• No results found

DE VERDELING VAN INVLOEDSKANALEN BIJ COLLECTIEVE ACTIES VANUIT PLAATSELIJK NIVEAU

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE VERDELING VAN INVLOEDSKANALEN BIJ COLLECTIEVE ACTIES VANUIT PLAATSELIJK NIVEAU"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE V ER D ELIN G VAN INVLOEDSKAN ALEN

B IJ C O LLEC TIEV E ACTIES V A N U IT PLA A TSELIJK NIV EA U Een onderzoek naar ’lokale m acht’ in tw ee Nederlandse gemeenten door G. P. A. BRAAM en J. SWINKELS *

1 DOEL EN OPZET VAN HET ONDERZOEK

Inleidende opmerkingen

Ons doel was, globaal gesproken, in enkele Nederlandse gemeenten de lokale machthebbers en invloedrijken op te sporen. Het type onderzoek dat ons tot voorbeeld diende, is in de Verenigde Staten de afgelopen 15 jaar intensief beoefend. Aangezien wij op weinig of geen ervaring in Nederland konden steunen, had ons onderzoek een sterk explorerend ka­

rakter. Bovendien zijn door de studies die in Amerika hebben plaats­

gevonden veel methodologische en begripsmatige problemen opge­

worpen.1 We stonden dan ook niet in de laatste plaats voor de taak een probleemstelling te ontwikkelen, die theoretisch relevant en ten opzichte van de gegevens die het veldwerk kan opleveren, haalbaar is. Het resul­

taat hiervan is weergegeven in paragraaf 2. Hierin wordt in feite gepleit voor een zo eenvoudig mogelijke probleemstelling, waarin wordt beoogd de verdeling van invloed over kenmerken van personen en groepen in een gemeente vast te stellen. Deze eenvoud maakt het echter o.i. mogelijk te streven naar inzicht in het verschijnsel potentiële invloed, iets dat tot dusver nog vrijwel niet is gelukt, m aar dat belang­

rijke mogelijkheden voor verder onderzoek zou bieden. In paragraaf 3 komen vervolgens de bevindingen uit ons onderzoek aan de orde, waarbij vooral de rol van ’economisch dominanten’, bestuurders en

’formele leiders’ van belangenorganisaties ter sprake wordt gebracht.

*Swinkels nam het grootste deel van de materiaalverzameling voor zijn rekening, waarvan de eerste bewerking in een scriptie werd neergelegd, terwijl Braam in het bijzonder voor opzet en analyse verantwoordelijk is.

Het onderzoek, waarop dit artikel betrekking heeft, was een onderdeel van een door J. E. Ellemers aan het Sociografisch Instituut F.S.W. van de Universiteit van Amsterdam geïnitieerd project, dat hij samen met Braam heeft uitgevoerd en dat aan het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen is voortgezet.

Wij zijn Ellemers bovendien erkentelijk voor kritische en stimulerende adviezen, die hij bij het onderdeel, dat hier wordt gerapporteerd heeft gegeven.

1 Zie W. Spinrad, ’Power in Local Communities’. Social P roblem s, V, (1965), pp.

335-56, A. M. Rose, The P o w er Structure, P olitical P rocess in A m erican S o ciety, (New York: Oxford Un.Press, 1967), 506 pp. en in Nederland in de oratie van J. E. Ellemers, M a ch t en sociale verandering: een terreinverkenning (Meppel:

Boom, 1968).

(2)

D e strategische plaats van de issue-benadering

M en heeft in grote lijnen drie benaderingen gebruikt om macht en invloed vast te stellen, n.1. op grond van formele posities, op grond van de ’reputaties’ en op grond van de participatie in het proces van besluit­

vorming: de z.g. issue-methode.2

D at de verschillende benaderingen een nogal uiteenlopend meetresultaat opleveren, was op het tijdstip, waarop ons onderzoek van start ging wel reeds duidelijk.3 V oordat men deze verschillen kan beoordelen dient men vast te stellen, wat eigenlijk het doel is van de meting, m.a.w. op theoretische gronden moet worden beslist welke benadering als cri­

terium gebruikt moet worden. We laten ons hierbij leiden door de volgende overweging:

Rondom de begrippen macht en invloed bestaat een tamelijk verwarde situatie, omdat men ze enerzijds als een ’potentie’ (of ’vermogen’) kan definiëren en anderzijds als een ’gebeuren’ (dus macht- of invloeds- uitoefening).4 Als we nu, en velen met ons, de twee aspecten allebei belangrijk vinden, dan is het dringend noodzakelijk om aan de relatie tussen de potentie en het gebeuren aandacht te schenken. W aar het nu vooral om gaat is, dat potenties zelf niet waarneembaar zijn en slechts uit het gebeuren (dus uit machts- of invloedsuitoefening) kunnen worden afgeleid. We dienen dus ons criterium te putten uit de benade­

ring die ons de meest ondubbelzinnige gegevens over het gebeuren, het gedrag zelf, kan verschaffen. Dit is ongetwijfeld de issue-benadering, waarin namelijk niet alleen m et interviews wordt gewerkt, m aar ook documenten als verslagen, notulen en tijdschriftberichten worden benut.

De gegevens uit de positie- en reputatiebenaderingen hebben een veel minder duidelijk karakter. Zij worden zelfs wel als indicatoren voor m achtsbronnen gebruikt en liggen daarmee duidelijk in de sfeer van de potenties.5 Ze kunnen dus bij het ophelderen van de relatie tussen potentie en gebeuren geen strategische rol vervullen.

2Zie voetnoot 1, alsmede o.a. T. N. Clark, C om m u n ity Structure, P o w er and D e ­ cision-m aking: C o m p a ra tive A n alysis (San Francisco: Chandler, 1968).

3 O.a.: J. Walton, ’Substance and Artifact: The Current Status of Research on Community Power Structure’, The A m erican Journal o f S ociology. Vol LXXI (Jan.

1966), pp. 430-438.

4 H. Simon, ’Notes on the Observation and Measurement of Political Power’, in:

M o d e ls o f man (1956), pp. 62-78 heeft in verband hiermee er voor gepleit macht of invloed niet meer te definiëren in de zin van een ’potentie’ of ’vermogen’, maar in die van het feitelijke gedrag, omdat daarmee de mogelijkheid tot operationali­

sering van het begrip zou zijn gegeven. J. A. A. van Doorn, 'Sociologische begrip­

pen en problemen rond het verschijnsel macht’, in: S ociologisch Jaarboek, XI, 1957, pp. 73-135, heeft hierop commentaar geleverd en deze definitiewijze be­

streden. De terminologische kant van de zaak echter daargelaten: Simon heeft on­

getwijfeld een belangrijk methodologisch punt aan de orde gesteld.

5 W. A. Gamson, ’Reputation and Resources in Community Politics’,The A m e r i­

can Journal o f S ociology, Vol. 72 (sept. 1966), pp. 121-31. Zie ook A. M. Rose, op. cit., pp. 47 e.v. en H. A. Simon, op. cit., p. 64.

