door J. Dils (29-09-2014).

19 Bauwens-Lesenne 1965, 48.

20 Nieuwsbrief Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Werkgroep Archeologie, Februari 2016, jg. 2, nr. 1.

(31)

31

Van een afslag die ook op de Horendonk is gevonden wordt gesuggereerd dat deze uit het Mesolithicum stamt.21

• Ook in het natuurgebied de Maatjes (ten zuidoosten van Essen) zijn vuurstenen voorwerpen gevonden. Wat dit precies voorstelt is onbekend.22

• In Rucphen (NL) zijn ook vuurstenen voorwerpen gevonden. Ook hiervan is niet duidelijk wat het voorstelt, maar het lijkt er op dat deze vondsten ouder zijn dan het Mesolithicum.23

Metaaltijden:

• In Nispen (NL), de buurgemeente van Essen, is aan de Essenseweg, op ca. 1 km van de landsgrens, sporen van een ijzertijdboerderij van het type Haps gevonden.24

Romeinse tijd:

• In Nispen (NL) zijn de resten van een boerderij met postal uit de 2e eeuw gevonden.25 Verder zijn in deze gemeente ook nog losse vondsten van Romeins aardewerk bekend.

• Vondst van een sestertius (Faustina I) tijdens metaaldetectie. Deze munt draagt de afbeelding van Anna Galeria Faustina, echtgenote van keizer Antoninus Pius. De munt is geslagen tussen 141 en 147 na Chr.26 De precieze vondstlocatie wordt echter niet vermeld.

Middeleeuwen:

• CAI105131: vindplaats ‘Oude Pastorie’. Op deze locatie is een concentratie van laatmiddeleeuws aardewerk gevonden. De hoeveelheid vondsten suggereert bewoning ter plaatse.27 In 1900 werden de gebouwen gedeeltelijk gesloopt en heropgebouwd. In 1944 werd het pand gedeeltelijk verwoest. In het opstaand metselwerk zouden nog 17de eeuwse elementen bewaard zijn gebleven. In de kelder zou er nog laatmiddeleeuws metselwerk aanwezig zijn.

• CAI220040: Op basis van luchtfoto’s werden hier de resten herkend van een mogelijke borgt

21 Nieuwsbrief Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Werkgroep Archeologie, Mei 2016, jg. 2, nr. 2.

22 Nieuwsbrief Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Werkgroep Archeologie, Februari 2016, jg. 2, nr. 1.

23 Nieuwsbrief Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Werkgroep Archeologie, Mei 2016, jg. 2, nr. 2.

24 Nieuwsbrief Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Werkgroep Archeologie, Februari 2016, jg. 2, nr. 1.

25 Nieuwsbrief Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Werkgroep Archeologie, Februari 2016, jg. 2, nr. 1.

26 Nieuwsbrief Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Werkgroep Archeologie, Mei 2016, jg. 2, nr. 2.

27 Archief IAP; Plompteux et. al. 1985, 314-315; Meeusen 1955, 148-157; Van De Velde s. d,; Van Loon 1993; Werz 1952; 67- 81:

(32)

32

of spyker in het weiland. Tijdens de droge zomer van 2018 was een cirkel met diameter van plusminus 50 meter zichtbaar.

• CAI105126: Ten westen van voorgaande locatie werden resten van grachten en steenhopen herkend die mogelijk wijzen op de aanwezigheid van een burcht.

• CAI219946, CAI219947 en CAI219948: Op de locaties werd telkens een houten heipaal aangetroffen die allicht te maken hebben met een middeleeuwse brugovergang over de Kleine Aa.

• Te Nispen-Oostmoer (NL) zijn tijdens een proefsleuvenonderzoek bewoningssporen uit de late middeleeuwen A tot en met de nieuwe tijd gevonden. In een van de proefsleuven proefsleuf 3) zijn forse paalkuilen gevonden die waarschijnlijk tot een boerderij of schuur horen. In de paalsporen is Pingsdorfaardewerk gevonden, te dateren in de late middeleeuwen. In proefsleuf 7 zijn vele paalkuilen gevonden en hiervan wordt aangenomen dat het om palen van een boerderij of schuur van een rechthoekig of bootvormig type gaat.28 Verder zijn verschillende (erf)greppels en enkele kuilen aangesneden.

