• No results found

DE OPLEIDING DER MILITAIRE ARTSEN.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE OPLEIDING DER MILITAIRE ARTSEN."

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE OPLEIDING DER MILITAIRE ARTSEN.

Een aantal stemmen deed zich in de laatstverloopen maanden hooren over het onderwerp, dat den titel uitmaakt van dit kleine opstel.

In de allereerste plaats, bij herhaling, Dr. E. C. BUCHNEE in de vergade- ring van de Eerste Kamer der Staten-Generaal; in de tweede plaats twee anonieme schrijvers in het dagblad van Z.-Holl. en 's Gravenhage (in den loop van de maand December 1875).

Deze drie autoriteiten keurden, op nagenoeg gelijke gronden, de wijze van vorming der militaire artsen op den tegenwoordigen voet af.

De lange lijst van invectieven tegen de zoogenaamde militaire geneeskun- dige school te Amsterdam was van dien aard, dat de chef van die inrichting zich, ruim een jaar geleden, genoopt voelde Dr. E. C. BUCHNER op de on- juistheid van zijne beweringen opmerkzaam te maken; en dat i k , repetitor aan de inrichting, mij veroorloofd heb, de beweringen van de ongenoemde dagbladschrijvers in twee nummers derzelfde courant (December 1875) in het juiste licht te stellen, en daarbij aan te toonen, wat de school in de eerst- volgende jaren belooft.

Deels in de heftige oppositie, die de school tot in de Eerste Kamer der Staten-Generaal vond, deels in de onjuiste opgaven omtrent dat wat zij reeds leverde en in de eerste jaren leveren zal, maar deels ook in de gronden, die ik heb om te vermoeden dat, naast de publieke, eene in het geheim wer- kende oppositie, reeds lang bezig is de jeugdige school te ondermijnen, vind ik de aanleiding tot het ernstig bespreken van de vraag: is het wenschelijk op dit oogenblik verandering te brengen in de wijze van opleiden der militaire artsen ?

De richtige oplossing van die vraag staat in zoo nauw verband met de belangen van het leger hier te lande en van dat in onze Overzeesche Bezittingen, alsmede van de vloot, dat ik mij vlei voor het opstel, waarin ik die vraag wil behandelen, een plaats te zullen vinden in dit Tijdschrift. Een kleine inleiding moge voorafgaan.

(2)

i

247

Om te voorzien in onze behoeften aan militair geneeskundig personeel — exceptioneel groot omdat wij een koloniale mogendheid zijn — bestond tot voor Weinige jaren een speciale militaire geneeskundige school te Utrecht; verre- weg het grootste aantal van de Nederlandsche officieren van gezondheid zijn daar gevormd. De cursus aan die school duurde 4 jaar, en zij leverde over het algemeen eeri zeer bruikbaar personeel. Moge men ook al met recht opmerken, dat het onderwijs aan die speciale school niet op zóó breeden grondslag rustte als het geneeskundig onderwijs aan onze universiteiten, die basis scheen voor de meesten harer discipelen voldoende, om het gebouw hunner kennis verder zelf op te trekken.

De grootste grief van de leerlingen der Utrechtsche school tegen hunne alma mater was, dat zij bij hun eindexamen aldaar alleen de bevoegdheid tot uitoefening van de genees- en heelkunde bij militairen verkregen, terwijl zij, in het civiele leven overgaande, eerst na 20 dienstjaren en na nog twee militaire examens, de geheele bevoegdheid kregen om in burgerpractijk de genees- en heelkunde uit te oefenen.

De behandeling van de nieuwe geneeskundige staatswetten in 1865, was dan ook de gereede aanleiding voor de officieren van gezondheid, om te vra- gen naar een opleiding, die volle bevoegdheid gaf tot de uitoefening van ge- nees- , heel- en verloskunde; de nieuwe wet gaf, na warmen strijd, die bevoegdheid, maar schreef daarbij natuurlijk dezelfde examens voor, die van iederen medicus zouden gevergd worden. Zij maakt die bepaling echter alleen voor de officieren van gezondheid van het leger hier te lande en van de marine; de toenmalige Minister van koloniën verzette zich met hand en tand tegen de toepassing van dezelfde bepaling op de aanstaande officieren van gezondheid voor het leger in Ned. Indië. De urgentie, zoo redeneerde Z. E., van het zenden van militair geneeskundig personeel naar Ned. Indië kan zóó groot zijn, dat ik mij door deze wet de handen niet wil laten binden, al vind ik in het algemeen wenschelijk, dat de aanstaande officieren van ge- zondheid voor Indië de staatsexamina afleggen, en het radicaal van arts be- zitten.