(3)

Issues en sociale verandering. D e termen m acht en invloed

In de twee gemeenten ter grootte van ongeveer 5000 inwoners waarin we ons onderzoek hebben verricht, speelden zich vele en zeer uiteen­

lopende issues af. E r moest dus een keuze worden gemaakt, die werd geleid door de eis dat er enig verband moest bestaan tussen de issues en mogelijke sociale veranderingen. M.a.w. het gaat om invloed voor zo ver die relevant kan zijn voor sociale verandering, een them a dat door Ellemers aan de orde is gesteld. In verband hiermee viel de keuze op besluitvormingsprocessen die betrekking hadden op ontwikkelingen in de economische sector. Deze ontwikkelingen moesten vervolgens van tamelijk verstrekkende en opvallende aard (kunnen) zijn, b.v. resul­

terend in een verhoogd industrialisatietempo maar ook in een hand­

haven van het economische peil indien zonder extra maatregelen achteruitgang zou zijn opgetreden. Tenslotte moesten de besluit­

vormingsprocessen op een of andere m anier de bestuurlijke sector raken. Ontwikkelingen die zich puur binnen het economisch leven af­

speelden, bleven dus buiten beschouwing.

N a enige globale verkenning bleek al snel dat belangrijke ontwikke­

lingen meestal alleen m aar konden plaatsvinden na verleende toe­

stemming of verkregen financiële middelen van de provinciale of rijks­

overheid, zeker in kleinere gemeenten. Onze issues werden nu gevormd door desbetreffende vragen om goedkeuring, steun e.d. aan de boven- gemeentelijke overheid. Aangelegenheden die zich uitsluitend binnen de gemeenten afspeelden werden buiten beschouwing gelaten.

Met het bovenstaande is ons onderwerp beperkt tot macht of invloed in situaties, waarin niet zonder meer op grond van reeds geformaliseerde bestuurlijke of wettelijke regels kan worden beslist. Doel van de in- vloedspogingen kan b.v. juist zijn om een formele regeling tot stand te brengen, te wijzigen of te voorkomen.

Op dit punt aangekomen lijkt een kort intermezzo over de terminologie op zijn plaats. Tot dusver hebben we de beide termen macht en invloed nog niet nader van elkaar onderscheiden. Dit is echter met behulp van een door Parsons gebruikt begrippenkader wèl mogelijk en naar het ons voorkomt ook zinvol. De invloedspogingen die we zojuist hebben aangeduid vallen namelijk in het systeem van Parsons 6 duidelijk onder zijn z.g. ’interest-demands’, die door belangengroepen (of -elementen) aan de overheden worden gesteld. Kenmerkend voor deze ’vragen’ is, dat daarbij vooral gebruik wordt gemaakt van het middel der over­

tuiging. De vragers beschikken niet, althans niet bij herhaling over legitieme negatieve sancties. Pas in het laatste geval spreekt Parsons namelijk van macht, die dan ook dikwijls bij de overheid gezocht moet 6 T. Parsons, ’On the Concept of Political Power’. Proc. o f the A m er. Philos. Soc., Vol. 103, no. 3, 1963, pp. 232-62 en T. Parsons, ’On the Concept of Political In- fluence’. P ublic O pinion Q u arterly, Vol. 27 (Spring 1963), pp. 37-62.

(4)

worden.7 In de overtuigingsrelatie nu speelt, naar Parsons benaming,

’invloed’ een rol, d.w.z. de overtuiging vindt niet alleen plaats op grond van informatie als zodanig, m aar ook op grond van sociale kenmerken van de informant, in het bijzonder zijn prestige. Het gaat dus niet alleen om wat er wordt gezegd, m aar dikwijls vooral ook om wie het zegt.8 D e

’vragers’ in onze issues moeten het dus vooral van hun ’invloed’ hebben.

We houden ons in het vervolg aan deze terminologie.

D e indicator uit issues: Invloedskanalen

Zoals opgemerkt vond ons onderzoek plaats in twee naburige Neder­

landse gemeenten van ongeveer 5000 inwoners, die een overwegend agrarische structuur bezaten. De ’issues’ d.w.z. vragen aan de boven- gemeentelijke overheid die we hebben opgespoord, betroffen o.a. een havenuitbreiding, een industrieterrein en diverse pogingen bedreigingen van voor de gemeente belangrijke bestaansbronnen af te wenden en daarvoor compensatie te verkrijgen. Omtrent het verloop van deze invloedspogingen werd zo uitvoerig mogelijk mondelinge, m aar vooral ook schriftelijke informatie verzameld, zodat een aantal ’geschiede­

nissen' werden verkregen.» Deze strekten zich vaak uit over lange tijd­

vakken (soms niet minder dan 20 jaar). Het belangrijkste gegeven dat men uit deze issues kan putten is een overzicht van de participanten, bij ons dus personen die nauw betrokken zijn geweest bij het stellen van en onderhandelen over de vraag. Dit kan natuurlijk ook betekenen dat men de vraag heeft tegengewerkt of heeft trachten te wijzigen. De gemeente vertoont bij onze issues dus als het ware één of meer plat­

formpjes, waarop mensen staan, die zich al dan niet direct tot de boven- gemeentelijke autoriteiten richten.

Men kan nu bij de issue-benadering vragen wie er op die platformpjes staan, m aar ook of er van deze personen invloed uitgaat. De beant­

woording van de laatste vraag stuitte in dit — m aar ook in ander — onderzoek op grote moeilijkheden. E r is immers een befaamde metho­

dologische moeilijkheid in het spel: Vaststellen dat er van ’invloed’ door een persoon sprake is geweest, betekent het vaststellen van de oorzaak van een gebeurtenis,10 hetgeen in veldsituaties bijzonder moeilijk kan

7 Dit valt in kort bestek helaas niet gemakkelijk verder te verduidelijken. We mer­

ken ten overvloede nog op, dat het onderscheid tussen macht en invloed in de eerste plaats technisch van aard is en geen verschil in belangrijkheid impliceert.

8 T. Parsons, ’Political Influence’. In feite beschrijft G. C. Homans, Social B eha­

vior, Its E lem entary F orm s, (London: Routledge, 1961) op p. 297 e.v. hetzelfde principe.

9 Er zij opgemerkt dat dit een zeer arbeidsintensieve aangelegenheid is. Het is dan ook een belangrijke vraag of om deze reden geen eenvoudiger werkwijze kan wor­

den gevonden. Verg. H. M. Blalock, T ow ards a T heory o f M in o rity-G ro u p R e la ­ tions (New York: Wiley, 1967), zie p. 21.

10 J. March, ’An Introduction to the Theory and Measurement of Influence’.

A m erican P olitical Science R e vie w , jg. 49, 1955, pp. 431-451.

(5)

zijn. Meestal staat immers niet voldoende vast, wat er gebeurd zou zijn als de betreffende invloedspoging niet had plaatsgevonden. Hoewel wij dit desondanks hebben geprobeerd bleek ook in ons onderzoek dat het vaststellen van ’invloed’ bij deze werkwijze als een onbetrouwbare procedure van de hand gewezen moest worden. Hiermee in verband staat trouwens een oud bezwaar tegen de issue-benadering, n.1. dat er moeilijk onderscheid gemaakt kan worden tussen mensen die er alleen m aar ’willoos’ bijzitten en actieve participanten.11

We dienen ons dus te beperken tot het aanwijzen van de participanten zonder meer. Daarmee leggen we dan wel niet de vinger op ’invloed’, m aar wel op de kanalen, die voor het uitoefenen van invloed een nood­

zakelijke voorwaarde zijn. Hoewel er dus een stuk pretentie wordt prijs­

gegeven, zijn deze invloedskanalen niet alleen theoretisch zeer relevant, m aar verdienen zij ook voor praktische vragen als het functioneren van de democratie nog altijd onze volle aandacht.