• Direct ten zuiden van Nispen-Oostmoer (NL) zijn vondsten gedaan uit de late middeleeuwen.29

Nieuwe tijd:

• CAI101083: vindplaats ‘Rouwmoerhoeve (Dispensiershof)’. Deze hoeve gaat terug tot in de 17e eeuw.30

• CAI208963: vindplaats ‘Essen Hoek’. Op deze plaats zijn door middel van metaaldetectie vondsten uit de 17e eeuw gevonden.31

• CAI105131: vindplaats ‘Oude Molen’. Deze oude molen dateert uit de 18e eeuw.32

• CAI101079: vindplaats ‘Kiekenhoeve (Wesenbeeckhoeve)’. Het gaat om een hoeve uit de 18e eeuw.33

• CAI101081: vindplaats ‘Kapel Moeder Gods’. Het gaat om een kapel uit de 18e eeuw.34

• CAI101082: vindplaats ‘O.-L.-Vrouw Parochiekerk’. Deze kerk stamt uit de 18e eeuw.35

28 Van Straten 2007, 21-23.

29 Van Straten 2007, 25.

30 Plompteux et. al. 1985, 334.

31 Digitaal vondstmeldingsformulier ingevuld door F. Verhoeven (23-04-2015).

32 Plompteux et. al. 1985, 312.

33 Plompteux, Steyaert & Wylleman 1985, 325-326.

34 Plompteux, Steyaert & Wylleman 1985, 329.

35 Plompteux, Steyaert & Wylleman 1985, 330.

(33)

33

• CAI101084: vindplaats ‘Essense molen 1’. De molen dateert uit de 18e eeuw.

• CAI101085: vindplaats ‘Essense molen 2’. De molen dateert uit de 18e eeuw.

Nieuwste tijd:

• Op een akker aan de Horendonk is tijdens metaaldetectie een ‘Jodenpenning’ uit 1819 gevonden.36

In de omgeving van het projectgebied werden het afgelopen decennium enkele prospecties met ingreep in de bodem uitgevoerd.37

• Bij een prospectie met ingreep in de bodem uitgevoerd in 2010 (projectcode 2010/109) langs de Kerkhofweg en de Alfons Van Ginderenstraat kwamen de resten aan het licht van twee sporen die mogelijk in de ijzertijd kunnen worden gedateerd.

• Bij een prospectie met ingreep in de bodem uitgevoerd in 2010 (projectcode 2010/392) langs de Veldweg en de Oudstrijdersstraat kwamen de resten aan het licht van enkele perceelsgreppels die wellicht in de nieuwe of nieuwste tijd kunnen worden gedateerd.

• Bij een prospectie met ingreep in de bodem uitgevoerd in 2014 (projectcode 2014/122) gelegen tussen Krinkelsbos, Epicealaan, Heikantstraat en Smoutebos kwamen enkel recente sporen aan het licht.

3.3.4. Archeologienota’s

In een straal van 2500 meter rondom het projectgebied werd recentelijk eveneens enkele archeologienota’s opgesteld in het kader van een stedenbouwkundige vergunning.

• ID9738:38

Naar aanleiding van een geplande nieuwbouw werd een archeologienota geschreven. Er werd na het bureauonderzoek geadviseerd om bijkomende onderzoeken uit te voeren in de vorm van een prospectie met ingreep in de bodem (proefsleuven) teneinde de aan- of afwezigheid van zgn.