Een gevolg van de invoering der nieuwe geneeskundige wetten was, dat het onderwijzend personeel aan de Utrechtsche school in September 1865, toen de wet reeds in werking was getreden , werd uitgebreid, en dat op de staatsbogrooting voor 1867 de gelden werden aangevraagd, benoodigd om het onderwijs aan die school te verbeteren en uit te breiden. Tegen dat voorstel kwam een adres van den Hoogleeraar DONDERS. Daarin werd de weuschelijkheid betoogd, de speciale school op te heffen, en daarvan te maken

een centraal hospitaal; de aanstaande militaire artsen zouden onder toezicht

van repetitoren, onder het genot van een studietoelage, hun studiën maken

aau de Utrechtsche Hoogeschool, waarbij ook het materiaal, door het cen- le militaire hospitaal geleverd, dienstbaar zou kunnen gemaakt worden aan vorming, en tevens drie officieren van gezondheid-hoogleeraars speciaal

(3)

248

militair geneeskundige vakken zouden kunnen onderwijzen. Aan dat advies mag het zeker voor een goed deel toegeschreven worden, dat de gelden, aangevraagd voor de uitbreiding der Utrechtsche kweekschool, geweigerd werden door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Daarop volgde niet on- middellijk de opheffing der speciale school, maar werden in den loop van het jaar 1867 de Hoogleeraren DONDERS en HARTING door de Regeering uitge- noodigd, hun lessen voor de militaire kweekelingen open te stellen, ten einde te voorzien in het gebrek aan geschikte docenten en aan voldoende hulp- middelen voor het onderwijs in de physiologie en de zoölogie; aan die uit- noodiging werd welwillend gehoor gegeven.

Zoo bleef de toestand tot in Augustus 1868. Op dit tijdstip hief de Regee- ring plotseling de Utrechtsche kweekschool op, en maakte de bepaling, dat de aanstaande officieren van gezondheid voor leger, koloniën en vloot voort- aan, onder toezicht van een militairen chef eri van militaire repetitoren en onder het genot van studietoelagen, hun studiën zouden maken aan het Amsterdamsch athenaeum met zijn uitgebreide medisch-philosophische facul- teit en zijn rijk materiaal voor clinische en obstetrische vorming. Zij gaf dus het aanzijn aan een inrichting, die ook ik gemakshalve de militaire genees- kundige school te Amsterdam wil noemen, en die ten naastenbij ingericht is naar het schema van de inrichting, door den Hoogleeraar DONDERS voorge-

steld in zijn bovengenoemd adres.

Het onderwijs aan die school wordt gegeven door de Hoogleeraren van het Amsterdamsch athenaeum, en de milftaire studenten genieten dat onderwijs te gelijk met de civiele geneeskundige studenten. Daardoor heeft die school voor een goed deel het karakter van een speciale school verloren; voor een goed deel, maar niet geheel. Wel, in zooverre de bedoelde hoogleeraren de wetenschap voordragen zóóals dat aan iedere universiteit gedaan wordt, zon- der te vragen naar de wijze hoe, en den tijd wanneer de toehoorders zich door examina den weg willen banen tot een maatschappelijke betrekking; niet, in zooverre de militaire autoriteit aan de militaire studenten voorschrijft de lessen te hooren in die vakken, die voor de examina vereischt worden. De militaire autoriteit laat daarbij toezicht houden of aan dat voorschrift gevolg wordt gegeven, en zij draagt tevens aan de repetitoren op zich te overtuigen, dat die lessen met vrucht gevolgd worden. Zij laat daarbij aan de studenten de keuze, of zij het radicaal van arts willen verkrijgen langs den weg der Aca- demische examina, met het practisch gedeelte van het staatsexamen als slot, of langs den weg der staatsexamina. Zij, die den laatstgenoemden weg kie- zen, hebben niet de verplichting, maar wel de vrijheid om de lessen over logica en metaphysica en over mathesis te volgen. Voor zoover zij van die vrijheid geen gebruik maken, mag men hunne schoolsch-wetenschappelijke vorming niet geheel gelijkstellen met die van civiele geneeskundige studen- ten. Zij daarentegen, die den eerstgenoemden weg kiezen, worden geheel gevormd zóóals ieder medisch academieburger in Nederland gevormd wordt;

