• No results found

Het fiscaal statuut van de meewerkende echtgenoot

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het fiscaal statuut van de meewerkende echtgenoot"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BU L L E T I N VA N H E T BE R O E P S I N S T I T U U T VA N E R K E N D E BO E K H O U D E R S E N FI S C A L I S T E N

Afgiftekantoor Mechelen 1 • Tweewekelijks

I N H O U D

Flash 1

De IAS/IFRS-normen. Wanneer

en voor wie ? 1

Het fiscaal statuut van de

meewerkende echtgenoot 2

Actualiteit 7

FLASH

Administratieve boete voor jaarrekening die niet of te laat wordt neergelegd

De Programmawet van 8 april 2003 (BS 17 april 2003) voegt een nieuw artikel 129bis toe aan het Wetboek van Vennootschappen waardoor administratieve boetes kunnen worden opgelegd aan vennootschappen die hun jaarrekening niet of te laat neerleggen.

De vennootschap loopt het risico op een boete als de jaarrekening niet is neergelegd uiterlijk binnen zeven maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar waarop de stukken betrekking hebben, onverminderd het recht van de vennootschap om schriftelijk en tijdig de overmacht in te roepen en te bewijzen. De nieuwe bepalingen zullen voor het eerst van toepassing zijn op de neerleggingen van jaarrekeningen die vanaf 31 december 2002 zijn afgesloten.

De boete bedraagt 200 euro per maand vertraging, met een maximum van 1 200 euro. Elk begonnen maand zal daarbij als een volle maand worden gerekend. Voor kleine vennootschappen is de boete beperkt tot 60 euro, met een maximum van 360 euro. Voor beide soorten vennootschappen geldt dus dat de boete na zes maanden niet verder meer oploopt. De zaakvoerders en bestuurders van een vennootschap zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de boete. De dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën, die bevoegd is voor de niet-fiscale invorderingen, staat in voor de invordering van de boetes. De modaliteiten van betaling en inning zullen nog worden geregeld per KB.

De IAS/IFRS-normen. Wanneer en voor wie ?

De Commissie voor Boekhoudkundige Normen heeft op haar website een ontwerpadvies inzake de toepassing van de IAS-normen en de convergentie van het Belgische jaarrekeningenrecht met de IAS gepubliceerd.

Commentaren kunnen tot 30 juni 2003 gestuurd worden naar cnc.cbn@cbf.be.

De Commissie zal alle reacties bestuderen alvorens haar definitief advies voor te leggen aan de Minister van Economie.

(2)

Het fiscaal statuut van de meewerkende echtgenoot

Voorstel van beleidsplan

1. Geconsolideerde jaarrekening

(in 2002 : 721 geconsolideerde jaarrekeningen)

– Beursgenoteerde vennootschappen :

(in 2002 : 112 geconsolideerde jaarrekeningen) Voor 1 januari 2005

Afwijkingsbeleid : facultatieve IAS-toepassing (IAS- verordening)

Vanaf 1 januari 2005

Verplichte toepassing IAS-normen (IAS-verordening)

– Niet-beursgenoteerde vennootschappen :

(in 2002 : 609 geconsolideerde jaarrekeningen) Tot aan een nog nader te bepalen datum

Toepassing Belgisch recht en afwijkingsbeleid : mogelijkheid IAS-toepassing (IAS-verordening) Na deze datum ?

Toepassing IAS-normen (Belgisch jaarrekeningenrecht) 2. De enkelvoudige jaarrekening

– In de consolidatie opgenomen vennootschap indien de geconsolideerde jaarrekening is opgesteld met toepassing van IAS

Voor 1 januari 2007

Huidig Belgisch boekhoudrecht Vanaf 1 januari 2007

Mogelijkheid om IAS-normen toe te passen via het Belgisch recht)

– Overige vennootschappen Voor 1 januari 2007

Huidig Belgisch boekhoudrecht Vanaf 1 januari 2007

Belgisch recht aangepast in functie van IAS rekening houdend met de Belgische context en de grootte van de betrokken ondernemingen

De Commissie voor Boekhoudkundige Normen stelt dus voor om het Belgisch jaarrekeningenrecht aan te passen zodat er een zo groot mogelijke convergentie bestaat met

de IAS-normen. De aanpassingen zullen het voorwerp uitmaken van uitgebreid overleg en van een publieke consultatieprocedure. De inwerkingtreding van alle aanpassingen is voorzien voor 1 januari 2007 op voorwaarde dat er oplossingen worden uitgewerkt voor de fiscaalrechtelijke en vennootschapsrechtelijke problematiek.