sporensites te kunnen bepalen.39

• ID11991:40

36 Nieuwsbrief Koninklijke Heemkundige Kring Essen, Werkgroep Archeologie, Februari 2016, jg. 2, nr. 1.

37 Bron: Centrale Archeologische Inventaris: gebeurtenissen Vlaanderen.

38 https://loket.onroerenderfgoed.be/archeologie/notas/archeologienotas/9738

39 HEIRBAUT, E.N.A., Nieuwbouw aan de Spijker te Essen. Archeologienota, in LAReS-rapport, 148, Zoersel, 2018.

40 https://loket.onroerenderfgoed.be/archeologie/notas/archeologienotas/11991

(34)

34

Naar aanleiding van geplande nieuwe industriebouw werd een archeologienota geschreven. Gezien de gunstige landschappelijke ligging van het projectgebied in combinatie met een mogelijke gaafheid van het terrein werd besloten bijkomende onderzoeken uit te voeren te starten met een landschappelijk booronderzoek, gevolgd door archeologische boringen en/of een prospectie met ingreep in de bodem (proefsleuven) afhankelijk van de resultaten van het landschappelijk booronderzoek.41

• ID3059:42

Naar aanleiding van de bouw van een tankstation, een uitbreiding aan een bestaand pand en de (her)aanleg van een parking werd een archeologienota opgesteld. Gezien de aanwezigheid van verschillende verstoringen op het terrein en de lage bijkomende verstoring ten gevolge van de nieuwe ingrepen, werd na het bureauonderzoek geen bijkomend onderzoek geadviseerd.43

3.3.5. Overige wetenschappelijke inventarissen

Er is geen beschermd landschaps-, dorps- of stadsgezicht, beschermde archeologische zone of ander beschermd monument aanwezig binnen het projectgebied. Er bevindt zich ook geen geïnventariseerd landschappelijke erfgoed of wereldoorlog relict binnen het projectgebied. Het projectgebied is niet gelegen binnen een zone waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt.

3.4. Huidig gebruik projectgebied

Op de bodemgebruikskaart is staat het projectgebied volledig aangeduid als verhard (grijze kleur). Dit is echter niet representatief voor de reële situatie. Het terrein ligt namelijk volledig braak na de sloop van de vroegere fabrieksgebouwen in het eerste decennium van de 21ste eeuw.

In deze alinea zullen we tevens ingaan op het effect van het terreingebruik gedurende de laatste 50 jaar teneinde een zicht te krijgen op eventueel aanwezige verstoringen.

41 ARCKENS, M., BECKERS, C., GEELEN, N. & J. DE BEENHOUWER, Archeologienota. Essen Spijker 86. Resultaten van het archeologisch vooronderzoek, Wijnegem, 2019.

42 https://loket.onroerenderfgoed.be/archeologie/notas/archeologienotas/3059

43 FREDERICK, K. & R. BAKX, Archeologienota Essen, Kapelstraat: Verslag van Resultaten, in BAAC Vlaanderen Rapport, 484, Bassevelde, 2017.

(35)

35

Figuur 32: Projectgebied op de bodemgebruikskaart

In het derde kwart van de 20ste eeuw werd binnen het projectgebied de fabriek van Beckers gerealiseerd. De fabriek is de eerste maal zichtbaar op de luchtfoto van 1971. Op dat moment bevindt het projectgebied zich binnen een groter trapeziumvormig perceel dat nog grotendeels is bebost. Het noordwestelijke deel van dit terrein, ter hoogte van het huidige projectgebied, wordt op de luchtfoto gedomineerd door de oudste kern van de fabriek die zich centraal binnen het huidige projectgebied situeert. Tegen 1990 is de fabriek reeds verder uitgebreid tot buiten de grenzen van het huidige projectgebied zoals zichtbaar op de luchtfoto uit 1979-1990. De oudste kern is in noordelijke, zuidelijke en oostelijke richting uitgebreid. In het westen van het projectgebied bevinden zich eveneens gebouwconstructies, terwijl de rest van het projectgebied volledig is verhard. Deze situatie lijkt min of meer de eindsituatie te vormen binnen het projectgebied. Met uitzondering van mogelijke aanpassingen aan de aanwezige verhardingen lijken er zich geen bijkomende ingrijpende wijzigingen te hebben voorgedaan aan het gebouwenbestand. De fabriek werd gesloopt in de periode 2005-2007 zoals zichtbaar op de contemporaine luchtfoto en sindsdien ligt het terrein ter hoogte van het projectgebied braak. De omliggende terreinen, die oorspronkelijk deel uitmaakten van het grotere perceel waarop de fabriek zich ontwikkelde, worden bij aanvang van het tweede decennium van de 21ste eeuw ontwikkeld. Tijdens deze periode wordt het terrein gebruikt als werkzone zoals zichtbaar op de luchtfoto van 2012.