(4)

althans in zoover, als die vorming het product is van den aard en de uitge- breidheid van het wetenschappelijk onderwijs.

In de laatste jaren neemt het aantal van de laatsten voortdurend toe, en bij den algemeenen haat van de militaire studenten tegen de natuurkundige staatsexamina , laat het zich voorzien, dat het aantal der eersten hoe langer hoe kleiner zal worden.

Zooals men uit het bovenstaande zal kunnen opmaken is, wat de hoofd- zaak — het karakter van het onderwijs — aangaat, bij de opleiding der militaire artsen gebroken met het stelsel eener speciale school, en ligt het eigenaardige van de zoogenaamde militaire geneeskundige school te Amsterdam in hoofdzaak daarin, dat door de studietoelagen het aantal aanstaande mili- taire geneesheeren op kunstmatige wijze wordt vergroot; in de tweede plaats in het militair toezicht, dat op hare kweekelingen gehouden wordt; eindelijk nog daarin, dat de militaire studenten niet zijn opgegaan in het Amster- damsche studentenkorps , maar een zelfstandig korps, als men wil een groote militaire club vormen.

Het zijn deze eigenaardigheden, maar ook deze alleen, die, althans op dit oogenblik, door eerlijke bestrijders van het stelsel kunnen en mogen worden gebruikt als argumenten tegen dat stelsel.

Staan wij in de eerste plaats stil bij de studietoelagen. Men heeft wel eens beweerd, dat het immoreel is door dat middel jonge menschen (ofwel hun ouders of voogden) te lokken, zich te doen opleiden voor een slecht bezoldigde betrekking en hen dan te dwingen de beste jaren van hun leven in die betrekking te blijven. Het komt mij voor, dat, op die wijze, de quaestie niet zuiver gesteld is. De Regeering is mijns inziens volkomen in haar recht indien zij , als compensatie voor de door haar verstrekte toelagen , aanspraak maakt op een zeker aantal jaren dienst van hen , die de voordeden van het stelsel genoten. Zij handelt alleen onverstandig indien zij de be- trekking van officier van gezondheid maakt tot een zoo weinig begeerlijke , dat velen, reeds bij den aanvang van hun militaire loopbaan, met weerzin daartegen vervuld zijn ; zij zal vroeg of laat moeten besluiten tot een ingrij- pende verbetering van den bestaanden toestand, en zeker zal zij verstandig handelen, indien zij die lotsverbetering van de officieren van gezondheid niet al te zeer op de lange baan schuift. Deed zij dit, dan zou zij op den duur iets immoreels maken van dat, wat op dit oogenblik althans nog door een voorzichtig beleid geboden wordt.

Is het gevolgde stelsel dus op zich zelf niet immoreel , dan rijst de vraag : geeft het waarborg , dat het aantal en het gehalte van de daardoor gekweekte rnilitaire artsen voldoende zal zijn ?

Het is niet te ontkennen, dat de verstrekte studietoelagen een groot aantal studenten lokt; ongerijmd zou het zijn te beweren, dat zij allen komen, ge- heven door liefde voor de wetenschap aan wier beoefening zij zich willen wijden; het spreekt vanzelf, dat niet allen komen uit vrije keuze, maar

(5)

250

dat voor sommigen de keuze gedaan wordt door ouders of voogden. Er is dus een keerzijde aan de medaille, die aan haar schoonste zijde ons een blik doet slaan op zoovelen, die, door lust en aanleg daartoe aangewezen, in de studietoelagen de gereede aanleiding en de mogelijkheid vinden een schoone roeping te volgen.