Fiscaal recht

De convergentie tussen het Belgische jaarrekeningenrecht en de IAS-normen moet fiscaal neutraal kunnen verlopen.

Voorstel :

Creëren van een fiscaal kader waardoor het behoud wordt verzekerd van de actueel geldende jaarrekeningrechtelijke waarderingsregels.

Dit fiscaal kader kan toegepast worden op alle vennootschappen, welke jaarrekeningnormen zij ook toepassen.

Vennootschapsrecht

Om de ongewenste gevolgen van de IAS-toepassing inzake de bepaling van het netto-actief, voorzien door het Wetboek van Vennootschappen, op te vangen, stelt het Rapport

«Winter» voor om in de tweede Richtlijn een optie in te voegen die de lidstaten zou toelaten om elke vennootschapsrechtelijke uitkering te onderwerpen aan een solvabiliteits- en liquiditeitstest.

Een netto-actief test : de activa moeten, na uitkering, de verplichtingen met een bepaalde marge overstijgen.

Een liquiditeitstest : de liquide activa moeten de verplichtingen op korte termijn met een bepaalde marge overstijgen.

Eventuele reacties kan u naar de Commissie voor Boekhoudkundige Normen opsturen vóór 30 juni 2003.

Françoise PHILIPPE Lid van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen

De meewerkende echtgenoot heeft door de Programmawet van 24 december 2002 (BS 31 december 2002) een nieuw statuut gekregen. Het sociaal statuut werd besproken in Pacioli 141 (30 april 2003). In dit nummer gaan we dieper in op het

We kunnen twee periodes onderscheiden :

– situatie tot inkomsten 2002;

– situatie vanaf 1 januari 2003.

(3)

1. Eenpersoonsonderneming : situatie tot inkomsten 2002

Tot 31 december 2002 waren er twee mogelijkheden : 1.1. het huwelijksquotiënt

De echtgenote werkte hoegenaamd niet of in zeer beperkte mate : het huwelijksquotiënt wordt automatisch voor alle belastingplichtigen (werknemers, ambtenaren en zelf- standigen ) toegepast doch deze aftrek beperkt zich tot :

– 30 % van het fiscaal inkomen;

– maximum 6 700 EUR (niet geïndexeerd).

De fiscale wet luidt als volgt :

«art. 87 WIB 1992 : Wanneer de aanslag op naam van beide echtgenoten wordt gevestigd en slechts één van de echtgenoten beroepsinkomsten heeft verkregen, wordt een deel daarvan toegekend aan de andere echtgenoot, behalve wanneer daardoor de aanslag wordt verhoogd.

Dat deel bedraagt 30 pct. van die inkomsten, doch mag niet hoger zijn dan 6 700 EUR.»

1.2. Het meewerkinkomen

De echtgenote werkt meer mee dan het huwelijksquotiënt toelaat. De normale grens van 30 % kan weerlegd worden en er is geen absoluut maximumbedrag.

Voor zover dit overeenstemt met de economische realiteit

– nl. een normale bezoldiging voor de prestaties – is het meewerkinkomen veelal interessanter dan een huwelijksquotiënt.

Dit «meewerkinkomen» kan evenwel enkel worden toegekend door handelaars en beoefenaars van vrije beroepen en – sinds 1997 – niet aan de echtgenote van een zaakvoerder of bestuurder van een vennootschap.

Gezien beide echtgenoten theoretisch afzonderlijk belast worden is de meest interessante wijze van toekennen van dergelijk meewerkinkomen : 50 % van het fiscaal inkomen van de echtgenoot voor zover er geen andere belastbare inkomsten (b.v. onroerende inkomsten) bestaan.

De fiscus is zich hiervan ook bewust en heeft daarom grenzen in de fiscale wet ingelast.