Het criterium op grond waarvan iemand door ons een invloedskanaal werd ’toe­

gekend’, was of de betreffende persoon al dan niet contact met boven-gemeente- lijke instanties heeft gehad. D it werd vastgesteld aan de hand van schriftelijke stukken (hetgeen vooral goed mogelijk is, indien er commissies aan het werk zijn geweest) of aan de hand van verklaringen van minstens twee respondenten. Ook personen die een duidelijk afwijkend standpunt hebben ingenomen en dit publie­

kelijk hebben bekend gemaakt (in het bijzonder als dit bleek uit persberichten) werd een kanaal toegekend. De codering gebeurde door de twee onderzoekers afzonderlijk.

Het is nog van belang op te merken dat de schriftelijke informatie voor ons veruit de belangrijkste bron bleek te zijn.

2 INVLOEDSKANALEN: VAN DE ’METING’ NAAR DE POTENTIES 12 In het voorgaande hebben we aangegeven hoe men uit een issue kan afleiden, welke invloedskanalen er hebben gefunktioneerd. Op het eerste gezicht lijkt dit een zeer duidelijk en ’hard’ gegeven. We moeten ons echter realiseren dat de condities waaronder een kanaal tot stand komt, sterk kunnen variëren. Z o is b.v. de subjectieve noodzaak om invloed uit te oefenen afhankelijk van de mate van economische be­

dreiging. Ook kan men als het ware uitgelokt worden een invloeds­

kanaal in werking te stellen als men weet dat de overheid een willig oor zal hebben.

Het is dus niet zinvol mensen en groepen zonder meer naar het bezit van invloedskanalen te vergelijken, zoals tot dusverre in het onderzoek naar lokale macht meestal is gebeurd. E r is een scherpere doelstelling 11 A. M. Rose, op. cit., p. 279.

12 Verschillende zaken die in deze paragraaf aan de orde worden gesteld, verdienen wellicht een uitvoeriger toelichting, die om redenen van plaatsruimte echter achter­

wege moet blijven. We merken bovendien op, dat de aanpak in deze paragraaf in eerste instantie slechts is bedoeld voor colle ctieve acties .

(6)

nodig. Nu ligt het voor de hand om te verlangen dat de condities, waarop zojuist werd gedoeld, constant zijn. In term en van meettechniek betekent dit dat onze waarnemingen moeten worden gestandaardiseerd hetgeen b.v. in wetenschappen die iets met de fysica van aarde of dam p­

kring te maken hebben een vast beginsel is (thermometerhutten, cor­

recties op barometeraflezingen e.d.).13 Hoewel we in de sociologische veldstudie niet over middelen beschikken de meetomstandigheden ter plaatse te standaardiseren kunnen we wel proberen dit ideaal te be­

naderen door op een wijze als in het ’natuurlijk experim ent’ slechts metingen te vergelijken die onder zoveel mogelijk gelijke om standig­

heden zijn verricht.14

T ot zover betreft het als het ware meettechnische overwegingen. Deze zijn o.i. echter juist in dit geval ook theoretisch van grote betekenis, zoals we nu zullen proberen uiteen te zetten. H et grote probleem bij dit type onderzoek is namelijk dat de mogelijkheden tot meting be­

perkt zijn tot de gevallen waarin issues voorkomen, ofwel: Uitspra­

ken over feitelijk voorgekomen invloedskanalen hebben een zeer be­

perkte draagwijdte. Dit is wetenschappelijk gesproken onbevredigend, en alleen al hierin kan een reden zijn gelegen waarom men zich behalve voor feitelijke ook voor potentiële invloed is blijven inte­

resseren. U itspraken over potenties kunnen immers wèl een alge­

meen karakter hebben.

N u is tot dusverre echter nog geen duidelijke weg gewezen1', waar­

langs men to t conclusies over potenties m oet komen. O p grond van het bovenstaande is dit echter dringend gewenst. Laten we ons hiertoe baseren op een model uit de klassieke mechanica, waarin potentiële en kinetische (dus de vrijkomende) energie worden onder­

scheiden. De som hiervan is onder bepaalde voorwaarden constant (wet van behoud van energie). Hierdoor zou het mogelijk zijn uit verschillen in vrijgekomen energie conclusies te trekken over ver­

13 Wellicht ten overvloede merken we op, dat dit principe niet alleen geldt bij de meting van continue grootheden, maar ook bij metingen met een ’wel’ of ’niet’

karakter. Zie J. S. Coleman, Introduction to M a th em a tica l S o cio lo g y (Glencoe, 1964), zie pp. 63 en 71.

14 Het zal duidelijk zijn, dat deze metingsbenadering afwijkt van de momenteel gangbare, omdat meer op vergelijking van ’zuivere’ gevallen, dan op representati­

viteit wordt gemikt. Er is gegeven onze doelstelling echter o.i. geen andere weg denkbaar.

15 Deze beschouwing geldt zowel voor ’invloed’ als voor ’invloedskanaal’, zodat we kortheidshalve vaak van invloed zullen spreken.

16 Het heeft er wel alle schijn van dat men zich uit de moeilijkheden tracht te red­

den door een verfijning in de terminologie. Zo wordt wel onderscheiden ’invloed als potentie’ en ’potentie voor invloed’. Zie b.v. A. M. Rose, op. cit., p. 47. D.

Wrong, Problems in Defining Social Power’, The A m erican Journal o f Sociology, Vol. 73, (May, 1968) meent verder te kunnen komen met het onderscheid latente/

manifeste invloed.

Tradities die op de scholastiek voortbouwen zijn blijkbaar hardnekkig!

(7)

schillen in potentiële energie op een eerder tijdstip, mits de omstan­

digheden bij de energie-omzetting gelijk zijn (bijv. bij twee vallende stenen gelijke luchtweerstand). Een dergelijke procedure is in de des­

betreffende wetenschap meestal niet meer nodig, maar voor ons doel is ze zeer geschikt. De analogie ligt immers voor de hand: Voor potentiële respectievelijk kinetische energie lezen we potentiële res­

pectievelijk feitelijke invloed, waarbij de eerste in de tweede kan worden omgezet.

H et is daarom o.i. zinvol om verschillen in potentiële invloed te definiëren als verschillen in waargenomen invloed, m its d e omstan­

digheden bij een (mogelijke) overgang gelijk waren.'1

E r blijft echter nog een moeilijkheid bestaan: Men kan namelijk opmerken dat we nu weliswaar een algemene grootheid kunnen vast­

stellen, m aar dat dit alleen m aar binnen de meetsituaties mogelijk is. Ook hierbij kan de mechanica ons de weg wijzen: M en is er daar namelijk in geslaagd de potentiële energie uit te drukken in eenvoudig toegankelijke kenmerken. De grootte ervan kan dan be­

paald worden, zonder dat de energie-om zetting behoeft plaats te vinden. Hoewel dit voor de sociologie wellicht nog een verafgelegen ideaal is, lijkt het zinvol ons hiernaar te richten: H et is dus niet zo zeer de verdeling van invloed over personen als zodanig, maar over sociale kenmerken (als rollen en rijkdom) die ons interes­

seert18. Langs deze weg kan men op den duur hopelijk komen tot generalisatie buiten de meetsituaties.