(36)

36

Figuur 33: Opmetingsplan 1998 met aanduiding projectgebied

Figuur 34: Bouwplan 1994 met aanduiding funderingen binnen het projectgebied (bruine kader)

In het licht van de nakende ontwikkeling van het terrein werden door de eigenaar afgelopen zomer enkele testputjes gegraven. Gegevens omtrent de juiste locatie waren niet beschikbaar. Wel werden

(37)

37

enkele foto’s genomen die voor deze studie beschikbaar werden gesteld. Op de foto’s is duidelijk zichtbaar dat er zich binnen het terrein geen podzolbodem meer bevindt, zoals aangeduid op de bodemkaart van Vlaanderen. Onder de aanwezige laag bruine aarde (Aap-horizont), waar we normaal de onverstoorde C-horizont verwachten te zien, tekenen zich verschillende blauwgrijze gereduceerde vlekken af. Op één foto werd een puinlaag aangesneden te zien aan de berg aarde naast het gegraven putje.

Figuur 35: Puinlaag onder de Aap-horizont in een testputje gegraven door de eigenaar

(38)

38

Figuur 36: Sporen van reductie en geroerde C-horizont onder Aap-horizont

Op basis van de beschikbare gegevens omtrent het gebruik van het terrein gedurende de laatste 50 jaar kunnen we concluderen dat het optrekken, aanpassen, uitbreiden en slopen van de fabriek alsook het gebruik als werkzone in bepaalde zones en gedurende een beperkte periode een negatieve impact hebben gehad op eventueel binnen het projectgebied aanwezige archeologische resten.

(39)

39

3.5. Impact geplande werken

Op basis van de beschikbare bouwplannen kan de impact op het eventueel aanwezige bodemarchief worden bepaald. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van het volledige terrein als industriezone een negatieve impact zal hebben op eventueel binnen het projectgebied aanwezige archeologische resten.

Het afgraven van het terrein ten behoeve van de benodigde werkzaamheden, het betreden met zwaar materieel, het graven van nutsleidingen en nutsputten, het aanleggen van een private weg en de nodige groenvoorzieningen zullen een negatieve impact hebben op grondsporen die zich aftekenen onder de Ap-horizont. Hierbij zal de vernieling plaatselijk volledig zijn, ter hoogte van diepere uitgravingen ten behoeve van ondergrondse constructies en elders beperkt afhankelijk van de aard van de aanwezige sporen en de hier geplande werken. Zo zullen dieper ingegraven sporen zoals waterputten mogelijk niet volledig worden vernield door de geplande werken. Echter dient hierbij wel vermeld te worden dat een verlies van context eveneens een belangrijk kennisverlies is. Een half bewaarde waterput op zich zegt niet zo veel.

4.Synthese, onderzoeksvragen en samenvatting

4.1. Synthese gespecialiseerd publiek en antwoord onderzoeksvragen

Op basis van de beschikbare bodemkundige, historische, cartografische en archeologische gegevens over het projectgebied en zijn ruimere omgeving kan gesteld worden dat het projectgebied een laag archeologisch potentieel heeft ten gevolge van het gebruik van het terrein gedurende de laatste 50 jaar.