De fiscale wet luidt inderdaad :

«art. 86 WIB 1992 : Wanneer de aanslag op naam van beide echtgenoten wordt gevestigd mag een deel van de winst en de baten als meewerkinkomen worden toegekend aan de

echtgenoot die de andere echtgenoot in het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid werkelijk helpt en die uit hoofde van een afzonderlijke werkzaamheid tijdens het belastbare tijdperk zelf niet meer dan 8 700 EUR aan beroepsinkomsten heeft verkregen.

Dat deel moet overeenstemmen met de normale bezoldiging van de prestaties van de meewerkende echtgenoot, doch mag niet hoger zijn dan 30 pct. van de inkomsten van de beroepswerkzaamheid die met de hulp van de echtgenoot wordt uitgeoefend, behoudens indien de prestaties van de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel.»

Conclusie : fiscaal kon haar wel geen loon of bezoldiging als kost toegekend worden maar het meewerkinkomen heeft in de meeste gevallen hetzelfde effect.

2. Eenpersoonsondernemingen : situatie vanaf 1 januari 2003.

Vanaf 1 januari 2003 bestaan er drie mogelijkheden : 2.1. Het huwelijksquotiënt (art. 87 WIB 1992) Het huwelijksquotiënt blijft behouden voor de echtgenoten die een verklaring op eer afleggen dat zij niet-medewerkend zijn. In feite stemt dit overeen met de situatie sub 1.1.

2.2. Het meewerkinkomen (art. 86 WIB 1992) Het meewerkinkomen blijft behouden voor de M.E. die ressorteren onder het «mini-statuut».

2.3. De bezoldiging van de M.E. (art. 33 WIB 1992)

Dit is NIEUW en is vanaf 1 januari 2003 voorbehouden aan de M.E., die opteren voor het «maxi-statuut».

De fiscale wet wordt, ingevolge de wijzigingen in de sociale wetgeving, aangepast als volgt :

1. De «bezoldiging van de M.E.» wordt een beroepskost voor de echtgenoot

Gezien het toekennen van een meewerkinkomen als deel van de netto-winst of van de netto-baten geen volwaardig beroepsinkomen betekende, werd er een nieuwe categorie van inkomsten in het leven geroepen : de bezoldigingen van de meewerkende echtgenoot. In tegenstelling tot het meewerkinkomen betreft het hier een bruto-inkomen dat nog te verminderen is met de eigen kosten van de M.E.

(4)

Voor de praktijk van de BIBF-boekhouder zal dit betekenen dat de toekenning van deze bezoldiging – die in de wet theoretisch en ook beperkt is tot 30 % – in percentage zal stijgen t.o.v. 2002 : de 30 % (art. 86) en 30 % (art. 33) zijn dus niet dezelfde.

Een voorbeeld ter verduidelijking :

Veronderstel een fiscaal resultaat van de echtgenoot gelijk aan 100 en een verdeling 60 % (echtgenoot) en 40 % (echtgenote). De sociale bijdrage voor het jaar 2003 bedraagt : 8 voor de echtgenote zijnde 40 x 20 %.

Tot 31 december 2002 :

aandeel echtgenoot : 100 x 60 % = 60 aandeel echtgenote : 100 x 40 % = 40

Totaal fiscaal inkomen 100

Vanaf 1 januari 2003 :

totaal fiscaal inkomen 100

kosten echtgenote (o.a. sociale bijdrage) 8

bruto-inkomen echtgenoot 108

Aandeel echtgenote :

44,44 % of 48

Aandeel echtgenoot 60

Netto-bezoldiging echtgenote :

48 - 8 (nl. sociale bijdrage) = 40

Het meewerkinkomen stijgt m.a.w. van 40 % naar 44,44 % in dit voorbeeld. Oorzaak : de 48 is niet meer netto maar wel bruto gezien de echtgenote haar eigen kosten in mindering moet brengen.

Voorgaand voorbeeld zou o.i. ook als een algemeen werkblad kunnen gebruikt worden.