In deze weinige regelen ligt het voor en het tegen van het stelsel; en de definitieve beslissing of men het op den duur zal mogen blijven volgen, zal ten slotte wel dienen te rusten op cijfers: op de verhouding tusschen het aantal gevormde militaire artsen en dat van hen, die hun bestemming niet bereiken. Reeds werd door sommigen een veroordeelend vonnis uitgesproken op grond van de slechte resultaten van de school. Het komt mij voor, dat de ongenoemde deskundigen ? die dat vonnis in het Dagblad van Z.-Holl. en 's Gravenh. (Dec. 1875) publiceerden, een weinig te voorbarig zijn geweest.

Elders heb ik er op gewezen, dat de inrichting nog te jeugdig is voor het opmaken van een dergelijke statistiek; vooral ook omdat in de wijze, waarop de geneeskundige wetten het natuurkundig staatsexamen regelden (propae- deutisch- en candidaatsexarnen) eerst 2 jaar geleden, op herhaalden aandrang van alle examineerende staatscommissiën, de hoog noodzakelijke wijziging is gebracht, waarbij dit examen gesplitst wordt in twee examina, op willekeu- rigen tijd af te leggen voor twee verschillende staatscommissiën.

Die wijziging bracht onze militaire studenten (althans hen, die niet de academische examina afleggen) in normale verhoudingen, en maakte een logische en geleidelijke volgorde in hunne studiën mogelijk. Het grootste aantal van hen, die reeds mislukten of vermoedelijk nog mislukken zullen, bestaat uit Zoodanigen, die of niet, of slechts ten deele konden genieten van de voordeelen dier splitsing; m. a. w.: de wet maakte vroeger nagenoeg onmogelijk, dat jongelieden met gemiddelden aanleg hun bestemming bereik- ten; zij — en niet de militaire geneeskundige school te Amsterdam — be- hoort dus het niet slagen van deze op haar rekening te krijgen en te houden.

Of nu op den duur blijken zal, dat een grooter aantal studenten dan elders aan de universiteiten (percentsgewijze berekend) hun bestemming niet bereiken, zou ik op dit oogenblik niet willen beslissen, omdat de toekomst de gegevens voor een dergelijke berekening moet leveren; voor het oogenblik mag ik er alleen op wijzen, dat de militaire studenten, die op l October 1874 hun studiën voor het 2de natuurkundig examen (academisch candidaatsexamen) aanvingen, nadat zij in de Juni-zitting van 1874 der staatscommissie, voor het 1ste natuurk. examen (propaedeutisch) waren geslaagd of kort voor de grootc vacantie hun academisch propaedeutisch examen hadden afgelegd, op een drietal na, vóór l October 1875, of het 2de natuurk. staatsexamen, óf het candidaatsexamen met goed gevolg aflegden. Zij genoten nog slechts ten deele de voordeelen van het gesplitste staatsexamen, en dat resultaat mag dus de pessimisten een weinig bemoedigen. Ik erken, dat de resultaten van het 1ste natuurkundig staatsexamen totnogtoe op verre na niet zoo schit-

(6)

terend zijn. Van andere oorzaken van dat verschijnsel zwijgende, is er een vrij voldoende reden voor te vinden: juist bij dit eerste examen worden allen gewogen; zij, die kwamen met lust en ijver, maar ook zij, die door allerlei andere redenen werden gedreven. Zij, die deze barrière gepasseerd zijn, behooren in den regel tot de zeer goede, goede of gemiddelde studenten, en bereiken de een na korteren, de andere na iets langeren studietijd, hun be- bestemming. Een middel bestaat er naar mijne meening, om op den duur, het aantal van hen, die niet slagen, te beperken. Dit middel ligt in de meer consequente toepassing van het artikel in het toelatingsreglement der militaire studenten, waarbij zij, die na l of 2 jaar studie blijken hebben gegeven van gemis aan studielast, of van gebrekkigen aanleg, voorgedragen worden voor een eervol ontslag uit den militairen dienst. Daardoor zal mis- schien in de eerste jaren de verhouding tusschen geslaagden en niet geslaagden ongunstiger worden; maar het lijdt geen twijfel, dat ten gevolge van die meer consequente toepassing, ouders en voogden voorzichtiger zullen worden in het kiezen van een loopbaan voor hun zonen en pupillen, waarvoor blijk- baar de aanleg of de lust ontbreekt.

