• No results found

, Medisch onderwijs in onze Qost, 'Artsen, Indisch- artsen en hulpkrachten. Verband du

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share ", Medisch onderwijs in onze Qost, 'Artsen, Indisch- artsen en hulpkrachten. Verband du "

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

,/

INDISCH GENOOTSCHAP.

VERGADERING VAN 18 JANUARI 1929.

Blz. 1-15.

, Medisch onderwijs in onze Qost, 'Artsen, Indisch- artsen en hulpkrachten. Verband du

verschillende Hoogescholen.

'S-GRAVENHAGE

MARTINUS NIjHOFF

1929

(2)
(3)

INDISCH GENOOTSCHAP.

VERGADERING VAN VRIJDAG 18 JANUARI 1929.

Voorzitter: de heer prof. mr. C. van Vollenhoven.

De Voorzitter opent de vergadering en deelt mede dat hij het tijdelijk presidium van de Westindische Groep wegens gebrek aan tijd zal moeten neerleggen en spoedig hoopt te kunnen meedeelen wie tot definitief voorzitter is benoemd.

De notulen van de vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd.

Door het bestuur is tot lid van het Indisch Genootschap benoemd:

de heer E. Gobée te 's-Gravenhage.

Hierna is het woord aan den heer prof. dr. j. Boeke tot, het houden van zijn voordracht:

Medisch onderwijs in onze Oost, Artsen, Indisch-artsen en hulp- krachten. Verband der verschillende Hoogescholen.

Als wij de ontwi\Qkeling van het Hooger Onderwijs in onze Oost nauwlettend gadeslaan, dan zien wij in de eerste plaats, ditt het geheel en al ligt in de ontwikkelingslijn van het algemeen onder- wijs aldaar. Er is in Oost-Indië hard gewerkt aan het onderwijs gedurende de laatste decenniën, zoo wel wat betreft het onderwijs aan inlanders als dat voor Europeanen. Zeker, er was, vo·oral wat het onderwijs van de niet-Europeesche bevolkingsgroepen betreft, een groote achterstand in te halen. De stemmen, die in de Inlandsche en in de andere niet-Europeesche bevolkingsgroepen luide om ver- betering van het onderwijs riepen, werden in de vorige eeuw nog niet of ternauwernood gehoord, doch toen zij eenmaal gehoord werden, bleek de achterstand grooter, dan men het op het eerste gezicht had verwacht. Van a·lIe zijden bleek verbetering en uitbrei- ding noodzakelijk. Toen men dit eenmaal had ingezien, toen het meer en meer duidelijk werd, welk een reuzenarbeid hier te ver- richten viel, toen het ontwakend Indië met klem zijn eischen deed

(4)

hooren, is men met Hollandsche degelijkheid en vasthoudendheid aan het werk gegaan, en naar alle zijden tegelijk is de verbetering en uitbreiding begonnen en met kracht doorgezet, on,geacht de enorme moeilij1kheden, die hierbij te ,overwinnen waren. Zoowel naar elementair als naar hooger ontwikkelend, zooveel mogelijk op Nederlandsche leest geschoeid onderricht gingen de verlangens en wenschen der niet-Europeesche bevolkingsgroepen uit, en op al deze verlangens is door onze Regeering in de laatste 20 jaren, voor zooveel dat in haar vermogen lag, gereageerd, geholpen door zen- dingsarbeid en particulier initiatief. En naast de uitbreiding van het reeds bestaande, zien wij hoe met ver vooruitzienden blik en groote stuwkracht nieuwe wegen worden! ingeslagen. En zoo vertoont dl' lijn van het onderwijs ,in onzen Archipel 'een krachtige, geregeld voortgaande stijging, die ons met bewondering vervult. Men ge- voelt, hoe de kortzichtige, baatzuchtige koloniale politiek van vroeger tijden voor goed is verlaten, en hoe daarvoor in de p.laatt:

gekomen is een oprecht streven naar ontwikkeling en opheffing van land en vol k, dat weldadig aandoet en ons met vertrouwen vervult voor wat de toekomst ons in dit opzicht brengen zal.

Naast de ontwikkeling van de Hollandsch-inlandsche en Hol- landsch-Chineesche scholen voor lager onderwijs zien wij den krach- tigen opbloei van het M. U. L.O., zoowel als afsluitend onderwijs als om te kunnen dienen tot voorbereiding van verder gaand onderricht.

Na het herstel van, het Nederlandsch gezag in 1816 zien wij de eerste Oouvernements lagere school in Weltevreden ontstaan, aan het eind.e van den wereldoorlog was 'het aantal tot meer dan 200 ge- klommen (Europeesche lagere scholen), en daarnaast meer dan 100

HOllandsch-inlandsche scholen en een groot aantal Hollandsch- Chineesche scholen. Naast deze krachtige ontwikkeling van het lager onderwijs zien wij ook het middelbaar onderwijs tot zijn recht komen. Het aantal Hoogere Burgerscholen wordt geregeld uitge- breiCl,' het in litteraire richting gaande middelbaar onderwijs, na het echec van minister Keuchenius in de Tweede Kamer in 1889 op den achtergrond geraakt, wordt weder opgevat, de Algemeen Middel- bare School met zijn drie-ledigen bovenbouw, wiskundige afdeeling, Westersch-litterairen en Oostersch-litterairen bovenbouw, wordt gesticht, en hiermede doen de Classici hun intrede in onze Oost, wordt het den inlandschen en Chineeschen jongelieden mogelijk gemaakt, zich in het land zelf tot een in litteraire richting gaande verdere studie in Holland te bekwamen, en wordt hun tevens, ook van onzen kant, de eerbied voo:r hun aloude Oostersche cultuur bijgebracht. Het deed weldadig aan, de groote geestdrift, die zoo- wel bij de docenten als bij 'hun inlandsche leerlingen in de 005- tersch-litteraire afdeeling der A. M. S. te Solo heerschte, met eigen oogen te kunnen aanschouwen. Aan de ontwikkeling dezer Alge- meen Middelbare Scholen sluiten zich aan de Lycea, die bezig zijn

(5)

zich op Java te ontwikkelen en die voor de kinderen der Europeanen dezelfde waarborgen bieden als de lycea en gymnasia ' in het Moederland.