In de fiscale wet werd dit totaal nieuw en zeer positief gebeuren als volgt vertaald (de wijzigingen zijn cursief en onderlijnd weergegeven): een nieuwe categorie bezoldigden ziet vanaf 1 januari 2003 het licht :

Art. 30 WIB 1992

Bezoldigingen omvatten, ongeacht de schuldenaar of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend :

1° bezoldigingen van werknemers;

2° bezoldigingen van bedrijfsleiders;

3° bezoldigingen van meewerkende echtgenoten.

Art. 53 WIB 1992

Als beroepskosten worden niet aangemerkt : 1° ....

12° bezoldigingen die de belastingplichtige toekent aan zijn echtgenoot die met hem samenwerkt, behoudens de in artikel 30, 3° bedoelde bezoldigingen.

Art. 33 WIB 1992

Bezoldigingen van meewerkende echtgenoten zijn alle toekenningen van een deel van de winst en de baten aan de meewerkende echtgenoot die tijdens het belastbaar tijdperk geen beroepsactiviteit uitoefent die voor hem rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen , noch een uitkering geniet binnen het raam van de sociale zekerheid die voor hem dergelijk eigen rechten opent.

Deze bezoldigingen moeten overeenstemmen met de normale bezoldiging van de prestaties van de meewerkende echtgenoot, doch mogen niet hoger zijn dan 30 pct. Van het netto bedrag van de inkomsten van de beroepswerkzaamheid die met de hulp van de echtgenoot wordt uitgeoefend, behoudens indien de prestaties van de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel.

2. De aftrek van de eigen kosten van de meewerkende echtgeno(o)t(e).

Zoals voor de andere bezoldigingen zijn er ook hier twee mogelijkheden voor de aftrek van de kosten :

a. ofwel worden de kosten verantwoord;

b. ofwel worden de kosten bepaald op vijf procent van de

«bezoldiging van de M.E.»;

nadat eerst de sociale bijdragen (nl. sociaal statuut, VAP, mutualiteit) werden in mindering gebracht en beperkt tot 2 500 EUR (niet geïndexeerd).

De b-mogelijkheid is in de meeste gevallen een zuivere fiscale en bijkomende (fictieve) aftrekpost, die uiteraard welkom is en die trouwens sinds jaar en dag bestaat bij de andere categorieën van bezoldigden (werknemers, ambtenaren en bedrijfsleiders).

Onder de a-situatie vallen dan wél de kosten die bij het meewerkinkomen (art. 86) blijkbaar toch niet aftrekbaar zijn.

We merken op dat deze kosten niet de beroepskosten zijn van de geholpen echtgenoot. Het zijn de kosten die eigen zijn aan de M.E., m.a.w. de kosten die gemaakt worden omdat de M.E. meewerkt en er dus niet zouden zijn indien die echtgenote niet meewerkt. Anderzijds kunnen die kosten, eigen aan de M.E., geen beroepskosten zijn van de geholpen zelfstandige. (1)

3. Diverse andere fiscale bepalingen

– Het is evident dat de echtgenoot de kosten, geciteerd onder punt 2., ook niet in mindering mag brengen (art. 20 Programmawet van 24 december 2002).

(5)

– Er zijn geen fichen en samenvattende opgaven in te dienen (art. 31 Programmawet van 24 december 2002).

– De belasting op de bezoldiging van de meewerkende echtgenoot is onderhevig aan de verhoging wegens onvoldoende of ontijdige voorafbetaling (art. 25 Programmawet van 24 december 2002).

– Eventueel bestaat er een recht op een belastingkrediet (art. 33 Programmawet van 24 december 2002).

– Er is geen bedrijfsvoorheffing in te houden.

– Het belastingkrediet is mogelijk behalve als de bezoldiging aan de M.E. voortkomt uit een activiteitsinkomen dat zelf niet in aanmerking komt voor het belastingkrediet (art. 33 en 34 Programmawet van 24 december 2002).

3. De echtgeno(o)t(e), actief binnen een vennootschap

De toekenning van het «meewerkinkomen» kan sinds 1997 niet meer voor de echtgenote van een zaakvoerder of bestuurder binnen een vennootschap.

In de programmawet dd. 8 april 2003 (BS 17 april 2003 art. 42 ) werd dit verhaal ook sociaal «gecorrigeerd» : de echtgeno(o)t(e) van een (fiscale) bedrijfsleider (art. 32 WIB 1992) kan zich het statuut van een «bezoldigde meewerkende echtgenote» niet eigen maken.