Indien ik boven zeide, dat de definitieve beslissing over het stelsel zal moeten worden beheerscht door cijfers, wil ik daarmede niet geacht worden de meening te zijn toegedaan, dat het onverschillig is van welk gehalte de officieren van gezondheid zullen zijn, gevormd naar het tegenwoordige stelsel;

integendeel, juist dat punt acht ik van hoog belang; van zoo hoog belang, dat ik het voortbestaan van de tegenwoordige school geen oogenblik zou willen verdedigen, indien ik niet de innige overtuiging had, dat het hier gevormde personeel zeer bruikbaar is niet alleen, maar over het algemeen van degelijk wetenschappelijk gehalte. De waarborgen voor die bruikbaarheid liggen in het practische staatsexamen (genees-, heel- en verloskundig); die voor het wetenschappelijk gehalte liggen in de wijze, waarop aan het Amster- damsche athenaeum de wetenschap wordt voorgedragen en beoefend. En moge al nu en dan bij hen, die in betrekking staan tot de opleiding der militaire artsen, de wensch levendig worden, dat de militaire studenten meer dan tot nu toe het geval was, hun studietijd ook gebruikten voor iets anders en iets meer dan examenwerk, dan vergeten zij daarbij niet, dat geheel analoge Wenschen zijn uitgesproken in het Verslag aan Z. M. den Koning over het Hooger Onderwijs in 1875, bij monde van een groot aantal hoogleeraren der Utrechtsche en Leidsche hoogeschool; daarin is sprake van studenten, wier studie niet is gereglementeerd, die de universiteit opzoeken geheel spontaan.

Een meer algemeene oorzaak zal dus zeer zeker ten gronde liggen aan een verschijnsel, waargenomen zoowel aan de vrije universiteit als aan de mili- taire geneeskundige school. Gelukkig, dat men daarbij de overtuiging kan behouden, dat zoovelen, bij wie misschien eerst later de aanleiding en de lust komen voor het doen van zelfstandige wetenschappelijke oriderzoekin-

(7)

252

gen, op de breede basis aan het Amsterdamsche athenaeum gelegd, met vrucht zullen kunnen voortbouwen.

Ik zeide boven, dat eerlijke bestrijders van de milit. geneesk. school te Amsterdam, het militair toezicht, op de studenten gehouden, zouden kunnen bezigen als argument tegen die school. De vraag is reeds gedaan door den heer K. in een der laatste nommers van dit Tijdschrift: is een militair student niet een contradictio in terminis? Ik vraag, eilieve waarom?

Kan het beoefenen van een wetenschap niet gepaard gaan met het ge- bonden zijn aan zekere maatschappelijke bepalingen ?

Is het zoo vreemd de aanstaande militaire geneeskundigen reeds in hun studententijd te gewennen aan het denkbeeld, dat zij, militair geworden, niet geheel vrij zijn in hun doen en laten; missen zij, officier geworden, die vrijheid ook niet ten deele ? En zou men rneenen, dat het den medicus, geheel vrij aan de academie gevormd, gemakkelijker zou vallen, zich aan alle militaire bepalingen te onderwerpen, dan hem, die reeds als student zich heeft leeren voegen naar zekere beperkingen?

Voor mij is het antwoord op die vragen niet twijfelachtig; te eerder omdat ik de beperkingen aan onze school in de vrijheid der studenten gebracht, hoogst nuttig acht voor velen. Zij betreffen voornamelijk het collegebe/.oek.

Zij, die con amore student worden en zijn, behoeven de gemaakte voorschrif- ten niet, maar zij voelen ook niet het knellende er van; maar zij, die ge- makkelijk zich laten afleiden van hun studiën, en ook de zoodanigen zijn er, hebben aan die voorschriften groote behoefte, en zonder te willen beweren, dat het militair toezicht hen allen tot militaire artsen maakt, kan ik toch, uit een 10-jarige ondervinding sprekende, beweren, dat leger en vloot menigen kundigen officier van gezondheid juist aan dat toezicht danken.