Op deze ontwikkeling en uitbreiding in velerlei richting van het Middelbaar (en voorbereidend hooger) onderwijs 1110est wel onaf- wijsbaar volgen de afsluiting en afronding van het onderwijsstelsel naar boven, door de invoering van het Hooger Onderwijs.

En toch, hoezeer ook deze ontwikkeling ons nu als onafwijsbaar voorkomt, toch beseft men levendig, welke een verandering dit voor onze Oost 1110est beteekenen, en hoezeer eerst na lang en rijp beraad de beslissende stap hiertoe werd gedaan. Maar dan ook wordt mrt kracht voorwaarts geschreden. In 7 jaar tijds worden drie Hooge- scholen gesticht.

Deden met de oprichting der A. M. S. en Lycea de Classici hun intrede in de Indisohe samenleving, de stichting der Hoogescholen bracht er een nieuwe groep, die der Hoogleeraren.

Bij het plechtig "Groot Gehoor", door den Gouverneur-Generaal tel ken jare ter gelegenheid van Koninginne-verjaardag gegeven, verzamelen zich de hoogere ambtenaren en de vertegenwoordigers der verschillende bevolkingsgroepen in de groote troonzaa'l van het Paleis op Noordwijk, teneinde den Landvoogd, als vertegenwoor- diger van het Hoogste Gezag, de gelukwenschen der bevolking aan te bieden. Tusschen de beide rijen statige pilaren, die aan weers- zijden het middengedeelte van de zaal begrenzen, is aan elke groep volgens streng methodische rangorde een plaats aangewezen. De kleurige uniformen van de vertegenwoordigers van land- en zee- macht wisselen af met de zwarte jassen der rechtelijke ambtenaren, daarnaast de rijke getinte en met staatsie gedragen sarongs der inlandsche bestuursambtenaren en de zijden kaftan van den ver- tegenwoordiger der Arabieren; tusschen twee pilaren hebben zich de geestelijken in zwarte jas of soutane opgesteld; tegenover hen de leden van den Volksraad. Hierbij is nu in de laatste drie jaren een nieuwe groep gekomen. Tusschen den 2den en 3den pilaar links van den troon staat een groep van een twintigtal mannen met zwarte toga's met fulpen kraag en breede zwart-fluweel en baretten op het hoofd, een weinig opvallende groep tusschen al die kleurrijke mannen van de daad, maar die toch een geheel nieuw element vertegenwoor- digt in de Indische samenleving, dat der meer beschouwende weten- schap, de hoogleeraren der drie Hoogescholen. Zij, die de wetenschap als doel dienen naast hen, die hun kennis en rijke ervaring meer direct omzetten in daden tot heil van land en vol Jc

Doch al moest de schepping van het Hooger Onderwijs in onze Oost ook onafwijsbaar volgen op de ont'wikkeling van het voor- bereidend onderwijs, toch was de stichting dezer drie Hoogescholen,

(6)

behalve een daad van wijs beleid, toch ook een daad van grooten moed voor de Indische Regeering, een daad, die een jaar of tien geleden zeker nog door niemand was mogelijk geacht. Immers, de bezwaren waren en bleven gr'Üot en velerlei. De groep van hen, die er om vroegen, was klein. Zouden de leerlingen in vO'ldoende mate zich aanmelden, om het Hooger Onderwijs te volgen? Zouden de Hoogescholen niet een kwijnend bestaan lijden, langzamerhand ineenschrompelen tot inrichtingen van den tweeden rang? Zouden steeds voldoende goede leerkrachten te vinden zijn? De weten- schappelijke spheer,' waarin het Hooger Onderwijs zich zal kunnen ontwikke:len, was wel reeds tot op zekere hoogte geschapen. Door den wetenscháppelijken staf van de Departementen werd in het Geneeskundig Laboratorium, in 's Lands Plantentuin, in het Kon.

Meteorologisch Observatorium, in het Instituut Pasteur, in de labo- ratoria van C. B. Z. en Stovia wel is waar reeds wetenschappelijke arbeid verricht die men veilig op één lijn kan stellen met het beste, wat door onze Univer~iteiten kan worden geleverd, doch dat is nog iets anders dan. een' spheer te scheppen, zooals een Universiteit die noodig heeft, die docenten èn leerlingen opwekt tot het geven van het beste, wat zij kunnen presteeren, en naast een intellectueele ontwikkeling karaktervorming beoogt en een hoogstaande levens- beschouwing wi,1 leeren en geven. Zal de Indisohe Hoogeschool dit kunnen geven, zullen hare leeftlingen daarvoor ontvankelijk blijken te zijn?

Dit alles Wlaren vragen, die juist door haren algemeenen vorm uiterst moeilijk te beantwoorden waren. Maar men Z(i)U kunn'en zeg- gen, het is het voorrecht van onzen beschavingsar-beid in onze Oost om behoeften te kunnen scheppen, zonder zich angstvallig af te vragen, of al dergelijke moeiJij'kheden direct zullen kunnen worden opgelost. De Hoogescholen zijn gesticht, het Hooger Onderwijs in Indië is een realiteit geworden, en in gezond optimisme kunnen wij de Regeering volgen en naar vermogen medewerken om het stoute werk te doen slagen. Indien slechts met kracht op dien ingeslagen weg wordt voortgegaan, moet de toekomst van ons Hooger Onderwijs in Indië verzekerd zijn.

Het allereerste begin van het Hooger Onderwijs voert ons terug tot het particulier initiatief.

Tijdens het bezoek van de deputatie "Indië weerbaar" aan Holland in het voorjaar van 1917 werd door handel en industrie in korten tijd een groote som geld bijeengebracht, die in 1919 reeds tot ruim 3\12 millioen gulden was aangegroeid, en die bestemd werd tot stichting eener Indische Technische Hoogeschool. Om dat kapitaal te beheeren en het geheele plan te organiseeren werd> het "Koninklijk Instituut voor Hooger Technisch Onderwijs in Ned. Indië" opgericht. Een leerplan werd opgemaakt,. een bouwplan ontworpen, Dr. I)zerman

(7)

5

kwam als gevolmachtigde van het Instituut naar Indië om voor de verdere verwezenlijking van het plan zorg te dragen, de organisatie van het onderwijs werd aan Prof. Klopper, toen ter tijde in Delft, opgedragen. De keuze van de plaats voor vestiging viel na lang- durige overweging op Bandoeng.