Hiermee is onze doelstelling in theoretisch opzicht omlijnd. In ver­

gelijking met het gangbare type onderzoek naar lokale m acht beogen

17 Het zal duidelijk zijn, dat we hiermee impliciet ook in het sociologische domein een wet van behoud van energie invoeren. Deze wordt hier echter slechts gepostu­

leerd voor het proces van overgang en wel nog slechts in die zin, dat de vrijkomen­

de invloed op ordinaal meetniveau nauw samen zal hangen met de potentiële. Als men dit of een soortgelijk bescheiden postulaat achterwege laat, lijkt ons het spre­

ken over potenties een zinloos woordenspel. D at neemt niet weg dat het model­

letje waarschijnlijk op den duur verfijning zal behoeven, want zelfs binnen het natuurwetenschappelijk domein verlopen omzettingen van energie lang niet altijd zo simpel. V oor ons doel kunnen we echter eenvoudig beginnen.

H et spreekt tenslotte wel haast vanzelf dat het noodzakelijk is om ook nog verder na te gaan in hoeverre met de issue-benadering inderdaad alle ’kinetische energie’

wordt opgespoord.

18 Deze doelstelling heeft consequenties voor validiteitscoëfficiënten, die men wel voor het vergelijken van verschillende benaderingen (issue, positie, reputatie) pleegt te berekenen. Zie b.v. L. C. Freeman et al, ’Locating Leaders in Local Com- munities: A Comparison of Some Alternative Approaches’, The A m erican Soc.

R e v., Vol. 28, 5, pp. 791-99 en R. Presthus, M en a t the Top, A S tu d y in C om - m un ity P o w er (New York: Oxford Un. Press, 1964), o.a. p. 147. Als men deze baseert op gegevens der personen afzonderlijk, stelt men eisen, die voor ons doel onnodig zwaar zijn. Indien men met eigenschappen op groepsniveau werkt (zie par. 3) is de zin van de gebruikelijke coëfficiënten zelfs helemaal twijfelachtig.

(8)

we dus enerzijds nogal wat meer, namelijk het komen tot poten­

ties, maar anderzijds aanzienlijk minder, om dat de vraag naar de onderlinge structuur van de invloedsbezitters dus naar het bestaan van een samenhangende invloedselite grotendeels buiten beschou­

wing wordt gelaten. Ons onderzoek heeft voornamelijk ten doel: H et vaststellen van verdelingen'*.

Om de aangegeven doelstelling te kunnen bereiken, dient allereerst voldaan te w orden aan de eis van zo veel mogelijk gelijke condities, zoals hierboven werd uiteengezet. Bij vergelijkingen binnen issues, zoals in par. 1 omschreven, is dit enigszins het geval (al is de issue-benadering destijds vermoedelijk niet met dit doel gelanceerd). Hierbij zijn immers meestal besluiten in het geding die voor meerderen in een gemeente relevant zijn. H et gaat er nu om deze categorie mensen zo precies mogelijk aan te geven. We zullen dit een vergelijkingspopulatie noe­

men. Deze kan voor iedere issue anders zijn samengesteld en onze conclusies moeten we dan ook voor iedere issue afzonderlijk trekken.

Dit dwingt ons bovendien ons rekenschap te geven van het ka­

rakter van een issue, dat sterk kan variëren. In verband hiermee zij terloops opgem erkt dat eventuele generalisatie van conclusies niet alleen het type gemeente in rekening behoort te brengen, zoals tot dusver meestal wordt gesteld, m aar evenzeer het type situatie*0 (dus het karakter van de issue). D at tenslotte het vergelijken van per­

sonen of groepen uit verschillende issues weer aparte problemen oplevert, spreekt wel haast vanzelf.

H et invoeren van issues als vergelijkingsbases behoeft nog verdere toelichting. Aangezien onze metingsmogelijkheden hiervan afhangen, dienen we immers aan te geven wanneer ze kunnen ontstaan, ofwel we moeten de omstandigheden aangeven waaronder we hebben ge­

19 Onderzoek naar de onderlinge samenhang van de invloedrijken, zie b.v. Elle- mers, op. cit., Dahl, W h o governs, D em ocracy and P o w er in an A m erican C ity (N. Haven, 1961), p. 169 e.v., kan o.i. pas dan met vracht plaats vinden, als eerst de moeilijkheden m.b.t. het onderzoek naar verdelingen, dat volgens J. Galtung, T h eory and M eth o d s o f S ocial Research (Oslo: Universitetsforlaget, 1967), p. 399, tot een eenvoudig type behoort, zijn opgelost.

20 Een bekende vraag bij het onderzoek naar lokale macht is of de ’steekproef van issues wel representatief is. Het gebruik van dergelijke statistische termen is hier echter vooralsnog misleidend. Het is immers denkbaar dat issues een dermate historisch karakter hebben en hierin onderling zodanig verschillen, dat men ten behoeve van generalisatie ook de betreffende situatiekenmerken constant moet houden. Een gemeente is dus gewoon geen duidelijk universum. Dit is trouwens in overeenstemming met een trend in het onderzoek die gaat van ’Who governs’

naar 'Wo governs, where, when and with what effects’; zie T. N. Clark, op. cit., p. 16. Een voorbeeld van een type uitspraak waarnaar wordt gestreefd: Als er grote belangen op het spel staan (situatie) treden bij aanwezigheid van een aantal bedrijven in een gemeente( structuur van de gemeente) de economisch belangrijken op de voorgrond. Vrij naar Spinrad, op. cit., p. 353.

(9)

nieten. In ons geval betreft het vragen die namens of door een aantal mensen aan bovengemeentelijke overheden zijn gesteld en wel gezamenlijk. Dit bij uitstek sociologische verschijnsel staat in de literatuur o.a. bekend als collectieve actie, sociale mobilisatie en ook wel pressiegroep21. H et ontstaan ervan is verwant m et een ver­

schijnsel als de overgang van een ’Klasse an sich’ naar een ’Klasse für sich.’ Nu laat het zich denken dat een issue bijv. in sommige gemeenten vrij gemakkelijk, in andere daarentegen zeer moeilijk kan ontstaan m.a.w. dat de mogelijkheid van een vergelijkende meting van een aantal specifieke condities afhangt, en wel condities voor het al of niet gezamenlijk ondernem en van een actie“ .

Bij deze beschouwingswijze blijft de geldigheid van andere benade­

ringen nl. door middel van posities of reputaties nog ten dele open.

H et is nl. mogelijk, m aar dat is een empirische vraag, dat ze de gem iddelde invloedsverdeling vrij redelijk kunnen aangeven. Het is daarentegen uitgesloten, dat de positiebenadering kan aangeven hoe de verdeling van invloedskanalen varieert met de situatie, daar­

voor is het een te statisch gegeven. M et de reputatiebenadering is in dit opzicht misschien nog iets m eer mogelijk. Aangezien deze twee benaderingen veel minder tijdrovend zijn dan die m et behulp van issues, dienen ze als mogelijke substituten stellig op hun waarde te worden onderzocht.

3 RESULTATEN

Overeenkomstig onze beschouwingen in paragraaf 2 behandelen we eerst enkele aanwijzingen om trent factoren die het ontstaan van issues hebben bevorderd, waarna vervolgens de verdeling van de potentiële invloedskanalen aan de orde komt.

In ons materiaal worden enkele opvallende verschillen m.b.t. het al of niet voorkomen van issues aangetroffen, al hebben deze slechts heuristische waarde.

(3.1) Opmerkingen over het ontstaan van issues: Wanneer is meting mogelijk?

(a) In beide gemeenten valt het aantal voorgekomen issues bij twee categorieën (merendeels kleine) bedrijven te vergelijken, waarvan de ene categorie economisch bedreigd is, de andere niet. De catego­

rieën hebben betrekking op vrij duidelijke economische sectoren als 21 Wrong, op. cit., p. 680.