Merken wij evenwel op dat het statuut van de M.E. nooit mogelijk was binnen vennootschappen indien deze M.E.

eveneens vennoot is/was. In die omstandigheden was zij tot 1996 een «werkende vennote» en sindsdien behoort zij al dan niet tot een dubieuze tweede categorie van bedrijfsleiders – zie cursieve tekst hierna – , die het fiscaal wetboek sinds 1997 kent :

«art. 32 WIB 1992 : Bezoldigingen van bedrijfsleiders zijn alle beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon die :

1° een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefent;

2°in de vennootschap een leidende functie of een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard, uitoefent buiten een arbeidsovereenkomst ...»

Om alle discussies te vermijden is het daarom aan te raden de vroegere werkende vennoten te benoemen tot zaakvoerder of bestuurder, zijnde «bedrijfsleiders» van de eerste categorie (nl. art. 32 1° WIB 1992).

Fiscaal kan sinds 1997 geen meewerkinkomen meer toegekend worden zodat enkel en alleen nog kan beroep gedaan worden op de fiscale figuur, nl. het «huwelijksquotiënt», die voor alle belastingplichtigen met geen of beperkte eigen beroepsinkomsten mogelijk is. Het «huwelijksquotiënt» is meestal heel wat beperkter dan het «meewerkinkomen», indien de echtgenote dagelijks actief is.

Gezien deze 30 %, beperkt tot 6 700 EUR (voor inkomsten 2002 geïndexeerd naar 7 900 EUR of 318 685 BEF), frequent niet overeenstemt met de economische realiteit, is er maar één noodoplossing : een eigen inkomen – i.p.v.

een meewerkinkomen – creëren. Dit kan in een vennootschap als volgt :

a. ofwel krijgt de echtgenote een eigen statuut in de vennootschap. Zoals zopas gesteld is de benoeming tot zaakvoerder of bestuurder de meest voor de hand liggende oplossing;

b. ofwel neemt de echtgenote een eigen BTW-nummer en factureert zij haar prestaties maandelijks aan de vennootschap. Deze oplossing dringt zich op als deze A.E. om deontologische redenen geen mandaat kan hebben in de vennootschap.

De regel indachtig dat een verdeling van het belastbaar inkomen op basis van een 50 %-50 %-verhouding ideaal is in een gezin, kan dit resultaat enkel bekomen worden via één van beide noodoplossingen.

Quid met bepaalde vrije beroepen, ressorterend onder een deontologische code ?

De meeste vrije beroepen zijn onderworpen aan een deontologische code. Deze bepaalt meestal dat de echtgenote – die het beroep van de echtgenoot niet kan uitoefenen bij gebrek aan b.v. een erkenning of diploma – noch vennoot noch zaakvoerder/bestuurder kan zijn.

De a-oplossing is m.a.w. voor deze M.E. van de meeste vrije beroepers, actief onder de vennootschappenvorm, uitgesloten.

De facturatie via de b-oplossing brengt soelaas ... maar doet meestal de 21 % BTW ontstaan tenzij er een vrijstelling bestaat (b.v. de activiteit van een verpleegster). De volgende mogelijkheden bestaan :

a. De vennootschap van de vrije beroeper is een BTW- plichtige (b.v. architect, boekhouder, bedrijfsrevisor, accountant, enz.) : in dit geval zijn er geen problemen gezien de door de echtgenote aangerekende BTW integraal als BTW aftrekbaar is.

(6)

b. De vennootschap van de vrije beroeper is geen BTW- plichtige (b.v. medicus, advocaat, notaris, enz.) : in dit geval is de aangerekende BTW van 21 % een bijkomende kost voor de vennootschap, gezien deze 21 % BTW in hoofde van deze vennootschap niet als aftrekbare BTW verrekenbaar is met de in casu niet verschuldigde BTW.

Conclusie : voor de echtgenoten, actief bij hun echtgenoot

– vrij beroep, werkzaam onder de vennootschappenvorm, niet BTW-plichtige – is en was de sociale zekerheid bijzonder duur : naast de sociale bijdragen is ook de BTW van 21 % verschuldigd ... op het gefactureerd bedrag (m.a.w. inclusief de kosten).