Preanger's hoofdstad toond-e hare erkentelijkheid voor die beslis- sing door een uitgestrekt terrein van 30 H.A. in de onmiddellijke nabijheid van de stad ter beschikking te s~ellen voor den bouw van de nieuwe Hoogeschool. Op 4 Juli 1919 werden op dit terrein, in stede van de in Nederland gebruikelijke eerste steenlegging, vier waringinboomen geplan.t als symbool van de hooge verwachtingen, die ten opzichte van deze ~tichting mochten worden gekoesterd. En zoo groot was de voortvarendheid, waarmede de uitwerking van de plannen werd ter hand genomen, dat reeds op 3 Juli 1920 de Hooge- schooI door den toenmaligen Gouverneur-Generaal, Graaf van Lim- burg Stirum, kon worden geopend en met het onderwijs kon worden begonnen. Weliswaar was het aantal der beschikbare hoogleeraren nog slechts gering, daar de meesten nog niet in Indië waren aan- gekomen, en werd het onderwijs voorloopig slechts tot de vakken, noodig voor de opleiding tot civiel-ingenieur beperkt, doch .... de school was er, zij was in werking, het Hooger Onderwijs in Indië was realiteit geworden.

Om de zooeven genoemde 4 waringins heen, die om het centrum van het terrein waren geplant, werden de verschillende gebouwen gegroepeerd, wegen aangelegd, laboratoria en bibliotheek gebouwd, en met een staf van 5 hoogleeraren en 26 studenten kon het onderwijs worden begonnen.

Het onderwijs werd met kracht ter hand genomen. De organisatie bleek voortreffelijk, geleidelijk groepeerden zich om de Hoogeschool verschillende inrichtingen, die zijdelings of rechtstreeks met haar in verband stonden. Hare werkzaamheden breidden zich uit, nieuwe laboratoria werden gebouwd, nieuwe hoogleeraren werden benoemd, en toen het in den eersten opzet der Hoogeschool reeds vastgestelde tijdstip was aangebroken, waarop het beheer van de school geheel en al aan den lande zou overgaan, bezat zij een staf van zes gewone en acht buitengewone hoogleeraren, en was reeds aan 12 studenten het diploma van civiel-ingenieur uitgereikt.

Den 18den October 1924 had' de officieele overdracht van de Hoogeschool aan den Lande plaats. De rol van het particulier initia- tief was hiermede uitgespeeld.

Sinds de oprichting studeerden (tot het einde van 1927) 225 studenten aan de Hoogeschool, en werd aan 54 studenten het diploma van civiel-ingenieur uitgereikt, waarvan op 1 Juli '27 door 48 een goede betrekking werd bekleed.

Van de 514 studenten, die zich in die 7 jaren lieten inschrijven,

(8)

waren 3.80 Europeanen, 91 Inlanders, 43 Chineezen. Houdt. plen slechts rekening met de personen (het grootste aantal der studenten werd natuurlijk verscheidene jaren achtereen ingeschreven, daar de studie 4 j aren duurt), dan worden deze cijfers 162, 38 en 25.

Intusschen had men ook in Buitenzorg niet stil gezeten. Het voor- stel van Dr. Rivai en zijn geestverwanten, in aansluiting aan de oprichting der Alg. Middelbare Scholen met haar litterairen boven- bouw reeds in 1919 aan den Volksraad gedaan, strekkende tot voorbereiding der stichting van een Universiteit in Indië, liefst door vervorming van de daarvoor in aanmerking komende onderwijsinstel- lingen tot inrichtingen van Universitair Onderwijs, bracht, zooals te verwachten was, niet alleen de voorstanders, doch ook de tegen- standers van het denkbeeld: Hooger Onderwijs in Indië, in het strijd- perk. Zoowel wat het medisch als wat het rechtskundig onderwijs betreft, werd de zaak van alle kanten bekeken en besproken. Er werden commissies benoemd, voor de omvorming van de Inlandsche Rechtsschool in een Rechtshoogeschool, voor Hooger Medisch On- derwijs, voor een Indische Universiteit, courantenartikelen werden geschreven, op het koloniaalonderwijscongres in 1920-1921 in den Haag gehouden, werd het voor en tegen uitvoerig besproken, het Bataviaasch Genootschap stelde een enquête over de vraag van het Indisch Hooger Onderwijs in, kortom, meer en meer bleek, nu de Regeering zelve in dezen het initiatief had te nemen, hoezeer het vraagstuk van het Indisch Hooger Onderwijs met de meest alge- meene beginselen en richtlijnen van het Regeeringsbeleid in onze Oost samenhing.

Dit alles hier op den voet te volgen, zou ons te ver voeren. Voor ons doel is het voldoende te vermelden,dat door de Regeering werd beslist, dat ook door haar eigen initiatief het Hooger Onderwijs in Indië zou worden ingevoerd, dat daarbij in de eerste plaats de Rechtshoogeschool zou worden gesticht, en dat het onderwijs op Westersche leest zou worden geschoeid, teneind~ een volkomen aan- sluiting aan het Universitair Onderwijs in Holland te verkrijgen. De Rechtshoogeschool zou in Batavia, niet in Bandoeng worden ge- vestigd.

Het bleek al spoedig, hoezeer het de Regeering ernst was met hare plannen. Zoo spoedig mogelijk werd de organisatie gereed gemaakt, reeds in 1924 verscheen de Hooger Onderwijs-Ordonnantie in het Staatsblad voor N ederlandsch':Indië, een college van Cura- toren en een staf van gewone en buitengewone Hoogleeraren wed benoemd, en 28 October 1924 kon de nieuwe Rechtshoogeschool door den toenmaligen Gouverneur-Generaal, mr. D. Fock, op feestelijke wijze wor'den geopend ..