22 Het totstandkomen van gemeenschappelijke actie is op zichzelf een zeer gecom­

pliceerd proces, waarop ons onderzoek slechts in bescheiden mate enig licht kan werpen. Zie b.v. I. S. Coleman, ’Community Disorganization’, in: R. K. Merton en R. A. Nisbet, C o n tem p o ra ry Social P ro b lem s, (New York: Harcourt etc., 1961, 1966), p. 695 en M. Olson jr., The L o g ic o f C o lle c tiv e A ction , Public goods and the theory of groups (Cambridge: Harvard Un.Press, 1965).

(10)

bijv. de fruitteelt. We zien in tabel 1 dat in de bedreigde cate­

gorieën issues tot ontwikkeling zijn gekomen, in de niet-bedreigde categorieën daarentegen kwamen geen issues voor.

T abel 1, aantal ’issues’ per sector van 1 9 5 4 -6 6

aantal issues bedreigde sector niet-bedreigde sector

per sector (in beide gemeenten dezelfde)

in gemeente A 5* 0

in gemeente B 1 * 0

* Dit is het aantal dat als minimum is te beschouwen. In feite zijn er meer issues geweest, maar er is enige onderlinge afhankelijkheid.

Op grond hiervan is de volgende hypothese, enigszins gefundeerd, te formuleren:

Tot de condities die het ontstaan van issues bevorderen en daar­

mee een vergelijkende meting van invloedskanalen mogelijk maken, behoren bedreigende omstandigheden.

(b) Hoewel bij de bedreigde categorieën in beide gemeenten issues zijn voorgekomen, is er een verschil in aantal, m aar vooral in intensiteit en duur. Sommige issues in gemeente A spelen zich af gedurende vele jaren m et vele activiteiten in de vorm van verga­

deringen, bezoeken en ontvangen van hogere autoriteiten en kam er­

leden, alsmede publiciteit. Ten dele kan dit verschil misschien wor­

den toegeschreven aan een uiteenlopende mate van bedreiging, m aar er spelen waarschijnlijk ook andere factoren een rol.

Aangezien voor gemeenschappelijke acties een minimum aan organi­

satie nodig is, kan men als één van de factoren die het ontstaan en de intensiteit van issues bevorderen, de m ate van bestaande or­

ganisatie aanmerken. Coleman23 spreekt in dit verband van residuen van vroegere acties, die als ’fire brigade’ bij nieuwe problemen kunnen optreden. W at dit betreft zien we tussen de beide bedreig­

de sectoren in de twee gemeenten enkele opvallende verschillen.

Allereerst om vat de bedreigde categorie in A een relatief veel groter deel van de bevolking dan in gemeente B. Z o behoort bijv. in A van het totaal aantal economisch belangrijken84 (n = 23) bijna 80 pet tot de bedreigde categorie, terwijl het overeenkomstig percentage in

23 J. S. Coleman, ’Community Disorganization’ etc., p. 688 e.v. Zie ook A. L.

Stinchcombe, ’Social Structure and Organization’ in J. G. March, H an d b o o k o f O rganization, (Chicago: Rand Mc.Nally, 1965), p. 190.

24 Economische belangrijkheid is hier geïndiceerd door het aantal werknemers.

Een soortgelijke maatstaf o.a. bij D. A. Clelland en W. H. Form, ’Economic Do­

minants and Community Power: A. Comparative Analysis’. The A m erican Journal o f S ociology, Vol. LXIX, (March 1964).

(11)

B slechts 5 pet (n = 2 1 ) bedraagt. Dit verschil in relatief aandeel in de bevolking is ongetwijfeld ook één der oorzaken van het feit, dat de bedreigde categorie in A niet m inder dan 7 bedrijfsorganisaties telt en die in B slechts 1. Nog belangrijker is dat daarbij de organisatorische bevoegdheden en ervaring aanmerkelijk uiteenlopen.

De ene vereniging in B heeft to t aan de bedreiging vooral het ka­

rakter van een gezelligheidsvereniging gehad, terwijl enkele organi­

saties in A reeds lange tijd rechtstreeks betrokken waren bij in­

stitutionele (inclusief juridische) regelingen, zowel op lokaal als boven­

lokaal niveau. Dit hangt ten dele samen m et de omstandigheid dat de betreffende bedrijfssector in A in Nederland tamelijk uniek is.

Nu vindt in het algemeen belangenbehartiging voor vele bedrijfs­

sectoren plaats door organisaties van regionaal of zelfs landelijk niveau. In A wordt deze functie echter voor een belangrijk deel door de lokale bedrijfsorganisaties vervuld. De gemeente A is daar­

mee in dit opzicht meer een volwaardig segment van de Neder­

landse samenleving dan alleen m aar een ‘onder-deel.

Al met al gaat het in A om een economisch relatief belangrijke categorie, die ten dele is georganiseerd in verenigingen met prestige en ervaring, terwijl in het B het tegenovergestelde het geval is — er valt daar zelfs van een minderheidscategorie te spreken. Hier­

mee is dus een tweede hypothese aangegeven om trent een conditie, of beter een cluster van condities, waarvan de metingsmogelijkheden afhangen.

(3.2) D e verdeling van invloedskanalen over sociale kenmerken Gesteld dat er zich één of m eer issues hebben voorgedaan, welke verdeling van invloedskanalen hebben we dan kunnen constateren?

We hebben betoogd, dat als we deze vraag in termen van poten­

tiële invloedskanalen willen beantwoorden, er gestreefd moet worden naar een vergelijking van personen of categorieën onder zoveel mo­

gelijk gelijke omstandigheden. H et belangrijkste middel dat ons ter beschikking staat is het buiten beschouwing laten van personen, voor wie de issue niet relevant was. De vergelijkingspopulatie die we daarmee omgrenzen wordt dus gevonden met een procedure, die als eerste stap weliswaar zeer simpel m aar ook onm isbaar is, al zijn stellig nadere verfijningen denkbaar.

We zullen nu achtereenvolgens de resultaten behandelen op grond van vergelijkingspopulaties bij issues afzonderlijk en bij (enkele) issues gezamenlijk.

(3.2.1) Binnen issues: Kanalenbezit van organisaties en economisch dominerenden

(a) De econom ische vergelijkingspopulaties — De vergelijkingspopu-

(12)

laties binnen een aantal issues werden omgrensd op grond van de economische belangensituatie van een categorie bedrijven en bedrijf­

jes25. Onze eenheden zijn dus geen personen m aar bedrijven.

Hieronder volgt een korte omschrijving van de betreffende issues en bijbehorende populaties:

A l: Bij deze issue stonden de bestaansbronen van 193 ( = n t) bedrijven direct op het spel. Er werd een commissie opgericht die actief heeft getracht deze bedrei­

ging af te wenden en, toen dit niet haalbaar bleek, toezegging voor compensatie van de hogere overheden te verkrijgen.

A2: In deze issue gaat het om een collectieve voorziening op het gebied van de infra-structuur. Het karakter van bedreiging is hier veel minder sterk dan in A l, maar er is wel een categorie die duidelijk belang heeft bij de gewenste voorziening.

Dit is een subcategorie van A l, waarbij n2= 58.

A3: Dit is een uitloper van A l, maar er zijn ondertussen verschillende jaren ver­

streken (De commissie uit A l was uiteengevallen). Een beperkt aantal bedrijven n.-j = 19 verzoekt om een bepaalde proefneming.