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek kon de ontwikkeling van het terrein gedurende de 250 jaar worden gereconstrueerd. Op het einde van de 18de eeuw bevond het terrein zich aan de rand van de heide. De eerste tekenen van ontwikkeling in de vorm van akkerland situeerden zich ten noordwesten van het projectgebied. In de 19de eeuw ging de ontwikkeling van de heide verder en nam in versneld tempo toe. Ook het projectgebied werd ten laatste in 1863 in gebruik genomen als bos.

Gedurende de volgende 100 jaar zou het terrein steeds onder bos gelegen zijn. Of dit bos gedurende die eeuw ook werd gerooid en terug aangeplant, kon niet worden achterhaald, maar is niet onaannemelijk.

In het derde kwart van de 20ste eeuw wordt het terrein voor de eerste maal bebouwd. Centraal binnen het projectgebied wordt de oudste kern van de fabriek Beckers geconstrueerd. Het grote succes van het bedrijf weerspiegelt zich in de uitbreiding van het gebouw in alle richtingen en tot buiten de grenzen van het huidige projectgebied. Tegen 1990 is het projectgebied nagenoeg volledig ingenomen door de fabrieksgebouwen. De rest van het projectgebied is verhard.

(40)

40

In het begin van de 21ste eeuw (2005-2007) wordt de fabriek gesloopt en komt het terrein braak te liggen, waarbij sommige delen tijdelijk als werkzone worden ingericht voor de ontwikkeling van de omliggende terreinen in de daaropvolgende jaren.

Op basis van de tijdens het bureauonderzoek geraadpleegde bronnen kon worden vastgesteld dat de kans op de aanwezigheid van archeologische resten met een hoog potentieel op kennisvermeerdering erg laag is ten gevolge van de aanwezige verstoringen veroorzaakt door de constructie, uitbreiding, aanpassingen en sloop van de vroegere fabriek van Beckers gedurende de laatste 50 jaar. Daarom raden we aan geen bijkomende onderzoeken uit te voeren voorafgaandelijk aan de geplande werkzaamheden en het terrein op te nemen op de GGA-kaart.

• Wat is de landschapshistoriek van het projectgebied?

Het projectgebied ligt in het zandgebied van de Antwerpse Kempen, gekenmerkt door een zwak golvend dekzandreliëf dat doorsneden wordt door enkele beken. Het tertiaire substraat wordt gevormd door de afzettingen van de Formatie van Merksplas, Lid A uit het Plioceen. Dit zijn de jongste tertiaire afzettingen die dateren uit het Boven-Plioceen en het begin van het Pleistoceen. In deze periode lag het projectgebied in een kust-nabij marien milieu, waarin grijs, halfgrof tot grof zand is afgezet. Het kwartsrijke zand bevat regelmatig dunne klei-intercalaties, is glimmerhoudend en bevat schelpfragmenten, gerold hout, veen en (sideriet)keitjes.

Bovenop de mariene Tertiaire afzettingen bevindt zich de Formatie van de Kempen bestaande uit estuariene afzettingen gekenmerkt door klei-, zand- en leemcomplexen, schorreklei en wadzanden. Tijdens het Pleniglaciaal waren de zandige sedimenten sterk onderhevig aan erosie ten gevolge van de geringe vegetatiebedekking die aanwezig was in deze poolwoestijn.

De Kempische kleilagen waren meer erosiebestendig en vormden de interfluvia.

Vanaf het Laatglaciaal wisselen glacialen en interglacialen, respectievelijk koudere en warmere periodes, zich af. Onder invloed van noorderwind zetten eolische sedimenten zich af. Bijgevolg werd het Kempisch kleisubstraat door het dekzand van de Formatie van Gent afgedekt. In de dalen is dit pakket dikker dan op hoger gelegen gebieden. Hierdoor werd het reliëf dat zich vormde tijdens de ijstijd genivelleerd. Het Pleistocene dekzand werd daarna in koudere periodes opnieuw herwerkt door de heersende wind uit het westen. Ten gevolge van deze verstuiving ontstonden lokale landduinen (stuifzand). De textuur van deze sedimenten uit het Holoceen en het Tardiglaciaal kenmerkt zich door fijn tot medium fijn zand.