Het behoeft geen betoog, dat door de inlandsche artsen en de leerlingen der Stovia, die door de aanneming van het voorstel-Rivai

(9)

7

in 1924 reeds in de naaste toekomst de verheffing van hun zoozeer

geliefde artsenschool (de S. T. O. V. I. A.) tot Geneeskundige Hoogeschool hadden meenen te mogen verwachten, dit voorgaan der zooveel jongere Rechtsschool niet met onvermengde voldo~ning kon worden begroet. Doch met waardigheid werd deze schijn-bare achter- uitz~tting gedragen, omdat men besefte, dat voor de omvorming van het Geneeskundig Onderwijs met zijn volkomen eenheid en ondeel- baarheid van opleiding, zijn meer ingewikkelde studie met labora- toria en klinieken, met practische oefeningen in de theoretische vakken en een zoozeer gevarieerde opleiding tot de praktijk aan hef ziekbed reeds gedurende den studietijd, geheel andere moeilijkheden waren op te lossen, dan bij de tot theoretische voord·rachten zich bepalende rechtsstudie.

Ook hier evenwel bleef de Regeering niet werkeloos.

Het medisch onderwijs had reeds een zeer lill1ge voorgeschiedenis.

AI was ook aan de Rechtshoogeschool de Rechtsschool voorafgegaan, die in 1909 te Batavia was opgericht als opleidingsschool voor In- landsche rechtskundigen, het medisch vakonderwijs kon in 1926 reeds zijn 75-jarig bestaan herdenken. In 1851 begonnen met 13 leerlingen, die in een cursus van 2 (later 3) jaren in de Maleische taal tot vac- cinateurs en hulpartsen werden opgeleid, had dit onderwijs zich langzamerhand uitgebreid en verbeterd, en zich tot een in alle op- zichten voortreffelijke hoogte weten te ontwikkelen. In 1913 was naast de aloude Stovia te Weltevreden een tweede artsenschool, de N. I. A. S. (Nederlandsch Indische Artsen School) te Soerabaia opgericht, die in 1922 hare eerste abiturienten in de maatschappij zond. Het voorbereidend onderwijs (m. u. 1. 0.) was in vele opzichten verbeterd, het eigenlijke medische onderwijs tot een 7 j aars studie verlengd. Toen het oude gebouw der Stovia aan den Hospitaalweg te klein bleek, en, in aansluiting aan de nieuw te bouwen Centrale Burgerlijke Ziekeninrichting, door nieuwe gebouwen' moest worden vervangen, werd, dank zij den vooruitzienden blik van den toen- maligen Directeur der Stovia, Dr. Noordhoek Hegt, dit complex van gebouwen zoo groot gemaakt en zoo goed ingericht, dat toen in 1926 de Stovia in dit nieuwe tehuis haar 75-jarig bestaan herdacht, met trots en voldoening er op kon worden gewezen, dat dit tehuis ook voor een Hoogeschool in alle opzichten geschikt 'kon worden geacht.

Moest nu echter deze Hoogeschool, zooals het oorspronkelijk door de Medisch-Onderwijs Commissie was voorgesteld, in de plaats komen van het middelbaar geneeskundig onderwijs, of moest dit

!aatsfe naast het eerste blijven gehandhaafd? Na rijpe overweging werd tot het laatste besloten. Een Commissie van voorbereiding werd benoemd, die scherp omlijnde voorstellen aan de Regeering kan voorleggen, en in Holland werd een organisator gezocht, die voor de verwezenlijking van de plannen zou kunnen zorg dragen en die

(10)

de verbindingsschakel zou vormen tusschen de Hollandsche Univer- siteiten en de nieuw op te richten Hoogeschool.Want dat stond vast, de Geneeskundige 'Hoogeschool 'zou in alie opzichten gelijk- waardig moeten zijn aan hare zusterfaculteiten in het moederland, de opleiding mocht niet achterstaan b"ij die in Holland; hij die in Batavia het artsdiploma had verworven, moest dezelfde rechten hebben, maar moest ook in staat zijn, dezelfde verantwoordelijkheid te dragen als zijn Hollandsche collega.

Met kracht werd de voorbe~eiding ter hand genomen. De wettelijke regeling (ordonnantie en reglement) kwam in den loop van het jaar 1927 tot stand, de faculteiten in Nederland gaven eenstemmig te kennen, dat zij de aan 'dle Hoogeschool te Batavia afgelegde examens (candidaatsex., doctoraalex.) als gelijkwaardig zouden beschouwen met die aan een Hollandsche Universiteit afgelegd, een staf van 6 gewone en 7 buitengewone hoogleeraren werd benoemd, het coIlege van Curatoren -der Rechtshoogeschool, met enkele medische 'Ieden uitgebreid, nam ook de zorg voor de nieuwe Hoogeschool op zich, en 16 Augustus 1927 kon de derde Hoogeschool in Indië in het haar toegewezen statige gebouw aan den hoofdweg van Salemba door den Landvoogd worden geopend.

Den 22sten Augustus werden de eerste colleges aan 25 studenten en een toehoorderes gegeven. In het tweede studiej aar breidde di t aantal zich tot 56 (25

+

31) uit.

De voorbereidende afdeeling van de Stovia was reeds gesloten.

Nieuwe leerlingen werden niet meer aangenomen. De beide eerste klassen werden naar de Nias overgebracht, en zoo kwamen dus de lokalen vrij, diè voor dit eerste studiejaar van de Hoogeschool noodig waren. Elk jaar valt dus een verdere klasse van de Stovia af, en het zich naar boven toe uitbreidend onderwijs van de Geneeskundige Hoogeschool volgt dit als het ware op den voet. Worden de laatste abiturienten van de Stovia-klassen als indisch-artsen aan de maat- schappij afgeleverd, dan staat de Hoogeschool gereed, om hare eerste artsen in de maatschappij te zenden. Zoo wordt dus zond'er eenige stagnatie de medische verzorging van onzen Archipel gewaarborgd.

DaarbiJ blijft naast de Hoogeschool de Nias in Soera~aia als artsen school bestaan.

Dit besluit der Regeering schijnt mij toe volkomen juist te zijn.

De Hoogeschool begon het eerste jaar met 25 leerlingen. In het tweede jaar kwamen er 31 bij. Voor zoover men kon nagaan, is voor de volgende jaren een grooter aantal scholieren in de hoogste klassen van H. B. S. en A. M. S. bezig zich op het toelatingsexamen voor de Hoogeschool ,voor te bereiden, maar dit zijn slechts vrij vage gegevens, en niemand zal in staat zijn, om nu reeds te zeggen, dat de Hooge'school voldoende artsen zal kunnen afleveren, om aan de steeds luider klinkende vraag naar vermeerdering van het aantal artsen in onze Oost te voldoen.