A4: Hierin gaat het ongeveer om dezelfde vraag als in A3, maar in een meer spe­

cifieke vorm. Bovendien zijn weer enkele jaren verstreken en de situatie heeft een heel ander karakter. De toezegging voor de proefneming werd overigens verkre­

gen (n4= 1 9 ).

A5: laat een ander subcategorie van de 193 bedrijven zien (n5= 1 6 8 ), waarbij het accent ligt op individuele financiële compensatie, nadat de betreffende bestaans- bronnen voor het merendeel van bedrijven uit deze categorie feitelijk waren ver­

dwenen. Tussen het begin van issue A l en dat van A5 ligt overigens een tijdsver­

loop van bijna 8 jaar.

Bl: Tenslotte gaat het in de issue van de andere gemeente (B) eveneens om een vraag naar compensatie door een categorie waarvan de bestaansbronnen worden bedreigd (n6=43).

Als we binnen deze populaties verdelingen van invloedskanalen wil­

len vaststellen, kan dat natuurlijk allereerst gebeuren over de be­

drijven zelf. We zullen met name verschillen tussen grotere en klei­

nere bedrijven bezien (Respectievelijk aangeduid met EB = econo­

misch relatief belangrijk en EB = economisch relatief minder be­

langrijk)25.

Nu zijn bedrijven in dit type onderzoek statistisch heel duidelijk geen onafhankelijke eenheden. H et sociale leven kent organisaties, die daarin óf zijn gegroeid óf eraan zijn opgelegd27. E r zijn dus eigenlijk eenheden op twee niveaus, namelijk de bedrijven en de organisaties, waarvan we de onderlinge vervlechting in het oog die­

!5Het omgrenzen van een dergelijke populatie is het gemakkelijkst uitvoerbaar als de situatie een min of meer ernstig karakter heeft. Het aantal voor dit doel bruik­

bare issues is dus enigszins beperkt.

26 Een bedrijf met 10 of meer werknemers werd als economisch relatief belangrijk beschouwd. Deze grens is uiteraard enigszins willekeurig. Bij een enkele issue werd een ander criterium van bedrijfsgrootte gehanteerd.

27 Vergelijk P. Blau, Exchange an d P o w er in Social L ife. (New York: John Wiley and Sons, 1964), zie o.a. pp. 24-25, die in dit verband spreekt van ’emergent pro- perties’ in het sociale leven.

(13)

nen te houden28. We moeten dus bezien in hoeverre de invloeds- kanalen van de bedrijven via de organisaties tot stand zijn geko­

men, dan wel juist buiten de organisaties om.

Afgezien hiervan zullen we nog proberen n a te gaan in hoeverre de organisaties onderling m.b.t. de invloedskanalen verschillen ver­

tonen. Hierbij interesseert ons in het bijzonder het eventuele ver­

schil tussen economische belangenorganisaties uit de ‘particuliere' sector enerzijds en politieke organisaties (in ons geval de gemeente­

raad) anderzijds.

(b) Organisaties en invloedskanalen — Een voor de hand liggende veronderstelling is dat de invloedskanalen vooral van de organisa­

ties uit zullen ontspringen.

T ab el 2 , d e relatieve verdelin g van invloedskanalen o v e r bedrijven m et en zon der bestuurlijke p ositie in beroepsverenigingen in 6 issues *

percen tage **

met kanaal van A l A2

in A3

issue

A4 A5 BI

bedrijven met topbestuurders (voorzitters en secretarissen)

55 (11) 3 3 (3) 50 (4) 60 (5) 43 (7) 100 (2)

bedrijven zonder

topbestuurders 2(182) 2(55) « (1 5 ) 29(14) 4(161) 2(41)

omvang van de

’economische’

vergelijkings-

populatie *** (193) (58) (19) (19) (168) (43)

* Terwille van de overzichtelijkheid is in de tabellen m e t percentages gewerkt, hoewel dit met de kleine aantallen eigenlijk ongewenst is. De overtuigings­

k racht van d e tabellen, indien aanwezig, m o e t dan o o k worden gezo ch t in de m ogelijkh eid dat de zelfd e ten den ties bij versch illen de issues optreden .

** Tussen haakjes de aantallen ten opzichte waarvan het percentage is berekend.

*** Voor een omschrijving van deze term, zie de tekst.

Uit tabel 2 blijkt dat de topbestuurders van beroepsverenigingen inderdaad in alle issues over relatief m eer kanalen hebben beschikt.

23 Een en ander schept enige coderingsmoeilijkheden. Men kan namelijk wel het bedrijf als eenheid nemen, maar posities en kanalen worden gewoonlijk in termen van personen geregistreerd.

Nu zijn er echter bedrijven met meerdere eigenaars en omgekeerd, terwijl ook familierelaties van veel belang kunnen zijn. Soms is één bedrijf door meerdere personen in organisaties vertegenwoordigd en, ook weer, omgekeerd. Als be­

slissend criterium is door ons zoveel mogelijk het bedrijf als (geregistreerde) eenheid gehanteerd. Posities en kanalen worden dus bij ons geacht bezet te zijn door bedrijven en niet door personen. Dit geldt uiteraard niet voor functiona­

rissen als burgemeesters.

(14)

Tabel 3, invloedskanalen en raadlidmaatschap *

percentage **

met kanaal van Al A2

in issue

A3 A4 A5 BI

raadsleden uit vergelijkings-

populatie 40 (5) 100 (1) 100 (2) 100 (1) 50 (2) 100 (1)

niet raadsleden 4(188) 2(57) 12(11) 54(18) 5(166) 5(42)

omvang van de

’economische’

vergelijkings-

populatie (193) (58) (19) (19) (168) (43)

raadsleden buiten de

’economische’

vergelijkings-

populatie 0 (6) 45(10) 3 4 (9) 0(10) 0 (9) 20(10)

* Voor toelichting zie tabel 2.

** De absolute aantallen treft men tussen haakjes aan.

Voor leden van een politieke organisatie nl. de gemeenteraad geldt hetzelfde, al moet worden opgemerkt dat deze raadsleden in alle gevallen op één na ook topbestuurder zijn. M.b.t. de gemeenteraad is verder nog de vraag van belang in hoeverre die leden, die niet tot onze economische vergelijkingspopulaties behoren, toch actief zijn in issues. M en kan immers veronderstellen dat ze dit dan wel niet op grond van hun eigen economisch belang zullen zijn, maar wel op grond van hun algemene rol van bestuurder. Zij blijken ech­

ter nauwelijks over m eer kanalen te beschikken dan niet-raadsleden.

(Men vergelijke hiertoe de tweede m et de onderste regel uit tabel 3).

Slechts in issue A2, waarin het om een typisch gemeentelijk kunstwerk ging is hun percentage hoog.

(c) Econom ische belangrijkheid, sociale organisatie en invloedskana­

len — De tweede veronderstelling luidt dat economisch belangrijken relatief m eer invloedskanalen zullen bezitten dan de overigen. In feite gaat het hier om de aloude veronderstelling om trent het ver­

band tussen rijkdom en invloedskanalen. Aangezien we zojuist heb­

ben gezien d at een relatief groot gedeelte van de invloedskanalen via de organisaties tot stand komt, moeten we proberen de factor organisatie te controleren. N u blijkt uit tabel 4 dat de economisch belangrijken relatief iets m eer bestuursposities bezetten, zodat ze alleen al op grond hiervan ook relatief veel invloedskanalen kunnen hebben.