Men heeft, niet in publiek geschrift, maar toch luid genoeg dat het aan het personeel, met het militair toezicht op de studenten belast, in de ooren klonk, beweerd, dat het toezicht geheel illusoir was, en dat de militaire studenten te Amsterdam, een ordelooze bende vormden. Het spreekt van- zelf, dat in een stad als Amsterdam, het toezicht zich nagenoeg alleen kan bepalen tot de college's, en, door de responsielessen, tot de gemaakte vor- deringen ; maar dit toezicht wordt dan ook consequent gehouden, en zij onder de studenten, die van dat toezicht iets te vreezen hebben, weten wel, dat het niet illusoir is; ook kan men er zeker van zijn, dat het gehalte van de militaire studenten vrij wel bekend is aan het personeel van repetitoren. Wil men nu uit de omstandigheid, dat van een 200-tal studenten nu en dan sommigen trouwe comparanten in koffiehuizen en café's chantants zijn, dat zij er wel eens onaangenaamheden rnet andere bezoekers hebben enz., de con- clusie trekken, dat het korps militaire studenten een ordelooze bende is, dan hecht men, mijns inziens, te veel gewicht aan de commérages van Jufvr. LAPS c. s., en vergeet, dat de moraliteit van genoemde Jufvr. c. s. niet boven alle bedenkingen verheven is. Persoonlijk heb ik in mün omgang met de militaire

(8)

studenten nooit eenige moeite gehad om het militair gezag te handhaven, en ik geloof, dat mijn collega-repetitoren allen hetzelfde getuigenis zouden kunnen afleggen. Ernstige bezwaren brengt dit militair toezicht dan ook niet mede, en, mijns inziens, is het eenvoudig de logische consequentie van het stelsel, dat studietoelagen verleent.

Een derde argument tegen de school noemde ik het feit, dat de militaire studenten een geïsoleerd korps vormen, staande naast het Amsterdamsche studentenkorps. Ik zal de laatste zijn om te ontkennen, dat hierdoor in som- mige opzichten het militair studentenleven een eigenaardige tint krijgt, en dat in de vorming der militaire en die der civiele medische studenten, voor zoover de vorming van studenten aan de Universiteit beheerscht wordt door onderlingen omgang en wrijving van de veelsoortige elementen aldaar gere- presenteerd, verschillen zijn; verschillen, waaraan men grooter of kleiner ge- wicht kan hechten, al naarmate van de kleur van het glas, waardoor men de sociale toestanden bekijkt. Ik b.v. ducht van het minder universeele in de vorming onzer militaire artsen niet zoo groot gevaar; dagelijks herhaald contact met geheel vrije studenten, het leven in een groote stad met zijn bonte verscheidenheid, gepaard aanzuiver wetenschappelijk, niet vakonderwijs, zijn, naar mijn meening, de gewichtigste factoren om hier de gevaren van het specifieke voor een goed deel, zoo niet geheel weg te nemen.

Ik erken gaarne, dat men over een en ander, dat ik hierboven besprak, en waarover ik mijn gedachten ontwikkelde, op goede gronden anders kan oordeelen; ik ben volkomen overtuigd, dat de drie cardinale argumenten tegen het stelsel bij hen, die in deze materie beslissingen te nemen hebben, zoo zwaar kunnen wegen, dat zij op den duur hun toevlucht wenschen te nemen tot een ander stelsel, maar dat is de vraag niet, die ik poogde te beant- woorden. Mijn vraag was : mag men op dit oogenblik een nieuwe proef met de opleiding der militaire artsen wagen? en, voeg ik er aan toe, zoo ja, hoe zal men dan dié proef nemen?

Bij het beantwoorden van de eerste vraag mogen zij, die in deze te be- slissen hebben, overwegen, dat het tekort aan officieren van gezondheid in Indië en bij de vloot reusachtig is, en dat ook het korps officieren van ge- zondheid bij het leger hier te lande, een tamelijk groot incompleet levert.