(11)

9

En toch is dit een gebiedende eisch. Het vertrouwen van de in- landsche bevolking in de Westersche geneeswijze neemt zeer snel toe. Dat blijkt uit de duizenden zieken, die bij de poliklinieken onzer hospitalen hulp komen zoeken. Bij de jongste cholera-epidemie te Batavia in 1928 lieten zich meer dan 150.000 inlanders vrijwll.\ig inenten, terwijl dit voor eenige j aren op bijna onoverkomelijken tegenstand en weerzin' afstuitte. Het schitterende werk, dat door onze geneeskundigen in allerlei opzicht hier in onze Oost in de laatste decennia is verricht, .begint allerwege vruchten te dragen. Het vet- langen naar de Europeesche geneeswijzen neemt steeds'-toe. Hoc langer hoe meer dringen onze artsen tot in het binnenland door. Er zullen steeds meer doktoren noodig zijn, op de groote plaatsen en als pioniers in de desa, in de rimboe.

Voor een deel zullen deze uit Indië zelf moeten komen, Dat de Hoogeschool hen, vooral in de eerste jaren, in voldoendé mate zal kunnen leveren, is zeer de vraag. Daarnaast zal de Nias moeten blijven gehandhaafd:

Dit is eçhter een vraagstuk op zichzelf. De indisch-artsen, de oude dokters djawÇl, die wel in onze Oost een volledige bevoegdheid tot het uitoefenen van de. geneeskundige praktijk bezitten, doch over het algemeen, oQk wat salarieering betreft, een ietwat lagere positie in- nemen dan· de uit Holland geïmporteerde artsen, hebben dit verschil tot nu toe wel volmondig erkend, daar hun opleiding een andere was en aan den anderen kant voor hen de gelegenheid 'openstond, om naar Holland te gaan en daar (door alleen de laatste academische examens over te doen) den Hollandschen artsentitel met al de voor- deelen daaraan opk in hun eigen vaderland verbonden, te behalen.

Maar nu ook in dit eigen vaderland voor de jonge intellectueelen de gelegenheid is gegeven om aan een Hoogeschool den artsentitel te verwerven, voelen de indisch-artsen zich op den achtergrond ge-' drongen, achteruit gezet. Van bevoegde zijde is dit helaas nog wel eens geaccentueerd, en zoo heeft bij een aantal menschen, en wel vooral bij de leerlingen van de Nias en bij de indisch-artsen zelven, de meening postgevat, dat door de oprichting der Hoogeschool, be- halve de Stovia, ook de Nias ten ondergang was ged:oemd en de indisch-arts gedegradeerd. Ook in Nederland zelf werd, nog wel in een der dagbladen, deze overtuiging verkondigd en daardoor op een voortreffelijke inrichting van onderwijs een volkomen onver- diende blaam geworpen, die - en dat is j L1ist het funeste van dergelijke onjuiste uitingen - in de toekomst werkelijk tot degra- datie zou kunnen leiden, al was het alleen maar doordat zij goede onderwijskrachten onder onze Hollandsche medici er van zou kunnen terughouden, om zich als docent aan een der.gelijke tweederangs- inrichting te verbinden.

Van een aan degradatie prijsgeven van de eenige overgebleven inrichting voor de vorming van indisch-artsen, de Nias, is geen

(12)

swake.;.Inte.-g.endeel,.~voor haar js juist in qe laatste jaren, terwijl de:plannen VQor, d~::stichting.deJ" Hooge.scJlO.ol vasten vOJ"11J verkregen,

ee1'l complex van gebouwen ingericht, die in ruimte en inrichting

in geen enkel opzicht voor die der Stovia nnderdoen. Deze worden flink geoutilleerd,. een staf van leeraren en verdere hulpkrachten is .Mn .dit onderwij~ verbonden, kortom de Regeering blijkt vast besloten _te. lijn, naast de nieuwe Geneeskundige. Hoogeschool ·een voHedig toegeruste inrichting voor de vorming van.jndisch-adsen te. willen behouden. En dit is, zooals ik ree5ls zeide, volkomen juist

g.elie~ Zij, die langs dezen weg van het middelbaar onderwijs 'zich tot medicus bekwamen, zijn voor het allergrootste deel.dienstverband- leerlingen, d.W.Z. zij krijgen hun geheele' opleiding (van.de lagere school, in casu de voorbereidende' -afdeeling af) gratis; en zijn dan ook verplicht, na het ,verwerven van het einddiploma het Gouverne- . ment 'een aantal jaren als indisch-arts te dienen, evenwel met verlof,

om da'amaast particuliere praktijk uit te oefenen, wat den Holland-

sehen artsen in dienst der D. V. G. niet is toegestaan.

, Het spreekt van zelf, dat deze andere opleiding niet kan voeren tot den. slechts langs den weg van het hooger onderwijs te verwerven titél'van -<'Irts; en daarVàn door naam en bevoegdheid moet kunnen worden! onder~cheiden, maar van een degradatie van, de indisch- artsen is. hierbjj' gée.n.sprake. Zij blijven evenzeer gewaardeerd .als hun oudere .collega's en het hangt· slechts van de individueele persoo.nlijkheden af, 'oLzij minder' waardeering- en vertrouwen ge- nieterrdàn hunne collega's'van dé Hoogeschool met hun arts-diploma. Trouwens, ook voor hen staat de gelegenheid open, om, door het met goed gevolg afleggen van de beide laatste academische examens (het doc.toraat- en het artsexamen) eveneens den titel van "arts"

te verkrijgen. Zelfs kan hun, in bijzondere gevallen, door de Faculteit

'nog vrijst~JJjng .van het ..doctoraal-examen worden verleend .