Vanaf het Holoceen werd het aanzienlijk warmer met een stijging van de grondwatertafel tot gevolg. Daarbij nam de vegetatiebedekking toe. Het afgestorven plantenmateriaal accumuleerde in depressies en rivierdalen waardoor er na verloop van tijd veenlagen werden gevormd. In de beekvallei van de Kleine Aa kunnen fluviatiele sedimenten worden

(41)

41

aangetroffen. Deze kenmerken zich door lemig zand en zijn vaak rijk aan organisch materiaal of veen in de lager gelegen delen.

Onder antropogene invloed werd op grote schaal ontbost waardoor de natuurlijke bescherming van de bodem werd vernield en de zandgronden opnieuw kwamen bloot te liggen. Bijgevolg werden er nieuwe verstuivingen gevormd. Bovendien veranderde het landschap ingrijpend ten gevolge van het verrijken van de bodem met plaggenbodems en de aanleg van drainagestelsels.

Specifiek voor het projectgebied kon worden vastgesteld dat het terrein zich op het einde van de 18de eeuw nog in heidegebied, zij het op de rand, bevond. Iets na het midden van de 19de eeuw (voor 1863) werd het terrein bebost. Dit bos bleef vervolgens 100 jaar lang op het perceel aanwezig. Of het bos in tussentijd werd gerooid en terug aangeplant, kon niet worden achterhaald. In het derde kwart van de 20ste eeuw vinden veel grootschaliger ingrepen plaats in de bodem. Binnen het projectgebied wordt een fabriek gebouwd. Deze zal de komende 50 jaar het beeld bepalen en breidt flink uit in alle richtingen tot buiten het projectgebied. Tegen begin jaren 1990 is het projectgebied bijna volledig bebouwd. De rest van het terrein is verhard. Begin 21ste eeuw wordt de fabriek gesloopt en doet het braakliggende terrein dienst als tijdelijke werfzone voor de ontwikkeling van de omliggende terreinen.

De constructie en sloop van de vroegere fabriek hebben een negatieve impact gehad op de bodem en de oorspronkelijke podzolbodem volledig vernield zoals bleek uit enkele foto’s van door de opdrachtgever in de zomer van 2019 genomen foto’s.

• Welke archeologische sites zijn gekend in of nabij het projectgebied?

Op het grondgebied van Essen en over de grens met Nederland zijn talrijke vindplaatsen gekend vanaf de prehistorie tot in de Nieuwe Tijd. Hieruit wordt duidelijk dat de regio al millennia bezocht werd door mensen.

In de directe omgeving van het projectgebied zijn echter geen archeologische sites gekend. De dichtstbijzijnde CAI-locatie situeert zich ongeveer 1750 meter ten westen van het projectgebied.

• Welke aanwijzingen bevatten de bestaande bronnen over het archeologische en cultuurhistorisch potentieel van het terrein?

Op basis van de geraadpleegde bronnen kunnen we concluderen dat er zich binnen het terrein geen cultuurhistorische resten bevinden. Ook wat het archeologische potentieel betreft, kan besloten worden dat de kans op de aanwezigheid van archeologische resten met een hoog potentieel op kenniswinst klein tot onbestaande is. De oorzaak zijn de verstoringen die werden

(42)

42

veroorzaakt tijdens de laatste 50 jaar en in verband kunnen worden gebracht met de constructiefases en de sloop van de vroegere fabriek Beckers.

• Wat is de impact van de geplande werken?

De ontwikkeling van het volledige terrein als industriezone zal een negatieve impact hebben op eventueel binnen het projectgebied aanwezige archeologische resten. Het afgraven van het terrein ten behoeve van de benodigde werkzaamheden, het betreden met zwaar materieel, het graven van nutsleidingen en nutsputten, het aanleggen van een private weg en de nodige groenvoorzieningen zullen een negatieve impact hebben op grondsporen die zich aftekenen onder de Ap-horizont. Hierbij zal de vernieling plaatselijk volledig zijn, ter hoogte van diepere uitgravingen ten behoeve van ondergrondse constructies en elders beperkt afhankelijk van de aard van de aanwezige sporen en de hier geplande werken. Zo zullen dieper ingegraven sporen zoals waterputten mogelijk niet volledig worden vernield door de geplande werken. Echter dient hierbij wel vermeld te worden dat een verlies van context eveneens een belangrijk kennisverlies is. Een half bewaarde waterput op zich zegt niet zo veel.