Voor een deel mag dat tekort zeker toegeschreven worden aan de invoering der nieuwe geneeskundige wetten en aan de wijzigingen in het stelsel der opleiding van militaire artsen gedurende de laatste jaren gemaakt; zal men

nu, terwijl de nieuwe school te Amsterdam juist meer personeel zal gaan leveren, een nieuwe proef wagen ? dan vergete men niet, dat iedere nieuwe proef eenige steriele jaren zal geven; de ondervinding, bij de laatste proef

°Pgedaan, heeft dat geleerd. Ik acht dit zeer bedenkelijk, en hoop van harte,

^t de Regeering aan geenerlei pressie, van welke zijde die ook kome, zal

°egeven om de militaire geneeskundige school te Amsterdam op dit oogenblik, bij een eventueele regeling van het Hooger Onderwijs, op te heffen. Reeds

(9)

254

nu is de Regeering door het tekort in Indië genoopt geworden het korps officieren van gezondheid aldaar gedeeltelijk aan te vullen met vreemdelingen, wier bekwaamheid en bevoegdheid, op zijn zachst gesproken, dikwijls ver- dacht was; acht men het nu in het belang van het korps officieren van ge- zondheid in Indië, een overstrooming van dergelijke medici noodig te maken, ik zou het ten hoogste betreuren voor mijn ambtgenooten aldaar; de meesten van hen zullen met mij levendig beseffen, dat alleen een degelijk wetenschap- pelijk gehalte aan de officieren van gezondheid ten slotte een positie hunner waardig kan verschafl'en.

Waar de wet een dergelijk procédé voor de aanvulling van het korps officieren van gezondheid bij de Marine verbiedt, zal een vertraging in den aanvoer van artsen eenvoudig den dienst nog zwaarder maken voor het aan- wezige personeel; of dit een gunstigen invloed zal uitoefenen op de grootte van het tekort, meen ik te mogen betwijfelen.

En wat eindelijk het korps officieren van gezondheid bij de landmacht aangaat, men zou kunnen meenen, dat in het leegloopen van het korps het middel lag voor de o verblijvenden, om tot een betere positie te geraken; nu, voor dat leegloopen bestaat zeker geen beter middel dan het onderbinden van de aanvoerende buis; maar ik ben zoo vrij te meenen, dat de belangen van het leger beter gebaat zijn met het bezit van een voltallig korps officieren van gezondheid van degelijk gehalte; daarom zou ik voor het oogenblik de bron, die militaire artsen levert, willen laten vloeien, en zou ik nieuwe proeven willen uitstellen tot tijden van overvloed. Ik heb de volle overtuiging, dat de belangen van onze officieren van gezondheid bij het leger, daarmede beter behartigd worden, dan met het afbreken van een nuttige inrichting.

En indien men nu toch wil afbreken, wat zal rnen dan daarna opbouwen ? Zal men dan de militaire artsen geheel vrij, zonder studietoelage, aan de academie vormen?

Er behoort moed toe dit aan te raden, en een groote mate van onbezon- nenheid om dien raad op te volgen. Of zal men, onzeker van een zoo groot aantal medische studenten als noodig is om in den civielen en militairen dienst te voorzien, toch weder studiepremiën gaan uitloven aan civiele studenten ? Maar voelt men dan niet, dat een dergelijke verandering eigenlijk geen ver- andering zou zijn; dat ook hier weldra het toezicht onder den een of anderen vorm zou terugkeeren; dat die gesalarieerde studenten toch weldra weer iets specifieks zouden krijgen ? En mag men dan nu een dergelijke verandering wagen ? En wil rnen die wagen, waarom neemt men dan die proef niet bij behoud van de bestaande militaire geneeskundige school ?

Alleen de minister van marine deed tot nog toe die proef op kleine schaal, en stelt dit jaar gelijk aantal plaatsen open voor militaire studenten aan de school te Amsterdam eri voor civiele studenten (na afleggen van hun pro- paedeutisch examen) aan de verschillende academiën; waarom zouden de ministers van koloniën en oorlog niet volgen ?

(10)

Ban zou voor een goed deel vervallen een bezwaar, dat misschien zal te berde gebracht worden bij de behandeling van de Wet op het Hooger On- derwijs, dat de Regering, in het bezit van 3 Rijksacadeniiön, voor de opleiding van militaire artsen een monopolie schenkt aan het Amsterdamsche athenaeum. Waar ik de bestaande school verdedig vergete men niet, dat het hier niet geldt het schenken van dat monopolie.