. Zop zal dus' de adsenschool naast de Hoogeschool blijven be-

staan, en dat· dit gevoel van degradatie reeds weer voorbij is en voor. meer norméIle' waardeèring ·der verhoudingen heeft plaatsge- maakt, blijkt.wel uit het feit, dat toen de Geneeskundige Hoogeschool haar tweede 'jaar .inging, en 31 leerlingen zich tot 'haar wendden, zich I:!lim 90 leerlingen voor de Nia.s opgaven, waarvan slechts 56 konden' worden geplaatst. AI deze leerlingen verkozen dus d'en veiligen en voor hun geestesgaven wellicht meer geschikten weg van het middelbaar onderwijs, in het goed vertrouwen, 'dat zij zich door de.l\:racht van hun persoonlij.kheid ook in de positie van indisch-arts in de~ toekomst wel zullen wèten te doen waardeerën: .

·&Iechts de toekomst zal ons kunnen leeren, aan welke van berde inrrchtingen van ontt'erwijs de voorkeur wordt gegeven, en welke-de beste en rijkste vruchten afwerpt. Eerst dan is de. tiJd gekomen voor

verdere~ ~J1aatregelen, en zal de vrgag moeteti war.den beantwoord,

.. ....,

-" .. o'f

(13)

11

of men de Nias als zoodanig zal willen behouden, dan wel haar in een tweede Hoogeschool zal omzetten.

Moet naast de opleiding tot arts en indisch-arts ook de opleiding tot hulpartsen worden ter hand genomen, teneinde de Inlandsche bevolking van onzen Archipel van voldoende geneeskundige hulp te voorzien? Moeten dezen in een afzonderlijke school worden opgel~id?

Toen in 1920 de zoogenaamde "Medisch-Onderwijs Commissie" was ingesteld, die rapport had uit te brengen omtrent de inrichting van het medisch hooger onderwijs in Indië en daarmee samenhangende veranderingen, was een harer eerste vonrstellen dat tot invoering van een medische vakschool voor de vorming van aspirant-hulp- artsen, die hare leerlingen zou betrekken uit de Indische. scholen 2de klasse. Deze zouden in een voorbereidende cursus van 3 jaren ·en een verdere deels theoretische, deels practische medische opleiding van nagenoeg even langen duur tot hulpartsen worden opgeleid,

"om te voorzien in de nijpende behoefte van Indië aan practische

geneeskundige hulp, inzonderheid op die plaatsen, waar hooger geschoolde medische hulp vooralsnog onbereikbaar was".

De commissie was zich wel bewust van de groote bezwaren, die een dergelijke regeling aankleefden, en verzocht de Regeering dit gedeelte van haar verslag reeds vroeger te mogen publiceeren, om zoo de kritiek van de geneesheeren en verdere deskundigen uit te 10kken.

De kritiek op dit voorstel, dat dan ook al de fouten bezat van de eerste, nu reeds sinds 50 j aren verlaten opleiding van de dokter- dj awa's, bleef niet lang uit, en vooral de practische geneeskundigen, die zich daarover uitten (en niet de onderwijskringen, zooàls kort geleden nog eens in een der dagbladen werd verkondigd), waren zoo unaniem in hunne afkeuring van dit voorstel, dat het door de commissie zelve werd ingetrokken, en zelfs de warmste voorstanders er de onj uistheid van inzagen. Ook de Indisch-artsen en directeuren van groote hospi.talen hadden zich tegen dit voorstel gekant.

Inplaats hiervan kwam nu echter een vorming van Inlandsch verpleegpersoneel, niet in een daarvoor opzettelijk ingerichte afzon- derlijke school (met al de gebreken van de oude dokterdjawaschool!), doch in alle daarvoor geschikt geachte Gouvernements-, locale- of particuliere ziekenhuizen, waarbij aan een uitgekozen aantal van dit personeel door toevoeging van eenig algemeen ontwi"kkelend (theoretisch) onderwijs aan hun practische kennis, de gelegenheid wordt geboden om zich langs den graad van "hoofdmantri" op te werken tot dien van "medische hulpkracht". Zoo kwam men (zonder dien wellicht eenigszins gevaarlijken titel te gebruiken) tot den

"desa-dokter", de hulpkracht, die door Dr. Pruys, den toenmaligen directeur van het Zendingshospitaal te Djogjakarta, reeds ·van af 1912 was ingevoerd, d.w.z. tot den mantri Iste klasse, die als boofli

(14)

van hulphospitaaltjes, als leider van poliklinieken, voortreffelijk geschikt bleek om in samenwerking en onder voortdurende controle van de doktoren zelf, aan de bevolking eenvoudige, goedkoope en gemakkelijk bereikbare geneeskundige hulp te verschaffen.

Uit eigen aanschouwing heb ik kunnen constateeren, hoe voor- treffelijk deze hulphospitalen (op het voetspoor van Dr. Pruys alleen aan hèt Petronella-hospitaal toen reeds ten getale van 11 ingericht) werken, en hoe deze hulpkrachten het vertrouwen der bevolking hebben weten te winnen.

Buiten de particuliere hospitalen zijn in de drie Gouvernements Centrale Burgerlijke Ziekeninrichtingen reeds meer dan 700 leerlingen in opleiding voor mantri-verpleger, en volgens de opgaven van Dl".

van Lonkhuyzen verwierven in dé laatste 5 jaren 780 leerlingen hun diploma van mantri-verpleger, waarvan 505 waren opgeleid in de GOllvernements-Ziekeninrichtingen en 71 voor rekening van . het Gouvernement in andere Ziekenhuizen. Reeds is een groot aantal van hen als meer zelfstandige desadokter of medische hulpkracht werkzaam, en daarnaast nog een aantal bij ondernemingen en fabrieken.

Op deze wijze schijnt het zoo moeilijke vraagstuk der genees- kundige hulpkrachten opgelost te zijn. Ook wat dit betreft, is m.i.

de medische opleiding in onze Oost op den goeden weg en kan (in tegenstelling van wat nog kortgeleden in een der dagbladen werd beweerd) geen de minste blaam onze Regeering treffen, dat zij wel de opleiding van de artsen, doch niet die van hulpkrachten (men spreke toch liever niet van hulpartsen,tegen welke betiteling ook door de indisch-artsen ten krachtigste werd geprotesteerd) zou hebben bevorderd.

Nogmaals: men hoede er zich toch voor, bij het ijveren voor de vorming van hulpartsen in dezelfd,e fouten te verval!en, die in onze oogen het onderwijs aan de dokters djawa in de eerste jaren n1 de oprichting in 1851 zoo ruimschoots aankleefden en bedierven, Ten slotte nog enkele woorden met betrekking tot het laatste punt van mijn voordracht. Zal het wenschelijk zijn, de reeds nu in Indië opgerichte Hoogescholen in één verband te vereenigen ?