Echter kon worden aangetoond dat het terrein reeds grondig werd verstoord gedurende de laatste decennia. Hierdoor zullen eventueel binnen het terrein aanwezige archeologische resten een lager potentieel aan kenniswinst hebben door het ontbreken van een context. Met andere woorden hebben de werken geen grote bijkomende impact op het kennisverlies van eventueel nog aanwezige resten.

• Levert het huidige bronnenmateriaal voldoende info op? Zo neen, is er een vervolgonderzoek nodig en welke methode levert het meeste informatie op?

Op basis van het huidig beschikbare bronnenmateriaal kan besloten worden dat er voldoende informatie beschikbaar is om te kunnen aantonen dat de kans op de aanwezigheid van archeologische resten met een hoog potentieel aan kenniswinst binnen het projectgebied erg klein is. Niet enkel zijn er in de directe en wat ruimere omgeving geen aanwijzingen hieromtrent, maar is het projectgebied grondig verstoord ten gevolge van de bouw en sloop van de vroegere fabriek die hier in het derde kwart van de 20ste eeuw aanwezig was.

Daarom raden we aan geen bijkomende onderzoeken uit te voeren in het kader van de geplande werkzaamheden. We raden eerder aan het terrein op te nemen op de GGA-kaart.

4.2. Samenvatting niet gespecialiseerd publiek

Sinds 1 juni 2016 werd de wetgeving rond de omgang met archeologie in Vlaanderen gewijzigd. Er werden concrete criteria bepaald wanneer een bouwheer verplicht is een archeologische nota te laten opstellen. Zulke nota dient op basis van een aantal vooraf bepaalde stappen na te gaan of er zich

(43)

43

eventueel belangrijk archeologisch erfgoed in de bodem bevindt en hoe de bouwheer hier mee moet omgaan. De nota moet geschreven worden voor het toekennen van de bouwvergunning. Het terrein in Essen, waarvoor deze nota werd geschreven, voldoet aan de vooropgestelde criteria. In de eerste plaats werd een bureauonderzoek uitgevoerd om na te gaan wat het eventuele archeologische potentieel van het projectgebied is. Daarvan kunt u hier de samenvatting lezen.

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek kon het gebruik van het terrein gedurende de laatste 250 jaar worden gereconstrueerd. Op het einde van de 18de eeuw bevond het terrein zich volledig binnen heidegebied aan de rand van enkele akkers die zich ten noordwesten bevonden. Deze situatie blijft zo tot omstreeks het midden van de 19de eeuw. Voor 1863 wordt binnen het projectgebied bos aangeplant. De volgende 100 jaar blijft het terrein bebost. Of het bos in deze periode al dan niet gerooid is en terug werd aangeplant, kon niet worden achterhaald. In het derde kwart van de 20ste eeuw wordt het projectgebied, dat deel uitmaakt van een veel groter perceel, bebouwd. In deze periode wordt de oudste kern van de fabriek van Beckers gerealiseerd. Deze zal zich de komende twee decennia vervolgens flink ontwikkelen. Tegen 1990 wordt het projectgebied en het grotere perceel gedomineerd door de fabriek. Het projectgebied is nagenoeg volledig bebouwd. De delen die niet worden ingepalmd door gebouwen zijn verhard. De fabriek wordt uiteindelijk gesloopt in de periode 2005-2007. Sindsdien ligt het terrein braak en deed het tijdelijk dienst als werfzone voor de ontwikkeling van de omliggende terreinen.