(15)

T abel 4, relatieve vertegen w oordiging van econ om isch belangrijke bedrijven in beroepsverenigingen en raad *

percentage dat vertegen­

woordigd is (in E ** en R **) uit categorie

bedreigde sectoren in

gemeente A gemeente B

(1958) (1964)

E ** R ** (n) E R (n)

economisch belangrijke

bedrijven 22 11 (18) 17 17 (6)

niet econo­

misch belangrijke

bedrijven 4 2 (175) 3 0 (37)

totaal aantal bedrijven

per sector (193) (43)

enkele niet-bedreigde sectoren in gemeente A gemeente B

(1966) (1966)

E R (n) E R (n)

34 34 (3) 8 15 (13)

1 0 (95) 0 2 (177)

(98) (190)

* De tijdstippen bij de bedreigde sectoren zijn genomen ongeveer midden in de periode waarin de issues vielen.

** E = topbestuurspositie in economische beroepsverenigingen.

R = raad.

n = omvang van het betreffende populatie-deel.

Tabel 5 laat zien dat dit inderdaad het geval is.

Echter ook van de invloedskanalen die buiten de organisaties om zijn aangeslagen, een verschijnsel dat men met name in ernstige

T ab el 5, invloedskanalen naar econ om ische belan grijkh eid en bestuurspositie in bedrijfsverenigingen

percentage

met kanaal van A l A2

in issue

A3 A4 A5 BI

EB en TB*

ËB * TB

100 (4)**

29 (7)

0 (1) 34 (3)

100 (1) 34 (3)

100 (1) 5 (4)

3 4 (3) 25 (8)

100 (1) 100 (1)

EB TB*

ËB" TB

21 (14) 7(168)

17 (6) 0(48)

20(10) 0 (5)

50(10) 25 (4)

0 (6) 4(151)

20 (5) 0(36) EB (totaal)

EB (totaal)

39 (18) 2(175)

14 (7) 2(51)

27(11) 12 (8)

36(11) 37 (8)

11 (9) 5(159)

33 (6) 3(37)

n*** (193) (58) (19) (19) (168) (43)

* TB == in topbestuur, TB = niet in topbestuur, EB = Economisch Belangrijk etc.

** Tussen haakjes de absolute aantallen.

» * * n _ om vang van de economische vergelijkingspopulatie.

(16)

situaties mag verwachten, w ordt een relatief groot gedeelte door economisch belangrijken bezet. M.a.w. economisch belangrijken heb­

ben in het m erendeel der issues zow el binnen als buiten d e orga­

nisaties relatief m eer invloedskanalen. De beide factoren leveren, zoals tabel 5 laat zien, een deels onafhankelijke bijdrage tot de verdeling van de kanalen.

Het is wel in het bijzonder bij d e ze conclusies dat m en kan tegenw erpen d a t ze in de to p o p z e e r kleine aantallen zijn gebaseerd: Eén w aarn em in gsfou t kan h et g e ­ hele b e eld veranderen . E r is ech ter m e t verschijnselen van ’hiërarchische’ aard, die een z e e r sch eve frequ en tieverdelin g hebben, m oeilijk en andere w eg den kbaar dan ten denties bij z o veel m og elijk g evallen te checken. Wat dit betreft kan dit onder­

zoek uiteraard slechts een bescheiden begin zijn.

Hoewel de tendentie bijna telkens dezelfde is, zijn er ondanks de afhankelijkheid van de issues, in het bijzonder m.b.t. de economisch belangrijken, nog vrij grote verschillen in relatieve verhouding van de invloedskanalen. Hierover kan nog worden gezegd, dat in de krachtigste en moeilijkste invloedspoging A l de econo­

misch belangrijken het sterkst vertegenwoordigd waren. De uitwerking van het­

zelfde probleem in A5 (regeling van schade-uitkeringen) laat b.v. een minder groot verschil zien. E r zijn natuurlijk veel meer issues nodig om op deze variaties houvast te krijgen. Het is echter wel duidelijk, dat een benadering door middel van formele posities als in tabel 4, of door middel van reputaties, deze variaties minder gemakkelijk kan opleveren.

(d) Een tw eede index: Verhoudingen op het groepsniveau van de issue29 — T ot dusver was de vraag aan de orde in hoeverre invloeds­

kanalen in sommige categorieën relatief m eer voorkom en dan in andere, het ging dus om de verdeling in de vergelijkingspopulatie.

Op het niveau van de issue is echter evenzeer belangrijk in hoe-

T abel 6, bezitsverh ou din gen m .b .t. invloedskanalen (issue-niveau)

percentage per issue

in bezit van A l A2

in issue

A3 A4 A5 BI

economisch

belangrijken 70(7-3)* 50(1-1) 75(3-1) 57(4-3) 7i(l-8) 67(2-1) topbestuurders 60(6-4) 50(1-1) 50(2-2) -#5(3-4) 34(3-6) 67(2-1) Raadsleden

(uit populatie) 20(2-8) 50(1-1) 50(2-2) 14(1-6) 13(1-») 33(1-2) totaal aantal

kanalen uit

populatie 10 2 4 7 9 3

per issue

* Tussen haakjes staan de verhoudingen EB - EB, etc. in absolute aantallen.

** Vergelijk P. F. Lazarsfeld en M. Rosenberg, The L anguage o f Social Research (New York: The Free Press, 1955), p. 287 e.v.

(17)

verre sommige categorieën een m eerderheid vormen. Hiertoe zijn de absolute aantallen invloedskanalen per categorie van belang. Het zou bijv. denkbaar zijn, dat de categorie niet-economisch belangrijke bedrijven weliswaar relatief weinig invloedskanalen heeft, maar dat dit door de omvang van de categorie gecompenseerd wordt op groeps­

niveau. Een en ander hangt m.b.t. economische belangrijkheid na­

tuurlijk mede af van het punt, waarop we de grens tussen de cate­

gorieën hebben gelegd. (Voor topbestuurders en raadsleden doet dit probleem zich niet voor). Deze beperking voorop gesteld, blijkt uit tabel 6 dat de economisch belangrijken in alle issues op één na de meerderheid hebben. De topbestuurders die hoge relatieve frequenties hadden, vertonen op dit niveau geen uniform beeld (de absolute omvang van deze categorie is m aar klein). De raadsleden tenslotte, zijn, behalve in issues die zich duidelijk bij het gemeentebestuur afspelen, in de minderheid.

Dit leidt, te zamen met de bevindingen uit de relatieve frequenties, tot de volgende conclusies ta .v . de onderzochte issues (waarin dus meestal van bedreiging in economisch opzicht sprake was).

A. T .a.v. de organisaties:

1 — T opbestuurders van lokale beroeps- en bedrijfsverenigingen had­

den relatief veel meer invloedskanalen dan niet-topbestuurders. Ze waren daarentegen niet altijd duidelijk in de meerderheid.

2 — Raadsleden, die behoorden tot de vergelijkingspopulatie hadden eveneens relatief veel meer invloedskanalen dan niet-raadsleden, m aar waren praktisch nooit in de meerderheid. D e overige raadsleden hadden, behalve in een issue, waarbij het gemeentebestuur duide­

lijke juridische competenties bezat, nauwelijks m eer kanalen dan niet-raadsleden.

B. T.a.v. economisch belangrijke bedrijven:

1 — De grotere bedrijven waren iets sterker in de besturen van bedrijfsverenigingen vertegenwoordigd dan de kleinere. Hetzelfde geldt voor de vertegenwoordiging in gemeenteraad.