In dit opzicht zou men het wel kunnen betreuren, dat de Technische Hoogeschool, die wel een eigen gang van het onderwijs en een geheel eigen belangenspheer bezit, doch tal van aanknoopingspunten mët het overige Hooger Onderwijs vertoont, in Bandoeng en niet evenals de beide andere in Batavia is opgericht. Wat zou zij een schitterende kern voor een (op zichzelf zoo kostbare) wis- en natuu r- kundige Faculteit kunnen vormen.

Zooals nu de zaken staan, vormen de Rechtshoogeschool en de Geneeskundige Hoogeschool de beide in Batavia gevestigde inrich- tingen van Hooger On(\erwijs. Is eenmaal de Faculteit der Oostersche

(15)

13

Letteren, waarvoor de plannen reeds ver gevorderd zijn, ja ten deele reeds gereed liggen, naar ik meen, gesticht, dan zouden de door de Wet vereischte drie faculteiten voor een Indische Universiteit voorhanden zijn. Het zal dan het oogenblik zijn, de Indische Universi- teit te stichten. Reeds werd aan één Curatorium de behartiging van de belangen van de beide bestaande Hoogescholen (Rechtshooge- schooi en Geneeskundige Hoogeschool) opgedragen. Dit zou dan tot het algemeene Curatorium kunnen voeren. Doch daarnaast zouden dan ook de 3 Faculteiten zich tot één Universiteitssenaat moeten vereenigen. Immers, er zijn tal van zaken) die elke Faculteit op zichzelf niet kan tot stand brengen, doch waarvoor samenwerking tusschen de Faculteiten onderling een dringende noodzakelijkheid is.

Deze samenwerking zal eerst kunnen worden verwezenlijkt, als een nauw verband tusschen hen bestaat, een verband: dat alleen door de stichting eener Indische Universiteit zal kunnen worden verkregen.

Deze stichting is dan ook naar mijne overtuiging slechts een kwestie van tijd. Moge zij niet te lang op zich laten wachten.

De heer Z. Stokvis zou gaarne van inleider vernemen of het door hem genoemde argument van het in leven houden van de "Nias", nl.

dat men zoodoende nog gelegenheid heeft om na te gaan of de in- heemsche student in staat is tot zelfstandigen arbeid, ook de officieele

reden voor deze instandhouding is geweest. Bij de Rechtshooge- schooi is daar nooit sprake van 'geweest. Waar de Indische artsen blijkens het door inl. meegedeelde zoo uitstekend blijken te voldoen, vraagt hij zich af of het bedoelde argument hier kan hebben gegolden.

De -heer prof. dl'.

J.

Boeke antwoordt dat het argument niet offi- cieel te berde is gebracht. Het heeft echter wel recht van bestaan, maar kan natuurlijk niet bij de oprichting van een Geneeskundige Hoogeschool worden gebruikt. In Indië moet men in dezen anders te werk gaan dan in Nederland: in Nederland wacht men op het ontstaan van de behoefte; in Indië moet men de behoefte scheppen en· dan verwachten dat het goed zal gaan. De stichting van de Geneeskundige Hoogeschool is daarom toe te juichen, maar .men mag niet uit 't oog verliezen dat in Nederland het hooger onderwijs een ontwikkeling van drie eeuwen achter zich heeft, terwijl men in Indië op dat gebied nog een sprong in 't duister doet. Het is nog iets anders of een aantal afgestudeerden goed vo·ldoen of dat men op het hooger onderwijs geheel is aangewezen voor de voorziening in Indische artsen.

De heer E. Oobée vestigt er de aandacht op dat er voor het volgen van de colleges aan de Geneeskundige Hoogeschool uiteraard 'col- legegelden worden gevraagd, terwijl het onderwijs aan de "Nias"

(16)

kósteloos ïs, Zoodafde aan de ouders: gestelde financieele eisthen veel grooter ziJn indien ze hun kinderen van het hooger onderwijs gebruik laten maken. De capaciteit van de artsenschool te Soerabaja b'Iijkt ·intusscheJ1l niet groot genoeg

om

aan alle aanvragen te kun- nen voidoen. Een en ander doet de mogelijkheid aann'emen dat er veel minder artsen dan Indisch artsen zullen worden afgeleverd.

Spr. vraagt of er middelen zijn om daaraan tegemoet te komen.

De heer prof. dr. J. Boeke meent dat men het aantal Indische artsen, dat totdusver wordt afgeleverd, niet moet overschatten; het bedraagt ongeveer 12 per jaar. Inderdaad is het onderwijs aan de Nias kosteloos, maar daartegenover staat t.och ook dat de leerlingen er zich onder dienstverband bevinden en daaronder JO jaar blijven.

Voor de Gen. Hoogeschool zijn door het Gouvernement onmiddellijk beurzen ,ingesteld, evenals deze voor de Rechtshoogeschool en de Technische Hoogeschool bestaan. Het Gouvernement is te dien aanzien zeer vrijgevig; in 't eerste studiejaar waren er al JO beurzen, in 't tweede weer. De studie wordt dus zeer vergemakkelijkt, ook al door de bepaling dat van leerlingen,' die niet in aanmerking komen voor een beurs, en wi,er ouders het niet betalen kunnen, een geringer collegegeld wordt gevraagd. En dan is ook nog een rege- ling· in bfr)Verking voor studietoelagen ~n voorschotten. De beurs wordt· verstrekt à: fonds perdu; maar toelagen en voorschotten moeten bij gebleken vermogen later worden terugbetaald; dan echter niet in geld, maar in dienstprestatie, b.v. door een aantal jarerr als civiel geneesheer werkzaam te zijn of in een polikliniek van den Dienst der Volksgezondheid. 'Met een en ander, meent inl., wordt het door den heer Gobée bedoelde bezwaar wel ondervangen.

Den"heer ir. P. J. Ott de Vries heeft in inl.'s rede één punt ge-

troffen, n.l. dat bij de bespreking van de toekomst van de Indische Uniyersiteit het Technische Hooger Onderwijs werd uitgeschakeld.