Al deze activiteiten gedurende de laatste 50 jaar hebben het eventueel binnen het projectgebied aanwezige archeologische erfgoed grondig tot volledig verstoord. Hierdoor hebben eventueel nog wel aanwezige archeologische resten binnen het terrein een veel lager potentieel op kenniswinst. Immers is het belangrijk om archeologische sites zo volledig mogelijk te onderzoeken.

Omdat het terrein reeds grondig werd verstoord, raden we aan om geen verdere onderzoeken uit te voeren en het terrein op te nemen op de GGA-kaart.

5.Kennisvermeerderingspotentieel van het projectgebied

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek kon bepaald worden dat het projectgebied in oorsprong een hoog potentieel had op de aanwezigheid van archeologische resten met een hoog potentieel op kennisvermeerdering. De landschappelijke ligging in de nabijheid van een moerassige zone maakte de locatie interessant voor menselijke occupatie. Bovendien zijn er in de directe omgeving en in Essen nagenoeg geen archeologisch intacte vindplaatsen gekend. Indien er zich met andere woorden archeologische resten zouden bevinden, zouden deze sowieso een hoog potentieel op kennisvermeerdering hebben gehad, gezien de tot op heden schaarse hoeveelheid archeologische data over de omgeving.

(44)

44

Echter kon worden aangetoond dat binnen het projectgebied ingrijpende wijzigingen hebben plaatsgevonden die dit potentieel grotendeels tot volledig hebben vernield. Op het einde van de 18de eeuw bevond het terrein zich in heidegebied. Dit betekent dat er zich allicht geen dikke beschermende bodemlaag bevond bovenop het eventueel aanwezige archeologische archief. Met andere woorden bevonden aanwezige resten zich aan of net onder het oppervlak.

De aanplanting van naaldbos omstreeks het derde kwart van de 19de eeuw zal hierdoor alvast een negatieve impact hebben gehad op eventueel aanwezige steentijd artefactensites. Bovendien is niet duidelijk of het bos gedurende zijn 100-jarig bestaan ooit werd gerooid en heraangeplant. Indien dit het geval is, zal dit een bijkomende impact hebben gehad. Niet enkel op eventueel aanwezige steentijd artefactensites, maar ook op eventuele sporensites.

Een veel grotere impact op het potentieel van het terrein, heeft de constructie van de fabriek en de verschillende uitbreidingsfases alsook de latere sloop en het gebruik van het terrein als tijdelijke werfzone gehad. Hierdoor werden niet alleen eventueel aanwezige sporen geheel of gedeeltelijk vernield, maar werd tevens een groot deel van de context van eventueel nog bewaarde resten aangetast.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De volgende kwesties zijn geschikter voor een hoger niveau, omdat de leerling meer uitgedaagd wordt om zijn eigen ideeën over taal te toetsen met behulp van de ANS.. Waar bij het

Op een van de vier locaties stelden we een overschrijding van de op deze percelen geldende bodemsaneringsnorm (type V) vast voor de elementen cadmium en

Hoewel niet kon aangetoond worden dat er zich geen archeologische resten in het projectgebied bevinden, kon wel voldoende worden aangetoond waaruit deze resten zouden kunnen bestaan

Hoewel niet kon aangetoond worden dat er zich geen archeologische resten in het projectgebied bevinden, kon wel voldoende worden aangetoond waaruit deze resten zouden kunnen bestaan

V.l.n.r.: Christ Koolen (Bras Fijnaart), Joost Lambregts (gemeente Bergen op Zoom), Mark van Tilburg (gemeente Bergen op Zoom), Sjaak van Treijen (Lepelstraatse Boys), Jeffrey

Wanneer op de SEH of op de polikliniek inderdaad blijkt dat het om een ACS-patiënt gaat, wordt hij opgenomen op de Hartbewaking (CCU) of op de verpleegafdeling cardiologie. Ook

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

door H. waarvoor de referent zich ziet geplaatst. Een evenwichtige ana- lyse van de verschillende onderdelen der chemie is in deze algemene revue niet mogelijk;