4. Conclusies

4.1. Fiscale conclusies

1) Echtgenoten van vrije beroepers, werkzaam onder de vennootschappenvorm, met een deontologische code en niet gekwalificeerd als BTW-plichtige blijven in de kou staan. Een nieuwe wettekst bepaalt dat de meewerkende echtgenoot geen meewerkinkomen kan genieten (art. 42 Programmawet van 8 april 2003, BS 17 april 2003). Het hebben van een eigen sociale zekerheid wordt door deze maatregel immers bijzonder duur gezien ook de BTW van 21 % verschuldigd wordt. Bovendien is deze BTW verschuldigd op de bruto-prestaties m.a.w. het inkomen verhoogd met alle kosten.

2) Elk geval is individueel te bekijken. Hierbij is evenwel rekening te houden met :

a. de sociale bijdragen;

b. de personenbelasting : de optimale verhouding 50-50 is zeer belangrijk;

c. de BTW.

3) In 1997 was de keuze voor een eigen inkomen belangrijker dan de keuze die in 2003 moet gebeuren :

– 1997 : de huwelijksquotiënt voldeed veelal niet zodat het aandeel van de actieve echtgenote moest teruggevonden worden via eigen inkomsten.

Enkel op die manier kon de regel van de 50

%-50 % zo goed mogelijk gerealiseerd worden.

– 2003 : hier is het sociale aspect zeer belangrijk en bepalend voor de toekomst. Het fiscale element is minder belangrijk – behoudens terug voor de A.E. in vennootschappen – gezien het meewerkinkomen kan worden toegekend. Dit meewerkinkomen reflecteert bovendien de realiteit en overtreft meestal de beperkingen

4) Uit de simulaties blijkt dat de financiële gevolgen van de Wet van 24 december 2002 zeer goed meevallen : slechts bij de lagere inkomsten en bij zeer hoge inkomsten zijn er negatieve gevolgen ... maar binnen zeer beperkte grenzen.

Zo leidt een meer-uitgave aan sociale bijdragen slechts tot een minder inkomen in netto-termen van 460 EUR ! Vergeten wij niet dat dit laatste de toch wel minimale prijs is voor een tweede pensioen !

5) De extra aftrek van 5 % kosten is zeker een welkom meenemertje ... tenzij de fiscale administratie het begrip

«kosten eigen aan de bezoldiging van de M.E.» heel strikt zal interpreteren zodat de belastingplichtigen toch genoodzaakt zullen worden alle kosten te verantwoorden.

6) Vanaf 1 januari 2004 kunnen het VAP en de groepsverzekering gecumuleerd worden. Beide zijn als kost aftrekbaar zodat beide uitgaven kunnen betaald worden met bruto-inkomsten en m.a.w. te klasseren zijn bij de goedkope uitgaven.

7) De keuze is in 2003 heel wat moeilijker dan in 1997 omdat zowel het B-statuut als het C-statuut recht geven op een realistisch inkomen van de meewerkende echtgenoot.

4.2. Algemene conclusies

Ten laatste op 31 maart 2003 – eigenlijk kan ook 30 juni 2003 als einddatum gelden – per aangetekend schrijven niet vergeten te melden aan het sociaal verzekeringsfonds van de echtgenoot :

– ofwel : de echtgenote is geen M.E. Bij dergelijke verklaring

a. is er geen bijdrage voor ziekte en invaliditeit noch sociale bijdragen te betalen;

b. is een toekenning van een meewerkinkomen of een bezoldiging aan de M.E. uitgesloten;

c. is enkel een toekenning van een huwelijksquotiënt mogelijk;

d. moet men zich rekenschap geven van de fiscale gevolgen;

e. moet men weten dat zich dezelfde problematiek stelt als in 1997 toen het meewerkinkomen in vennoot schappen plots kwam te vervallen.

– ofwel : de echtgenote verklaart wel M.E. te zijn en opteert voor het «mini-statuut» : zij moet enkel bijdragen voor ziekte en invaliditeit betalen. Vanaf 2006 moet zij evenwel betalen voor het maxi-statuut, tenzij zij geboren is voor 1 januari 1956.