Hij betreurt het dat in Indië dit onderwijs ·niet onder het univèrsitair onderwijs kon worden begrepen. Waar spr. het met inl. eens is dat de T'echnische Hoogeschool aan particuliere stuwkracht is te danken, meent hij toch dat als het. Gouvernement dit onderwijs ter hand had genomen, de T. H. niet te Bandoeng zou zijn gèkomen. Dit zou aan het technisch hooger onderwijs ten goede zijn gekomen. Ook in Delft wordt het apart staan van de universiteiten betreurd. Niet alleen uit een oogpunt van 'studie; ook met 't oog op de leerkrachten. Samen- brenging met de universiteit zou ook veel oeconomischer zijn, daar tal van vakken der T. H. ook aan de Universiteit onderwezen worden.

Is 't dan niet te betreuren dat het T. H. in Indië nooit in universitair verpand zal kunnen worden gebracht? Overweging bij de oprich-

tingvan'de T. H. is geweest het klimaat van Bandoeng; de president- curator dezer inrichting had echter verwacht dat de· later op .te

(17)

15

richten hooge scholen óók te Bandoeng zouden komen. Met aan- drang vraagt spr. inl.'s meening dienaangaande.

De heer prof. dr. J. Boeke betreurt het inderdaad dat de T. H.

op een andere plaats is gekomen. Het zou veel beter zijn geweest als alles bij elkaar was gebracht. Het onderwijs aan de T. H. en de Universiteit grijpt inderdaad in elkaar. Was de T. H. te Batavia gevestigd, dan zou er een wis- en natuurkundige faculteit uit zijn gegroeid, die alvast bij de propadeuse van het medisch onderwijs te pas zou zijn gekomen. Daarom is 't jammer dat de T. H. niet in 't universitair verband kon worden opgenomen.

Niet geheel eens is inl. het echter dat het technisch hooger onder- wijs precies hetzelfde is als het andere hooger onderwijs. Het T.

H. O. is onderwijs in een bepaalde richting, toegespitst op de praktijk en dat karakter zal het moeten blijven dragen. Daarom zou het, zelfs indien de T. H. te Batavia ware gevestigd, toch nog een heel wikken en wegen zijn geweest om er een wis- en natuurkundige faculteit uit los te maken. Ze is nu echter eenmaal te Bandoeng, waar ze over groote terreinen beschikt en geheel geconsolideerd is, zoodat er ook geen kans op overbrenging meer bestaat.

De Voorzitter sluit met woorden van dank aan den inleider de vergadering.

(18)
(19)

,

./

(20)

"

VERSPR[ID[ G[SCHRIFTEN

VAN

Prof. Dr. H. KERN ,

Prijs per deel f 6.-; in linnen . f 7.20

De verspreide~ geschriften van den buitengewoon kundigen orientalist worden door de zorgen van het Koninklijk Instituut voor de -Taal-, Land~ en Volkenkunde van Nederlands~h

Indië uitgegeven. .

IJet zal wel onnoodig zijn de beteekenis van deze geschriften voor de vergelijkende taalstudie. oudheidkunde voor Indië enz.

nader aan te duiden. De artikelen. die gedurende een halve eeuw in verschillende tijdschriften. in verschillende talen over de geheele wereld verschenen. worden nu binnen het bereik van iedereen gebracht.

VERSCHENEN ZIJN:

Deel I. Voor-Indië. Ie gedeelte. 19t3.

Deel U. Voor-Indië, 2e gedeelte. 1914.

Deel UI. Voor.Indië, slot. - Achter-Indrë, Ie gedeelte. 1915.

Deel IV. AchteJ;-Indië, slot. - Brahmanisme en Buddhisrue. - Maleisch·

Polynesische taalvergelijking, Ie gedeelte. 1916.

Deel V. Maleiscb·Polynesische taal vergelijking, slot. - Indonêsië in 't al- gemeen, le gedeelte. 1916.

Deel VI. Indonesië in 't algemeeJ;l, slot. - Inscripties van den Indischen Archipel, Ie gedeelte. 1917.

Deel VII. Inscripties van den Indischen Archipel, slot. - De Nägaralrrtä- gama, Ie gedeelte. 1917.

Deel VUL De Nägarakrtägama, slot. - Spraakkunst van het Oud·Javaansch,

le gedeelte. 1918.

Deel IX. Spraakk~nst van het Oud·Javaansch, slot. - Diversen Oud- Javaanseh, Ie. gedeelte. 1920.

Deel X. Diversen ·Oud·JavaansclJ, slot. - Diversen Nieuw·Javaansch. - Filippijnsche studies, Ie gedeelte. 1922.

Deel XI. Filippijnsche studies, sl~t. - Germaanseh, Ie gedeelte. 1923.

Deel XII. GennMDsch, slot. - Andere indogermaansche talen. 1924.

,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Opvallend is dat zes op de tien artsen openstaan voor vragen van patiënten over euthanasie bij psychisch lijden.. Vier op de tien

Dat terwijl een dergelijk initiatief van de arts moet komen, en niet van de patiënt.” Maar lang voor dat stadium is bereikt, moet palliatieve zorg in de spreekkamer aan bod komen..

School) al voor een publiek, maar nooit eerder vertelde hij over de laatste keer dat hij chauffeur speelde voor zijn echtgenote, Ann Vermeiren.. Over hoe hij haar blik toen herkende

De Leif-artsen, de artsen die andere dokters bijstaan bij euthanasie, zijn overbevraagd.. Bovendien krijgen ze geen vergoeding omdat het koninklijk besluit dat de betaling regelt,

De wet bepaalt dat een tweede arts advies moet geven bij euthanasie, maar de vergoeding blijft uit.. Ook moet die tweede arts te vaak zelf de

Als een ernstig zieke patiënt hem vraagt hoeveel tijd hem of haar rest, geeft Wim Distelmans geen

Dit mooie doctoraat is immers niet tijdsgebonden, maar zet op grondige wijze de kwaliteitsgaranties uiteen die nodig zijn voor een deugdelijke deontologische code.. Het doctoraat

Reniers behaalde haar diploma genees- kunde aan de KU Leuven in 2016 met grote onderscheiding.. Haar specialistenopleiding volgde ze in UZ Leuven, AZ Groeninge Kortrijk en ZOL