2 — Vooral de grotere bedrijven vestigden echter ook een aantal kanalen die niet via het topbestuurderschap lopen. Economische be­

langrijkheid lijkt hier dus de organisatie te overstemmen.

3 — H et netto-resultaat op grond van 1 en 2 is d a t economisch be­

langrijke bedrijven relatief m eer invloedskanalen bezitten dan de andere bedrijven en dat zij bovendien meestal op groepsniveau een m eerderheid aan kanalen hebben (Dit laatste was dus bij de top­

bestuurders niet het geval).

(3.2.2) Com binaties van issues: Frequenties van kanaalgebruik en rollen

(a) Issues en algemene com m unity-rollen — De werkwijze die in de

(18)

vorige sub-paragraaf is gevolgd, waarbij wordt getracht aan de hand van de issues afzonderlijk de verdeling van het kanalenbezit vast te stellen, laat de vraag naar de samenhang van de issues en de eventueel daarop te baseren indices nog grotendeels open. We heb­

ben tot dusver geconstateerd dat de vergelijkingspopulaties van ver­

schillende issues, zelfs als deze verwant zijn en zelfs als deze zich in tamelijk kleine gemeenten afspelen nogal uiteenlopen. H et zonder meer combineren van gegevens uit verschillende issues bijv. tot frequenties per persoon30 is dus een volkomen ondoorzichtige proce­

dure, tenzij men al weer de juiste vergelijkingspopulatie weet af te bakenen. Deze kan nu slechts ten dele berusten op de tot dusver gehanteerde, naar bedrijf of beroep homogene categorieën, w aar­

bij een schatting van de economische belangensituatie het criterium vormde. E r treden immers ook personen m et invloedskanalen op die niet afkomstig zijn uit de categorie belanghebbenden in econo­

mische zin (die overigens, blijkens tabel 7 steeds een behoorlijk aandeel in het kanalenbezit hebben). H et gaat hierbij overwegend

T abel 7, invloedskanalen buiten vergelijkingspopulaties van belanghebbenden in

’econ om isch ’ o p zich t

A l A2

issue

A3 A4 A5 BI

n = omvang ’economische’

vergelijkingspopulatie 193 58 19 19 168 43

absolute aantal

kanalen uit n 10 2 4 7 9 3

absolute aantal

kanalen buiten n 1 5% 4 1 1 3

om gemeentebestuurders of bestuurders van verwante bedrijfsver­

enigingen. H un participatie vindt eerder plaats op grond van hun rol in de gemeente dan op grond van hun direct economisch be­

lang. Z o men wil is hier het positionele of politieke belang pri­

mair. In het bijzonder gemeentebestuurders hebben op zijn minst de mógelijkheid om uit hoofde van hun algemene rol in praktisch alle soorten issues op te treden. Als we onze tot dusver gehanteerde economische vergelijkingspopulaties met deze algemene community- rollen uitbreiden, heeft dit tot gevolg, dat deze populaties een ge­

deelte gemeenschappelijk hebben. Hiermee is als het ware de ge­

meente als enerzijds gesegmenteerd, en anderzijds samenhangend geheel in onze term en geoperationaliseerd. H et is nu het overlappend gedeelte dat als nieuwe vergelijkingspopulatie kan gelden. Hierbinnen kunnen we frequenties opstellen om, ditmaal ongelijksoortige, rollen 80 Zie b.v. R. Presthus, op. cit., p. 112.

(19)

te vergelijken, bijv. die van een burgemeester met een raadslid.

De frequenties uit deze vergelijkingspopulatie verschillen als m aat­

staf rekenkundig niet principieel van de vergelijkende percentages m et de vorige sub-paragraaf. De twee maten zijn op elkaar te herleiden. De frequenties verdienen natuurlijk de voorkeur als het om kleine categorieën of afzonderlijke rollen gaat31. Zij zijn echter slechts mogelijk als deze rollen een vergelijkbaar algemeen karakter hebben.

T abel 8, frequ en ties van gebruik van in vloedskan alen in issues u it de econom ische secto r 1954-1966

functie gemeente A functie gemeente B

burgemeester 9 burgemeester 5

wethouder 1 3 wethouder 1 (TB) (EB) 4

wethouder 2 3 wethouder 2 (EB) 5

R l* (TB) (EB) 6 R l* (EB) 4

R2 (TB) (EB) 5 R2 2

R3 (TB) (EB) 4 R3

R4 (TB) 1 R4

R5 R5

R6 R6

R7 R7

R8 R8

R9 R9

* R = raadslid.

In tabel 8 zijn de frequenties weergegeven gebaseerd op alle issues (ook sterk afhankelijke) uit de economische sectoren van de twee gemeenten. H et meest opvallende is de bijzonder lage frequentie van raadsleden en zelfs van wethouders voor zover zij geen topbestuur­

ders of economisch belangrijk persoon zijn.

In praktisch opzicht geeft dit, zoals eerder in ons materiaal duidelijk was, te denken over het functioneren van de politieke sectoren in de community“ .

Verder valt een opvallend hoge frequentie van A’s burgemeester te constateren.

Dit zal ongetwijfeld samenhangen met de ernstige problemen, waarvoor een groot gedeelte van de gemeente A heeft gestaan. Deze bewering blijft echter hypothe­

tisch, zo lang niet meer gevallen zijn onderzocht. Hetzelfde geldt voor onze indruk

31 Het is niet uitgesloten, dat deze frequenties op een ander conceptueel aspect van invloed slaan dan de verhoudingen van invloedskanalen per issue. Het is immers denkbaar, dat men uit hoofde van zijn vak wel frequent een kanaal heeft, maar dat binnen een issue het kanaal van een belanghebbende zwaarder telt. Mogelijk houdt een hoge frequentie meer verband met een functie als woordvoerder of coördinator dan met invloed zelf. Ons materiaal laat hierover geen duidelijke conclusies toe.

32 Dit is reeds vaak verondersteld, maar aanzienlijk minder vaak aangetoond.

Overigens is ook de tegenovergestelde mening nog gangbaar.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Inspectie Leefomgeving en Transport | Postbus 16191 | 2500 BD Den Haag | 088 489 00 00 | www.ilent.nl | @InspectieLenT De Inspectie Leefomgeving en Transport werkt aan

b) de omschrijving van het materiaal, met inbegrip van voor categorie 3-materiaal, de woorden «niet voor menselijke consumptie» of voor categorie 2-materiaal en daarvan

2.7 Kan de regels benoemen met betrekking tot de ontheffingssystematiek voor LBT’s (landbouw- of bosbouwtrekkers), MMBS’en (motorrijtuigen met beperkte snelheid), MM’s

W anneer je een CAT6 UTP kabel bestelt ontvang je een kabel met 4 in elkaar gedraaide paren draden, totaal dus 8 draden.. Een draad kan bestaan uit één massieve draad, of

David, een man naar Gods hart Schep, Johan Bijbelstudie 222. Jozef, van de put naar het paleis Schep, Johan

ECOkoeriers start samen met stad Mechelen en City Hub ODTH een pilootproject rond logistieke ontzorging voor Mechelse handelaars.. Tijdens het project zullen alle

• In de derde uitspraak: geen ernstig verwijtbaar gedrag met zo ernstige gevolgen, dat dit als inbreuk op een fundamenteel recht moet worden gekwalificeerd (Rb Overijssel 28

David, een man naar Gods hart Schep, Johan Bijbelstudie 222.. David, een man naar Gods hart Stoorvogel, Henk