– ofwel : de echtgenote verklaart M.E. te zijn en opteert voor het «maxi-statuut» en betaalt de normale sociale

(7)

Actualiteit

Wij zijn de mening toegedaan dat in de meeste gevallen de optie voor het maxi-statuut de meest aangewezen keuze is.

– zoals uit de bijlagen blijkt is de fiscaliteit – zowel inkomstenbelasting als BTW – zeer belangrijk bij het nemen van een goede beslissing.

– algemeen kan gesteld worden dat de wijzigingen een ware positieve aardverschuiving betekenen voor de echtgenoten van de zelfstandigen : 1 januari 2003 is een uitermate belangrijke datum voor de M.E., die nu zelf kan kiezen voor haar sociale en fiscale toekomst ...

meestal zonder dat het hen iets kost.

Bij de vraag naar de uiteindelijke optie zijn de drie simulaties – «geen» statuut - het mini-statuut en het maxi- statuut – te maken waarbij rekening gehouden wordt én met de sociale bijdragen, én de VAP-bijdrage maar ook en vooral met de personenbelasting, die de hogere bijdragen grotendeels compenseert.

Het is vrij evident dat een dermate verregaande ingreep in de sociale wetgeving nog enkele kinderziekten heeft.

Een gedetailleerde cijfermatige benadering van de gevolgen van dit nieuwe statuut, vindt u terug op de website van het BIBF : www.bibf.be.

José HAUSTRAETE.

Erkend boekhouder-fiscalist Gastprofessor Universiteit Gent

Wet betreffende de aanvullende pensioenen in Staatsblad

Op 15 mei 2003 verscheen in de tweede editie van het

Staatsblad de Wet van 13 maart 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.

De nieuwe regeling op de aanvullende pensioenen valt uiteen in twee luiken : een luik «gewone» aanvullende pensioentoezeggingen en een luik «sociale» aanvullende pensioentoezeggingen. De eerste groep wordt verruimd tot de sectorfondsen, de individuele pensioentoezeggingen en de bedrijfsleiderspensioenen. De tweede groep geniet een

voordelig fiscaal regime en wordt niet meegerekend in de loonnorm. Het moet gaan om aanvullende pensioenregelingen die voor alle werknemers gelden en die een minimum aan solidariteit bevatten. Die solidariteit kan bijvoorbeeld bestaan in het financieren van de pensioentoezegging bij werkloosheid, loopbaanonderbreking of faillissement, of in het uitkeren van een vergoeding bij inkomensverlies wegens arbeidsongeschiktheid.

We komen hier in een volgend nummer van Pacioli uitgebreid op terug.

Aftrek voor investeringen in beveiliging

De Programmawet van 8 april 2003 (BS 17 april 2003) voert een verhoogde investeringsaftrek (basispercentage verhoogd met 10 %, m.a.w. 13,5 %) in voor investeringen in de beveiliging van beroepslokalen. Als voorwaarde geldt dat de installatie werd aanbevolen en goedgekeurd door de ambtenaar belast met de adviezen inzake techno- preventie in de politiezone waar die activa worden gebruikt.

Het formulier 276U dat bij de aangifte komt, moet aangevuld worden met het attest dat deze ambtenaar invult en waarin hij de gedane investeringen aanbeveelt en goedkeurt.

Deze maatregel gaat in vanaf aanslagjaar 2004 en geldt enkel voor natuurlijke personen en KMO-vennootschappen (meer dan 50 % van de aandelen in handen van natuurlijke personen en vennootschap mag geen deel uitmaken van een groep waartoe ook een coördinatiecentrum behoort).

Bovendien werd een anti-misbruikbepaling opgenomen : elke wijziging die vanaf 29 januari 2003 aan de datum van de afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht is zonder uitwerking voor de toepassing van deze aftrek voor investeringen in beveiliging.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor delijke uitgever : Paul LEDENT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info @ bibf.be, URL : http://www.bibf.be Redactie : Valérie CARLIER, José HAUSTRAETE, Georges

Ecoboni : 6 % BTW op niet-alcoholische dranken

Vanaf 1 juli 2003 bedraagt het BTW-tarief voor niet- alcoholische dranken 6 % in plaats van 21 %. Deze verlaging wordt beschouwd als een «ecobonus» en zou er toe moeten leiden dat drank in herbruikbare verpakking aanzienlijk minder duur wordt dan drank in wegwerpverpakking.