Van welke zijde ik de zaak ook beschouw, nergens zie ik de noodzake- lijkheid , nog veel minder de urgentie van verandering van stelsel; alles predikt hier voorzichtig behoud, desnoods met vermeerdering van het aantal gelegenheden tot vorming van militaire artsen.

Ligt dan in dit behoud voldoende waarborg, dat koloniën, leger en vloot voldoend personeel van militaire artsen zullen krijgen en behouden ?

Die vraag behoort eigenlijk niet tot mijn bestek, en de eisch in die vraag opgesloten, kan aan geen enkele inrichting van onderwijs gesteld worden.

Wie een weinig hart heeft voor koloniën, leger en vloot zal het met mij be- treuren, dat het tekort aan officieren van gezondheid ook voor een deel op rekening komt van het feit, dat een tal van jeugdige, uitstekende officieren van gezondheid, jaar in jaar uit, genoopt door een onvoldoende bezoldi- ging, slecht vooruitzicht op promotie, vermoeienden dienst, in het civiele leven terugkeert. Dat dit een zeer bedenkelijk verschijnsel is, een verschijnsel, dat reeds lang de Regeering met zorg had moeten vervullen, zal gereedelijk worden toegestemd. Indien niet met krachtige hand en met volkomen in- zicht in de behoeften, ingrijpende wijzigingen gebracht worden in den bestaanden toestand, zal de gestadige aanvoer van militaire artsen weinig baten; men dient niet alleen de aanvoerbuis te behouden, maar ook het lek in het vaat- stelsel te stoppen.

Ik ontzeg mij zelf de bevoegdheid de grondlijnen van die nieuwe organi- satie te traceeren, maar zou toch wenschen, dat een betere bezoldiging niet het eenige punt was, waarop daarbij gelet werd. Zeer zeker is een betere bezoldiging een gewichtig punt, want het valt moeilijk lust en opgewektheid te behouden voor een inspannend dagelijksch werk, wanneer dagelijks fïnan- ciöele zorgen in onze woning voorzitten. Ik geef het den Heer K. gaarne toe, de geheele wereld is Goddank nog geen dubbeltjesquaestie, maar — intelligente arbeiders zijn toch hun loon waard.

Maar naast die betere bezoldiging zou ik wenschen, dat de gelegenheid voor verdere ontwikkeling van de militaire artsen zoo uitstekend mogelijk Ware, en dat het hun zoo aangenaam en gemakkelijk mogelijk wierd gemaakt, om van die gelegenheid, of van die gelegenheden gebruik te maken; waar- schijnlijk ware het daarbij beter met het gehate examenstelsel (voor hoogeren rang) geheel te breken.

Amsterdam, 6 Febr. 1876.

Dr. VAN BRAAM HOUCKGEEST.

IV. S. 1. D. N°. 4. 4.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De opleiding HO Pro is erop gericht om de deelnemers voor te bereiden om deze taken met succes uit te voeren in de complexe context van hun eigen club.. Onderdelen

We zouden de functie van den B.C. onvolledig hebben besproken indien we niet onze aandacht ook gewijd hadden aan den man, die als hulp bij de leiding van het

Het was op dit tijdstip, dat zijne dapperheid en trouw, in de onderscheiden gevechten tegen de muitelingen betoond, met het ridderkruis der Militaire Willemsorde 4de klasse werd

Reniers behaalde haar diploma genees- kunde aan de KU Leuven in 2016 met grote onderscheiding.. Haar specialistenopleiding volgde ze in UZ Leuven, AZ Groeninge Kortrijk en ZOL

azg probeert deze mensen, die het slachtoffer zijn van de politieke situatie, te bereiken door aan de regering programma’s voor te stellen ter bestrijding van malaria,

De Nationale Raad boog zich in zijn vergadering van 17 januari 2004 opnieuw over het probleem van door artsen opgerichte internetsites die toegankelijk zijn voor het publiek..

De opleiding Hoofd opleiding B (HO B) is erop gericht om de deelnemers voor te bereiden om deze taken met succes uit te voeren in de complexe context van hun eigen vereniging..

Er zijn geen bestaande scheepvaart- begeleidingscentra in de Straat van Sunda en conform de Enroute sailing directions for Borneo, Jawa, Sulawesi and Nusa Tenggara is er maar