Dat bepaalt het Koninklijk Besluit van 27 december 2002 dat het BTW-KB nr. 20 wijzigt en gepubliceerd werd in de vierde editie van het Belgisch Staatsblad van 30 april 2003.

Aangifte PB 2003 : persoonlijke bijdrage ziekenfonds aftrekbaar

Vanaf dit aanslagjaar (inkomstenjaar 2002) is de

«persoonlijke bijdrage financiële verantwoordelijkheid» die we aan ons ziekenfonds betalen fiscaal aftrekbaar. Uit een Circulaire van de fiscus van 23 april 2003 (Ci.RH.243/

549.438/Circulaire AOIF nr. 9/2003) blijkt dat de meesten onder ons tussen 7,32 EUR en 9,54 EUR per jaar betalen (afhankelijk van het ziekenfonds), bovenop de gewone ledenbijdrage. De Kas der Geneeskundige Verzorging van de NMBS vraagt aan haar leden een jaarlijkse persoonlijke bijdrage van 11 EUR, terwijl de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsuitkering slechts 2,25 EUR aanrekent.

De ziekenfondsen innen die «persoonlijke bijdrage financiële verantwoordelijkheid» al sinds ze op het eind van de jaren tachtig beperkt financieel verantwoordelijk zijn geworden voor het evenwicht tussen hun inkomsten en uitgaven.

Ziekenfondsen halen hun inkomsten uit de bijdragen die werkgevers, werknemers en zelfstandigen rechtstreeks betalen.

Daar bovenop rekent elk ziekenfonds nog een ledenbijdrage aan, die verschilt van ziekenfonds tot ziekenfonds.

Die beide stortingen beschouwt de fiscus als verzekeringspremies; zij zijn niet fiscaal aftrekbaar. De

Circulaire van 23 april 2003 stelt de «persoonlijke bijdrage financiële verantwoordelijkheid» nu gelijk met een verplicht te betalen sociale bijdrage. Daardoor wordt die bijdrage wél fiscaal aftrekbaar, zowel voor zelfstandigen en werknemers als voor gepensioneerden.

Ook belastingplichtigen met werkloosheidsuitkeringen, brugpensioenen of ziekte-uitkeringen kunnen de bijdrage aftrekken; de aftrek wordt dan niet als een aftrekbare sociale bijdrage, maar wel als een rechtstreekse aftrek van hun brutovervangingsinkomen beschouwd.

Volgens artikel 49 WIB 1992 moet het bewijs van betaling in principe worden verantwoord door middel van bewijsstukken (betalingsbewijs, attest, enz.). De fiscus toont zich echter mild. De Circulaire erkent dat «Gelet op de datum van betaling in het begin van het jaar 2002, gelet op de geringe bijdragen en het feit dat de ziekenfondsen om die reden niet systematisch een attest opmaken, is het voor sommige belastingplichtigen moeilijk, zoniet onmogelijk, om het nodige bewijsstuk voor te leggen. Daarom zal er in het kader van het onderzoek van de dossiers terzake blijk worden gegeven van ruim begrip...».

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En met service-intervallen van 2 jaar of 40.000 km voor de dieselmotoren hebt u niet alleen 5 jaar lang gemoedsrust, maar profiteert u ook van lage gebruikskosten. *5 jaar/160.000

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

De formule voor het netto-werkkapitaal is: vlottende activa min kortlopende schulden of (eigen vermogen + lang vreemd vermogen) min vaste activa.. De uitkomst is

De wetgever heeft bepaald dat sinds 1 januari 2015 het deel van het salaris boven de € 100.000 niet meer mee mag tellen voor de (reguliere) bruto pensioen regeling van een

Voorstel tot besluit: voorstel tot hernieuwing van de machtiging aan de Raad van Bestuur om, gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag van de

Ik wens hen van harte te danken voor de steun tijdens het doctoraatstraject, de talrijke kansen om te publiceren, mijn onderzoeksverblijf aan Columbia University in New York mogelijk

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,